Religies

Religies betreffen vooral gedragsregels en ze hebben een systeem dat die regels in een hiërarchisch verband plaatst. Daarnaast heeft een religie rituelen. Een religie draagt een gemeenschap die daar mede een identiteit aan ontleent.
Het van oorsprong Indische boeddhisme en het Chinese taoïsme en confucianisme zijn in deze definitie religies, ook al erkent men binnen die systemen geen specifieke eigen godheid.
De meeste religies buiten het trio van de Jahwe godsdiensten hebben of geen god of hebben er meer dan een. Een of meer goden als sluitsteen van een religie lijkt wenselijk vanuit een oogpunt van het gezag dat er aan kan worden ontleend, al is de beschrijving van de godheid een onmogelijkheid en is zijn of hun aanwezigheid in het een bron van contradicties en meningsverschillen.

Binnen het wereldbeeld van de westerse samenleving, zoals dat door Descartes en later door Newton, Leibniz e.a. werd geformuleerd, passen de Jahwe godsdiensten niet echt. Spinoza heeft in de Ethica en in zijn Theologisch-Politieke Verhandeling de weg aangewezen waarlangs het oude en het nieuwe wereldbeeld met elkaar zouden kunnen worden verzoend, met behoud van de religie in een wat gewijzigde vorm. Maar de macht van de kerken was in de zeventiende eeuw nog zo groot dat de leer van Spinoza kon worden verworpen met als gevolg dat zijn volgelingen sektes gingen vormen waarvan alleen de vrijmetselaars tegenwoordig nog bestaan.

Het eerdere voorstel van Descartes om de twee wereldbeelden van het modernisme en de christelijke religie naast elkaar te laten bestaan als twee verschillende werkelijkheden die geen onderling verband houden, werd na verloop van tijd hier in het westen algemeen aanvaard. Het heeft op den duur geleid tot het verdwijnen in een groot deel van de westerse samenleving van het christelijk-joodse wereldbeeld. Tussen de islam en de moderne wereldbeschouwing wordt de strijd nog voortgezet. Biologisch geschoolde filosofen als Daniel Dennett en Richard Dawkins en in Nederland Herman Philipse bestrijden het traditionele christelijke en joodse geloof in hun geschriften op wetenschappelijke gronden. Eigenlijk op dezelfde gronden waarop in de zeventiende eeuw de strijd al door Spinoza werd gestreden en gewonnen.
Dennett c.s. leveren hun kritiek zonder zich, zoals Spinoza, voldoende af te vragen waar religie eigenlijk vandaan komt en wat de functie ervan is in de samenleving, wat voor biologen eigenlijk een merkwaardige misser is. In wezen trekken deze filosofen aan een dood paard. Meer dan wat opwinding onder het handvol mensen dat nog een letterlijke interpretatie van de heilige boeken voorstaat hebben zij er niet mee bereikt.
De meerderheid van de moderne mensen hangt een ‘ietsisme’ aan, ze verwerpen de letterlijke inhoud van de heilige schriften, maar zijn niet in staat vorm te geven aan het iets waarin ze zeggen nog steeds te geloven. Daarin worden ze door Dennett c.s. in geen enkel opzicht geholpen.
Spinoza toont in zijn Ethica aan dat, als er een God is, Die vereenzelvigd kan worden met wat wij vroeger de schepping noemden. Die schepping valt uiteen in de menselijke samenleving en alles wat zich buiten die samenleving bevindt. Dat laatste is alles dat ook zou bestaan als er geen mensen waren. Dat onderscheid lijkt op het eerste gezicht niet zo zinnig, omdat de mensen maar een minuscuul deel van het heelal uitmaken. Maar vanuit een menselijk gezichtspunt heeft het onderscheid belang. Wanneer de Godheid van Spinoza bestaat, dan moet Hij die twee aspecten vertonen. Het ene, normatieve, deel van de godheid bestaat dan uitsluitend binnen de menselijke samenleving, terwijl het feitelijke deel zowel die samenleving als de wereld daarbuiten omvat. Traditioneel is het vooral het normatieve aspect van de godheid waaraan in de religies de grootste waarde wordt gehecht. Vanuit het gezichtspunt van Spinoza is eerder het feitelijke aspect dominant en is het normatieve uitsluitend van belang voor zover dat noodzakelijk is voor de instandhouding van de samenleving. Hoewel dat nergens met zoveel woorden staat, zou kunnen worden gesteld dat in de leer van Spinoza Jezus van Nazareth, die in de ogen van de Joden onmogelijk een aspect van de godheid kan zijn, wel kan gelden als de belichaming van een aanvaardbare ethiek. Dat Jezus met andere woorden het menselijke aspect van de Godheid vertegenwoordigt. Daarmee blijft zijn invloed tot de menselijke samenleving beperkt. Dat vereist wel een begrip van de godheid dat ver afwijkt van alles wat daarover in de heilige boeken is te vinden. Maar als we er naar zouden streven godsdienstige en moderne mensen in één samenleving te verenigen, dan is een gezamenlijke modernere vorm van religie wel een vereiste.

Over akasdorp

gepensioneerd advocaat
Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .