Wat je merkt als je het christelijke geloof historisch bekijkt, is dat de inhoud ervan eigenlijk steeds verandert en dat dit ook van het begin af aan het geval moet zijn geweest. Het wonderlijke daarbij is dat bij al die veranderingen de teksten van de vier canonieke evangeliën relatief zo ongeschonden door de eeuwen lijken te zijn heen gekomen. Toch, iedereen die dat wil kan nog met eigen ogen zien dat de passages over de goddelijkheid van Christus insluipsels moeten zijn. Als die in de oorspronkelijke tekst hadden gestaan dan had het daar nooit bij kunnen blijven, dan had het hele evangelie er mee bezaaid moeten zijn, dat kan niet anders. Nu blijft het beperkt tot die paar passages, die zo evident niet passen bij de rest, dat eigenlijk geen historicus er aan twijfelen kan, ze moeten er later zijn ingebracht. Ook voor de leer van de Heilige Drie-eenheid en die van de maagdelijkheid van Maria geldt dat zij van latere datum moeten zijn.
In het Evangelie staat daar niets over. Het woord waar Maria mee wordt aangeduid in de Jesaja tekst waaraan wordt gerefereerd betekent in het Hebreeuws niet eens maagd, maar gewoon een jonge en vruchtbare vrouw. Maagd is een heel ander woord. Ook de broers van Jezus heeft men vergeten uit de tekst te schrijven. De verklaring dat het hier om neven zou gaan is verzonnen. Voor al die grote godsdiensttwisten over de persoon van Christus uit de eerste driehonderd jaar van het christendom is eigenlijk geen behoorlijk aanknopingspunt te vinden in de bijbel. Nicea en Chalcedon zijn inspanningen geweest van de seculiere machthebbers en met name van Constantijn de Grote, om eenheid in hun rijk te krijgen. Het resultaat interesseerde ze zelf geen biet. Christelijk is Constantijn volgens de overlevering pas geworden op zijn sterfbed, d.w.z. toen hij niet meer in de gelegenheid was om het later te ontkennen.