Het gym van vroeger.

Toen ik in de vijftiger jaren op het gymnasium zat, was dat nog ouderwets. Dat wil zeggen dat we op de eerste klas zeven uur Latijn per week kregen en dat de alfa’s op de twee hoogste klassen acht uur Grieks en acht uur Latijn te verstouwen hadden. Maar tegen de tijd dat je eindexamen deed kon je de klassieke schrijvers dan ook heel behoorlijk lezen. Het totaal aantal schooluren ( van vijftig minuten per uur ) was vijf en dertig per week, zes van de zeven dagen naar school dus, waarvan twee vrije middagen waarop je verplicht sporten moest. Ook de zondag was niet helemaal vrij. Je moest twee keer naar de kerk en bovendien werd er op zondagmiddag op school geschaakt.
Behalve klassieken kregen we wis- en natuurkunde, scheikunde, biologie, geschiedenis, economie, aardrijkskunde, de moderne talen Nederlands, Frans Duits en Engels, godsdienstles en gymnastiek. En behalve die godsdienstles en die gymnastiek was het allemaal behoorlijk pittig. Keuze vakken waren er niet. Alles was verplicht.
Toen mijn kinderen later naar het Ignatius ( de jongens ) of naar Fons Vitae gingen ( mijn dochter ), was het niveau van het gymnasium al een heel stuk minder en tegenwoordig weet een afgestudeerde van de universiteit gemiddeld niet veel meer dan wij, toen we eindexamen deden.
Deden we daar later nu zo veel mee? Ik lees nog wel eens Grieks en Latijn, maar ik ben een uitzondering, geloof ik. Het nut van al die vakken was naast een behoorlijke algemene ontwikkeling vooral de denktraining die het opleverde. De moderne talen zijn natuurlijk wel nuttig en voor veel mensen geldt dat ook voor de wiskunde, maar dan alleen als hun latere studie daarom vraagt. Een gemiddelde ondernemer of ambtenaar past dat soort kennis maar sporadisch toe.
Ik was redelijk goed in de bètavakken, maar ik had geen tienen. Het waren achten. En ik vond klassieken even aardig als wiskunde en had daar ook achten. Maar ik ben geen van beide gaan studeren. Het werd rechten, omdat mijn omgeving dat een passende studie voor me vond en ik zelf niet zulke uitgesproken ideeën had.
Wat belangrijk was, was de zeeffunctie van zo’n school. Wie het haalde kon naar de universiteit. Omdat dit maar een kleine groep was leverde het nuttige netwerken op. En het gemiddelde IQ van de groep lag een stuk hoger dan tegenwoordig. Dat de universiteit toen zo veel minder gebukt gingen onder de last van de middelmaat gaf de instellingen van hoger onderwijs veel meer ruimte, terwijl ook de kosten van de opleiding aanmerkelijk veel lager waren dan tegenwoordig. Ik denk dat de toegevoegde waarde van studies als sociologie en andere agogische vakken minimaal is en dat al die studenten veel beter meteen na hun middelbare school de praktijk in zouden kunnen gaan.
Ik denk met andere woorden dat de middelbare school en het hoger onderwijs er met al die veranderingen niet op vooruit zijn gegaan. Vroeger was zeker niet alles beter maar het onderwijs was dat wel.

Over akasdorp

gepensioneerd advocaat
Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .