Dieren, slaven en mensen.

 

Dat mensen een diersoort zijn die veel lijkt op andere soorten en dat het vooral hun samenlevingen zijn die zo sterk afwijken van alles wat er eerder te zien was, dat dringt maar langzaam door. Darwin leefde anderhalve eeuw geleden en nog steeds zien mensen zich zelf als iets heel anders dan dieren , als iets wat tussen andere beesten en de godheid in staat. Dat werkt twee kanten op. We menen in het algemeen dat we van dieren niets meer kunnen leren over mensen maar ook dat wat we bij onszelf waarnemen niet van belang is voor het begrijpen en waarderen van dieren.

Ouder wordende mensen verliezen op den duur de faculteiten die ze van dieren onderscheidden toen ze jonger waren. Alzheimerpatiënten eindigen uiteindelijk als een soort planten. Ergens tijdens dat proces moeten we de toestand passeren waar dieren normaal in verkeren met dien verstande dat dieren wel beschikken over een lijf en hersenen waarmee ze zich in leven kunnen houden en wij steeds minder. Maar iemand die niet in staat is zijn eigen leven in te richten en daarvoor afhankelijk is van huisgenoten of hulp van buiten lijkt in dat opzicht veel op een huisdier. Als zijn geheugen hem in de steek laat en hij niet meer goed plannen maken kan voor de toekomst, dan zou hij zich moeten kunnen verplaatsen in zijn kat of zijn hond en dan zou hij meer begrip moeten krijgen voor de Oudheid.

De klassieke Oudheid kende een vorm van samenleving die over veel minder materiële middelen beschikte dan wij en waarin mensen die niet voor zich zelf konden zorgen dood gingen of onderdeel werden van de huishouding van iemand anders. Die ander gaf hem dan te eten en onderdak maar zo’n servus of ancilla moest dan ook precies doen wat de dominus, de heer des huizes tegen hem zei. Ook als hij familie was, vrouw of kind of inwonende verwant, dan was binnen de villa de huisheer degene die het voor het zeggen had. Individueel was eigenlijk niemand, want als individu overleefde je niet. Overleven deed je met zijn allen als familie of clan en een samenleving die daar boven uitsteeg en voor je zorgde, dat idee bestond nog helemaal niet.

Wie verhandelingen van Aristoteles of Plato leest over slavernij gelooft zijn humanistische ogen niet. Het verschil tussen slaven en dieren werd nauwelijks gemaakt. De eerbied voor het mensenleven en de integriteit van de persoon sprak niet vanzelf. Die eerbied moest verdiend worden en was met name afhankelijk van iemands verdiensten voor de polis waarin hij zich bevond. Wie buiten die samenleving viel, viel buiten de mensheid. Wie failliet ging, krijgsgevangene werd gemaakt of de pech had geboren te worden als het kind van een slavin, werd slaaf. Als slaaf had je wel wat rechten maar niet veel. Maar aan de andere kant, de relatie tussen slaven en hun eigenaren waren vaak heel persoonlijk en vrijlating van slaven kwam toch regelmatig voor. Vaak bij wege van legaat in een testament maar ook als beloning voor bijzondere prestaties. Soms kocht iemand een slaaf vrij of als zijn meester hem het geld dat hij verdiende liet houden kocht hij zich zelf vrij.

In een samenleving waarin de grootste filosofen slavernij voor een natuurlijk en onvermijdelijk verschijnsel hielden kon het niet anders of ook de verhouding tussen mensen en dieren werd anders gezien. Dat dieren bij ons slaven zijn, is niet een idee dat bij veel mensen opkomt. Maar in de oudheid was de grens tussen mensen en dieren vloeiend. Daar konden ook mensen slaven zijn zonder dat het bij iemand opkwam dat dit raar was. Dat een keizer zijn paard tot senator benoemde werd wel bizar gevonden en even scandaleus als wanneer hij zijn slaaf zou hebben benoemd, maar het bleek denkbaar en dat zou het hier niet zijn.

Dat slavernij ooit weer terug komt als een maatschappelijk aanvaard verschijnsel lijkt uitgesloten, maar van Darwin zouden we kunnen leren dat de waarde van de biotoop waarin we leven niet noodzakelijk kleiner is dan die van de menselijke samenleving en zeker groter dan die van individuele mensen, van wie het leven nu eenmaal eindig  is en die allemaal vervangbaar zijn.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

nationalisme

 

 

Hitler was populair in Duitsland om dezelfde reden dat Wilders nu populair is in Nederland. Daarmee wil niet gezegd zijn dat Wilders een nazi is of op een andere manier net zo slecht als Hitler. Maar beiden zijn nationalisten.

Anders dan vaak wordt gedacht was In Duitsland het nationalisme[1] helemaal  geen uitvinding van Hitler. Keizer Wilhelm en Bismarck waren  nationalisten en ook de in alle opzichten integere en bekwame socioloog Max Weber was een nationalist. Marx was het niet,  maar de Hegel die hij zo bewonderde was het weer wel. Het nationalisme was een spook dat door Europa waarde en dat we er nu zo veel afstand van nemen komt niet in de laatste plaats omdat Hitler het in diskrediet heeft gebracht. Het nationalisme sluit gemakkelijker aan bij onze genetische make up dan de kosmopolitische opvattingen van vandaag. Stammen zijn de voorlopers van nationaliteiten en stammen hadden de voorouders die we delen  met de chimpansees ook al. Stammen zijn dus ouder dan de mensheid, zij zitten diep  in onze genen,  maar zoiets abstracts als een wereldsamenleving dat moeten we bedenken, dat komt alleen met veel moeite tot stand. We juichen met het Nederlands elftal en we zijn trots op onze waterbouwers,  maar voor de VN krijgt niemand de handen op elkaar.

Het was het wereldveroverende en tegelijk niet agressieve element in het Christendom dat haar acceptatie in het Romeinse rijk zo lang heeft tegengehouden. In Rome zag men heel goed in dat godsdienst een functie is van de samenleving en een godsdienst die meer dan een samenleving tegelijk overspande en tegelijk andere godsdiensten uitsloot, daar geloofde men niet in.

Toen Constantijn uiteindelijk van de nood een deugd en van het Christendom eerst de bevoorrechte en toen de staatsgodsdienst maakte verloor het geloof daarmee een deel van zijn kosmopolitische appeal. Het Christendom werd Romeins, of Rooms zoals we het later zijn gaan noemen.

Eigenlijk kan men zeggen dat pas in de humanistische[2] samenleving  van tegenwoordig het Christendom in zijn mondiale aspiraties verwezenlijkt wordt. Het westen kan haar eigen manier van leven niet aan de niet-westerse wereld opleggen, maar het nodigt wel alle niet westerse samenlevingen uit om eraan deel te nemen. Meer dan de conflicten in Irak en Afghanistan doen vermoeden wordt die uitnodiging nu wereldwijd aanvaard. India en China maken een welvaartsprong omdat ze de westerse manier van leven overnemen. Men kan zich daar gemakkelijk op verkijken, wanneer men niet aan de morele inhoud van een godsdienst hecht, maar aan het ‘Boek’ en aan de formaliteiten die dat bevat. Let men op de morele kwaliteiten dan zijn de Japanners in veel opzichten nu christelijker dan de Maronieten uit de Libanon of de Kopten uit Egypte.

Nationalisme in de zin van Wilders en van de negentiende-eeuwse Duitsers  is historisch in de wereld eerder regel geweest dan  uitzondering. Alle samenlevingen die op godsdiensten zijn gebaseerd, zoals de Dar al Islam of de Latijnse Christenheid in de Middeleeuwen,  waren etnisch. Ze erkenden alleen zich zelf als maatgevend. Ze wezen andere godsdiensten af. Nationalisme staat haaks op het humanisme, maar het is wel een levend sentiment dat we niet negeren kunnen. Het zal zijn plaats moeten krijgen in de moderne samenleving anders gaat het onderhuids en dan zullen we de politieke problemen van het moment ook in de toekomst steeds weer terug zien.

 

[1] Hitler was meer dan alleen een nationalist. Hij was een sociaal darwinist, die niet alleen tegen het idee van een wereldsamenleving was maar er van uit ging dat alle samenlevingen met elkaar moesten concurreerden à l’outrance om te kunnen overleven. Een nationalist zou er heel goed vanuit kunnen gaan dat samenlevingen nu eens samenwerken en dan weer concurreren zonder noodzakelijk aan het een of het ander een principiële voorkeur te geven. Met samenlevingen die dat wel doen als die van Hitler en lang geleden die van de Assyriërs, kan de rest niet leven, omdat de rest geldt als vijand, tegenover wie alles geoorloofd lijkt.

[2] Het humanisme heeft een andere seksuele moraal dan het Christendom maar voor het overige past haar ethiek beter bij de Bergrede dan de ethiek van Innocentius de derde, die de Katharen liet uitmoorden toen die zich niet bekeren lieten.

 

 

[1] Onder nationalisme wordt hier verstaan  een etniciteit die gericht is op de nationale gemeenschap en die ontstaan is  in reactie op het internationalisme van de Kantiaanse Verlichting . Dat houdt onder meer in dat de gelijkheidsgedachte van de Verlichting wordt losgelaten en dat de etnische grenzen ook als ethische grenzen gelden, d.w.z. dat ten aan zien van buitenlanders of niet-volksgenoten er andere ethische normen gelden dan de ‘eigen’ mensen. Veel verantwoord biologisch  wetenschappelijk onderzoek op dit terrein is er niet gepubliceerd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Taal.

 

Gisteren hoorde ik een verregende mevrouw die aan het schuilen was vertellen dat ze even wachtte op een droog buitje. Mooi gevonden en waarschijnlijk bij toeval. Veel van dit soort nieuwe woorden zijn mislukte vertalingen uit het Engels. Duurzaam bijvoorbeeld is afgeleid van het Engelse woord sustainable. Sustainable is de kwalificatie van een vorm van gedrag en het betekent dat het kan worden volgehouden zonder dat de gebruikte middelen uitgeput raken of het milieu er onherstelbaar door wordt beschadigd. Duurzaam heeft deze connotaties eigenlijk helemaal niet en is de meeste contexten daarom minder goed bruikbaar, maar niets aan te doen. De mensen gebruiken het en we moeten er mee leven. De meesten van ons vragen zich niet af waar woorden vandaan komen en wat ze precies betekenen. We gebruiken ze en als we begrepen worden blijven we ze gebruiken.

De wiskunde is een strikt rationele taal[1][1] en de logica is dat ook. Muziek is een taal die behoorlijk logisch is maar die pas echt aardig wordt als er een klein beetje van de regels wordt afgeweken. Musici, wiskundigen en filosofen mensen die zich (bijna altijd) aan de regels houden.

De filosofen Hume en Kant waarschuwen in het kader daarvan tegen het dooreen laten lopen van feitelijke en normatieve categorieën. Maar in het normale spraakgebruik doet iedereen dat voortdurend. En zelden terecht. Maar een mooi voorbeeld waarin het wel terecht gebeurt is in het gebruik van de uitdrukking enlightened self interest. Wat er mee bedoeld wordt is dat moreel gedrag voor de gedrager goed uit kan pakken in de zin dat het materieel voordeel oplevert.  Dat materieel voordeel opleveren is feitelijk en moreel gedrag is een normatief begrip. Veel van onze gedragingen zijn gericht op materieel voordeel. Dat is een (licht negatieve) morele kwalificatie van feitelijk gedrag dat op het overleven van het individu gericht is. Dat is, zoals bekend, de meest voorkomende categorie gedragingen. Vanaf het moment dat we opstaan tot we weer naar bed gaan zijn we bezig met overleven en ook slaap is overlevingsgedrag. Door de voortreffelijke organisatie van de samenleving waar we in verkeren maken we maar weinig directe bedreigingen van ons leven mee. Ons overlevingsgedrag is veel indirecter dan dat van mensen uit primitievere samenlevingen. Wij houden vooral de samenleving in  stand die op haar beurt ons dan weer in stand houdt, maar overlevingsgedrag blijft het. Moreel gedrag is niet op het overleven van het individu zelf maar op anderen gericht. Altruïstisch wordt het ook wel genoemd. Maar al die anderen vormen met ons de samenleving. Wie zich zelf in leven wil houden zorgt voor de samenleving en dus voor anderen en indirect voor zich zelf. Dat is enlightened self interest en het is veel gewoner dan de meeste mensen denken.

amputatie

 

 

Max Pam heeft het in een van zijn vele stukjes over mensen die ongelukkig zijn en die dat wijten aan een van hun eigen lichaamsdelen. Ze willen bv een been laten amputeren, al is daar medisch niets mee mis. Ze verwachten dan van hun depressie af te raken. Hij probeert zich te verplaatsen in de chirurg die aan die wens gevolg geeft en constateert zijn eigen ethische verwarring bij het antwoord van de medicus dat mensen gelukkig maken toch goed moet zijn.

Max Pam schrijft heel goed en  zijn methode is literair sterk om het probleem te stellen en te beantwoorden met het oproepen van het gevoel dat die arts niet deugt zonder dat met zoveel woorden te zeggen.

 

Toch zou een wat uitgebreidere ethische behandeling van het vraagstuk op zijn plaats zijn, vind ik, want het gaat wel om een echt probleem. De meeste mensen zullen wel vinden dat een getroebleerde patiënt die zich zelf verminken wil daarbij niet door een arts moet worden geholpen. De man of vrouw is niet bij zinnen en zo’n verzoek moet worden genegeerd. Bij een verzoek om euthanasie denken we daar anders over, kennelijk omdat een redelijk mens dat echt kan willen en ook nodig kan hebben. Dat  geldt niet voor dat been afzetten. De patiënt meent dat overigens zelf wel en aan de weigering van de arts gaat dus een psychiatrische diagnose vooraf, die in dit geval niet zo moeilijk geweest zal zijn. In andere gevallen levert de diagnose duidelijk  meer problemen op.

 

Wat bijvoorbeeld als het gaat om een patiënt die zijn medicijnen niet wil nemen omdat hij – terecht – meent dat het zijn normale functioneren belemmert? Het is voor de arts duidelijk dat hij met een ernstig geval van paranoia te maken heeft en dat zonder medicijnen de man maatschappelijk niet of nauwelijks kan functioneren. Van de andere kant zijn de bezwaren van de patiënt tegen de medicijnen ook reëel.

Of ga een stap verder. De man wordt door zijn vrouw het huis uit gezet, want hij is van tijd tot tijd gewelddadig, hij verdenkt haar en de kinderen van de vreselijkste dingen en er valt niet meer met hem te leven. Zijn advocaat kan zijn instructies niet aanvaarden want hij is naar diens oordeel niet langer compos mentis. Hij moet medicijnen nemen, wil hij partij kunnen zijn in het echtscheidingsproces. Voor de advocaat is de beslissing gemakkelijker dan voor de arts: hij geeft zijn opdracht terug als de man zijn medicijnen blijft weigeren. Het resultaat is dat de man van noodzakelijke juridische bijstand verstoken blijft.

Een psychiater zal er in zo’n geval toe neigen het besluit van de man om geen medicijnen te nemen te respecteren en alle ellende die daaruit voortvloeit op de koop toe te nemen. Hij moet kiezen tussen zijn plicht als arts ervoor te zorgen dat een noodzakelijke therapie plaats vindt en zijn plicht als mens om het besluit van iemand anders te respecteren ook als hij het er niet mee eens is. Het alternatief is om de man op te sluiten, d.w.z. niet langer als mens te behandelen. Dat is een zware ingreep in iemands leven en bovendien, er is een te kort aan plaatsen in de daarvoor bestemde inrichtingen.

 

Het is wijs om te onderkennen dat er voor veel ethische problemen geen oplossingen zijn en zeker geen standaardoplossingen. Het kiezen tussen twee kwaden is moeilijk en we moeten aanvaarden dat daar fouten bij gemaakt worden.

 

 

ethiek uit vreemde landen

 

 

Ethiek is de leer van de normen en waarden. Het woord stamt uit het Grieks. Ethos betekende daar gewoonte, de gedragingen van iemand volgens hun eigen aard. Het werkwoord ethoo dat nog bij Homerus voorkomt, maar niet meer in de Koinè of in het Attisch, betekent zich gedragen volgens zijn aard. Ethnos, een verwant woord, betekent sociale groep en een hetairos is iemand die tot zo’n groep behoord, een maatje, of zoals in het geval van Jason en zijn Argonauten, een bemanningslid.

Hetairos is ook exact het begrip om de relatie mee aan te geven die bij de Germanen en in de vroege feodale tijd bestond tussen een leider en diens naaste omgeving, zijn getrouwen of vazallen.

 

In het Grieks betekende ethiek het systeem van gedragingen dat een groep kenmerkt, dat binnen de groep als o.k. wordt aangemerkt . Wat precies de inhoud is hangt van de groep af, maar in elk geval, iedere handeling die haar voortbestaan bedreigt is strijdig met de ethos van de groep. Daar onder vallen moord, diefstal in al zijn vormen, zinloos geweld en gezagsweigering. Dat het begrip sindsdien met name onder invloed van de Christelijke leer een ontwikkeling heeft doorgemaakt is onmiskenbaar, maar onze samenleving is ook heel anders dan die van de oude  Grieken.

Strafrecht is het belangrijkste en meest spectaculaire systeem waardoor ethische regels worden gehandhaafd, maar niet het enige. Strafrecht is wel het sluitstuk, het ultimum remedium. Als iedere andere vorm van handhaving tekort schiet is er het strafrecht, maar mede door zijn ingrijpende werking en omslachtige rituelen kan het niet voor de reguliere handhaving van de normen en waarden worden gebruikt. Dat zou het systeem devalueren en de capaciteit zou snel te kort schieten

De ethische normhandhaving is in de eerste plaats een zaak voor sociale controle, die zich uit in de afkeuring van de omgeving, in onderhandelingen tussen groepsgenoten en in lichte vormen van eigen richting. Helpt dat niet dan is er het civiele recht waarmee burgers elkaar op een geweldloze manier kunnen corrigeren. Schiet ook dat te kort, dan moet de overheid ingrijpen maar ook dan zijn er nog andere soorten positieve en negatieve sancties van allerlei aard, die vooral door het bestuursrecht worden gereguleerd en die in allerhande wetten en regelingen zijn terug te vinden.

Zo is het geregeld in onze samenleving, maar niet noodzakelijk in alle samenlevingen en met name ook niet in de samenlevingen waar veel van de nieuwe Nederlanders vandaan komen. Die hadden thuis een andere vorm van normhandhaving, waarin de eigen richting een veel grotere rol speelt  en daarnaast hadden de ethische normen een andere inhoud.

 

Moord is een manier (de ultieme manier) om een medelid van de groep van verdere deelname uit te sluiten. Moord  is verboden in iedere samenleving en er is weinig verschil in de behandeling van een overtreding van deze norm. Andere vormen van wangedrag waardoor mensen aan medeleden van de groep de reguliere deelname aan het groepsleven ontzeggen, worden bij ons anders gesanctioneerd dan in de landen aan de Oost- en Zuidkust van de Middellandse Zee. Normen en sancties zijn overal afhankelijk van de vormen die het groepsleven aanneemt, omdat ze het groepsleven beogen te reguleren. Komt een bepaald soort onwenselijk gedrag niet voor, dan bestaat ook de norm niet, evenmin als de bijbehorende sanctie. Het verschijnsel eerwraak is daarvan een kenmerkend voorbeeld.

 

Wij beschouwen het gedrag van mannen die hun vrouwen verbieden aan het publieke leven deel te nemen en zich ongesluierd buiten de deur van het eigen huis te begeven als strijdig met de rechten van die vrouwen.

Islamieten vinden het een uitvloeisel van hun seksuele moraal en een vorm van gedrag die noodzakelijk is voor de groepshandhaving.

Zij beschouwen iedere vorm van belediging waardoor de getroffene zich niet meer in het openbaar durft te vertonen als equivalent aan moord. Een dergelijke dodelijke belediging beschouwen ze tevens als iets dat in de private sfeer ligt, waartegen de overheid niet op kan treden en daarin hebben ze ook wel gelijk. Het strafproces zou een wederopvoering van het ondervonden leed betekenen. Wij kennen die vorm van belediging niet omdat bij ons de groep zich in zulke gevallen spontaan tegen de dader in plaats van tegen het slachtoffer richt. Het ostracisme dat aan een niet gewroken belediging kleeft, is in onze samenleving onbekend. Wraak is bij ons geen plicht, integendeel het is zelf een vorm van asociaal gedrag.

 

De overheid is in de Middellandse Zeelanden sinds de Middeleeuwen  geen instituut geweest waar de burger zich mee kon identificeren. Je vereenzelvigde je met je familie en met je dorp, nooit met grotere politieke eenheden of een overheid. De wijdere samenleving was een jungle waar je je met behulp van je familie en vrienden zo goed mogelijk handhaafde. Verplichtingen tegenover de overheid had je voor zover de overheid in staat was die af te dwingen en verder niet. Zuid Italië en Griekenland zijn wat dat betreft niet veel anders dan de Islamitische landen en burgerzin in de Noord Europese betekenis was er vroeger onbekend. Burgerzin en vertrouwen tussen burgers onderling bepalen het succes van moderne samenlevingen. Fukuyama heeft daar in verscheidene van zijn geschriften interessante dingen over gezegd en de  culturen in de wereld langs die lijnen ingedeeld.

Zoals de Amerikanen problemen hadden met hun Siciliaanse immigranten hebben wij dat nu met immigranten uit andere gebieden rond de Middellandse Zee. De immigrantencultuur staat vijandig tegenover de overheid en kennen geen samenleving waar je loyaliteit aan verschuldigd bent. De samenleving die wij Europeanen als een uitgebreide familie beschouwen, bestaat in het Midden Oosten niet..

 

We hebben onze immigranten niet als individuen geaccepteerd en als medeburgers en ze in staat gesteld om hun eigen cultuur en gewoonten hier te handhaven. Dat was een vergissing. De armoede en het geweld die ze thuis achterlieten was een rechtstreeks gevolg van hun patroon van normen en waarden. Voor de meesten van hen vormde het een van de redenen om uit de thuislanden te vertrekken. Multicultureel hoort niet te betekenen dat we Turkse of Marokkaanse leefgewoontes in Nederland gereproduceerd zien. Aanpassing van de ethiek aan de hier heersende gewoonten is nodig willen we gezamenlijk de samenleving behouden waar we de vrede en welvaart aan te danken hebben

 

 

ethiek en recht onder oorlogsomstandigheden

 

Wanneer er oorlog gevoerd wordt vallen er slachtoffers onder de burgerbevolking. Ook onder soldaten trouwens die vaak net zo min hun tegenstanders persoonlijk iets gedaan hebben dat hun dood zou rechtvaardigen. Vaak hebben ze er niet om gevraagd om voor de oorlog opgeroepen te worden.

Soms vallen de onschuldige oorlogsdoden onbedoeld, maar vaak ook niet. De bombardementen uit de tweede wereldoorlog waren wel degelijk mede tegen onschuldigen gericht en kunnen om die reden best terreurbombardementen worden genoemd. Als U dat liever anders wilt bezien: in de oorlog is het begrip onschuldige gerelativeerd. Wie tot de vijand[1] behoort is q.q. niet helemaal onschuldig meer.

Oorlog is anders, dan gelden de normale wetten niet of in ieder geval niet allemaal.

 

Met de ethiek van de Verlichting, zoals die door Immanuel Kant is gedefinieerd staat dit op gespannen voet en iedere overtuigde mensenrechtenaanhanger voelt dat ook zo.

Oorlog wordt tegenwoordig uitsluitend nog geoorloofd geacht bij een onmiddellijke zware bedreiging van eigen volk en vaderland of in geval van verdediging tegen reeds begonnen vijandelijkheden. Maar ook zulke “rechtvaardige” oorlogen, waarvan de tweede wereldoorlog aan de kant van de geallieerden wel degelijk een voorbeeld was, levert het soort ethische  problemen op waarvoor de leer van de Verlichting geen oplossing biedt.

In de tweede wereldoorlog kwamen die problemen pas achteraf aan de orde. Tijdens de oorlog heiligde het doel om de Nazi’s en de Japanners te verslaan vrijwel alle gebruikte middelen. In de ogen van de geallieerden zelfs inclusief de atoombommen op Nagasaki en Hiroshima en de brandbommen op Dresden[2].

 

Ethische regels zijn tegelijkertijd absoluut en relatief. Absoluut in de zin dat ze door individuen niet naar willekeur kunnen worden veranderd en nooit kunnen worden genegeerd. Relatief in de zin dat zij mee evolueren met de cultuur en de groep waar zij bij horen en ook dat zij buiten toepassing kunnen blijven als andere ethische regels of zelfs niet-ethische belangen zwaarder wegen. Ethische regels dienen voor het in stand houden van een samenleving[3] en verdwijnen of worden aangepast als ze dat niet meer blijken te doen.

Relatief ook in de zin dat zij niet in een vacuüm kunnen worden toegepast maar altijd gelden in historische situaties.

Ethische regels kunnen onder omstandigheden met elkaar botsen en dan moet er, zoals dat heet, gekozen worden voor het minste kwaad.

Voorbeelden van relativiteit in de culturele zin liggen voor het oprapen in de geschiedenis. Om dicht bij huis te blijven, de bijbel staat vol met regels en gebeurtenissen die wij tegenwoordig onethisch vinden: op bevel van Jahwe waren de Israëliers bereid om de verwoesting aan te richten van Palestijnse steden met uitmoording van de mannelijke bevolking.

Een voorbeeld van de relativiteit binnen de eigen cultuur is een uitspraak van  de voormalige bisschop Muskens.

“Ge zult niet stelen” is de aanvaarde ethische regel, maar de e.t. bisschop van Breda vond stelen geoorloofd als een moeder voedsel nodig had voor haar hongerige kinderen. Je kinderen laten verhongeren is dan duidelijk het grotere kwaad. Dat is overigens ook een voorbeeld van de historiciteit van ethische regels: de moeder die nu in Nederland brood steelt onder het motto dat haar kinderen anders honger lijden steelt niet alleen maar liegt ook en de bisschop die dan zulk gedrag propageert vertoont in feite een ethiek van twijfelachtig allooi.

 

Een oorlogssituatie is een breuk in het normale bestaan van een samenleving. Militairen op eigen of vreemde bodem zouden niet lang overleven als zij zich aan de regels hielden die in vredestijd gelden. Terugschieten als je wordt aangevallen moet kunnen ook zonder due proces of law en als een vijand beschikt over informatie die van levensbelang is voor de eigen partij dan zal die informatie gehaald worden met middelen die in vredestijd naar de gevangenis voeren.

Het beste zou misschien zijn om de normale ethische en juridische regels tijdens een oorlog helemaal opzij te zetten en te vervangen door ethische en processuele regels die beter met de professionele eisen van een oorlogsvoering in overeenstemming kunnen worden gebracht. De onwaardige vertoning die we hier in Nederland hebben meegemaakt toen een Nederlandse militair in Arnhem terecht stond omdat hij in een oorlogssituatie in Irak op  plunderaars had geschoten zou ons dan bespaard zijn gebleven, terwijl zo’n man dan toch terecht had kunnen staan voor een krijgsraad die zorgt dat uitwassen worden voorkomen. Het paradoxale gevolg van het huidige systeem zonder krijgsraad te velde is nu juist dat zich zulke uitwassen eerder voordoen en een fatsoenlijke en deskundige berechting ervan achterwege blijft.[4]

 

Wie meent dat we een dergelijk oorlogsrecht al hebben omdat de conventies van Geneve daar in zouden voorzien, die vergist zich. De conventies dienen ter bescherming van de rechten van de burgerbevolking tegen het optreden van de vijand en voorzien niet in regels van oorlogsrecht die op een uitsluitend in oorlogsrecht geldende ethiek zijn gebaseerd[5].

 

Soldaten in oorlogssituaties houden zich aan de normale vredesrechtsregels alleen als hun leven er niet door in gevaar gebracht wordt. Dat lijkt te billijken. De kans om te sneuvelen is een ernstiger bedreiging dan de kans op een veroordeling in een proces. Als de oorlog lang genoeg duurt en er zijn voldoende soldaten bij betrokken dan doet zich nog een ander gevolg voor: de vredesregels komen niet ongeschonden uit de strijd. Door de voortdurende onbestrafte schending worden de normale regels die in vredestijd gelden aangetast juist omdat zij in oorlogstijd worden genegeerd. Dit verschijnsel heeft zich in de Vietnamoorlog en bij iedere andere massale oorlog voorgedaan en niemand is er bij gebaat.

Beter zou het zijn om speciale regels te hebben voor oorlogsomstandigheden, waarvan iedereen weet dat ze niet meer gelden als de oorlog is afgelopen. De huidige contradicties waar niet alleen de ethiek maar ook de mensen die de oorlog moeten voeren onder lijden zouden dan worden vermeden. Bij het bestaan van aan de oorlog aangepaste rechtsregels zou genocide nog steeds strafbaar zijn en Srebrenica een oorlogsmisdaad van de commanderende officier, maar zou de sergeant die in het oorlogsgebied op plunderaars schiet niet langer naar Nederland worden gebracht. Hij zou niet hier worden berecht door lieden die van de omstandigheden waaronder de ten laste gelegde feiten plaats vonden geen weet hebben. Hij zou door zijn lotgenoten worden berecht en als zou blijken dat hij zonder noodzaak op ongewapenden had geschoten zou dat ter plaatse gemakkelijker kunnen worden bewezen.  De afweging met de noodzaak om plundering te voorkomen zou daar ginder beter kunnen worden gemaakt dan hier.

 

Voor iemand voor wie de hier geldende ethiek onder alle omstandigheden als een absolute norm geldt is een dergelijke tijdelijke opschorting van regels waarschijnlijk onaanvaardbaar. Zo iemand zou misschien dan consequent horen te zijn en zich niet langer gewapenderhand moeten verdedigen. Dat oorlog de ultieme arbiter is tussen landen en volkeren blijft intussen waar zolang nog niet alle landen en volkeren dat idee hebben opgegeven.

 

[1] Het hele begrip vijand in zijn betekenis van bedreigend en niet tot de gemeenschap behorend staat op gespannen voet met de mensenrechten en het Kantiaanse mensheidbegrip.

[2] Voor veel historici zijn de atoombommen te rechtvaardigen omdat ze tenminste zoveel mensenlevens lijken te hebben gespaard als ze gekost hebben: de miljoenen doden die het gevolg zouden zijn geweest van een invasie op Honsjoe en de andere hoofdeilanden. Een rechtvaardiging voor Dresden is er eigenlijk niet.

[3] Dat ze daarvoor dienen wil nog niet zeggen dat de inhoud van de regels rechtstreeks kan worden afgeleid uit het doel. Als de ethiek een genetische grondslag heeft, wat waarschijnlijk is, dan is zij ontstaan omdat het de dragers betere huwelijks of betere overlevingskansen bood en is de samenhang met de instandhouding van de samenleving dus indirect. Genen veranderen niet snel. De culturele component van de ethiek is aan snellere verandering onderhevig. Dat is de component die ondermeer tot uiting komt in de vaststelling wie wel en wie niet tot de groep behoort tot wie de ethiek zich richt,

[4] De militairen in het oorlogsgebied erkennen de rechtmatigheid van het oordeel niet dat geveld wordt zonder kennis van de omstandigheden waaronder de ten laste gelegde feiten plaats vinden en saboteren de rechtsgang. Daarvoor krijgen ze bij een krijgsraad te velde niet de gelegenheid.

[5] In wezen zijn er drie soorten oorlogsrecht,

  1. het recht van de Geneefse conventies ter bescherming van burgers in oorlogstijd,
  2. het klassieke oorlogsrecht zoals dat bij Hugo de Groot, in bijvoorbeeld diens de jure belli et praedi te vinden is en dat het volkerenrecht regelt zoals dat geldt tussen de landen in oorlog en tenslotte
  3. het soort recht dat hier gepropageerd wordt om in oorlogstijd de in vredestijd geldende regels te vervangen.

 

 

 

 

 

 

wat de wet doet met de praktijk

 

 

Vandaag (25/6/10) stond er in de Volkrant een column over ziekenhuispersoneel dat er bij een oude dame op aan had gedrongen om een non-reanimatieverklaring te tekenen. De patiënte weigerde, maar de druk hield aan. De directeur van de instelling legde uit, toen de familie kwam klagen, dat je het zijn personeel niet aan kon doen om het oude mens bij reanimatiepogingen de botten te breken. Bovendien haar kansen om te genezen waren gering. De columniste was verontwaardigd en terecht. Deze houding van personeel en directie heeft te maken met de maatschappelijke acceptatie en verwerking van de euthanasiediscussie die ruim tien jaar geleden plaats vond.

De volksvertegenwoordigers van de regeringspartijen in het laatste paarse kabinet waren indertijd verontwaardigd omdat het Nederlandse ontwerp van wet voor hulp bij zelfdoding in het Vaticaan werd vergeleken met de praktijken van het Naziregime. De meeste Nederlandse krantenlezers en televisiekijkers zullen deze verontwaardiging wel gedeeld hebben, omdat het niet aangingHolocaust associaties op te roepen ter bestrijding van een stuk puur humanistische wetgeving. De hulp bij zelfdoding was qua strekking van het ontwerp niet anders dan het tot uitdrukking brengen van de individuele menselijke vrijheid op een terrein waar tot dan toe de wil van de samenleving prevaleerde.

Nu is vrijheid op het terrein van de levensbeëindiging inderdaad iets dat door het Vaticaan en ook door andere vertegenwoordigers van Christelijke kerken niet wordt toegestaan. Men vergist zich echter wanneer men meent dat de Paus verwezen heeft naar Auschwitz en naar de tweede wereldoorlog. De praktijk waar naar verwezen werd betreft de sterilisatie en het doden van geestelijk en zwaar lichamelijk gehandicapten in het Duitsland van voor de oorlog. Nazi Duitsland stond daarin toen niet alleen. Sterilisatie vond bijvoorbeeld ook in Zweden en Finland plaats en euthanasie van gehandicapte baby’s in het merendeel van de ontwikkelingslanden.

De praktijk waar het Vaticaan op doelt is overigens iets, waar men in onze samenleving in het algemeen nog afwijzend tegen over staat, met mogelijk een uitzondering wanneer het om pasgeboren of nog niet geboren baby’s gaat. Oudere gehandicapten het leven ontnemen wordt veroordeeld en al helemaal wanneer het niet uit medelijden gebeurt maar vanuit het gedachtegoed van de Nazi’s, d.w.z. in het belang van de economie of de hygiëne van de samenleving. De Nazi’s meenden dat alleen het hogere leven beschermingswaardig is; het leven dat uit raciale of andere overwegingen als minderwaardig moet worden beschouwd kon in hun ogen worden vernietigd. Deze gedachte is in strijd met zowel de humanistische als de christelijke leer.

Het Vaticaan had in zoverre gelijk dat het doden van pasgeboren gehandicapten met hulp van medisch personeel in Nederland al tientallen jaren geen uitzondering is. De argumenten die staatssecretaris Kohnstam indertijd aanvoerde voor euthanasie, worden ook bij de levensbeëindiging van pasgeboren gehandicapten wel gehanteerd. Het gaat dan om de wenselijkheid van het decriminaliseren van het handelen van de medische stand wanneer deze bijstand verstrekt en om de eerbied voor de vrijheid van de mens (in dit geval van de ouders).

De Kerk van Rome, die ongetwijfeld heel goed op de hoogte is van wat zich in Nederland afspeelt, heeft misschien niet meer willen zeggen, dan dat alle goede bedoelingen ten spijt de feitelijke gang van zaken in Nederland die het gevolg zouden zijn van de nieuwe wet gevaarlijk dicht in de buurt zou komen van wat in de dertiger en veertiger jaren praktijk was in Duitsland.

Is een wet immers eenmaal aangenomen dan ontwikkelt zich vervolgens een rechtspraktijk die los kan staan van de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever. De zorgvuldig geconcipieerde voorbereidende handelingen waarin de wetgever heeft voorzien bij het toepassen van euthanasie worden eerst een sleur en dan een formaliteit, waarvan de zin aan de betrokkenen ontgaat. Als euthanasie eenmaal een normale handeling in het medische repertoire geworden is, blijken  ook de ethische bedenkingen ertegen aan slijtage onderhevig te zijn. Het Vaticaan heeft een lang geheugen en veel ervaring. Het weet beter dan de humanisten in het Nederlandse parlement wat de gewoonte doet met de ethiek en hoe belangrijk of het is om barrières op te werpen zolang men nog vaste grond onder de voeten heeft. Het verdacht Nederland ervan te wachten met corrigerende maatregelen tot men in een moeras verzeild was geraakt. Het gebeuren waarvan Nausicaa Marbe verslag uit bracht wijst erop dat het Vaticaan geen ongelijk had.

Wat betreft het argument, dat in de ogen van D66 doorslaggevend was of behoorde te zijn: het gaat niet aan dat medici die gewetensvol handelen strafrechtelijk vervolgd kunnen worden, lijkt mij een heel verkeerd argument. Niemand zal ervoor pleiten om een gewetensvol arts daadwerkelijk in het gevang te stoppen en dat is bij mijn weten in Nederland ook nog nooit gebeurd. De mogelijkheid tot vervolging zal bij de arts echter steeds een serieuze afweging noodzakelijk maken en de belangrijke ethische en medische regel “gij zult niet doden” overeind houden. Ik acht dit een groot maatschappelijk goed, waartegenover het ongerief van een incidentele arts die ten onrechte in het beklaagdenbankje terechtkomt niet opweegt. Dat is een soort risico dat iedere burger loopt. Ik zou het eerlijk gezegd wel een veilig gevoel gevonden hebben als het verbod in de wet was blijven staan, al ben ik persoonlijk een voorstander van hulp bij zelfdoding als dit de nadrukkelijke en onwankelbare wens van het individu is. Ik begrijp de bezwaren van de artsen en hun wens om te allen tijde van vervolging te worden gevrijwaard, maar ze horen in mijn ogen op dit punt niet te worden gevolgd.

Of euthanasie en ook abortus zaken zijn die in de wet geregeld dienen te worden betwijfel ik. Juist op terreinen waar meerdere grondrechten of belangrijke ethische waarden met elkaar in strijd komen is het doorgaans beter om de betrokkenen te dwingen bij ieder gelegenheid opnieuw een zorgvuldige afweging te maken voordat er gehandeld wordt. Het opportuniteitsbeginsel in de Nederlandse strafvervolging biedt daar alle ruimte voor.

Wetgeving die aanleiding geeft tot een vaste routine in het medisch handelen op terreinen waar steeds zorgvuldige afweging in individuele gevallen op haar plaats is, draagt aan die zorgvuldigheid niet bij.

 

 

 

 

10:24 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

24 juni

ethiek, godsdienst en politiek

Het is onvruchtbaar om ethiek te definiëren als het wetenschappelijk onderzoek naar wat in concreto  “goed en slecht” is. De Britse filosoof G.E. Moore heeft laten zien dat de begrippen goed en slecht primaire begrippen zijn en dat onderzoek ernaar overbodig is. Mensen die geen genetische defecten hebben weten spontaan wel wat goed en slecht is. In Christelijke kringen wordt dat uitgedrukt door  de gedachte dat God de tien geboden in het hart van de mensen heeft geschreven. Ethiek gaat over de vraag hoe de ene ethische imperatief tegen de andere moet worden afgewogen, hoe doelen zich bijvoorbeeld verhouden tot middelen of hoe je dient te kiezen voor het minste van twee kwaden. Daar bestaat geen wetenschappelijk recept voor, dat moet van geval tot geval worden beoordeeld.

 

Een discussie die een jaar of wat geleden in het NRC Handelsblad werd gevoerd speelde zich af rond de vraag of een kleine politieke minderheid haar ethische standpunt mag opleggen aan een meerderheid en ook wel rond de politieke vraag of een staatssecretaris op eigen houtje de grenzen van het medisch toelaatbare kan verleggen. In concreto ging het over de vraag of embryoselectie geoorloofd is. Op de vragen die in de discussie werden gesteld wist de CU naar mijn mening een redelijk antwoord te geven. De CU legde haar standpunt niet op en inderdaad, een staatssecretaris moet niet op eigen houtje politiek maken op punten waar er kabinetsbeleid is, ook al is dat alleen maar het geval naar de mening van één van de coalitiepartijen. Terecht meent de CU dat op deze punten de spraakmakende menigte al te onbesuisd over haar heen is gerold.  Onbesproken bleef aan de andere kant de vraag wat het ethische element in het standpunt de Christen Unie nu eigenlijk precies  is.

 

Te vermoeden valt dat de CU, de SGP en hun achterban embryoselectie afwijzen omdat het de vernietiging impliceert van genetisch defecte embryo’s door rechtstreeks menselijk ingrijpen. Dat deze impliciete vernietiging bij wet is toegestaan accepteert men, maar iedere uitbreiding van de bestaande praktijk op dit punt wordt gezien als een nieuwe aanslag op het ( op hun) ethische principe. Of bewuste embryovernietiging gelijk staat aan het doden van een mens is de achterliggende vraag. Eigenlijk kan men die vraag niet tegelijk met ja beantwoorden en plaats nemen in een kabinet dat deze handeling routinematig laat plaats vinden als onderdeel van het medisch arsenaal. Dat de artsen en wetenschappers die met embryo’s omgaan de opvatting van Rouvoet c.s. niet delen spreekt vanzelf. Anders deden ze het niet. Zij zijn in hun eigen ogen niet minder ethisch dan Rouvoet, mag men aannemen. De aanslag van de Christenen op hun beroepsethiek moesten zij wel als beledigend ervaren

 

Roel Kuiper, Eerste Kamerlid en ideoloog van de CU, kwam in een artikel op de Opiniepagina van het NRC Handelsblad met het argument dat de Bijbel embryoselectie verbiedt.  Hij liet na om de plaatsen in de Bijbel te noemen of de Bijbelse gedachten van ethische aard te formuleren waarmee de selectie van embryo’s in strijd zou komen.

Waarschijnlijk meende hij dat die vanzelf spreken omdat deze argumenten al zo vaak door reformatorische Christenen zijn gehanteerd, maar voor mij die voor een ongelovige toch best een behoorlijke kennis van de bijbel bezit, doen zij dat niet. Het gebod gij zult niet doden is niet van toepassing als men, zoals ik, een beginnend embryo niet ziet als een mens. Dat Kuiper dat wel doet komt omdat hij niet in staat is om nauwkeurig aan te geven op welk punt in de ontwikkeling van embryo naar mens de overgang plaats vindt van niet-mens naar wel-mens. Ik kan dat ook niet maar ik vind het ook geen interessant probleem. Ik weet voldoende zeker dat een embryo geen mens is en dat het in het stadium waar de discussie over gaat ook ver genoeg van de virtuele grens afzit, waar die ook ligt, om mij daar niet druk over te hoeven maken.

 

Ik begrijp dat voor orthodoxe Christenen hier ook het probleem van de ‘indaling’ van de ziel een rol speelt. Die discussie is – anders dan algemeen wordt aangenomen- niet Bijbels. De Bijbel geeft voor het bestaan van de ziel los van het lichaam geen enkele aanwijzing, waarschijnlijk vooral omdat de ziel geen Bijbels maar een Hellenistisch[1]begrip is.  In de abortusdiscussie heeft men t.a.v. van het menswordingprobleem gekozen voor een grens in een veel later stadium en dat lijkt een discussie die zich niet leent voor heropening. Het is niet Bijbels en het is niet rationeel, deze discussie en we horen haar dus niet te hebben en a fortiori niet te heropenen als we een werkbaar compromis hebben gevonden.

 

Kuiper wijst het verwijt van fundamentalisme af. Hij houdt met andere woorden niet vol dat in de Bijbel de wil van God rechtstreeks en duidelijk kenbaar wordt gemaakt. Hij volgt Augustinus waar die beweert dat God het menselijk verstand te boven gaat en is het kennelijk met Erasmus en Spinoza eens dat de uitspraken van profeten en de heilige boeken in hun context moeten worden bezien. Hij zegt dat het gaat om de ethische universele noties die erin tot uitdrukking worden gebracht en die van alle tijden zijn. Daarmee neemt hij gelukkig ook afstand van zijn geestelijke voorouders die eeuwen geleden dit land bevolkten en toen het leven onmogelijk maakten aan andersdenkenden als Arminius en de gebroeders Koerbagh[2].

 

Dat de Bijbel niet rechtstreeks de embryoselectie kan verbieden spreekt eigenlijk van zelf. De moderne medische technieken staan buiten de context waarin de Bijbel werd geschreven. De algemene notie waar Kuiper zich op beroept maar waar hij van nalaat te vermelden hoe die hier van toepassing zou moeten zijn is dat de mens zich met eerbied dient op te stellen tegenover een wereld die hem als het ware geschonken is en die hij niet zelf heeft gemaakt. Terecht zegt hij daarvan dat die notie wordt gedeeld door een aantal recente filosofen, van wie hij de Duitsers Sloterdijk, Heidegger,  Anders en Buber vermeldt, maar weer niet bijvoorbeeld de Australiër Peter Singer. Deze moderne filosofen bepleiten allemaal op hun manier bescheidenheid van de mens tegenover de wereld waarin hij zich bevindt, zonder daarvoor noodzakelijk godsdienstige bronnen te citeren.

Het is niet moeilijk voor een humanist om het daar mee eens te zijn maar hoe verbiedt die notie de embryo selectie in gevallen waar een grote kans bestaat op het ontstaan van een ongeneeslijke kanker bij het nageslacht?

 

Ik vermoed dat Kuiper c.s. als zij er toe gedrongen zouden worden wel willen toegeven dat gegeven de mogelijkheid van kunstmatige inseminatie en de bestaande praktijk op dit terrein de selectie als zodanig een ethisch verantwoorde afweging is. Het gaat er meer om dat daarmee naar hun mening de weg wordt vrij gemaakt voor een verdergaande vorm van selectie dan tot dusver het geval was.

Hiermee verlaat de CU naar mijn mening het pad van de ethiek en betreedt zij dat van de politiek. De Unie heeft de bestaande praktijk geaccepteerd als voorwaarde voor regeringsdeelname en probeert iedere uitbreiding ervan, ethisch of niet, te voorkomen omdat zij het ethisch inhoudelijk niet eens is met wat zij om politieke redenen heeft geaccepteerd.  De achterliggende ethische reden voor het politieke standpunt is een breed gedeelde notie dat het faustiaanse element in het humanisme, de onbegrensde heerszucht van de mens over de rest van het leven en de kosmos, onvermijdelijk tot ongelukken leiden gaat. Dat is iets anders dan je te onthouden van ieder ingrijpen in de natuur. De consequentie van de veel verder gaande gedachte dat  ieder actief ingrijpen verboden zou moeten zijn, zal ook de CU niet willen trekken. Het is niet waarschijnlijk dat de CU of Sloterdijk terug zouden willen naar de noble sauvage van Rousseau[3].

 

En daarmee zijn we weer op het punt aangeland van de afweging: doen de artsen er goed aan de verwekkers van embryo’s de keus te laten tussen gezonde en erfelijke belaste baby’s of moet die keuze om principiële redenen worden afgewezen. Een argument voor een afwijzing van de keuze geeft Kuiper naar mijn mening niet. De Maastrichtse praktijk lijkt juist gewetensvol en het standpunt dat een afweging nodig is en die alleen door de behandelende arts en niet door Kamerleden kan worden gemaakt is terecht. Het beroep op de Bijbel en op God lijkt door de CU ten onrechte te worden gedaan.  Dat is vanuit Christelijk standpunt niet onbedenkelijk want een onterecht beroep op het woord van God komt rechtstreeks in strijd met de tien geboden: Misbruik niet de naam van Adonai Elohim, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan[4].

 

 

[1] Kerkvaders als Tertullianus en Origenes verwijzen naar Aristoteles als bron voor het separate bestaan van de ziel,  maar zij doen dat ten onrechte. Diens werk ‘Over de Ziel’  geeft geen enkel aanknopingspunt voor het bestaan van een ziel los van het lichaam. Volgens Aristoteles hebben alle levende wezens, waartoe hij naast planten ook goden rekent, een ziel. Hij doelt ermee op iets wat levende wezens wel hebben en dode niet. Een soort levensbeginsel met andere woorden en zeker niet iets dat een afzonderlijk bestaan lijdt en eventueel gereïncarneerd zou kunnen worden. Plato zou een betere bron zijn geweest voor de kerkvaders. Van hem loopt een lijn achterwaarts  naar de Griekse mysteriegodsdiensten en voorwaarts naar de hemel van de Christenheid..

[2] Zie Israel, The Radical Enlightenment

[3] Tout est bien, sortant des mains de l’Auteur des choses, tout dégénère entre les mains de l’homme, Emile, eerste zin.

[4] Exodus 20:7.

21:39 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

31 mei

De ethiek van Weber

 

 

Weber maakt in zijn essay Politik als Beruf een onderscheid tussen Gesinnungsethik en Verantwortungsethik. Bij Gesinnungsethik is het onderscheid tussen goed en kwaad gelegen in de handeling zelf, bij Verantwortungsethik in de uitkomst van de handeling, voor zover die redelijkerwijze in het vooruit is te bepalen. De Verantwortungsethik is het domein van de politicus. Weber merkt op dat zijn onderscheid verwant is met dat tussen doel en middelen en Weber lezend ziet men dat hij duidelijk probeert te maken waarom iedere politicus, als hij ethisch wil handelen in verantwortungsethische zin, noodzakelijk vuile handen krijgt.

 

Bij de risico’s die men nemen moet, wil men überhaupt verantwortungsethisch kunnen handelen, kunnen fouten worden gemaakt. Daar kan ook arrogantie en zelfoverschatting een rol bij spelen. De toekomst is immers, zou men kunnen zeggen, in Gods hand en met de mens die meent dat hij zelf  zijn lot en dat van zijn naasten kan bepalen is wellicht ethisch sowieso iets niet helemaal in orde.

Verder is duidelijk dat iedereen wel een aangeboren gevoel heeft voor gesinnungsethisch handelen, maar niet voor de Verantwortungsethik. Het is daarom de vraag of Weber terecht de twee begrippen antithetisch onder een noemer heeft gebracht. Wellicht is het beter om het begrip ethisch of het begrippenkoppel “goed/slecht in ethische zin” te reserveren voor datgene wat intuïtief kan worden begrepen. Dat houdt niet in dat een leider van menselijke collectiviteiten niet meer aanspreekbaar zou zijn op de resultaten van wat hij doet, maar het ontneemt hem het excuus dat wat hij doet niet slecht zou kunnen zijn, als hij eenmaal bereid is de uitkomst ervan voor zijn rekening te nemen. Alexanders moord op Parmenion was verantwortungsethisch wellicht juist en noodzakelijk, maar het bleef wel een moord. Alexander heeft dat nooit ontkend en voelde zich persoonlijk schuldig, al bleef voor hem de noodzaak van zijn beslissing overeind staan.

 

Het ethische begrippenapparaat van Weber leidt gemakkelijk tot verwarring en het criterium van Moore blijft voor ethische onderscheiden het meest geschikte, ook in de politiek.

22:00 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

Twee kwaden

 

Max Pam had het in een van zijn stukjes over mensen die ongelukkig zijn en dat wijten aan een van hun eigen lichaamsdelen. Ze willen b.v. hun been laten amputeren, ofschoon daar medisch niets mee mis is. Ze verwachten dan van hun depressie af te raken. Hij probeert zich te verplaatsen in de chirurg die aan die wens gevolg geeft en constateert zijn eigen ethische verwarring bij het antwoord van de man dat mensen gelukkig maken goed moet zijn.

Max Pam schrijft heel goed en literair is zijn methode sterk om het probleem te stellen en te beantwoorden met het oproepen van het gevoel dat die arts niet deugt zonder dat met zoveel woorden te zeggen.

 

Toch zou het vraagstuk een wat uitgebreidere ethische behandeling verdienen,vind ik, want het is wel een echt probleem.

Iedereen zal wel vinden dat een getroebleerde patiënt die zich zelf verminken wil daarbij niet door een arts moet worden geholpen. De man of vrouw is niet bij zinnen en zo’n verzoek moet worden genegeerd. Hij dient bij voorkeur te worden verwezen naar een psychiater. Bij een verzoek om euthanasie denken we daar wel anders over, kennelijk omdat een redelijk mens dat echt kan willen en ook nodig hebben. Dat  geldt niet voor dat been afzetten. De patiënt meent dat overigens zelf wel en aan de weigering van de arts gaat dus een diagnose van geestesziekte vooraf, die in dit geval niet zo moeilijk geweest zal zijn. In andere gevallen levert zo’n diagnose denkbaar meer problemen op.

 

Wat bijvoorbeeld als het gaat om een patiënt die zijn medicijnen niet wil nemen omdat hij – terecht – meent dat het zijn normale functioneren belemmert? Het is voor de arts duidelijk dat hij met een ernstig geval van paranoia te maken heeft en dat zonder medicijnen de man maatschappelijk niet of nauwelijks kan functioneren. Van de andere kant zijn de bezwaren tegen de medicijnen wel reëel.

Ga een stap verder. De man wordt door zijn vrouw het huis uit gezet, want hij is van tijd tot tijd gewelddadig, hij verdenkt haar en de kinderen van de vreselijkste dingen en er valt niet meer met hem te leven. Zijn advocaat in de echtscheidingsprocedure kan zijn instructies niet aanvaarden want hij is naar diens professionele oordeel niet langer compos mentis. Hij moet medicijnen nemen, wil hij partij kunnen zijn in het echtscheidingsproces. Voor de advocaat is de beslissing gemakkelijker dan voor de arts: hij geeft zijn opdracht terug als de man zijn medicijnen blijft weigeren. Het resultaat is dat de man van noodzakelijke juridische bijstand verstoken blijft.

Een psychiater zal er in zo’n geval toe neigen het besluit van de man om geen medicijnen te nemen te respecteren en alle ellende die daar uit voort vloeit op de koop toe te nemen. Hij moet kiezen tussen zijn neiging als arts ervoor te zorgen dat een noodzakelijke therapie plaats vindt en zijn plicht als medemens om iemands besluit te respecteren ook als hij het er niet mee eens is. Het enige alternatief is om de man op te sluiten, d.w.z. niet langer als medemens te behandelen. Dat is een zware ingreep in iemands leven en bovendien, er is een te kort aan plaatsen in de inrichtingen.

 

Het is wijs om te onderkennen dat er voor veel ethische problemen geen oplossingen zijn en zeker geen standaardoplossingen. Het kiezen tussen twee kwaden is moeilijk en we moeten aanvaarden dat daar fouten bij gemaakt worden.

21:56 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

Ethiek in het nieuwe Nederand

 

Ethiek is de leer van de normen en waarden[1]. Het woord stamt uit het Grieks. Ethos betekende daar gewoonte, gedraging van iemand volgens diens eigen aard. Het werkwoord ethoo dat nog bij Homerus voorkomt, maar niet meer in de Koinè of in het Attisch, betekent zich gedragen volgens zijn aard. Ethnos, een verwant woord, betekent sociale groep en een hetairos is iemand die tot zo’n groep behoord, een maatje, of zoals in het geval van Jason en zijn Argonauten, een bemanningslid.

Hetairos is ook exact het begrip om de relatie mee aan te geven die bij de Germanen en in de vroege feodale tijd bestond tussen een leider en diens naaste omgeving, zijn getrouwen of vazallen.

 

In het Grieks betekende ethiek het systeem van gedragingen dat een groep kenmerkt, dat binnen de groep als o.k. wordt aangemerkt. Wat precies de inhoud is hangt van de groep af, maar in elk geval, iedere handeling die haar voortbestaan bedreigt is strijdig met de ethos van de groep. Daar onder vallen moord, diefstal in al zijn vormen, zinloos geweld en gezagsweigering. Dat het begrip sindsdien met name onder invloed van de Christelijke leer een ontwikkeling heeft doorgemaakt is onmiskenbaar, maar haar sociale wortels heeft het behouden.

Strafrecht is het belangrijkste en meest spectaculaire systeem waardoor ethische regels worden gehandhaafd, maar niet het enige. Strafrecht is wel het sluitstuk, het ultimum remedium. Als iedere andere vorm van handhaving tekort schiet is er het strafrecht, maar mede door zijn ingrijpende werking en omslachtige rituelen kan het niet voor de reguliere handhaving worden gebruikt. Dat zou het systeem devalueren en de capaciteit zou snel te kort schieten[2].

De ethische normhandhaving is in de eerste plaats een zaak voor sociale controle, die zich uit in de afkeuring van de omgeving, in onderhandelingen tussen groepsgenoten en in lichte vormen van eigen richting. Helpt dat niet dan is er het civiele recht waarmee burgers elkaar op een geweldloze manier kunnen corrigeren. Schiet ook dat te kort, dan moet de overheid ingrijpen maar ook dan zijn er nog andere soorten positieve en negatieve sancties van allerlei aard, die door het bestuursrecht worden gereguleerd en die in allerhande wetten en regelingen zijn terug te vinden.

Zo is het geregeld in onze samenleving, maar niet noodzakelijk in alle samenlevingen en met name ook niet in de samenlevingen waar veel van de nieuwe Nederlanders vandaan komen. Die hadden thuis een andere vorm van normhandhaving en daarnaast hadden de ethische normen een andere inhoud.

 

Moord is een manier (de ultieme manier) om een medelid van de groep van verdere deelname uit te sluiten. Moord  is verboden in iedere samenleving en er is weinig verschil in de behandeling van een overtreding van deze norm. Andere vormen van wangedrag waardoor mensen aan medeleden van de groep de reguliere deelname aan het groepsleven ontzeggen, worden bij ons anders gesanctioneerd dan bijvoorbeeld in de landen aan de Oost- en Zuidkust van de Middellandse Zee. Normen en sancties zijn overal afhankelijk van de vormen die het groepsleven aanneemt, omdat ze het groepsleven beogen te reguleren. Komt een bepaald soort onwenselijk gedrag niet voor, dan bestaat ook de norm niet, evenmin als de bijbehorende sanctie.

 

Wij beschouwen het gedrag van mannen die hun vrouwen verbieden aan het publieke leven deel te nemen en zich ongesluierd buiten de deur van het eigen huis te begeven als strijdig met de rechten van die vrouwen.

Islamieten vinden het een uitvloeisel van hun seksuele moraal en een vorm van gedrag die noodzakelijk is voor hun groepshandhaving.

Ander voorbeeld: zij beschouwen iedere vorm van belediging waardoor de getroffene zich niet meer in het openbaar durft te vertonen als equivalent aan moord. Een dergelijke dodelijke belediging beschouwen ze tevens als iets dat in de private sfeer ligt, waartegen de overheid niet op kan treden en daarin hebben ze ook wel gelijk. Het strafproces zou een wederopvoering van het ondervonden leed betekenen. Wij kennen die vorm van belediging niet omdat bij ons de groep zich in zulke gevallen spontaan tegen de dader in plaats van tegen het slachtoffer richt. Het ostracisme dat aan een niet gewroken belediging kleeft, is in onze samenleving onbekend. Wraak is bij ons geen plicht, integendeel het is zelf een vorm van asociaal gedrag.

 

De overheid is in de Middellandse Zeelanden sinds de Middeleeuwen nooit meer een instituut geweest waar de burger zich mee kon vereenzelvigen. Je vereenzelvigde je met je familie en met je dorp, nooit met grotere politieke eenheden en zeker niet met de overheid. De wijdere samenleving was een jungle waar je je met behulp van je familie en vrienden zo goed mogelijk handhaafde. Verplichtingen tegenover de overheid had je voor zover de overheid in staat was die af te dwingen en verder niet. Zuid Italië en Griekenland zijn wat dat betreft niet veel anders dan de Islamitische landen en burgerzin in de Noord Europese betekenis was er vanouds onbekend. Burgerzin en vertrouwen tussen burgers onderling bepalen het succes van moderne samenlevingen. Fukuyama[3] heeft daar in verscheidene van zijn geschriften interessante dingen over gezegd en de diverse culturen in de wereld langs die lijnen ingedeeld.

Zoals de Amerikanen problemen hadden met hun Siciliaanse immigranten hebben wij dat nu met immigranten uit andere gebieden rond de Middellandse Zee. De immigrantencultuur staat vijandig tegenover de overheid en kennen de samenleving niet die wij Europeanen als een uitgebreide familie beschouwen, waar je loyaliteit aan verschuldigd bent.

 

We hadden onze immigranten als individuen moeten accepteren en als medeburgers moeten verwelkomen, maar hen niet in staat moeten stellen om hun eigen cultuur en gewoonten hier te handhaven. Dat was een vergissing. De armoede en het geweld die ze thuis achterlieten was verweven met die cultuur en vormden voor de meesten van hen de reden om uit de thuislanden te vertrekken. Multicultureel hoort niet te betekenen dat we Turkse of Marokkaanse leefgewoontes in Nederland gereproduceerd zien. Aanpassing van de ethiek aan de hier heersende gewoonten is dringend nodig willen we gezamenlijk de samenleving behouden waar het uiteindelijk iedereen om te doen is. Daarom is de aanpassing van de Islam aan de hier geldende ethiek een eis waar niet met een beroep op de vrijheid van godsdienst bezwaar tegen kan worden gemaakt. Omdat Job Cohen daar anders over denkt zou het beter zijn als hij geen  premier van Nederland zou worden

 

 

[1] Het woord ethiek wordt hier gebruikt in de betekenis waarvoor we in het Nederlands meestal moraliteit gebruiken, of ook wel “waarden en normen”. Het verschil dat vaak wordt gemaakt tussen het gebruik van de beide woorden is dat het tweede (moraliteit)  een sociaal en publiek begrip zou zijn en het eerste (ethiek) een persoonlijke en verinnerlijkte overtuiging zou aangeven. Moraliteit heeft dan te maken met wat onze medeburgers van ons vinden en ethiek met ons geweten en wat we er zelf van vinden. Dat onderscheid is misschien terug te voeren op ons protestant christelijk verleden. Ethiek had niet vanouds deze betekenis.

[2] Het justitiële systeem schiet in de tegenwoordige tijd niet te kort omdat het gebruikt wordt voor onvoldoende ernstige wetsovertredingen maar om andere redenen: we beschikken over onvoldoende instrumenten tegen groepsdelicten en tegen veelplegers. Daarnaast zijn er massaal gepleegde delicten die niet of onvoldoende door sociale controle worden tegengegaan.

[3] Fukuyama is vooral bekend geworden door zijn Hegeliaanse opvatting over het einde van de geschiedenis, maar zijn beschouwingen over de kwaliteiten van samenlevingen zijn veel interessanter.

21:50 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

04 mei

Relatieve en absolute elementen in de ethiek.

 

Het centrale probleem in de ethiek is niet het verschil tussen goed en kwaad.

De Engelse filosoof G.E. Moore opperde een eeuw geleden de stelling dat we in de meeste gevallen heel goed[1]weten wat in concreto goed is en wat verkeerd. Dat is volgens hem het probleem niet echt. Intussen is die opvatting door cognitief wetenschappelijk onderzoek bevestigd. Er zijn speciale hersencellen die oplichten als we zaken als goed of als slecht onderkennen en in verreweg de meeste gevallen blijken alle mensen daar op dezelfde manier op te reageren. Er zijn wel culturele verschillen die bepalen waar ethisch grenzen moeten worden getrokken en dat is zeker een interessant probleem, maar het belang van grensproblemen[2] wordt meestal overdreven. De werkelijke veel voorkomende ethische problemen worden gevormd door de afweging tussen verschillende vormen van goed of van kwaad. Niet de vraag of iets goed is of slecht en ook niet of ik het goede moet doen of het kwade, maar kiezen tussen twee vormen van goed, of twee vormen van kwaad. Helemaal lastig is de vraag of de slechtheid van het middel opweegt tegen het belang van het goede doel. Maakt het daarbij verschil of per saldo het goede doel wel of niet wordt bereikt of telt alleen de bedoeling?

 

Voor het probleem van doel en middelen bestaat geen algemene oplossing. Soms heiligt het doel wel en soms niet, het hangt ervan af. Bij een redelijke afweging tussen doel en middelen is er een groot grensgebied waar mensen van oordeel kunnen verschillen en er daarbij degelijk op moeten toezien dat hun eigen belangen of vooroordelen en ook die van de organisaties waar ze toe horen of de ambten die ze bekleden niet een overwegende rol gaan spelen.

Het lijkt lastig en dat is het soms ook, maar waar precies de grens ligt waar het doel de middelen niet meer heiligt is in wezen bijna altijd een triviale vraag. Die grens is er niet. Er is een grensgebied. Dat neemt niet weg dat het meestal heel goed mogelijk is om vast te stellen dat we ons ver buiten dat  grensgebied bevinden. Terrorisme wordt door ieder behoorlijk mens van de hand gewezen onder welke omstandigheden dan ook en wie het verdedigt bedriegt zich zelf en anderen. Kindermishandeling is verkeerd. Een getergde ouder kan begrip vinden voor zijn handelen, maar niemand, ook hij zelf niet, zal de mishandeling van een weerloos kind goedkeuren. En wat mishandelen is, is in concreto meestal heel goed te bepalen.

 

Er bestaat in alle culturen een verbod op moord, diefstal, bedrog[3] etc, maar de groep waarbinnen het verbod geldt is binnen de ene cultuur beperkter dan binnen de andere.

De belangrijkste cultureel-ethische verschillen lijken zelfs betrekking te hebben op de omvang van de groep waarbinnen de regels geldingskracht hebben. In afnemende volgorde kan dat zijn de verzameling van al wat leeft[4], dieren met hersens, zoogdieren, de mensheid, de religie of de natie, een nog kleinere geografische of etnische eenheid met als eindpunt de clan of de familie in engere zin. Niettemin zijn er wel degelijk gedragingen die binnen de ene cultuur wel en in de andere niet veroordeeld worden of waarbij de mate van veroordeling uiteenloopt, ongeacht de kring waarbinnen de veroordeling geldt. De verschillen tussen de landen in het Midden Oosten en West Europa bieden daarvoor aanschouwelijk onderwijs[5].

 

De Westerse ethiek was in de Middeleeuwen anders dan nu en anders dan in de klassieke oudheid. Deze oudheid, die in de oorspronkelijke preambule van de Europese grondwet werd genoemd als een van de twee wortels van de Europese beschaving had meer nog dan de Middeleeuwen[6] een andere ethiek dan wij nu hebben.

Zoals met veel menselijk gedrag het geval is, lijkt er bij ethiek een genetische component te zijn maar is er ook een specifieke culturele eigenheid en dat betekent dat met de cultuur ook de geldende ethiek verandert, zij het nooit volledig zodat zelden in de ene cultuur voor recht geldt wat voor de andere krom is.

Er is een bekend voorbeeld uit de klassieke geschiedenis, waarvan sommigen menen dat het duidt op een veranderd ethisch normbesef terwijl anderen van oordeel zijn dat het daarbij gaat om een vorm van afweging van doel en middelen die ook in onze cultuur plaats zou kunnen vinden, maar waar publiekelijk niet zo gemakkelijk over gesproken wordt. Ik doel op de moord die Alexander de Grote pleegde op Parmenion.

Toen Philotas betrokken raakte bij een complot tegen zijn jeugdvriend Alexander werd hij niet alleen zelf geëxecuteerd, maar ook zijn vader Parmenion. Parmenion was de belangrijkste generaal geweest van Philippus van Macedonië en was tot dat moment de rechterhand van Alexander zelf. Hij was een van de weinige militair/politieke figuren in Macedonië die zelf in staat zouden zijn geweest om de macht in het land aan zich te trekken, met voldoende charisma en een bijna even grote reputatie bij het leger als Alexander. Hij was ten tijde van de executie van zijn zoon belast met de bewaking van de vitale toevoerwegen vanuit Macedonië naar het strijdtoneel in Azië.

 

De vraag was niet of Parmenion medeschuldig was aan het complot, maar of Alexander hem op die belangrijke post langer kon vertrouwen, na de executie van zijn enige zoon. Dat risico was op twee manieren te groot. De waarschijnlijkheid dat hij uit wraak voor de executie van zijn zoon zich onbetrouwbaar zou tonen was één en de omvang van de mogelijke gevolgen, de downside van het risico, was twee.

Als bevelhebber van een leger dat in zijn geheel op het spel zou komen te staan als Parmenion zich tegen hem keerde, kon Alexander niet anders dan opdracht geven hem uit de weg te ruimen.

 

Deze beslissing, die hem altijd verweten is door biografen en historici, was onhoudbaar vanuit strafrechtelijk, maar noodzakelijk vanuit militair oogpunt. Zonder deze beslissing zou mogelijk het leger van Alexander van Macedonië na een aantal aanvankelijke successen ten onder zijn gegaan aan verbroken toevoerlijnen zoals dat ook gebeurde met het leger in Italië van zijn verre neef Pyrrhus of met het leger van Napoleon in Rusland.

 

Dit soort beslissingen van vorsten zijn onderzocht door de Renaissance geleerde Machiavelli. Hij bekijkt daarvoor de positie van een vorst uitsluitend rationeel, vanuit het oogpunt van machtshandhaving. Overwegingen van moraliteit en andere normatieve aspecten spelen geen zelfstandige rol in zijn betoog en komen alleen ter sprake voor zover zij degenen over wie macht wordt uitgeoefend beïnvloeden, als machtsargumenten dus.

Dat wil niet zeggen dat Machiavelli of de heersers die zijn advies in de praktijk brengen immoreel of amoreel zijn[7]. Het wil zeggen dat zij machtsoverwegingen en morele overwegingen niet door elkaar heen laten lopen. De redenering loopt ongeveer als volgt: Het was een publieke en geen private aangelegenheid. Daarin gelden andere regels. Voor een persoonlijk belang had Alexander hem niet laten vermoorden. Dat Parmenion onrecht werd aangedaan ontkende hij niet, maar een generaal heeft een eerste verantwoordelijkheid tegenover zijn land en zijn leger en dat woog zwaarder.

Iets dergelijks gold voor de koning van de Oost-Gothen, Theoderik van Verona, die zijn rivaal Odoaker tijdens een verzoeningsdiner met eigen hand vermoordde, maar daarna dertig jaar in vrede en rechtvaardigheid regeerde over Italië. Het risico om zijn gevaarlijkste concurrent in leven te laten was hem te groot geweest.

 

Of beslissingen als die van Alexander en Theoderik gerechtvaardigd kunnen worden is een belangrijk ethisch probleem. Persoonlijk denk ik die van Alexander wel en van Theoderik niet, maar het antwoord is niet zo vanzelfsprekend. Hier speelt de ethische vraag van de afweging van doel en middelen. Een moord is vrijwel altijd een ongeoorloofd middel, maar toch zijn veel mensen er van overtuigd dat de aanslag op Hitler gerechtvaardigd was. Men probeert daarbij het dilemma te verzachten door een versluierend woordgebruik. Men spreekt van aanslag in plaats van moordaanslag of moord, maar aan de feiten verandert dat niets. Als de aanslag was gelukt hadden de plegers misschien bereikt dat een deel van de zes miljoen Joden niet zou zijn vermoord en dat de oorlog eerder zou zijn afgelopen. Weinigen hebben de aanslagplegers daarom achteraf lastig gevallen met ethische verwijten. Toch houden we in het algemeen een moord voor ontoelaatbaar ongeacht het karakter van het slachtoffer. Dat de enige zoon van Parmenion een aanslag op Alexander had voorbereid en dat het gevaar dat Parmenion vormde daar rechtstreeks verband mee hield, speelt ethisch geen rol. Wel het belang van al die Macedonische soldaten in vreemde landen. Ook het belang van de Joden en andere Nazislachtoffers mag meegewogen worden, maar eigenlijk niet de slechtheid van Hitler.

 

Machiavelli heeft gelijk dat men de twee soorten argumenten, ethische en machtsargumenten, bij de besluitvorming nooit door elkaar heen moet laten lopen. Eerst moet men zien wat nodig is en dan hoort een morele toets te worden toegepast, waarbij doel en middelen met elkaar in evenwicht behoren te zijn, zo luidt ongeveer het ethische voorschrift voor machthebbers. In de praktijk betekent dat meestal dat de dringendheid van het doel moet worden afgewogen tegen het ethisch tekort in de middelen. Vaak gaat het niet om zulke dramatische zaken als moord, maar om kleinere ongerechtigheden. Dat is het bekende probleem van de vuile handen waarzonder niet te regeren valt.

 

Het gedrag van Alexander en Theoderik levert dus problemen op vanuit onze ethiek gezien. Waarschijnlijk was hun eigen ethiek op dit punt niet zoveel anders maar helemaal zeker is dat niet. Ethische normen kunnen in de loop van de geschiedenis wel degelijk op onderdelen uiteenlopen[8]. De klassieke Romeinse samenleving uit de tijd van Caesar en Cicero had een ethiek, opgebouwd rond het begrip deugd, “virtus[9]”, een begrip met een andere inhoud dan de vertaling. Virtus had iemand die, kort samengevat, van goede komaf was en zichzelf roem en onsterfelijkheid bezorgde door moedig en vaderlandslievend gedrag en door eigenschappen als voorzichtigheid, matigheid en rechtvaardigheid.

De hoge waarde die aan een mensenleven wordt toegekend in onze samenleving was in Rome onbekend. Wie te zeer hechtte aan het eigen leven werd als laf beschouwd en het leven van een ander werd evenmin als zodanig geëerbiedigd. Moord was afkeurenswaardig, maar uitsluitend voor zover het doden van een medemens in strijd kwam met de wet. De wet was in Rome ook niet een stel abstracte regels van morele aard, maar van oorsprong niet meer dan een omschrijving van de omstandigheden waaronder de praetor aan een benadeelde rechtsingang gaf. Van een moord was derhalve pas sprake als men iemand om het leven had gebracht op een manier die op grond van een door de praetor gegeven delictsomschrijving strafbaar was, om in modern strafrechtelijk jargon te spreken. Het doden van een slaaf of een buitenlander viel daar in de republikeinse tijd  niet onder, later in de stoïcijnse keizertijd wel.

 

Ook op andere punten week de klassieke ethiek, de virtus, af van de morele maatstaven van tegenwoordig.

Cicero, die zich zelf als de redder des vaderlands beschouwde, vanwege zijn doortastende optreden tegen Verres en Catilina, werd later, na zijn consulaat, aangevallen door Clodius, en soort gentleman schelm. Clodius baseerde zich daarbij op een door Cicero als consul gepleegde juridische onregelmatigheid die indertijd in de senaat in grote meerderheid  noodzakelijk werd geacht om het gevaar van een coup door Catalina te bezweren. Cicero voelde zich door de aanval van Clodius zo bedreigd dat hij een complete morele ineenstorting meemaakte en zijn voormalige tegenstanders in de senaat om steun smeekte. Cicero was niet alleen extreem intelligent, maar ook de beste jurist en redenaar van zijn tijd en stond om die reden bij zijn tijdgenoten  in hoog aanzien. Maar hij was een homo novus. Een homo novus is de uitzonderlijke persoon van onaanzienlijke afkomst die niettemin carrière maakt. Die omstandigheid, carrière zonder afkomst, gold als een gebrek aan virtus. Hij bevestigde dat gebrek in de ogen van zijn tijdgenoten door zijn laffe gedrag. Cicero was vanaf dat moment als gerespecteerde speler in de Romeinse politiek uitgespeeld.

 

Lucius Cornelius Sulla en Gaius Julius Caesar kwamen beiden uit oude en aanzienlijke adellijke families van Rome, maar ze groeiden op in de Suburbia, een soort Vogelaarwijk en dus een nogal armzalige omgeving voor mensen van zo deftige komaf. Niettemin, voorouders was wat in Rome telde en beiden maakten carrière. Ook geld was daarbij belangrijk natuurlijk, niet om het te hebben maar om uit te geven. Aan krediet kon je komen als je voldoende aanzien had. Wie aanzien had kon functies verwerven die geld opbrachten. Dignitas, aanzien, daar ging het om en virtus was nodig om dignitas te verwerven.

 

Corruptie was normaal in Rome en wie corrupt was gold niet zonder meer als slecht. Dat lag buiten het begrip virtus. Jury’s werden omgekocht en ook voor het getuigen in gerechtelijke procedures en voor het stemmen bij verkiezingen werd betaald. Dat kan natuurlijk niet efficiënt geweest zijn en het is met zekerheid ook een van de oorzaken van de latere ineenstorting van de Romeinse samenleving, maar slecht as such werd corruptie[10]niet gevonden, een kleine zonde eerder dan een doodzonde.

Proscriptie, een vorm van gelegaliseerde roof en doodslag, werd aanvaard als een gevaarlijk maar niet ongeoorloofd politiek middel.  Slecht was wel inhaligheid en gierigheid, maar niet wreedheid. Wie zijn medemens legaal beroofde om vervolgens royaal uit te pakken jegens het publiek werd bewonderd in de samenleving. Zelfbeheersing, overleg, verstand, uithoudingsvermogen waren deugden, maar naastenliefde en specifieke zorg voor de minderbedeelde in de samenleving waren dat niet; daar had niemand bewondering voor, dat achtte men eerder een te kort schietend gevoel voor verhoudingen en een gebrek aan goede smaak. Het christendom gold om die reden eeuwenlang als een godsdienst voor slaven, het had in de ogen van de oudheid de verkeerde ethiek.

Zowel Caesar als Cicero ontdekte ooit, min of meer tot hun eigen verbazing, dat het gunstig uit kon pakken om potentiële tegenstanders met redelijkheid en vergevingsgezindheid tegemoet te treden. Beiden schreven daarover en hun opvattingen liggen dus vast: die mildheid was geen doel maar middel, wreedheid was even goed of beter geweest als het maar tot betere resultaten zou hebben geleid. Dat Caesar niet mild was van nature had hij in de Gallische oorlogen laten zien. Genocide en ethnic cleansing komen voor op vrijwel iedere bladzijde van De Bello Gallico.

 

Toen in de zeventiende en achttiende eeuw de geschriften van Caesar en Cicero de voorbeelden werden in de klassieke opleiding van de Latijnse scholen werd in Frankrijk De Bello Gallico met bewondering gelezen en nam niemand aanstoot aan de vreselijke moordpartijen die op de Franse voorvaderen in die oorlog hadden plaats gevonden. Zoals in de Middeleeuwen de Christelijke ethiek geen belemmering vormde voor het vermoorden van Joden en Arabieren, zo zag men in de nieuwe tijd en vaak ook nu nog geen tegenstelling tussen de ethiek van het Christendom en de Verlichting en het gedrag van Julius Caesar. De anomalie wordt genegeerd. Als iemand er eens op wijst, zoals Hirsi Ali deed, dat een historisch figuur naar onze maatstaven een crimineel is, dan wordt daar verontwaardigd op gereageerd, want naar de normen van zijn eigen tijd was de man een heilige en een profeet en onze normen golden toen niet.

[1] Verwarring ontstaat wel eens door de grote mate van abstractie waarmee problemen worden gepresenteerd. Het menselijk instinct voor ethiek werkt bij concrete gedragingen  en die kunnen bij een filosofische of juridische vraagstelling zo worden versluierd dat een antwoord moeilijk wordt, maar volgens primatologen, zoals onze landgenoot Frans de Waal, is het verschil tussen goed en kwaad instinctief en ouder dan de menselijke soort .

[2] De filosoof Francis Bacon heeft in zijn nieuwe Organon, een late reactie op het gelijknamige werk van Aristoteles, betoogd dat veel problemen het gevolg zijn van de manier waarop mensen als gevolg van hun genetische aanleg, hun cultuur, opvoeding etc. tegen de dingen aankijken. De behoefte om scherpe grenzen te trekken is daar een voorbeeld van. Zij komt niet uit de natuur zelf voort; daarin is meestal sprake van heel geleidelijke overgangen.

[3] De tien geboden kennen geen gebod tegen het liegen als zodanig, wel tegen het afleggen van een valse getuigenis. Ook in de opsomming van de zeven christelijke deugden of de vier klassieke kardinale deugden komt eerlijkheid niet voor en liegen is niet een van de zeven hoofdzonden, zodat liegen als zodanig misschien wel niet thuis hoort in de rij van algemeen verworpen menselijke gedragingen.

[4] De Australische ethicus Singer lijkt de grens daar te trekken en zoals bekend hebben ook sommige vormen van Boeddhisme een ethiek die meer omvat dan de mensheid zelf.

[5] Het gebruik van geweld is het meest kenmerkende voorbeeld. In West Europa is dat eigenlijk alleen toegestaan in het kader van een fysieke zelfverdediging en in het Midden Oosten als verweer tegen iedere vorm van vermeende of daadwerkelijke rechtsaantasting.

[6] In ons ethisch systeem is de integriteit van de mens de belangrijkste waarde, waaruit onder meer het verbod op de doodstraf en op slavernij wordt afgeleid. De Oudheid hechtte aan het leven van mensen, zowel individueel als collectief veel minder waarde. Aan de menselijke waardigheid werd wel gehecht maar die werd niet forfaitair toegekend, die moest worden verdiend of (merkwaardig in onze ogen) door vererving verkregen.

[7] Het bekendste voorbeeld van een Machiavellistische vorst uit de moderne tijd was de Pruisische koning Friedrich II. Kenmerkend is dat hij net als alle vrijwel alle andere vorsten de leer die hij toepaste in het openbaar veroordeelde.

[8] Dat in verschillende samenlevingen ethische normen verschillen wil niet zeggen dat ze relatief zijn. Binnen de samenleving waarbinnen ze gelden zijn ze wel degelijk absoluut. Het wil alleen zeggen dat wij gedragingen uit vreemde culturen niet rechtstreeks met onze normen kunnen beoordelen.

[9] Virtus is afgeleid van het latijnse woord vir, man. Het Griekse woord was aretè en afgeleid van de naam van de krijgsgod ares. Deugden waren in de oudheid met name de eigenschappen die een burger van een stadstaat moest hebben om de verdediging van de gemeenschap waarin hij leefde te kunnen garanderen.

[10] Zie voor een recente analyse van de gevolgen van corruptie Foreign Relations mei/juni 2006.

 

3:57 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

ethische grenzen

De werkelijk importante ethische problemen vloeien voort uit de afweging van de verschillende vormen van goed en slecht. Klassiek doet zich dat probleem voor bij de afweging van doel en middelen. Mogen voor een goed doel slechte middelen worden gebruikt? Daarop bestaat geen algemeen antwoord, soms wel soms niet, het hangt ervan af. Bij de afweging van doel en middelen is er een groot grensgebied waar ook redelijke mensen van oordeel kunnen verschillen en daarbij hun eigen belangen of vooroordelen een rol laten spelen.

 

Dat lijkt lastig, het bestaan van vage grenzen, maar in het algemeen wordt het belang van grensproblemen overdreven. Waar nu precies de grens ligt waar het doel de middelen niet meer heiligt is meestal  een triviale vraag. Die grens is er eigenlijk niet. Er is een grensgebied. Dat neemt niet weg dat het in verreweg de meeste gevallen mogelijk is om vast te stellen dat we ons ver buiten dat grensgebied bevinden.

Een voorbeeld is het gebruik van terroristische middelen zoals dat al lang in het Midden Oosten en de laatste jaren ook in het Westen plaats vindt. Het opblazen van een bus vol burgerslachtoffers in Londen of in Tel Aviv is uit ethisch oogpunt een onaanvaardbaar middel voor het beoogde doel, voor elk beoogd doel dat wij ons kunnen voorstellen. Waar hier de grens ligt is daarom niet van belang.

 

Wij hebben de neiging ervan uit te gaan dat ethiek en esthetiek absolute categorieën zijn, die voor alle mensen en voor alle culturen dezelfde zijn. Helemaal waar is dat niet maar wel voor een groot deel. Er zijn wel verschillen in kunstvormen tussen de verschillende beschavingen, maar zelden hebben we moeite iets uit een vreemde cultuur als kunst te herkennen of als mooi te waarderen[1]. Ook bestaat in alle culturen een verbod op moord, diefstal, liegen etc, maar de groep waarbinnen het verbod geldt is binnen de ene cultuur beperkter dan binnen de andere. Voor zover bekend is de Westerse cultuur zelfs de enige die een verbod op asociaal gedrag kent tegen iedereen, ongeacht of hij tot de eigen groep hoort of niet. Ethisch gedrag als gebod tegen een erkende vijand is uniek.

 

Voor afwijkende vormen van ethiek hoeven we niet naar het Midden Oosten of andere exotische regio’s te kijken, onze eigen geschiedenis is voldoende. De Westerse ethiek was in de Middeleeuwen anders dan nu en de klassieke oudheid die in de preambule van de Europese grondwet werd genoemd als een van de twee wortels van de Europese beschaving, had helemaal een andere ethiek.

 

Anders wil natuurlijk niet zeggen dat er geen gemeenschappelijke elementen zijn, maar toch wel zo verschillend dat er op belangrijke punten afwijkend werd geoordeeld, ongeveer zoals er nu verschillen bestaan  tussen de Islamitische en de Westerse wereld. Zoals met veel menselijk gedrag het geval is, lijkt er bij ethiek een genetische component te zijn maar is er ook sprake van een specifiek cultureel element.

 

 

 

[1] Moderne westerse kunst, zoals die hier ongeveer honderd jaar geleden ontstond was voor Japanners of Afrikanen vaak niet als fraai te onderkennen maar dat probleem gold voor Westerlingen net zo goed.

 

3:26 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

30 april

embryoselectie

 

 

Herinnert U zich de affaire rond de embryoselectie? Vindt U die selectie nu echt onethisch, als vast staat dat langs die weg genetische ziekten kunnen worden voorkomen? Ik meen dat staatssecretaris Jet Bussemaker gelijk had met die selectie door te laten gaan, ondanks de bezwaren van de C.U.

 

Ik vind wel dat ze overleg had moeten plegen met haar minister en met het kabinet, maar dat is een politiek ongelijk en een beetje domme fout, eerlijk gezegd. Maar wat er medisch-ethisch verkeerd is aan embryo selectie, daar begrijp ik niets van. Ik zag op de televisie een arts van Christen Unie huize een poging doen om ons zijn bezwaren uit te leggen, maar die kwam ook niet verder dan vast te stellen dat het nu eenmaal volgens hem niet ethisch was.

Ik kan me wel voorstellen dat een Christen vindt dat ieder ingrijpen in de voortplanting niet deugt, met name ook k.i. niet. Ik zelf zou dat dan niet een ethisch maar een godsdienstig standpunt noemen, maar Christenen willen dat onderscheid nu eenmaal niet altijd maken.  Gegeven dat de CU bij de kabinetsformatie heeft ingestemd met al bestaande vormen van  embryoselectie en met k.i., draagmoederschap e.t.q. , hoe kunnen ze zich zelf nu zo in een hoek zetten door te zeggen dat embryoselectie voor genetische vormen van kanker onethisch zou zijn? Dat is dan op zijn minst genomen ethisch niet erg  consequent. Laat ze volstaan met te zeggen dat het tegen het kabinetsbeleid ingaat, want meer is het niet.

 

Ethische beslissingen zijn altijd afwegingen, het is nooit het simpel volgen van een regel. Het volgen van regels als dat geen conflicten oplevert impliceert geen ethische keuze. Niet stelen is voor een normaal mens geen ethische beslissing, dat is gewoon fatsoenlijk. De moeder uit de vergelijking van bisschop Muskens, die steelt om haar kinderen te eten te geven, die neemt een ethische beslissing. Kiezen tussen het leven van de moeder of het kind bij een geboorte, dat is een ethische beslissing en juist omdat het een ethische beslissing is moet die steeds ad hoc worden genomen, ook al zal het er in onze samenleving bijna altijd erop neer komen dat het leven van de moeder wordt gered. Maar dat lijkt een definitie kwestie. De Christen Unie noemt  morele regels ethisch, dat klinkt deftiger en eerlijk gezegd verandert dat het probleem niet. Hoort het een juridische regel te zijn en bij implicatie een regel van moraal en  fatsoen dat er geen embryoselectie wordt gemaakt omdat die selectie impliceert dat er (defect) genetisch materiaal wordt weggegooid?

 

Technisch gesproken doet de medische wetenschap bij embryoselectie niets anders op kleine schaal dan de natuurop grote schaal doet. Natuurlijke selectie is niets anders  dan het selecteren van wat overleven kan en het weggooien van minder geschikt materiaal. Maar de natuur is de Hand van God, zou men kunnen zeggen en quod licet Iovi non licet bovi.. Dat lijkt geen onredelijk standpunt, maar het is in de praktijk niet vol te houden. We grijpen op grote schaal in bij de schepping. Alleen wie als de pas ontdekte Amazone indianen nog volledig in natuurtoestand leeft vertrouwt geheel op de hand van God en dan nog kan men zich afvragen of het gebruik van pijl en boog wel helemaal in de haak is.

De gedachte dat het de opdracht van de mens is om het beheer te voeren over de Schepping, inclusief over zijn eigen lijf is dacht ik volstrekt Bijbels en wat erop tegen is om genen te manipuleren dat weet ik niet. Wel weet ik dat behalve Christenen ook veel natuurfreaks die mening zijn toegedaan. De EU importeert meen ik geen genetisch gemanipuleerd graan, uit angst dat het dingen met ons doen zal. Wat weten ze niet, maar daarom juist.

Waarschijnlijk zijn ook de ethische bezwaren van de CU uiteindelijk op dat gevoel terug te voeren: ze vinden het eng. Het is niet door God verboden, dat valt niet aan te tonen. Het is ook niet spontaan ethisch verkeerd, of ik zou dat na moeten kunnen voelen. Ze vinden het gewoon eng, want, zeggen ze, waar blijf je als je hier eenmaal mee begint? Cosmetische genetische manipulatie! Selectie op intelligente baby’s met rechte neuzen en blauwe ogen!

 

Daar zit denk ik de gedachtefout. Ik zou ook menen dat het scheppen van baby’s naar een beeld dat de ouders aantrekt, of dat de mode voorschrijft ethisch niet in de haak is. Men hoort meer eerbied te hebben voor leven en procreatie en medische lichtzinnigheid hoort daar niet bij thuis. Maar om daaruit de conclusie te trekken dat bewezen kwade genen niet uit het nageslacht mogen worden verwijderd, dat is toch geen logische consequentie? Dat heeft toch niets met ethiek te maken?

23:18 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

28 april

artsen

 

Op de boekenmarkt waar ik op vrijdag vaak kom ontbrak op een dag een boekverkoper die daar sinds mensenheugenis had gestaan. Hij had een terminale kanker en dat bericht kreeg hij naar verluid een paar weken eerder in het OLVG van de behandelend arts. Deze vertelde hem het nieuws in een kamertje met een telefoon en na het bericht zei hij ik moet nu weg maar als U bellen wilt, daar staat de telefoon, ga Uw gang.

De  boekverkopers en hun klanten, die hem allemaal kenden   verzekerden elkaar dat zij zelf nooit iemand zo zouden behandelen en vroegen zich af hoe dat kan, dat jonge artsen in hun opleiding niet wordt geleerd hoe je moet omgaan met mensen die een dergelijke boodschap krijgen. Niet op deze manier dus vond iedereen.

 

Dat is inderdaad wonderlijk. Het geven van een doodsbericht is in zekere zin routine in een ziekenhuis. Hoe kan het dat artsen in hun opleiding niet leren hoe ze daar mee om moeten gaan? Hoe bestaat het dat mensen zo tegenover elkaar worden gezet, dat wat routine is voor de een en ultiem schokkend is voor de ander kan worden verteld zonder dat er een professionele brug geslagen wordt tussen die twee werelden?

 

Ik was in mijn jonge jaren bevriend met een medicijnenstudent die in vijf jaar zijn doctoraal haalde en toen bleef steken voor zijn semi-artsexamen. Borst, de vader van Piet Borst en schoonvader van Els , was hoogleraar interne geneeskunde. Hij vond dat artsen een minimum aan sociale intelligentie moesten hebben. Mijn vriend was een aardige man maar sociaal erg onbehendig en hij zakte dus, ik meen wel acht keer bij Borst. Pas toen hij hem had beloofd dat hij marinearts zou worden liet die hem slagen.

 

Borst was voor medicijnmensen wat Pitlo was voor ons juristen, een eigenzinnig schrikbeeld, maar gelijk had hij wel. Hoe vriendelijk en aardig mijn vriend ook was en hoe veel hij ook van medicijnen wist, hij had niet op de mensheid moeten worden los gelaten en daar had Borst  wel gelijk in. Jammer blijft het dat daar geen objectieve toets voor bestaat en jammer is het misschien ook wel dat autocraten van het type Borst niet langer bepalen wie het artsexamen haalt.

 

5:58 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

De zelf gekozen dood.

 

In de oudheid was de wijze van sterven een veel belangrijker fenomeen dan het sterven zelf. Wie dat goed wist te doen kon met terugwerkende kracht waarde geven aan zijn leven en in elk geval hoorde het er onlosmakelijk bij. Van niemand kon gezegd worden dat hij goed geleefd had voor bekend was hoe hij was gestorven. Een goed leven was een kunstwerk, dat als een geheel bekeken diende te worden.

Bij ons humanisten  is sterven een taboe. We weten dat het komt en onvermijdelijk is maar we praten er niet over. Een aantal jaren geleden is een arts die openlijk en met inachtneming van alle daarvoor bestaande medische regels een patiënt geholpen had om op een waardige manier van het leven afscheid te nemen door de HR veroordeeld voor hulp bij zelfmoord. Misschien kon de HR niet anders want de delictsomschrijving staat in het wetboek van strafrecht en de Raad is er niet om de wet te verzetten. Dat doet bij ons de Kroon,  in samenwerking met de Staten Generaal.

 

Toch vind ik het ethisch moeilijk te verantwoorden dat iemand die gelukkig en in het respect van zijn medemensen heeft geleefd, gedwongen wordt de geestelijke en lichamelijke aftakeling mee te maken die de moderne medische wetenschap ons met zijn kunsten bereidt als wij de ons door de natuur toegemeten tijd overschrijden. De medicus is er om het het geluk van de mensen te vergroten, niet de om de miserie te rekken.

 

Zelfmoord als vlucht uit een leven dat men niet meer aandurft is een motie van wantrouwen en afkeuring aan familie en vrienden. Zoiets moet men zijn omgeving niet aandoen, dat is alleen vergefelijk in de zwartste depressie. Uit het leven stappen als een serene daad, wanneer men alles al gehad heeft en er niemand meer over is voor wie men het leven voort zou kunnen zetten, moet eigenlijk wel mogelijk zijn. De menselijke waardigheid is niet gediend met de afbraak van eenzamen die daar niet zelf voor kiezen.

 

5:50 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

Democratie als waardesysteem

 

 

Uit de manier waarop oorlogen  sinds 1945 door Amerika en haar bondgenoten zijn gevoerd blijkt dat het bewaren van mensenlevens daarbij de hoogste waarde vertegenwoordigt.

Dat is goed beschouwd nogal paradoxaal. Vanouds was het doel van een oorlog zoveel mogelijk vijanden uit te schakelen. Zo staat het  in de bijbel. U zult zich herinneren dat op bevel van Jahwe Elohim de Amelekieten ( 1 Samuel 15: 1-3) tot de laatste man moesten worden uitgeroeid. Toen Saul hun koning spaarde was het met zijn eigen koningschap en dat van zijn familie gedaan. Samuel maakte David op last van Jahwe koning in zijn plaats. En de Amelekieten waren geen uitzondering. Ook van de Filistijnen en Ammonieten werd later weinig meer gehoord.

Die Bijbelpassages worden tegenwoordig alom als verouderd ervaren, maar dat is nog niet lang het geval. Vroeger zat niemand er zo mee. Slachtoffers aan de kant van de vijand waren een maatstaf van succes en geen moreel tekort. Van medelijden was geen sprake, in elk geval tot na afloop van de oorlog. De vijand is de vijand en die moet uitgeschakeld. Een oorlog tegen een vastbesloten tegenstander kan nooit gewonnen worden als men niet bereid is hem als samenleving te vernietigen. Dat is de paradox. Oorlog en humaniteit gaan niet samen.

In de perioden dat Europa in de gedaante van de Westerse Christenheid zichzelf als een eenheid beschouwde waren de onderlinge oorlogen gematigd en vergden ze relatief weinig slachtoffers. Oorlogen waren nodig omdat anders conflicten maar bleven doorsmeulen, maar ze waren kort, kosten relatief weinig levens en na afloop ging men over tot de orde van de dag.

De godsdienstoorlogen van de zestiende en zeventiende eeuw en de ideologische oorlogen van de eerste helft van de twintigste eeuw waren anders. De vijand werd daarin niet langer als een medemens erkend en het ging er toe als vroeger in de Kruistochten.

De verschrikkingen van de wereldoorlogen zijn de oorzaak geweest van een definitieve omslag. Men zag wat de totale oorlog kon aanrichten en vond het de prijs niet waard. Oorlog hoorde vanaf dat moment niet meer in het beschaafde arsenaal. Oorlog was slecht, eigenlijk ongeacht tegen wie.  Men was er na 1945 (en ook na 1918 al) zeker van dat er nooit meer oorlog komen zou. Als dat dan toch nog gebeurt, moet de veroorzaker wel worden gezien als een kind van de duivel (Bush en Hitler) of als een onderdeel van de as van het kwaad ( Saddam Hoessein, de Iraniërs en de Noord Koreanen).

Voor de morele voorhoede van onze samenleving is oorlog slecht, tout court. Voor de rest, waaronder veel politici is het een kwaad, zij het geen absoluut kwaad. De oorlog is voor  hen, mits met de grootste  beheersing gevoerd, in zeldzame gevallen het mindere kwaad.

 

Mensenlevens, ongeacht wie en ongeacht waar, gelden bij ons als een hele hoge waarde, als de hoogste van alle waarden. We begrijpen niet eens meer dat dit  in andere culturen niet zo is en tegen de zelfmoordaanslagen  en sektarische moorden in het Midden Oosten zijn we ideologisch niet gewapend.

Had Amerika aan het begin van de eerste golfoorlog tien miljoen Irakezen laten sneuvelen, dan was het nu heer en meester geweest in het Midden Oosten en had ook Iran zich gevoegd naar de democratische voorschriften. Natuurlijk zou die democratie dan ernstig aan kracht hebben ingeboet, niet alleen in het Midden Oosten, maar ook in Amerika zelf en hier in Europa. Want een democratie zonder respect voor de rechten van alle mensen is een ander soort democratie dan wij gewend zijn. De kern van onze normen en waarden  is niet een regering door vijftig procent plus één,  maar het respect voor de mensenrechten..

 

Bestaat zo iets dan als democratie zonder rechten van de mens? Ja zeker. Democratie is heel goed denkbaar met alleen rechten van de burger, terwijl vreemdelingen geen enkel recht hebben, behalve wat hun door de vorst om utiliteitsredenen tijdelijk wordt geschonken. Dat soort rechten hadden Joden vroeger in Europa en hebben Christenen (vreemden) nu in Saoedie Arabië en Indonesië, maar ze zijn niet te vergelijken met de onvervreemdbare rechten van de burger in een democratische of republikeinse samenleving.

 

Vóór de negentiende eeuw had het begrip democratie die andere inhoud. Het betekende niet one man one vote en al helemaal niet alle mensen zijn gelijk. Het betekende, kort samengevat, een staatsvorm waarin een volksvergadering het voor het zeggen had. Sinds de Franse revolutie betekende democratie in eerste aanvang dat er maar één stand erkend werd, die van de burgers, en dat de privileges van adel en geestelijkheid werden afgeschaft. Het betekende niet dat burgers onderling in enig ander opzicht gelijk waren. Thomas Paine dacht daar wel zo over, maar hij stond daarin tamelijk wel alleen. Hij had met zijn opvattingen vooral in Amerika succes en niet in Engeland. Het socialistische streven om inkomen en rijkdom van machtige burgers af te nemen en aan het gros van de andere burgers toe te laten komen was een idee van de Franse Commune. Het werd tot ver in de twintigste eeuw als een vorm van diefstal gezien en helemaal niet als democratie of anderszins als moreel aanvaardbaar.

 

Dat mensen gelijk zijn terwijl de minder bedeelden in de samenleving vanuit een soort compenserende rechtvaardigheid een voorkeursbehandeling genieten, dat is  een nieuwe inhoud van het begrip democratie en helemaal geen voor de hand liggend uitvloeisel van de klassieke democratie. Het is wel de overtuiging die nu heerst bij de overheid in een groot deel van de westerse wereld en bij het gros van de weldenkende burgers,

 

Spinoza, bekend om zijn revolutionair moderne godsdienstige opvattingen, heeft ook een onvoltooid boek geschreven over de verschillende vormen van staatsinrichting, monarchie, aristocratie en democratie. Onze eigen Westerse regeringsvorm zou bij hem in de categorie aristocratie zijn gevallen.

 

Sinds Plato en Thucydides had eigenlijk niemand veel met democratie opgehad. Het vrijheidbegrip dat wij nu aan democratie koppelen, was in de Oudheid en de Middeleeuwen verbonden aan het begrip republiek. Democratie gold bij Aristoteles en Polybius die er zich in verdiept hebben als populisme en een naaste aanleiding tot anarchie of tirannie. Een goed georganiseerde aristocratie of meritocratie met waarborgen tegen nepotisme vond iedereen eigenlijk beter en dat is precies wat onze partijendemocratie tegenwoordig eigenlijk is. Het is wat Churchill bedoelde toen hij zei dat het het slechtste systeem van allemaal was behalve alle andere.

 

Qua staatsvorm hebben we nu een vorm van aristocratie die niet of maar zeer ten dele overerfelijk is. Maar we noemen haar democratie. Dit begrip democratie heeft een ethische inhoud gekregen die ontleend is aan de gelijkheidsgedachte. Deze is ontstaan in reactie op de standenmaatschappij, maar heeft zich ontwikkeld tot een vorm van socialisme waarbij niet het belang van de samenleving maar het lot van de minstbedeelden in de samenleving het criterium is voor maatschappelijke aanvaardbaarheid. Men laat de armen van Jezus van Nazareth tot zich komen, dat is het eigenlijk. Een ethisch beginsel ontleend aan het Christendom en helemaal geen Griekse vorm van landsbestuur.

 

Op den duur kan deze vorm van democratie niet bestand blijven tegen de ontwikkelingen die de wereld nu door maakt. Een samenleving die haar eigen overleven achterstelt bij het tijdelijke welzijn van zoveel mogelijk wereldburgers gaat logischerwijs vroeg of laat ten onder. Niet aan haar gebreken maar aan haar goede kanten. De wereldoverbevolking is de grondoorzaak van de honger, de ziekten en van alle milieu en klimaatsproblemen en van het merendeel van de steeds vaker voorkomende etnische conflicten. Zij is een rechtstreeks uitvloeisel van de moderne vorm van werelddemocratie.  Het is evident dat het aantal mensen dat de wereld kan verdragen niet oneindig is en dat oorlog het enige effectieve middel is om aan de overmaat een einde te maken. Dat is het echte probleem waar we nu mee te maken hebben en waarvoor we collectief de ogen sluiten. Maar in zekere zin siert het ons. Te gronde gaan aan bloeddorst lijkt me erger.

 

5:43 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

21 april

modern racisme

 

Het opvallendste aspect aan de  UN conferentie over racisme in Durban Zuid Afrika was het ongebreidelde en openlijke antisemitisme dat daar vertoond werd: niet alleen veroordelingen van het Zionisme als de kwaadaardigste vorm van racisme maar pamfletje met tekeningen van Joden, zo overgenomen uit de Stürmer en de Völkische Beobachter. Delegatieleden uit “neutrale” landen die Joodse afgevaardigden uit Nederland en andere Westerse landen de rug toekeerden. Als er iemand ooit een bewijs nodig had voor de stelling dat de begrippen racisme en rassendiscriminatie in die landen een andere betekenis hebben dan in onze wereld dan was dat bewijs daar en toen wel geleverd. Op een latere conferentie in Genève was de houding iets minder schandalig maar nog steeds onaanvaardbaar.

 

Het was onder Paars nog in die tijd en de Nederlandse minister Van Boxtel, die het allochtonenbeleid deed ien de minister van BuZa Van Aartsen hadden in het aangekondigde antisemitisme anders dan de VS geen aanleiding gezien om de conferentie te mijden. Ook de Ierse voorzitter en de secretaris generaal van de UN hadden het bij corrigerende opmerkingen gelaten. Men meende misschien door te blijven erger te kunnen voorkomen, ongeveer zoals sommige brave burgemeesters in de tweede wereldoorlog.

 

Met het begrip racisme is het vreemd gesteld. Het verwijt van racisme kan uitsluitend met vrucht tegen vertegenwoordigers van de westerse landen worden gericht. Derde wereld landen zijn er immuun voor, hoewel het een feit is dat de ernstigste vormen van rassendiscriminatie uitsluitend nog in hun deel van de wereld voorkomen.

Dat geeft aanleiding om zich op de betekenis van dit begrip te bezinnen. Het heeft in de derde wereld kennelijk een andere operationele betekenis dan de definitie uit de bekende mensenrechtenverdragen zou doen vermoeden.

 

In de praktijk van de derde wereld  blijkt rassendiscriminatie te zijn wat leden of vertegenwoordigers van de westerse landen doen of achterwege laten om leden van andere culturen af te houden van deelname op basis van gelijkwaardigheid aan de voordelen van de moderne samenleving. Joden zijn Westerlingen en daarom kan tegen Joden eigenlijk niet gediscrimineerd worden. Dat lijkt de gedachtegang te zijn. Anti-discriminatie als morele verplichting van iedereen om mensen te beoordelen op hun waarde ongeacht hun huidskleur dan wel de echte of vermeende eigenschappen van de groep waartoe men ze rekent, is in de derde wereld een onbekend begrip. Iemands groepidentificatie bepaalt juist in hoofdzaak zijn maatschappelijke identiteit.

 

De hier heersende humanistische ethiek  geeft alle mensen door het enkele feit dat zij als mens geboren zijn het recht om lid te zijn van de beschaving. Deballotage is uitgesloten. Dit maakt  het claimen van de voordelen van het lidmaatschap gemakkelijk, terwijl de eigen ethiek van de meeste andere landen hen niet tot reciproque gedrag lijkt te dwingen.

De universele pretentie van de westerse cultuur, die waarschijnlijk voor een deel wel de oorzaak is van haar succes, dwingt tot een eenzijdige bevoordeling van de derde wereld door het westen: wij kunnen op grond van onze eigen spelregels door de rest van de wereld worden aangesproken zonder dat wij het morele recht hebben onze regels aan derden op te leggen.

Hoewel door het lidmaatschap van de Verenigde Naties juridisch ook de niet-Westerse landen aan de regels van het Charter en de mensenrechtverdragen zijn gebonden, is de daaruit voortvloeiende volkenrechtelijke claim onvoldoende sterk om ook in de dagelijkse praktijk naleving te kunnen afdwingen. Alleen wanneer de schendingen van de mensenrechten zich binnen de directe invloedsfeer van de Westerse landen voordoen, zoals de laatste jaren op de Balkan, is er van een afgedwongen naleving sprake.

Wij veroordelen rassendiscriminatie en andere vormen van discriminatie die op cultuurverschillen zijn gebaseerd omdat wij in de tweede wereldoorlog ervaren hebben tot welke gevolgen het kan leiden. Voor die tijd was discriminatie van anderen in het westen niet veel anders dan in andere culturen, die zich met succes van hun concurrenten hadden onderscheiden. Minder heftig dan in Japan of China en zeker minder ernstig dan in Arabische of andere Moslimlanden, maar een stuk erger en vanzelfsprekender dan tegenwoordig.

 

De bewoners van Afrika bezuiden de Sahara en hun afstammelingen waren niet alleen in Europa maar ook in de rest van de wereld het slachtoffer van discriminatie. Slaven uit zwart Afrika zijn eeuwenlang het monopolie geweest van de Arabieren. Bekering tot het Mohammedaanse geloof werd niet aangemoedigd want de Koran verbiedt het houden van gelovige slaven. Toch lijkt van claims tegen Arabische landen op de antiracismeconferenties van de VN  geen sprake te zijn, zelfs niet tegen die landen waar ook nu nog handel in zwarte slaven voorkomt.

 

Al die landen en organisaties die in Durban en Genève vertegenwoordigd waren maken deel uit van de Verenigde Naties. Op grond van onze eigen principes kunnen we niet anders dan hun recht te erkennen om te spreken en te handelen zoals ze doen. Het ontslaat ons echter niet van de plicht om luid en duidelijk te zeggen dat we het niet met hen eens zijn. Het verlaten van een vergadering waar de overgrote meerderheid antisemitisme geoorloofd acht is een juist en duidelijk gebaar. Het aanvaarden van een slotverklaring waarin deze houding van de vergadering niet veroordeeld  wordt,  zou geen Nederlandse minister zich behoren te veroorloven en dat hebben de opvolgers van Van Boxtel en Van Aartsen gelukkig ook niet gedaan..

 

 

 

9:59 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

17 april

Abortus.

 

Abortus is een eind maken aan voortplanting waar men mee bezig is. Dat is niet iets dat een vrouw lichtzinnig zou moeten doen en wat trouwens maar weinig vrouwen zo licht opvatten als in orthodoxe kringen wel eens wordt beweerd. Voortplanting is  waar de instincten van mensen en vooral van vrouwen op gericht zijn en het handelen tegen je instincten heeft meestal kwalijke gevolgen. Het op de wereld brengen van een  ongewenst kind kan ook kwalijke gevolgen hebben, vooral voor het kind in kwestie en voor zijn omgeving maar dan wordt het kiezen tussen twee kwaden. Zomaar abortus als een variant op de morning after pil, daar moet je niet aan denken.

Wie daarover moet beslissen, wie de keuze tussen de twee kwaden hoort te maken, dat is in de meeste gevallen de vrouw zelf. Als die in staat is om de afweging te maken hoort zij het ook te doen, maar het gaat daarbij altijd om het soort belangrijke beslissing die  iemand nooit in haar eentje moet willen nemen. Dat geldt voor alle belangrijke beslissingen met een ethisch aspect, je moet ze nooit op eigen houtje nemen. Overleg met de vader, overleg met een arts of geestelijke adviseur, desnoods met een zuster of vriendin, maar doe het nooit alleen. Pas als je je beslissing tegenover een ander kunt rechtvaardigen kun je het ook tegenover je zelf en dat is iets wat iemand achteraf zal blijken nodig te hebben.

De discussie over wanneer nog wel en wanneer niet meer, die wordt veel vaker gevoerd dan de discussie abortus  wel of niet, maar toch,  wanneer nog wel dat is een discussie van ondergeschikt belang. Ook bij de geboorte is een kind nog geen volledig mens en de reden dat een pas geboren kind allerlei rechten heeft die de foetus voor de geboorte niet heeft is vooral technisch juridisch. In sommige culturen geldt een baby pas als mens als hij een naam heeft gekregen en die krijgt hij pas als het grootste gevaar voor kindersterfte is geweken. Een baby wordt kleuter en kind en op den duur mens maar dat is geen proces waarbij het op het ene moment nog niets is en het volgende alles.

Voortplanting is een ernstige aangelegenheid en we zijn er door de natuur voor bewerktuigd er alles aan te doen om het te laten slagen. Er kunnen redenen zijn om het begonnen proces van procreatie weer af te breken, maar daar kunnen eigenlijk geen algemene regels voor gelden. En het strafrecht hoort er al helemaal niet aan te pas te komen. De ouders zijn verantwoordelijk en de rest van de samenleving kan alleen hulp bieden als er om gevraagd wordt. Als ouders zo onverantwoordelijk zijn dat een dergelijke beslissing niet aan hen kan worden overgelaten dan zijn ze ook niet geschikt om kinderen op te voeden .

 

19:41 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

08 april

geweld en de vrijheid van meningsuiting

In Buitenhof was oud minister en voormalig EU commissaris Van den Broek te gast. Hij discussieerde met Ayhan Tonca van het CMO en met de uitgever Wouter van Oorschot over de Deense cartoons en de gevolgen ervan in Nederland en elders in de wereld. Zoals wel vaker was de bijdrage van de voormalige CDA politicus deprimerend, in de zin dat het echte probleem dat rond de cartoons speelt bij hem niet aan de orde kwam. Het gaat bij Van den Broek nooit om een juiste analyse of om de oplossing van problemen, maar eerst en vooral om rust in de tent. Wat dat betreft zou hij passen in een kabinet PvdA CDA met Cohen als premier.

Hij meende dat het geweld voorspelbaar was geweest en voorkomen had kunnen worden als de grenzen van de vrije meningsuiting beter in acht waren genomen. Tonca was dat wel met hem eens en Van Oorschot vond dat de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk wel eens tot onfatsoen leidde, maar dat dit de prijs was die je voor een vrije samenleving moest betalen. Overigens vond de gespreksleider Rob Trip en vond ook Van Oorschot dat sommige van die cartoons best leuk waren en niet beledigend. Beside the point allemaal.

 

Mensen moeten zelf weten waardoor ze zich beledigd voelen, daar gaan wij niet over en ik vind ook best dat mensen hun medeburgers met wat meer voorkomendheid kunnen behandelen dan Theo van Gogh en sommigen van deze tekenaars gedaan hebben, maar moeten ze daarvoor worden vermoord of bedreigd, dat is het punt.

 

De discussies die volgden op de moord op de filmmaker en  na het Deense incident  horen als leidraad te hebben dat het vrije woord nu reëel in gevaar gebracht is. Omdat een aantal mensen zich nu geremd voelt om de discussie aan te gaan over de merites van de Islam in onze samenleving is het inderdaad een kwestie van de vrijheid van meningsuiting. Toch is dat niet de belangrijkste vraag die er speelt. Belangrijker dan de vraag of Theo van Gogh het recht had om een groep landgenoten geitenneukers te noemen of dat andersom een Imam het recht had om homo’s varkens te noemen is de vraag of een bevolkingsgroep het recht heeft naar geweld te grijpen als ze menen dat zij in haar rechten wordt aangetast.

 

Naar mijn mening hadden Van Gogh en Hirsi Ali wel degelijk het recht Submission I te maken en te vertonen en heeft het stedelijk museum of de directeur van de productiemaatschappij er verkeerd aan gedaan de vertoning af te gelasten, want wijken voor geweld is naar alle kanten een verkeerd signaal.

Van Gogh en de Imam hadden wat mij betreft niet het recht om een groep medeburgers opzettelijk te beledigen. Er moet wat dat betreft geen verschil worden gemaakt tussen Islamieten en homo’s, die zijn voor de wet hetzelfde. Dat heeft niets met de vrijheid van meningsuiting te maken. Eigendom werd vroeger in de wet gedefinieerd als de vrijheid om naar eigen goeddunken en zonder beperkingen gebruik te maken van je bezit. Dat heeft nooit betekent dat de eigendom van een wapen iemand het recht gaf om het naar eigen goeddunken en zonder beperkingen tegen een medemens te gebruiken. Zo is het ook met de vrijheid van het woord. Het mag niet aan willekeurige beperkingen worden onderworpen en met name niet met geweld worden verhinderd. Dat wil niet zeggen dat we naar hartelust mogen liegen of beledigen. Titel XVI van het wetboek van strafrecht bevat strafbepalingen tegen een aantal vormen van belediging, maar gelukkig weerhoudt het gewone fatsoen de meeste mensen ook zonder dat er politie of strafrecht aan te pas komt.

Het is een misverstand dat vrijheid van meningsuiting zou betekenen dat iedereen alles mag zeggen wat hij wil. Je mag niet liegen en niet  lasteren en je mag anderen niet beledigen. Het categoriseren van andersgelovigen als geitenneukers hoort zeker tot de uitdrukkingen die moreel en/of juridisch niet door de beugel kunnen. Het is ook zinloos om te gaan discussiëren of het wel of niet geoorloofd is om zoiets te zeggen. Als het wel geoorloofd was geweest was het niet gezegd. Juist het verbodene, het provocatieve was de ratio van de uitspraak en waarschijnlijk ook van de cartoons. Als het volksdeel zich niet beledigd had gevoeld, was de poging om te provoceren mislukt geweest. Waarschijnlijk was de belediging onvoldoende voor een geslaagde strafrechtelijke vervolging wegens smaad, maar dat is het punt niet. Wat het in elk geval niet is, is een aanleiding om iemand te vermoorden en dat geldt ook voor het maken van een film waarin op artistieke wijze uitwassen van een geloof aan de kaak worden gesteld.

 

Voor het belangrijkste issue dat door de moord op Van Gogh of door het geweld, de bedreigingen en de boycots in de Deense zaak aan de orde is gesteld is het irrelevant of de tekenaar in Denemarken of Van Gogh, Hirsi Ali, Wilders en anderen het recht hebben de dingen te doen of te zeggen waar nu zoveel ophef over wordt gemaakt. Veel belangrijker is dat niemand het recht heeft om naar aanleiding daarvan een wapen te grijpen en hen te bedreigen of te vermoorden.

De discussie waarbij steeds gezegd wordt dat het geweld wel verkeerd is of te ver gaat, maar…. Dat soort discussies zijn criminogeen. Zij bevorderen het gebruik van geweld. Geweld  hoort alleen door de overheid gebruikt te worden voor de handhaving van het recht of de verdediging van het land. Burgers mogen geweld gebruiken in  geval van acute zelfverdediging en niet anders. Alle verdere gebruik is verkeerd ongeacht de provocatie. Dat zou het thema horen te zijn van de discussies en al die voorwaardelijk veroordelingen en voorbehouden zijn niet anders dan verdekte pleidooien voor nieuw geweld. In die zin dragen mensen als Van der Broek en zijn partijgenoot Van Agt bij aan het toenemend geweld in Nederland. Zij hebben de positie en het gezag om het geweldbeestje bij zijn naam te noemen en ze doen het niet.

27 maart

ethiek als evolutionaire ontwikkeling

 

God en Godsdienst brengen orde en zekerheid in een samenleving, een kern waaromheen zij in stand kan blijven.

Godsdiensten geven zowel een cosmogenesis als een morele orde, Adam en Eva aan de ene kant en de tien geboden aan de andere. We weten hoe het komt dat de wereld er uit ziet als hij doet en waarom wij er zijn, wat we te doen en te laten hebben. Niet alleen een wereldbeeld, maar ook normen en waarden. Dat is de belangrijkste reden waarom godsdienstige culturen zich zo verzetten tegen de moderne beschaving, die tast niet alleen het wereldbeeld maar ook de daarmee samenhangende nomen en waarden aan. Dat verzet dat we in de negentiende eeuw hier gekend hebben als de strijd tegen het modernisme is nu nog de inspiratie van Al Quaeda en haar aanhang.

Voor een modern mens is de cosmogenesis wetenschappelijk. De Big Bang, of een andere nog modernere theorie, het ontstaan van de melkwegstelsels, het zonnestelsel,de aarde, het leven op aarde, het ontstaan van zuurstof, oorspronkelijk als afvalproduct van fotosynthese, dan de eukaryoten, de postcambrium dierenwereld, de diverse tijdperken ieder ervan begrensd door catastrofes, waarvan de laatste zestig miljoen jaar geleden plaats vond in de Golf van Mexico; sindsdien de uitwaaiering van de zoogdieren en tijdens de ijstijden de moderne mens. Het is tegelijk wetenschappelijk en heeft iets bevredigend mythologisch en er is niemand meer die een behoorlijke opleiding gevolgd heeft die aan de grote lijnen serieus nog twijfelt.

 

De morele orde van de moderne wereld is moeilijker. Het humanisme met zijn ethiek gebaseerd op mensenrechten en democratie kunnen we in een preambule bij een Europese grondwet zetten en in het charter van de VN. De mensenrechten sierden al een paar grondwetten in de achttiende en veel grondwetten in de negentiende eeuw, maar hun gezag is nog steeds minder groot dan het gezag van God en van de tien geboden. De zekerheid is minder omdat zij berust op afspraken en er geen authentieke bron is voor de moderne ethische regelgeving.

Te onderzoeken zou zijn of we voor een authentieke bron van de humanistische normen en waarden terug zouden kunnen vallen op de eigen cosmogenesis en wel op het deel dat het ontstaan van de mens betreft. Daarvoor zouden de volgende hypothesen kunnen dienen:

 

Moreel gedrag is het gedrag dat gericht is op de instandhouding van de groep. Ethiek is de persoonlijke leidraad van ieder mens voor eigen moreel gedrag. Het hebben van een ethiek is genetisch bepaald. De inhoud is een culturele aangelegenheid. De groep is voor de instandhouding van het menselijk leven essentieel dus ethisch gedrag ligt verankerd in de genen, dat kan niet anders. Bij mensen is ook de variabiliteit van gedrag die door een variabele cultuur mogelijk wordt gemaakt een genetische verworvenheid. Moreel gedrag is als veel menselijk gedragingen dus een zaak van nature en nurture, van aanleg en cultuur, maar de belangrijkste morele gedragingen moeten genetisch zijn geprogrammeerd, wil het voortbestaan van groepen zijn verzekerd en daarmee de voorwaarden voor het overleven van individuen. Als die voorwaarden niet aanwezig waren, als het voortbestaan van samenlevingen louter gebaseerd zou zijn op aangeleerde gedragingen, dan hadden we de statistiek zo tegen gehad, dan waren we er nu niet meer geweest.

 

Er is dus een component van moreel gedrag en van de daar achter liggende persoonlijke ethiek die vast is, waar we houvast aan hebben. Die is vastgelegd in de genen als een vorm van categorische imperatief. Nu nog een onderzoek naar de inhoud van deze ethisch-genetische programmering en naar de plaats van de betrokken genen op het menselijk genoom.

 

Het lijkt me zo’n mooi idee dat een menselijke samenleving met haar morele regels kan ontstaan uit de natuur, waarin de menselijke soort uit andere dieren is voortgekomen, dat als ik godsdienstig was ik deze vorm van schepping onmiddellijk zou adopteren en er de interpretatie van mijn bijbel en koran voor zou adapteren.

21:14 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

wetten en normen en waarden

Marcel van Dam, vroeger politicus en nu columnist in de Volkskrant,  meent dat we alles mogen denken, zeggen en doen, zolang we ons maar aan de wet houden. Niemand hoeft de waarden en normen die hier gelden serieus te nemen, vindt hij, zolang hij onze  wetten maar respecteert.

De gedachte dat een samenleving in stand blijft waarin mensen alleen de wet als norm hanteren is een vergissing. Trouwens wie dat zegt heeft waarschijnlijk  geen idee hoeveel wetten er in Nederland zijn en hoeveel er jaarlijks bijkomen. Het is een rechtsvermoeden dat iedereen geacht wordt de wet te kennen, een fictie, meer niet. Niemand kent alle wetten ook maar bij benadering, maar men kan zich daar in een procedure niet op beroepen. Gelukkig zijn er andere regels die mensen wel kennen en waar de meeste zich wel aan kunnen houden. Dat zijn de normen en waarden van premier Balkenende

Strikt aan de wetten houden gaat trouwens lang niet altijd. Het kost weinig moeite om voor de vuist weg met een handvol voorbeelden te komen waar wetten met elkaar strijden en waarbij ze dus onmogelijk tegelijk gehoorzaamd kunnen worden. Op het terrein van de brandpreventie bijvoorbeeld[1]. Er zijn regelingen ter bestrijding van  fijnstof die als ze letterlijk zouden worden genomen het verkeer en het bouwbedrijf in Nederland tot stilstand zouden brengen[2]. Dat iedereen zich aan iedere wet houdt, dat gaat dus niet. Zelfs niet aan de strafwet. De officier van justitie heeft niet voor niets de bevoegdheid om een overtreding van de strafwet niet te vervolgen als hij dat niet opportuun acht. Niet alle wetten kunnen altijd worden nageleefd en niet op iedere overtreding van de wet hoeft een strafsanctie te volgen.

Maar erger is de omgekeerde idee, dat ons gedrag alleen  door wetten zou moeten worden bepaald. Mensen gedragen zich in 99 van de 100 gevallen behoorlijk tegenover elkaar zonder dat er een wet is die dat voorschrijft en dat is maar goed ook. Er is een vorm van sociale en niet-juridische norm die meebrengt dat we elkaar helpen als dat nodig is. En dat we in een supermarkt als vakkenvuller niet over de tenen van de klanten rijden als we de nacht ervoor slecht geslapen hebben. Dat staat niet in de wet maar de klant is terecht ontevreden als de floor manager van AH niet ingrijpt als er zoiets gebeurt. Die sociale controle komt voort uit de normen en waarden waar we in het dagelijkse verkeer meer mee te maken dan met de wet.

Vanouds was het gebruik om alleen de allerzwaarste normen te voorzien van een wettelijke sanctie en om strafsancties te hebben alleen voor het topje daarvan. Tegenwoordig  worden er wel wetten gemaakt met strafsancties voor kleinigheden[3] en er staan zaken in de strafwet waar de laatste eeuw niemand meer voor veroordeeld is. Dat is geen goede ontwikkeling en het wijst erop dat er bij de overheid niemand meer is die overzicht heeft over wat er in de wet staat en hoe dat in een veranderende samenleving uitwerkt. De verwijzing naar de wet als de enige richtingaanwijzer voor het maatschappelijk verkeer kan daarom niet serieus worden genomen. We moet handelen volgens gemeenschappelijke normen en waarden en  omdat te kunnen doen moeten we eerst gemeenschappelijke normen en waarden hebben.

Het lukt onze minister president niet zo goed om duidelijk te maken wat we er onder moeten verstaan. Hij zou vaker voorbeelden moeten gebruiken, dan werd het helderder. Anders dan veel mensen schijnen te denken gaat het niet in de eerste plaats om vloeken in de kerk. Dat ook, maar niet in de eerste plaats, want de meeste mensen gaan helemaal niet meer naar de kerk. Geen geweld gebruiken bij conflicten, ook geen klein geweld waar de strafwet buiten blijft. Niet schelden, niet treiteren. Wel op durven treden als iemand anders op straat wordt aangevallen en niet angstig doorlopen. Dat zijn de normen en waarden die vroeger gehandhaafd werden en nu niet meer of in elk geval veel minder. Het is jammer dat Marcel van Dam dat niet belangrijk vindt maar het maakt het leven in Nederland een stuk minder plezierig dan vroeger toen het nog wel gebeurde.

21:10 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

22 maart

Taboes in de publieke discussie.

 

Snijdt het hout of gaat het in tegen de vrijheid van meningsuiting wanneer iemand een discussie vermijdt, enkel om de reden dat die ‘onprettig’ is en strijdig met de goede smaak?

Ik vind dat niemand zich verplicht hoeft te voelen in een discussie te stappen als hij of zij het onderwerp als onaangenaam ervaart. Ik beschouw dat niet als in strijd met de vrije meningsuiting of als anderszins onbehoorlijk, dat wordt het pas als je ook anderen zou willen verbieden er over te praten. Impliciet hierin is dat ik het wel zou betreuren als iedereen van discussies zou afzien met het argument dat zij er nu eenmaal geen zin in heeft.

Neem een onderwerp dat een paar maal aan de orde is geweest de laatste jaren en dat relevant is voor de overlevenden van vliegrampen in de jungle en al veel langer voor schipbreukelingen op zee. Is het onder die omstandigheden geoorloofd om mensenvlees te eten? Ik meen dat dit geoorloofd is als dat zonder het plegen van een misdrijf kan en er geen alternatieven zijn om in leven te blijven. De praktijk leert dat overlevenden in zulke omstandigheden deze opvatting delen, hoewel zij er zich in de praktijk mogelijk niet altijd strikt aan gehouden hebben.

Ik kan me goed voorstellen dat iemand zich bij een dergelijke discussie afzijdig houdt. Wat ik me niet kan voorstellen is dat iemand die er zich overigens op beroept een rationeel mens te zijn kan ontkennen dat zij voor dit standpunt kiest omdat het een taboe onderwerp betreft. Wat is taboe anders dan dat men zich van een onderwerp afzijdig houdt omdat het strijdig is met de goede smaak, of de goede zeden?  De weerzin om dat toe te geven moet zijn gelegen in de moderne gedachte dat er geen taboes horen te zijn en dat het op een paradoxale manier taboe is om te erkennen dat taboegedrag hoort tot de condition humaine.

De discussie ging niet over kannibalisme maar over de herinvoering van de doodstraf. Patrick van Schie heeft een paar jaar geleden een poging gedaan in het Liberaal Reveil  van de Teldersstichting om die discussie aan te zwengelen en kreeg toen de goegemeente over zich heen.

De discussie over herinvoering  van de doodstraf maakt onderdeel uit van een andere discussie, namelijk de gebleken onmacht van het vigerende justitiële systeem om de stijgende  criminaliteit in de samenleving binnen redelijke proporties te houden. De achterliggende gedachte is dat alleen de doodstraf voldoende afschrikt om de overigens goed gesocialiseerde draaideurcrimineel te weerhouden van een gemakkelijke manier om aan zijn geld te komen. Dat komt ondermeer omdat dezelfde mensenrechten die de doodstraf verbieden de inrichting van strafgevangenissen onvoldoende onaangenaam maken om geharde criminelen af te schrikken. Die wegen de straf en de pakkans af tegen de opbrengst van hun manier van leven en lachen om de humanistische zielzorgers van de reclassering.

Iedereen weet dat sommige mensen met een IQ van rond de zestig en soms ook  andere slecht functionerende leden van de samenleving door niets worden weerhouden bij het plegen van de meest gruwelijke misdrijven.  Dat blijkt uit een reeks van Amerikaanse onderzoeken. Maar in Amerika staat  op draaideurcriminaliteit helemaal geen doodstraf. De doodstraf is daar  gericht tegen het soort misdrijven dat het meeste gepleegd wordt door mensen aan wie een steekje los is. Bovendien brengt het felle verzet tegen de doodstraf in Amerika mee dat veroordeelden soms tien jaar en langer in de dodencel moeten doorbrengen. Dat ondergraaft de effectiviteit van de straf. Iedere criminoloog kan U vertellen dat het de pakkans zijn en de snelheid waarmee een straf volgt op het misdrijf die de effectiviteit ervan bepalen. Die Amerikaanse statistieken zeggen dus niet zo veel.

Ik vond dat Van Schie gelijk had met het onderwerp aan de orde te stellen en de goegemeente ongelijk door over hem heen te vallen. De samenleving kan zich geen  blijvend groeiende criminaliteit veroorloven als middel voor grote groepen om in het  eigen levensonderhoud te voorzien. Als de doodstraf een mogelijk effectief middel daartegen is, dan hoort het besproken te worden. Al was het alleen maar omdat anders Wilders, of, als die vermoord wordt, zijn nog veel rechtsere opvolger, de doodstraf invoert zonder dat men gediscussieerd heeft over de mogelijke ongewenste gevolgen die dat hebben kan. Het argument dat dit niet kan omdat het in strijd met de grondwet en de verdragen is, gaat uit van de te optimistische gedachte dat wetten en verdragen voor de eeuwigheid zijn. We hebben in de twintigste eeuw wel anders geleerd.

Dat de herinvoering van de doodstraf ongewenste gevolgen zal hebben denk ik overigens zelf wel. Op hele andere terreinen dan het gedrag van tasjesrovers en inbrekers, dat wel. Het is niet voor niets dat de integriteit van het menselijk leven de hoogste waarde is binnen onze samenleving. Die waarde speelt een rol in alle mogelijke manieren waarop mensen met elkaar omgaan. Afbreuk doen aan dat beginsel brengt ons naar alle waarschijnlijkheid  naar  een ander en minder aangenaam soort samenleving. Dat taboe is er dus niet voor niets. Aan de andere kant kan een samenleving zich niet veroorloven dat maar een deel van de bevolking geweld afzweert als middel om conflicten op te lossen of om zich zelf van een boterham of van een scooter te voorzien. Als de overheid dat geweld van een minderheid niet effectief bestrijdt dan zal de meerderheid het op den duur zelf gaan doen. Dan hebben we ook een andere samenleving en ook een die we niet willen. Het gaat bij de discussie Van Schie dus om het kiezen voor het minste kwaad. Dat is lastig maar het moet wel. Waarmee overigens niet gezegd is dat de herinvoering het minste kwaad is, maar wel dat een discussie over het onderwerp nodig lijkt.

Toen Prometheus de mensen het vuur had gebracht werd hij voor straf door de goden aan de hoogste berg van de Kaukasus geklonken waar een adelaar zich iedere dag te goed deed aan zijn lever. De nacht erna kreeg die weer de gelegenheid om aan te groeien. Dat is nog een graadje erger dan de doodstraf. Waarom kunnen ethici dat onderwerp zonder bezwaar bediscussiëren en de doodstraf niet? Omdat het abstract is en niet met de eigen samenleving van doen heeft. Waarom weigert men een metajuridisch vraagstuk te bediscussiëren met het argument dat het niet in ons rechtssysteem past? Omdat men de grondslagen van onze samenleving niet ter discussie wil stellen ook als duidelijk is dat die samenleving hoe dan ook niet ongewijzigd door kan gaan. Men gebruikt dan wel het argument dat een dergelijke discussie niet vrijblijvend is,  dat het discussiëren zelf het onaangename onderwerp bespreekbaarder maakt en dus de invoering dichterbij brengt, maar dat argument tast wel degelijk de vrijheid van meningsuiting aan.

Aan het begin van de negentiende eeuw leefden er een paar honderd miljoen mensen op de wereld. Nu, twee eeuwen later, zijn het er bijna zeven miljard, meer dan tien keer zo veel en zullen het er nog deze eeuw vijftien miljard worden en dat is twintig keer zo veel. Dat is het gevolg van de Kantiaanse wereldbeschouwing met haar democratie en mensenrechten en het is de oorzaak van alle grote problemen waar we nu mee zitten. Klimaatswijziging, milieuverontreiniging, armoede in de ontwikkelingslanden, uitputting van energie en grondstoffen, etnische oorlogen, immigratiestromen, noem maar op. De humanistische levensbeschouwing gaat niet aan haar tekorten maar aan haar succes ten onder, zo lijkt het in elk geval op dit moment.

Werd het acute probleem van de wereldoverbevolking in Kyoto besproken, of in Johannesburg of in Rio? Nee, het staat op geen enkele agenda van het soort mammoetconferenties waarin we tegenwoordig grossieren. Dat is om dezelfde reden waarom men Van Schie niet aan het woord wilde laten en men van de hele discussie nu niets meer terug vindt in  de archieven van de Teldersstichting. We zijn struisvogels met zijn allen en steken collectief de koppen in het zand.

 

11:27 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

21 maart

Patrick van Schie en de doodstraf.

 

Laatst werd ik door een filosofe die ik hoog heb aangesproken op de verdediging op mijn site van Patrick van Schie, die ooit in het Liberaal Reveil geprobeerd heeft de wederinvoering van de doodstraf ter discussie te stellen. Wie meent dat je iets niet meer kunt bediscussiëren omdat het niet past in ons rechtssysteem bedoelt daarmee dat de grondwet of de internationale verdragen niet in het te bediscussiëren onderwerp voorzien. Dat is een wat merkwaardig argument want eigenlijk betekent het dat die grondwet en die verdragen er nooit hadden mogen komen. Voor ze er uitzagen zoals ze nu uitzien pasten de laatste wijzigingen dan immers ook niet in ons rechtssysteem.

Wanneer iemand mij dus schrijft dat een discussie over de wederinvoering van de doodstraf stuit op dit ene rationele argument, het past niet in ons systeem,  dan antwoord ik Mevrouw, U wilt daar niet over praten want voor U is de doodstraf taboe. Dat mag best, want bij iedereen in onze samenleving komt een zekere weerzin op bij het onderwerp, maar dat komt omdat het taboe is. Dat is immers de kern van het taboe begrip.

Ik begrijp de achtergrond ervan ook heel goed, want oorlog en doodstraf passen beide niet in de ethiek van de Kantiaanse Verlichting. Daarin is het leven van de individuele mens tot de hoogste waarde van de samenleving verheven. Logisch is dat moeilijk te verdedigen want we zijn immers allemaal sterfelijk en het redden van mensenlevens is nooit meer dan ‘uitstel van executie’, maar in de praktijk heeft het uitgangspunt veel goeds gebracht. Het heeft misschien ook meer te maken met het gedrag van ons allen dan met de belangen van mensen wier leven wordt gerespecteerd. Niettemin, vele miljarden inwoners van de ontwikkelingslanden danken hun leven aan die wat eenzelvige en merkwaardige man uit  Koningsbergen in het voormalige Oost Pruisen. De westerse samenleving baseert haar afkeer van geweld tegen criminelen en tegen staatsvijanden op dit uitgangspunt en zouden we het laten varen dan gaan er met het badwater heel wat kinderen mee de gootsteen in. Maar dat neemt allemaal niet weg dat het onderwerp net als alle andere onderwerpen discussieerbaar hoort te zijn.

14:59 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

14 maart

etnisch en ethisch

Jezus was een gelovige Jood en heeft geen wijzigingen aangebracht in de wet en de profeten, die tezamen met de psalmen, prediker en nog een paar andere boeken het oude testament vormen van de latere Christelijke kerk.

 

Dat oude testament had niets met niet-Joden. De houding van Christus week weinig af van die van andere Joden: wantrouwen en vijandigheid tegen de soort, maar vaak heel aardig als het om individuen ging.

Toen een niet Joodse vrouw hem genezing vroeg voor haar dochter wees hij dat verzoek op etnische gronden van de hand. Je geeft je eten aan je kinderen en niet aan de honden. Maar, zei de vrouw, de honden krijgen toch wat er van de tafel valt. Jezus voldeed in tweede instantie aan haar verzoek, vanwege haar persoonlijke vertrouwen in hem. Hij was een aardige man die zijn etnische beperkingen kon overstijgen. Maar discrimineren deed hij net als andere Joden uit zijn tijd.

 

De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan[1] geeft niet aan dat Jezus erg op Samaritanen was gesteld, maar ze diende als waarschuwing voor Farizeeën en Sadduceeën dat alles, zelfs de Samaritanen, beter was dan de hypocrisie van degenen die zich wel aan de letter maar niet aan de geest van de wet houden. De Samaritanen waren  in de ogen van de Joden niet beter dan de Zigeuners ofdan zij zelf waren in het Duitsland van voor de tweede wereldoorlog.

De gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan en het verhaal van de Palestijnse vrouw en de Romeinse honderdman geven aan dat Jezus tegenover vreemden niet de hardheid toonde die hij net als de andere Joden betrachtte ten aanzien van de naties waar zij uit stamden.

 

De ethiek van de Verlichting, zoals vorm gegeven door Immanuel Kant maakt geen verschil meer tussen naties, althans eist dat mensen behandeld worden ongeacht de natie waaruit zij stammen. Dat lijkt een uitwerking van de Christelijke ethiek, maar met de toevoeging dat hun etnische achtergrond aan mensen niet meer kan worden tegengeworpen.

De laatste  stand van de ethiek is misschien dat ook de vreemde naties zelf als gelijken moeten worden beschouwd en dat daarom hun leden, ongeacht hun individuele kwaliteiten, aanspraak kunnen maken op behandeling als deelgenoten aan onze beschaving, als leden van dezelfde stam. Dat is nieuw en ook niet helemaal begrijpelijk. Wie geen deel uitmaakt van onze samenleving en dat ook uitdrukkelijk niet wil heeft geen burgerlijke aanspraken jegens ons zomin als wij dat hebben jegens hem. Die aanspraken krijgt hij pas als hij als individu deel  wil gaan uitmaken van onze gemeenschap. Daarvoor heeft hij andere aanspraken en verplichtingen, die van een vreemdeling en gast.

 

De bedoeling van Kant en het verlichte humanisme was om van de wereld één gemeenschap te maken. Het Alle Menschen werden Brüder was geen geconstateerd feit maar een politiek programma. Het toekennen van lidmaatschapsrechten aan degenen die geen leden zijn van de club kan hoogstens als wervingsmiddel gelden en dan tijdelijk,  niet blijvend zoals de progressieven in Nederland en andere Westerse landen dat willen. Dat leidt niet tot een wereldgemeenschap maar tot een afbraak van de eigen beschaving. Dat is voor niemand een vooruitgang. Voor ons niet maar zeker ook niet voor de anderen in de wereld.

 

7:56 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

09 maart

oorlogsrecht

 

Wanneer er oorlog gevoerd wordt vallen er slachtoffers onder de burgerbevolking. Ook onder soldaten trouwens die vaak net zo min hun tegenstanders persoonlijk iets gedaan hebben dat hun dood zou rechtvaardigen. Meestal hebben ze er niet om gevraagd om voor de oorlog opgeroepen te worden. Soms vallen de onschuldige oorlogsdoden onbedoeld, maar vaak ook niet. De bombardementen uit de tweede wereldoorlog waren wel degelijk mede tegen onschuldigen gericht en kunnen om die reden best terreurbombardementen worden genoemd. Als U dat liever anders wilt bezien: in de oorlog is het begrip onschuldige gerelativeerd. Wie tot de vijand[1] behoort is q.q. niet helemaal onschuldig meer.

Oorlog is anders, dan gelden de normale wetten niet of in ieder geval niet allemaal.

 

Met de ethiek van de Verlichting, zoals die door Immanuel Kant is gedefinieerd staat dit op gespannen voet en iedere overtuigde mensenrechtenaanhanger voelt dat ook zo.

Oorlog wordt tegenwoordig uitsluitend nog geoorloofd geacht bij een onmiddellijke zware bedreiging van eigen volk en vaderland of in geval van verdediging tegen reeds begonnen vijandelijkheden. Maar ook zulke “rechtvaardige” oorlogen, waarvan de tweede wereldoorlog aan de kant van de geallieerden wel degelijk een voorbeeld was, levert het soort ethische  problemen op waarvoor de leer van de Verlichting geen oplossing biedt.

In de tweede wereldoorlog kwamen die problemen pas achteraf aan de orde. Tijdens de oorlog heiligde het doel om de Nazi’s en de Japanners te verslaan vrijwel alle gebruikte middelen. In de ogen van de geallieerden zelfs inclusief de atoombommen op Nagasaki en Hiroshima en de brandbommen op Dresden[2].

 

Ethische regels zijn tegelijkertijd absoluut en relatief. Absoluut in de zin dat ze door individuen niet naar willekeur kunnen worden veranderd en nooit kunnen worden genegeerd. Relatief in de zin dat zij mee evolueren met de cultuur en de groep waar zij bij horen en ook dat zij buiten toepassing kunnen blijven als andere ethische regels of zelfs niet-ethische belangen zwaarder wegen. Ethische regels dienen voor het in stand houden van een samenleving[3] en verdwijnen of worden aangepast als ze dat niet meer blijken te doen.

Relatief ook in de zin dat zij niet in een vacuüm kunnen worden toegepast maar altijd gelden in historische situaties.

Ethische regels kunnen onder omstandigheden met elkaar botsen en dan moet er, zoals dat heet, gekozen worden voor het minste kwaad.

Voorbeelden van relativiteit in de culturele zin liggen voor het oprapen in de geschiedenis. Om dicht bij huis te blijven, de bijbel staat vol met regels en gebeurtenissen die wij tegenwoordig als onethisch zouden aanmerken: op bevel van Jahwe was Abraham bereid het offer te brengen van zijn zoon Isaäc en de Israëliers om de verwoesting aan te richten van Palestijnse steden met uitmoording van de mannelijke bevolking.

Een voorbeeld van de relativiteit binnen onze eigen cultuur is de uitspraak van bisschop Muskens.

“Ge zult niet stelen” is de aanvaarde ethische regel, maar de e.t. bisschop van Breda vond stelen geoorloofd als een moeder voedsel nodig had voor haar hongerige kinderen. Je kinderen laten verhongeren is dan duidelijk het grotere kwaad. Dat is overigens ook een voorbeeld van de historiciteit van ethische regels: de moeder die nu in Nederland brood steelt onder het motto dat haar kinderen anders honger lijden steelt niet alleen maar liegt ook en de bisschop die zulk gedrag propageert vertoont in feite een ethiek van twijfelachtig allooi.

 

Een oorlogssituatie is een breuk in het normale bestaan van een samenleving. Militairen op eigen of vreemde bodem zouden niet lang overleven als zij zich aan de regels hielden die in vredestijd gelden. Terugschieten als je wordt aangevallen moet kunnen ook zonder due proces of law en als een vijand beschikt over informatie die van levensbelang is voor de eigen partij dan zal die informatie gehaald worden met middelen die in vredestijd naar de gevangenis voeren.

Het beste zou misschien zijn om de normale ethische en juridische regels tijdens een oorlog helemaal opzij te zetten en te vervangen door ethische en processuele regels die beter met de professionele eisen van een oorlogsvoering in overeenstemming kunnen worden gebracht. De onwaardige vertoning die we hier in Nederland hebben meegemaakt toen een Nederlandse militair in Arnhem terecht stond omdat hij in een oorlogssituatie in Irak op een plunderaar had geschoten zou ons dan bespaard zijn gebleven, terwijl zo’n man dan toch terecht had kunnen staan voor een krijgsraad die zorgt dat uitwassen worden voorkomen. Het paradoxale gevolg van het huidige systeem zonder krijgsraad te velde is nu juist dat zich zulke uitwassen eerder voordoen.[4]

 

Wie meent dat we een dergelijk oorlogsrecht al hebben omdat de conventies van Geneve daar in zouden voorzien, die vergist zich. De conventies dienen ter bescherming van de rechten van de burgerbevolking tegen het optreden van de vijand en voorzien niet in regels van oorlogsrecht die op een uitsluitend in oorlogsrecht geldende ethiek zijn gebaseerd[5].

 

Soldaten in oorlogssituaties houden zich aan de normale vredesrechtsregels alleen als hun leven er niet door in gevaar gebracht wordt. Dat lijkt te billijken. De kans om te sneuvelen is een ernstiger bedreiging dan de kans op een veroordeling in een proces. Als de oorlog lang genoeg duurt en er zijn voldoende soldaten bij betrokken dan doet zich nog een ander gevolg voor: de vredesregels komen niet ongeschonden uit de strijd. Door de voortdurende onbestrafte schending worden de normale regels die in vredestijd gelden aangetast juist omdat zij in oorlogstijd worden genegeerd. Dit verschijnsel heeft zich in de Vietnamoorlog en bij iedere andere massale oorlog voorgedaan en niemand is er bij gebaat.

Beter zou het zijn om speciale regels te hebben voor oorlogsomstandigheden, waarvan iedereen weet dat ze niet meer gelden als de oorlog is afgelopen. De huidige contradicties waar niet alleen de ethiek maar ook de mensen die de oorlog moeten voeren onder lijden zouden dan worden vermeden. Bij het bestaan van aan de oorlog aangepaste rechtsregels zou genocide nog steeds strafbaar zijn en Srebrenica een oorlogsmisdaad van de commanderende officier, maar zou de sergeant die in het oorlogsgebied op plunderaars schiet niet langer naar Nederland worden gebracht. Hij zou niet hier worden berecht door lieden die van de omstandigheden waaronder de ten laste gelegde feiten plaats vonden geen weet hebben. Hij zou door zijn lotgenoten worden berecht en als zou blijken dat hij zonder noodzaak op ongewapenden had geschoten zou dat ter plaatse gemakkelijker kunnen worden bewezen.  De afweging met de noodzaak om plundering te voorkomen zou daar ginder beter kunnen worden gemaakt.

 

Voor iemand voor wie de ethiek onder alle omstandigheden als een absolute norm geldt is een dergelijke tijdelijke opschorting van regels waarschijnlijk onaanvaardbaar. Zo iemand zou misschien dan consequent horen te zijn en zich niet langer gewapenderhand moeten verdedigen. Dat oorlog de ultieme arbiter is tussen landen en volkeren blijft intussen waar zolang nog niet alle landen en volkeren dat idee hebben opgegeven.

 

[1] Het hele begrip vijand in zijn betekenis van bedreigend en niet tot de gemeenschap behorend staat op gespannen voet met de mensenrechten en het Kantiaanse universele mensheidbegrip.

[2] Voor een aantal historici zijn de atoombommen te rechtvaardigen omdat ze tenminste zoveel mensenlevens lijken te hebben gespaard als ze gekost hebben: de miljoenen doden die het gevolg zouden zijn geweest van een invasie op Honsjoe en de andere hoofdeilanden. Een rechtvaardiging voor Dresden is er eigenlijk niet.

[3] Dat ze daarvoor dienen wil nog niet zeggen dat de inhoud van de regels rechtstreeks kan worden afgeleid uit het doel. Als de ethiek een genetische grondslag heeft, wat waarschijnlijk is, dan is zij ontstaan omdat het de dragers betere huwelijks of betere overlevingskansen bood en is de samenhang met de instandhouding van de samenleving dus indirect. Genen veranderen niet snel. De culturele component van de ethiek is aan snellere verandering onderhevig. Dat is de component die ondermeer tot uiting komt in de vaststelling wie wel en wie niet tot de groep behoort tot wie de ethiek zich richt,

[4] De militairen in het oorlogsgebied erkennen de rechtmatigheid van het oordeel niet dat geveld wordt zonder kennis van de omstandigheden waaronder de ten laste gelegde feiten plaats vinden en saboteren de rechtsgang. Daarvoor krijgen ze bij een krijgsraad te velde niet de gelegenheid.

[5] In wezen zijn er drie soorten oorlogsrecht,

  1. het recht van de Geneefse conventies ter bescherming van burgers in oorlogstijd,
  2. het klassieke oorlogsrecht zoals dat bij Hugo de Groot, in bijvoorbeeld diens de jure belli et praedi te vinden is en dat het volkerenrecht regelt zoals dat geldt tussen de landen onderling en tenslotte
  3. het soort recht dat hier gepropageerd wordt om in oorlogstijd de in vredestijd geldende regels te vervangen.

19:51 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

23 februari

Ethische gedachten over zorg, hier en ginder

 

Is er een goede ethische reden om ons minder te bekommeren om de gezondheid van de bewoners van derde wereldlanden dan van hun landgenoten hier in Nederland? Ik vraag dit omdat ons systeem van financiering van de gezondheidszorg wordt verdedigd met een beroep op de solidariteit. Die solidariteit houdt in de praktijk op bij de mensen die door hun aanwezigheid h.t.l. in de praktische omstandigheden verkeren op die zorg aanspraak te kunnen maken. Als de aanspraken van anderen op onze solidariteit even sterk zouden zijn als die van onze landgenoten, zou met ons systeem ethisch iets niet in orde zijn. Wij zouden dan nalaten de nodige maatregelen te nemen om de verdelende rechtvaardigheid in acht te nemen en gelijke toegang tot de zorg voor alle mensen te verzekeren ongeacht hun woonplaats.

De reden waarom de toegang tot de Nederlandse zorg in de praktijk ophoudt bij de landsgrenzen is in de eerste plaats praktisch. Het systeem is ontstaan als een voorziening in lokale behoeften, betaald door de gebruikers en dat is het in de grond nog steeds. Hoewel in Nederland de financiering van de zorg altijd een sterk element van filantropie heeft gehad (sommige stichtingen voor de gezondheidszorg dateren nog uit de middeleeuwen) was ook die filantropie lokaal gericht. Niet de zieken, maar de zorginstellingen werden gefinancierd en dat gebeurde om voor de hand liggende reden door degenen die van de instellingen gebruik maakten en voorts door lokale sympathisanten die zich voor zieken en hulpbehoevenden in hun omgeving verantwoordelijk voelden.

Het is een waarneembaar feit dat mensen meer sympathie voelen en in elk geval meer doen voor mensen in hun naaste omgeving dan voor willekeurige vreemden. Dit wordt uitgedrukt in het spreekwoord “het hemd is nader dan de rok”. De vraag die om beantwoording roept is of de gevoelens  en gewoonten die door het spreekwoord worden uitgedrukt ethisch in orde zijn of niet. Stel dat die vraag positief beantwoord zou worden dan ligt een tweede vraag voor de hand: hoe zit het dan met solidariteit? Neemt de plicht daartoe af, naarmate de afstand toeneemt? Vervolgens, wat is afstand in dit verband? Genetisch, cultureel, geografisch of een soort combinatie van de verschillende vormen van afstand?

Een ethische les die op deze vragen betrekking heeft is afkomstig van Jezus van Nazareth: de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan[1]. Kort samengevat komt zijn onderricht hier op neer dat mensen een zorgplicht hebben tegenover hun naasten, d.w.z. tegenover hun buren. Die zorgplicht strekt zich uit tot iedereen die op onze weg komt en zorg nodig heeft, als tenminste degenen die de zorgbehoevende nader staan  of die beter gekwalificeerd zijn dan wij om de zorg te geven, verstek laten gaan. Iedereen kan dus Uw naaste zijn, maar alleen als het op Uw weg komt, U hoeft de zorgplicht niet op te zoeken.

De regel van de barmhartige Samaritaan wijkt af van de regel van het spreekwoord van het hemd en de rok, maar toch minder dan vaak wordt aangenomen. Om dat toe te lichten, of eigenlijk meer voor de aardigheid, veroorloof ik mij een kleine historische uitweiding.

In de tijd van Jezus van Nazareth waren de Joden al weer een paar eeuwen terug uit de Babylonische gevangenschap, maar de herinnering eraan was nog vers en de gevangenschap bestond in zekere zin ook nog steeds. De Babylonische gevangenschap moet U namelijk eerder zien als een variant op de diaspora van tegenwoordig dan als een echte gevangenschap. De Joden woonden ver van het arme Palestina in het rijke en beschaafde Babylon, dat wel vergelijkbaar is met de VS van tegenwoordig. De Joden zijn ook lang niet allemaal teruggekomen in de tijd van de Persenkoning Cyrus, die de terugkeer naar Jeruzalem mogelijk had gemaakt. In Babylon en elders in de beschaafde wereld bleven vestigingen van Joden bestaan, zoals dat ook nu nog het geval is. De teruggekeerde Joden waren veel rijker en beschaafder dan de lokale bevolking, de Samaritanen, ondermeer omdat zij materiële hulp ontvingen van hun familieleden elders. Deze Zionisten avant la lettre keken neer op de Samaritanen, die met haat en geweld reageerden op dit gebrek aan respect. Het is nogal waarschijnlijk dat de rovers, waarvan in de parabel sprake is, ook Samaritanen waren en de kans dat Samaritanen Joden zouden helpen in plaats van vermoorden was ongeveer even groot als dat Palestijnen dat tegenwoordig zouden doen.

Om nu eerst vooraanstaande  Joden de gewonde Joodse man te laten passeren en voor dood te laten liggen en hem uiteindelijk te laten bijstaan door een Samaritaan, dat is op het eerste gezicht het spreekwoord van hemd en rok op zijn kop zetten. Toch is het niet alleen maar provoceren ter wille van het schokeffect. Wat Jezus wilde zeggen is dat het begrip naaste dient te worden uitgebreid. Dat begrip is niet meer beperkt tot degenen die door bloedverwantschap en culturele banden met ons verbonden zijn. Aan de andere kant is de naaste ook niet zomaar iedereen op de wereld, wat als praktisch effect zou hebben dat degenen die acuut aanspraak hebben op onze bijstand misschien niet meer aan de beurt zouden komen.

Terugkomend nu op de beginvraag:  is er een goede reden om ons minder te bekommeren om mensen in de derde wereld dan om mensen hier. Het antwoord lijkt ja te zijn. Solidariteit of naastenliefde begint in de onmiddellijke nabijheid, maar iedereen die geen hulp van anderen krijgt, heeft ook als hij verder weg leeft, nog aanspraak op onze hulp, onder voorwaarde dat hun eigen naasten die hulp niet geven en dat verder de hulp aan degenen die ons zelf het naaste staan daar niet onder lijdt.

Zo ongeveer denk ik dat het ethisch zit.

Nu de financiering van de zorg. Hebben wij tegenover alle inwoners van Nederland een gelijke solidariteit te betrachten. Nee, maar praktisch wel zoveel solidariteit tegenover iedereen, dat wie in medische nood zit geholpen zal worden als hij zich zelf niet kan helpen en hij ook niet op voldoende bijstand van zijn naaste omgeving kan rekenen.

Dit leidt niet noodzakelijk tot een nationale gezondheidszorg naar Engels model, maar wel tot een soort zorg zoals wij vroeger in Nederland hadden, waar iedereen zelf betaalt voor zijn medische behoeften en die van zijn familie, zoals hij ook betaalt voor zijn boterhammen en het dak boven zijn hoofd, maar met een fonds voor opvang voor die dringende medische behoeften, waar anders financiering voor zou ontbreken. Vroeger waren het de particuliere stichtingen die insprongen, later vervangen door de kas van de centrale overheid of van speciaal daarvoor opgerichte semipubliekrechtelijke organen, de ziekenfondsen. Deze openbare of semiopenbare middelen schieten sinds een paar decennia  te kort. De oorzaken voor de tekorten zijn gelegen in de omstandigheid dat ook niet dringende medische behoeften worden gedekt uit de commune fondsen en dat ook mensen worden ondersteund die het heel goed zelf zouden kunnen betalen. Dat laatste gebeurt dan weer omdat anders de bureaucratie in de organisatie van de zorg nog veel groter zou worden dan hij toch als is. In het financieringstekort is een tijdlang voorzien door een stop op de jaarlijkse aantallen verstrekkingen, ook wel eens door een stop op verstrekkingen die zeer dringend zijn, en ten dele door opcenten te heffen op de premies van particuliere ziekteverzekeringen. Sinds kort is dit systeem vervangen door iets dat in wezen neerkomt op een ziekenfonds voor iedereen en dicht in de buurt van een nationale gezondheidszorg Engelse stijl.

De afgedwongen solidariteit via premieopslagen verstoorde de internationale concurrentieverhoudingen van verzekeringsmaatschappijen en leek in strijd met de Europese wetgeving. Hij heeft mede wellicht om die reden ook geen stand gehouden[2]. Bovendien was het systeem lelijk en overbodig. De bijdrage had net zo goed uit de centrale overheidskas kunnen komen. Er was geen reden waarom particulier verzekerden meer solidair zouden moeten zijn met ziekenfondspatiënten dan andere Nederlanders[3]. Er was eerder sprake van een bureaucratisch handigheidje dan van echte solidariteit. Het nieuwe systeem mist dit gebrek en heeft daarnaast het voordeel van grotere duidelijkheid, maar een behoorlijk ethisch fundament heeft het nog steeds niet.

Als we afzien van alle mythevorming in de zorg en kijken naar wat er daadwerkelijk gebeurt, dan hebben we in Nederland nu een nationale gezondheidszorg die voor iedereen op dezelfde wijze toegankelijk is en die door een speciaal soort belasting wordt gefinancierd: de ziekenfondspremie en de premie voor particuliere ziektekostenverzekeringen, dat maakt nu ook formeel geen verschil meer[4]. De enkele buitenlander of de bijzondere particulier die niet verzekerd was[5], kon vroeger al gevoeglijk worden verwaarloosd, hij was statistisch niet significant. In het systeem speelde hij geen rol. De wetgever heeft de logische volgende stap genomen en voor de financiering van de nationale gezondheidszorg ook een enkele nationaal verzekeringssysteem ingevoerd.

De kosten die voor medische verrichtingen aan zorgverzekeraars in rekening worden gebracht houden geen direct verband met de werkelijk aan de verrichtingen ten grondslag liggende kosten. Mooiste voorbeeld daarvan is de beddenprijs. De verrichting[6] die bestaat uit het voor een dag aan de patiënt ter beschikking stellen van een ziekenhuisbed wordt in rekening gebracht voor een prijs die voor een belangrijk deel kan zijn samengesteld uit de verliezen die in de voorafgaande jaren door het ziekenhuis op andere verrichtingen zijn geleden. Zij heeft niets te maken met de integrale of differentiële kostprijs van het bed in kwestie.

Is dit ethisch verantwoord? Ik meen van niet. Als een dergelijke kostprijs in rekening wordt gebracht aan een verzekeraar die zelf aan de totstandkoming ervan heeft meegewerkt is het nog tot daar aan toe, maar de onverzekerde particulier die deze prijs moet betalen wordt in strijd met alle regels van redelijkheid en ethiek behandeld. Nu is het op zich wel  juist dat ieder massaal systeem als de zorg onrechtvaardigheden bevat die men voor lief moet nemen, omdat anders van organisaties op grote schaal überhaupt geen sprake meer kan zijn, maar dan dient men wel te bedenken dat een zo inefficiënt systeem als onze zorg uitsluitend op ethische gronden verdedigd wordt. Zou men de zorg langs lijnen van efficiency organiseren en de daaruit voortvloeiende ongelijkheid op de koop  toe nemen dan kwam daar een heel ander systeem uit dan we nu hebben.

Nog een opvallend ethisch tekort: de zorgverschaffer die efficiënt werkt en haar kosten weet te beperken tot een niveau beneden de opbrengst, moet de meeropbrengst afstaan. Die gaat naar degenen die inefficiënt gewerkt hebben en minder hebben gedeclareerd, zodat uitbetaling van de lonen van hun medewerkers en de winsten van hun  zelfstandige specialisten  in gevaar komen. Is dit ethisch verantwoord? Loontrekkenden zijn reeds op andere wijze verzekerd en winstgenieters mogen wel enig risico lopen. Ik meen dat zorgmanagers die inefficiënt werken, bijvoorbeeld doordat verrichtingen onvoldoende worden geregistreerd en gedeclareerd, of doordat in hun organisatie niet hard genoeg wordt gewerkt, daar zelf de gevolgen van moeten ondervinden. Goed of slecht werken hoort een verschil te maken, ook dat is in wezen een ethisch probleem. Tenslotte: een betere, efficiëntere organisatie levert door de bank genomen ook medisch een betere kwaliteit en dat is in het belang van de patiënten. Goede medische zorg voor de patiënten is de belangrijkste ethische imperatief voor zorginstellingen.

[1] Lucas 10-33. Een man daalde af van Jeruzalem naar Jericho en werd onderweg uitgeschud door rovers, die hem zwaar gewond achterlieten. Een priester en een schriftgeleerde die passeerden lieten hem liggen en reisden door, maar een Samaritaan nam hem op, verzorgde zijn wonden, bracht hem naar een zorgplek en liet daar geld achter voor verpleging en onderhoud. De vraag was wie van de drie zich als naaste kon beschouwen van de man die door rovers was uitgeschut.

[2] Een openbare discussie over dit onderwerp heeft bij mijn weten nooit plaats gevonden, maar dat het Nederlandse systeem met een vrije markt voor medische diensten in strijd is lijdt geen twijfel. Dat het noodzakelijk is voor een verantwoorde gezondheidszorg wordt wel beweerd maar is nooit aangetoond.

[3] De achterliggende gedachte was waarschijnlijk dat wie in Nederland geen ziekenfondspatiënt was automatisch particulier verzekerd was en de groep van particulier verzekerden gemiddeld sterkere schouders had dan de groep fondspatiënten. Uit een oogpunt van individuele rechtvaardigheid zijn beide aannames veel te ruw.

[4] De in het buitenland wonende Nederlanders die bij een particuliere Nederlandse verzekering een verzekering hadden afgesloten, bleken naar internationaal recht opeens ziekenfondsleden te zijn geworden en werden naar de bijbehorende lokale faciliteiten verwezen, die elders meestal minder goed zijn dan de in Nederland.

[5] Intussen groeit het aantal onverzekerden. Dat zijn in de eerste plaats de illegale immigranten maar daarnaast ook in toenemende mate lieden met een vergunning tot voorlopig verblijf die hun premieplicht net als veel andere financiële verplichtingen domweg negeren

[6] onderdeel van een dbc tegenwoordig

8:37 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

22 februari

Trouw en Judas.

 

 

 

De monotheïstische godsdiensten verlaten zich in ethische vraagstukken niet op onderzoek, maar op het gezag van hun heilige geschriften, zoals die worden uitgelegd door degenen die met het godsdienstige gezag zijn bekleed. Dat is niet altijd zonder gevaar. Wie al in het bezit is van de waarheid ziet zich graag ontslagen van de plicht om door eigen onderzoek nieuwe inzichten te verwerven of althans haar opvattingen kritisch te bekijken.

 

Dit blijkt bijvoorbeeld uit het artikel van een godsdienstige ethica, Monic Slingerland, in Trouw van 11/4/06 en uit het eerdere hoofdredactionele artikel in Trouw van 8/4. Eerst maar Trouw van 8/4.

Ik vat het even puntsgewijs samen:

 

  1. Het verschil tussen heldendom en verraad is vaak flinterdun.
  2. Dat is een stelling die in de oorlogsjaren kon worden geleerd.
  3. De burgemeester die niet aftrad onder het Duitse bewind en in stilte veel goeds deed was een voorbeeld van held en verrader tegelijk.
  4. Weinreb is een ander voorbeeld of althans iemand van wie het erg veel moeite heeft gekost om uit te maken wat hij was.
  5. Judas Iscarioth wordt algemeen veroordeeld terwijl de schrift toch tal van vragen over hem oproept. Hij stond te boek als de man die zijn meester voor dertig zilverlingen verried, maar daar valt meer over te zeggen.
  6. Zonder Judas immers geen heilsgeschiedenis; zijn verraad was verplicht en daarom handelde hij niet uit vrije wil. Het verraad van Judas verschilt maar gradueel van het verraad van Petrus (driemaal voor het kraaien van de haan). De een had spijt en pleegde zelfmoord, de ander had spijt en werd volgens de voorspelling van Jezus de steenrots waarop de kerk werd gebouwd. Van Judas zegt Jezus dat hij beter niet geboren had kunnen worden, maar Petrus wordt vereerd met het Erbarme dich uit de Matthäuspassion.
  7. Judas is in het aan hem gewijde Gnostische evangelie een held, omdat hij het aandurfde om Jezus aan de Joodse autoriteiten over te leveren, zodat de heilsgeschiedenis zich kon voltrekken.
  8. De algemene veroordeling van het verraad van Judas is gemakzuchtig.

 

Monic Slingerland beperkt zich tot het geval Judas zelf en wijdt er geen algemene ethische beschouwingen aan, maar zij komt tot de conclusie dat Judas vanuit hemels standpunt bezien een held is, of met andere woorden dat zijn gedrag ethisch als juist moet worden aangemerkt. Ik ga ervan uit dat de twee publicaties in elkaars verlengde zijn geconcipieerd.

 

Wat Trouw hier over de tweede wereldoorlog te beweren heeft snijdt geen hout. In het algemeen was het in de oorlog helemaal niet zo moeilijk om vast te stellen of we met een goede vaderlander of met een verrader te maken hadden. In een enkel geval was het lastiger omdat niet alle feiten bekend waren of omdat iemand zowel goede als slechte daden op zijn kerfstok had. Deze grensgevallen hebben later buiten proportie veel aandacht gekregen, maar zoals zo vaak met grensproblemen, ze zijn meer opvallend dan interessant. Foute burgemeesters die toch half of helemaal goed waren zijn grote uitzonderingen geweest en Weinreb was niet alleen een verrader maar ook een oplichter.

 

Ook los van het feit dat het niet zo interessant is om exacte grenzen te trekken tussen de categorieën helden en verraders, het gaat in de ethiek om het kwalificeren van menselijke gedragingen en niet om het categoriseren van mensen. Of mensen goed of slecht zijn is misschien een godsdienstig probleem, het is geen onderdeel van de ethiek. Die beperkt zich tot waarneembaar menselijk gedrag. De meeste gevallen van ethisch relevante goede en slechte gedragingen bevinden zich ver over de grens tussen het goede en het slechte en dat is ook het geval met het verraad van Judas Iscarioth.

 

Volgens Trouw en het Judasevangelie moest Judas zijn meester wel verraden, want anders had het heilsplan van God zich niet kunnen voltrekken. Dat is geen nieuw inzicht dat aan de onlangs gepubliceerde fragmenten van het Judasevangelie is ontleend. Dat het verraad van Judas door Jezus was voorzien en als onafwendbaar werd geaccepteerd staat ook in de synoptische evangeliën. Dat er daarom van vrije wil van Judas geen sprake is geweest, zoals Trouw suggereert, is geen dwingende conclusie. De gnostici trekken die conclusie helemaal niet maar beweren juist dat het een opzettelijke en goede daad was, bedoeld om Jezus te verlossen van zijn sterfelijke omhulsel. Dat deze opvatting ethisch in orde zou zijn kunnen Trouw en Slingerland niet serieus menen. Het vermoorden van andere mensen om hen of ons daarmee het eeuwige heil deelachtig te laten worden is nooit Christelijke leer geweest, gelukkig maar.

De vergelijking die Trouw maakt tussen het gedrag van Judas en Petrus en de suggestie dat hun verraad ethisch op gelijk niveau stond, is grotesk. Dat wordt misschien duidelijker als men zich even van de godsdienstige context los maakt en uitsluitend kijkt naar de feiten. [2],[3].

 

Ethiek is tegenwoordig een zelfstandig onderdeel van de filosofie en niet langer alleen maar een deel van de theologie. Dat neemt niet weg dat inhoudelijk de humanistische ethiek van de christelijke is afgeleid en dat Jezus van Nazareth vanuit humanistisch oogpunt kan worden beschouwd als een ethisch docent van uitzonderlijke begaafdheid. Zijn leer die in hoofdzaak in de bergrede en de parabels is terug te vinden is zelden abstract maar juist direct gericht op het kwalificeren van menselijk handelen. Veroordelen van mensen is bij Jezus uitzonderlijk. In plaats daarvan veroordeelt hij wat mensen verkeerd doen, maar hij maakt daarbij twee uitzonderingen[4]: van Judas zegt Jezus dat het beter zou zijn geweest als hij nooit geboren was. Hoe is dat te rijmen met de opvattingen in Trouw? Verloochenen zij hiermee hun Christelijke achtergrond?

Het theologische probleem dat God het kwaad in de wereld toelaat en het gebruikt om het goede tot stand te brengen is niet begonnen met het Judasevangelie en zelfs niet met het boek Job. Dat het kwaad daarom niet meer van het goede zou zijn te onderscheiden, is nooit de leer van de Christelijke kerk geweest en Trouw bewandelt daarmee in feite de paden van heel oude ketterijen.

 

 

 

 

[2] Hierbij wordt uitgegaan van de feiten zoals ze in de bijbel, inclusief het Judasevangelie worden meegedeeld. Het Judasevangelie geeft wel een andere interpretatie en kent aan Judas een ander motief toe voor zijn daad, maar dat zijn geen nieuwe feiten.

[3] Himmler, die de horror van de concentratiekampen wel onderkende, prees de SS-ers die met de bewaking waren belast omdat ze hun gevoelens opzij konden zetten ter wille van het hogere goed van het Duitse Volk.

[4] De andere uitzondering maakt hij voor degenen die kinderen tot slachtoffer maken, Het zou beter zijn als hun een molensteen om de hals zou worden gebonden en zij in de zee zouden worden gegooid.

19:33 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

ethische beschouwingen VI

 

Zoals in de Middeleeuwen de Christelijke ethiek geen belemmering vormde voor het vermoorden van Joden en Arabieren, zo zag men in de nieuwe tijd en vaak ook nu nog geen tegenstelling tussen de ethiek van de Verlichting en het gedrag van Julius Caesar. De anomalie wordt genegeerd. Als iemand er eens op wijst, zoals Hirsi Ali onlangs deed, dat een historisch figuur naar onze maatstaven een crimineel is, dan wordt daar verontwaardigd op gereageerd, want naar de normen van zijn eigen tijd was de man een heilige en een profeet en onze normen golden toen niet.

 

Maar ethische verschillen van opvatting zijn niet alleen een kwestie van verschillen in culturen, ze spelen ook een rol binnen onze eigen cultuur. Ze komen regelmatig voor in de rechtspraktijk.

Iedere beroepsgroep heeft zijn eigen regels, die soms flink kunnen afwijken van wat in andere groepen behoorlijk wordt gevonden of wat in de samenleving in haar algemeenheid als norm geldt.

De voorbesprekingen in de aannemerij golden tot voor kort binnen die beroepsgroep niet als onbehoorlijk en zijn lange tijd ook wettelijk geoorloofd geweest. In de handel tussen kooplieden onderling geldt dat de koper zelf maar op moet letten, caveat emptor! Als hij geen garanties heeft gevraagd en niet goed gekeken heeft dan moet hij doorgaans op de blaren zitten als er iets niet in orde is met wat hij gekocht heeft.

 

In de fiscale wereld was het vroeger de gewoonte dat adviseurs niets deden dat in eigen land wettelijk verboden was. Dat kon meebrengen dat ze cliënten, die ze om die reden in Nederland niet konden helpen naar een buitenlandse adviseur stuurden zodat er in elk geval professionele begeleiding was. Geen Nederlandse adviseur zat er mee om een advies te geven waarvan hij op zijn vingers kon natellen dat de Italiaanse of Franse fiscus er mee bedrogen zou worden, zolang het maar binnen de Nederlandse perken bleef. Met de buurlanden, Duitsland, België Engeland was men gemiddeld wat voorzichtiger, maar dat was vooral een kwestie van persoonlijk smaak. Principieel lag de grens bij hetgeen in het thuisland (wettelijk) geoorloofd was. Het internationale fiscale beroep organiseerde gezamenlijk de internationale belastingontduiking, daar kwam het toch op neer, maar verschoonde daarbij de eigen fiscus. Dat men daar tegenwoordig onder invloed van de EG wetgeving anders over begint te denken komt omdat men ook in het eigen land last kan krijgen met benadeling van de fiscus elders. De uitbreiding van het ethisch verantwoordelijkheidsgevoel kan niettemin als winst worden beschouwd.

 

Een ethische grondslag van het vak, anders dan het vermijden van wetsovertredingen waarvoor je in de gevangenis kon raken, was er eigenlijk niet. Het benadelen van de fiscus werd in elk geval niet immoreel gevonden en dat kon ook niet echt. Zolang je er je beroep van maakt om de fiscus te benadelen met legale middelen is het logisch om alleen de wet als maatstaf te nemen voor wat geoorloofd is. Het verschil tussen wat we mag en wat niet is niet ethisch maar professioneel. In de praktijk kwam daarom vanouds het verschil tussen ontduiken en ontgaan voor een cliënt vaak neer op het hebben van een bekwame of een minder bekwame adviseur. Meestal kon hem het verschil ethisch met de beste wil van de wereld niet worden uitgelegd. Daarvoor is het belastingrecht te moeilijk en zijn de verschillen te subtiel.

 

Dat het benadelen van de fiscus niet als slecht werd ervaren vond mede zijn oorzaak in de hoge tarieven in de oude tijd en in de algemene overtuiging dat de middelen door de overheid slordig en met weinig respect voor de belastingbetaler werden besteed. In Nederland kon de inkomstenbelasting tezamen met de vermogensbelasting oplopen tot 80% van het belastbaar inkomen. In Engeland was het toptarief voor bepaalde soorten inkomsten in de tijd van het kabinet Wilson 98% en in Italië en Zweden schijnt het zelfs een tijd lang theoretisch mogelijk te zijn geweest om meer dan 100% verschuldigd te worden[1]. Italiaanse moraaltheologen leerden in die tijd dat belastingontduiking binnen zekere grenzen geoorloofd was omdat met ontduiking immers bij de tariefstelling rekening werd gehouden. In Nederland waar deze theorie niet werd aangehangen waren er andere ethische aberraties. Bij ons vatte men in de hoogtijdagen van het socialisme de democratische gedachte zo op dat een onredelijke heffing van een minderheid, mits gesteund door een meerderheid, geoorloofd was[2] zolang de legale vormen maar in acht werden genomen. De belastingmoraal die toen ontstond was daar de tegenhanger van.

 

Juist vanwege het ontbreken van een deugdelijke fiscale moraliteit ontstond een internationaal netwerk van adviseurs, banken en trustkantoren dat kon beschikken over de knapste koppen op juridisch en fiscaal terrein. De constructies die binnen dat netwerk met algemeen goedvinden werden bedacht voor het ontgaan van belasting door met name de familiebedrijven konden vrijwel ongewijzigd voor andere doeleinden worden aangewend. Bijvoorbeeld voor het benadelen van de aandeelhouders als de firma naar de beurs ging, zoals bij Parmalat of voor het witten van zwart geld en het wegsluizen van door misdaad verkregen gelden.

 

Terroristische aanslagen in Amerika en andere landen werden gefinancierd met geld dat met deze technieken ter beschikking werd gesteld. Sommige mensen die in het belastingvak zijn opgeleid met geen andere moraal dan buiten het bereik te blijven van de eigen autoriteiten zien er geen been in om de opgedane kennis voor zwaardere delicten aan te wenden, zolang ook dan maar blijft gelden dat zij zelf geen risico lopen.

 

Toen in het begin van de zeventiger jaren het Watergate schandaal ontstond was een van de issues daarbij het witten van illegaal geworven campagnebijdragen door de het comité voor de herverkiezing van de president. De voorzitter van dat comité was compagnon in het oude advocatenkantoor van Nixon, de minister van justitie Mitchell. De moraliteit of het gebrek daaraan bij het comité week niet af van de moraliteit op het betrokken advocatenkantoor.

Uit dit soort voorbeelden blijkt hoe gevaarlijk het is om het normbesef te laten verslappen in een onderdeel van de samenleving. Het is met moraliteitsgebrek als met minderwaardig geld: het kwade drijft het goede uit de markt. Bederf gaat gemakkelijk maar herstel is een moeizaam proces.

 

Dat de ethiek binnen een bepaalde beroepsgroep afwijkt van wat in de rest van de samenleving als ethisch wordt ervaren is niet altijd een kwestie van een verminderd normbesef, soms gelden er binnen een beroepsgroep duidelijk andere prioriteiten dan in de rest van de samenleving. Een voorbeeld daarvan is de wijze waarop binnen de juridische wereld met het recht op geheimhouding wordt omgegaan.

 

Mevrouw Röttgering legde in een helder[3] artikel in het Parool van 10 juli 2005 uit wat de geheimhoudingsplicht van advocaten en andere juristen inhoudt en waarom de advocaat die de officier van justitie Plooy waarschuwde dat zijn leven werd bedreigd juist handelde en Plooy zelf onjuist door de zaak in de publiciteit te brengen.

Wie dat artikel leest moet er rekening mee houden dat misschien niet alle feiten die Plooy aanleiding hebben gegeven zijn omstreden kranteninterview te geven in de openbaarheid zijn gekomen. De verantwoordelijke minister heeft de feiten afgewogen en besloten het interview niet te verbieden, dus wellicht dat er meer is dan in de krant heeft gestaan. Maar als er buiten de gepubliceerde feiten geen andere relevante redenen zijn geweest voor het optreden van Plooy en daar gaan we hier verder in het voorbeeld van uit, dan heeft Mevrouw R. naar mijn mening gelijk, dan heeft Plooy onrechtmatig gehandeld.

 

Wat voor veel mensen niet helemaal begrijpelijk zal zijn is dat bij de advocaat het beroepsethisch probleem gespeeld heeft of hij Plooy wel had kunnen waarschuwen. Wanneer je hoort dat iemand op de nominatie staat om vermoord te worden dan spreekt het toch vanzelf dat je hem waarschuwt? Hooguit zou je de waarschuwing zo dienen in te kleden dat de belangen van de cliënt daarbij zoveel mogelijk worden gesauveerd. En  natuurlijk gaat de bescherming van een mensenleven voor. Dat is uiteindelijk ook de conclusie die de tuchtrechter van de advocaat zou trekken, maar advocaten hechten zeer aan de absolute geheimhouding van alles wat hun door cliënten wordt toevertrouwd. De advocaat zou voor hij Plooy waarschuwde zeker met een kantoorgenoot, of als hij die niet had, met de deken hebben moeten overleggen of hij in dit geval de geheimhoudingsplicht kon schenden. Men zou het kunnen vergelijken met de medische procedures rond de euthanasie: in het geval van twee tegenstrijdige plichten[4] dient men nooit op eigen houtje te handelen, op grond van het deugdelijke ethische principe dat men er pas zeker van kan zijn gewetensvol te handelen als men ook aan anderen durft voor te leggen wat men van plan is te doen.

Men moet er bij dit alles overigens wel van uit gaan dat er een geheimhoudingsplicht bestond bij de advocaat in kwestie, dat het om informatie ging met andere woorden die de advocaat uit hoofde van zijn functie door een cliënt was toevertrouwd. Dat zal in casu wel het geval geweest zijn, maar een advocaat die van beroep consigliere is en juridische bijstand geeft bij het beramen van misdrijven handelt niet als advocaat en heeft daarom geen geheimhoudingsplicht of verschoningsrecht.

 

Een ander element van ethisch gedrag in de rechtspraktijk is het behoud van objectiviteit bij het geven van een oordeel. Dat geldt niet alleen voor rechters maar ook voor de elkaar bestrijdende advocaten, al zien die dat zelf vaak anders.

In een discussie aan de opvatting van een ander het volle pond geven zodat objectief het beste uit de discussie wordt gehaald, brengt niet alleen het recht vooruit en maakt het voor de rechter gemakkelijker om tot een oordeel te komen, maar laat ook de persoon van de tegenstander in zijn waarde. De klassieke retorica, waarin het vak van advocaat zijn oorsprong heeft, schiet in dit opzicht wellicht te kort.  Maar de geschiedschrijving, die toch ook vaak de vorm kiest van een bestrijding van de ideeën van anderen, kent een behoorlijk aantal voorbeelden van ethisch gedrag dat in dit opzicht onberispelijk is. Ik noem de Duitser Ranke, maar vooral de klassieke geschiedschrijver Thucidides. Sine ira et studio heet deze vorm van geschiedschrijven en zij is zeldzamer dan men graag zou zien.

De uitdrukking stamt van Tacitus, de Romein. Zij betekent ‘zonder wrok en partijdigheid’.[5].

 

Thucydides, een van de eersten en misschien de grootste[6] van de klassieke geschiedschrijvers, schrijft sine ira et studio, maar zeker niet onpartijdig in de zin van zelf geen mening hebben over de vraag aan welke kant in een dispuut het gelijk ligt. Hij was nauw betrokken bij zijn onderwerp. Hij had zelf als generaal deelgenomen aan de Peloponnesische oorlog die hij in zijn studie beschreef en hij volstaat niet met een koele analyse van het gebeuren. Maar hij slaagt er in zijn voorkeuren niet op de loop te laten gaan met de feiten of met zijn gevoel voor fairness. Wat Thucydides onderscheidt van mindere collega’s zijn de eigenschappen die ook de goede rechter kenmerken. Dat hij een fraaie en heldere stijl van schrijven heeft lijkt bijna een bijproduct te zijn van eerlijkheid en zijn goede verstand.

Thucydides beschrijft het ontstaan van de oorlog, de belangen van de partijen, hun sterke en zwakke punten, de rol van het toeval en de afloop. Als iemand het op een van die punten niet met hem eens is, krijgt hij het materiaal om een ander standpunt te formuleren op een presenteerblaadje aangeboden.

De commissie Giscard had in de oorspronkelijk préambule bij het Europese constitutionele verdrag een Thucydides citaat opgenomen uit de beroemde en zeer fraaie rede van Pericles bij de begrafenis van een aantal vroeg gesneuvelden uit de oorlog.

Dat citaat was een pleidooi voor de democratische rechtstaat uit de mond van de grootste democratische staatsman uit de oudheid.

Naar alle waarschijnlijkheid is het geen letterlijke tekst van Pericles geweest, want technische middelen om zo’n speech te bewaren waren er niet en Thucydides schreef uit zijn geheugen en een behoorlijke tijd later. Hij zal het dus wel voor een deel zelf hebben geformuleerd. Het mooie is nu dat Thucydides zelf helemaal geen democraat was en dat systeem van regeren niet beschouwde als de bron van de welvaart en de macht van Athene maar als de belangrijkste reden voor haar nederlaag in de oorlog.

Dat is sine ira et studio en in dat opzicht verschilde de ethiek van de oudheid niet van de onze.

 

Wel op een ander belangrijk punt, dat met het voorgaande niets van doen heeft.

In de oudheid was de wijze van sterven een veel belangrijker fenomeen dan het sterven zelf. Wie dat goed wist te doen kon met terugwerkende kracht waarde geven aan zijn leven en in elk geval hoorde het er onlosmakelijk bij. Van niemand kon gezegd worden dat hij goed geleefd had voor bekend was hoe hij was gestorven.

Bij ons humanisten is sterven een taboe. We weten dat het komt en onvermijdelijk is maar we praten er niet over. Onlangs werd in Nederland een arts die openlijk en met inachtneming van alle daarvoor bestaande medische regels een patiënt geholpen had om op een waardige manier van het leven afscheid te nemen door de HR veroordeeld voor hulp bij zelfmoord. Misschien kon de HR niet anders want de delictsomschrijving staat in het wetboek van strafrecht en de Raad is er niet om de wet te verzetten, dat doet hier de Kroon in samenwerking met de Staten Generaal.

Toch vind ik het ethisch moeilijk te verantwoorden dat iemand die gelukkig en in het respect van zijn medemensen heeft geleefd, gedwongen wordt de geestelijke en lichamelijke aftakeling mee te maken die de moderne medische wetenschap ons met zijn kunsten bereidt als wij de ons door de natuur toegemeten tijd overschrijden.

Zelfmoord als vlucht uit een leven dat men niet meer aandurft is een motie van wantrouwen en afkeuring aan familie en vrienden. Uit het leven stappen als een serene daad, wanneer men alles al gehad heeft en er niemand meer over is voor wie men het leven voort zou kunnen zetten, moet eigenlijk wel mogelijk zijn. De menselijke waardigheid is niet gediend met de afbraak van eenzamen die daar niet zelf voor kiezen. Zo dacht de oudheid er over maar het Christendom heeft in die regel verandering gebracht.

 

Over ethiek kan verschillend worden gedacht en ethische regels zijn aan ontwikkeling onderhevig. Zij hebben vaste elementen en variëren daarnaast per samenleving. Toch zou het heel verkeerd zijn om te menen dat ieder maar zijn eigen ethische regels vast moet stellen en dat de ene regel niet beter is dan de andere. De overtuiging die in een samenleving wordt gedeeld over de inhoud van de ethiek vormt de kern van die samenleving. Een maatschappij die niet langer een gemeenschappelijke ethiek heeft is rijp voor de sloop. Daar wordt in onze wereld misschien wel wat te licht over gedacht.

 

 

[1] Alleen bij tarieven boven de honderd procent worden uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn echt voordelig. Het misverstand dat dit ook bij lagere tarieven het geval zou zijn heeft niet alleen de fiscus maar ook de belastingbetaler en de nationale huishouding veel geld gekost.

[2] Van den Tempel, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, leerde dat het streven naar een rechtvaardige verdeling van de belastingdruk geen zin had zolang de maatschappij zelf niet rechtvaardig was. Belastingen die op zich zelf onredelijk waren als middel om een rechtvaardige en socialistische samenleving te bereiken achtte hij daarom geoorloofd en geboden.

[3] Een juist maar misschien wat verwarrend element in het artikel is de constatering dat advocaten wel en officieren geen verschoningsrecht hebben. De kwestie van het verschoningsrecht doet zich voor als iemand tegelijkertijd een plicht heeft om te spreken, bijvoorbeeld als getuige, en een plicht om te zwijgen, bijvoorbeeld op grond van zijn geheimhoudingsplicht. Het verschoningsrecht lost deze botsing van rechtsplichten in een aantal gevallen op ten gunste van de geheimhoudingsplicht, maar in het geval van Plooy was er zo te zien geen enkele plicht om met zijn mededeling in de openbaarheid te komen. De vraag of officieren al dan niet een verschoningsrecht hebben deed zich dus niet voor.

[4] In het geval de verplichting van de medicus om het leven te beschermen enerzijds en de verplichting om patiënten in hun nood bij te staan anderzijds.

[5] Hij kondigt op de eerste bladzijde aan dat hij zo zijn Historiae zou gaan schrijven, maar dat bleek wishful thinking

[6] Om redenen van literaire merites geven sommigen de voorkeur aan Herodotus.

11:48 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

ethische beschouwingen V

 

 

Het centrale probleem in de ethiek is niet het verschil tussen goed en kwaad. De Engelse filosoof G.E. Moore poneerde een eeuw geleden al dat we meestal heel goed[1] weten wat in concreto goed is en wat verkeerd. Dat is volgens hem het probleem niet echt. Intussen is die opvatting door cognitief wetenschappelijk onderzoek bevestigd.

 

Er zijn speciale hersencellen die oplichten als we zaken als goed of als slecht beschouwen en in verreweg de meeste gevallen blijken alle mensen het daarover eens te zijn. Er zijn wel culturele verschillen die bepalen waar ethische grenzen moeten worden getrokken, maar het belang van grensproblemen[2] wordt meestal overdreven. De werkelijke ethische problemen worden gevormd door de afweging tussen verschillende vormen van goed of van kwaad.

Vanouds doet zich dat probleem voor bij de afweging van doel en middelen. Mogen voor een goed doel slechte middelen worden gebruikt? Daarop bestaat geen algemeen antwoord, het kan soms wel en soms niet, het hangt ervan af. Bij een redelijke afweging tussen doel en middelen is er een groot grensgebied waar mensen van oordeel kunnen verschillen[3].

Dat lijkt lastig en is het ook, maar de moeilijkheid is niet de vraag waar precies de grens ligt waar het doel de middelen niet meer heiligt. Dat is in de meeste gevallen een triviale vraag.

 

De moderne wetenschap bevestigt tot op zekere hoogte onze oude neiging om ervan uit te gaan dat ethiek en esthetiek absolute categorieën zijn, die voor alle mensen en voor alle culturen gelijk zouden zijn. Natuurlijk zijn er grote verschillen in kunstvormen maar zelden hebben we moeite iets uit een vreemde cultuur als kunst te herkennen of als mooi te waarderen[4]. Ook bestaat in alle culturen een verbod op moord, diefstal, liegen[5] etc, maar de groep waarbinnen het verbod geldt is binnen de ene cultuur beperkter dan binnen de andere. Voor zover bekend is de Westerse cultuur zelfs de enige die een verbod op asociaal gedrag kent tegen iedereen, ongeacht of hij tot de eigen groep hoort of niet. Ethisch gedrag als gebod tegen een erkende vijand is uitzonderlijk. Aan de andere kant is ook een cultuur die haar vijandbeeld uitstrekt tot de vrouwen en kinderen van buurlanden vrij uitzonderlijk.

De belangrijkste cultureel-ethische verschillen lijken inderdaad betrekking te hebben op de omvang van de groep waarbinnen de regels geldingskracht hebben. In afnemende volgorde kan dat zijn de verzameling van al wat leeft, de mensheid, de religie of de natie, een nog kleinere geografische of etnische eenheid met als eindpunt de clan of de familie in engere zin. Niettemin zijn er wel degelijk gedragingen die binnen de ene cultuur wel en in de andere niet veroordeeld worden of waarbij de mate van veroordeling uiteenloopt, ongeacht de kring waarbinnen de veroordeling geldt. De verschillen tussen de landen in het Midden Oosten en West Europa bieden daarvoor aanschouwelijk onderwijs[6].

Maar voor afwijkende vormen van ethiek hoeven we niet naar het Midden Oosten of andere exotische regio’s te kijken, onze eigen geschiedenis biedt voldoende voorbeelden. De Westerse ethiek was in de Middeleeuwen anders dan nu en anders dan in de klassieke oudheid. Deze oudheid, die in de oorspronkelijke preambule van de Europese grondwet werd genoemd als een van de twee wortels van de Europese beschaving had nog meer dan de Middeleeuwen[7] een andere ethiek dan wij nu hebben. Anders wil natuurlijk niet zeggen in alle opzichten anders, maar toch wel zo verschillend dat er op belangrijke punten ethisch afwijkend wordt geoordeeld, ongeveer zo als de verschillen die nu gelden tussen de Islamitische en de Westerse wereld.

 

Zoals met veel menselijk gedrag het geval is, lijkt er bij ethiek een genetische component te zijn maar is er ook een specifieke culturele eigenheid en dat betekent dat met de cultuur ook de geldende ethiek verandert, zij het nooit volledig zodat zelden in de ene cultuur voor recht geldt wat voor de andere krom is.

Er is een bekend voorbeeld uit de klassieke geschiedenis, waarvan sommigen menen dat het duidt op een veranderd ethisch normbesef terwijl anderen van oordeel zijn dat het daarbij gaat om een vorm van afweging van doel en middelen die ook in onze cultuur plaats zou kunnen vinden, maar waar publiekelijk niet zo gemakkelijk over gesproken wordt. Ik doel op de moord die Alexander de Grote liet plegen op Parmenion.

 

Toen Philotas betrokken raakte bij een complot tegen zijn jeugdvriend Alexander werd hij niet alleen zelf geëxecuteerd, maar ook zijn vader Parmenion. Parmenion was de belangrijkste generaal geweest van Alexanders vader Philippus en was tot dat moment de rechterhand van Alexander zelf. Hij was een van de weinige militair/politieke figuren in Macedonië die zelf in staat zouden zijn geweest om de macht in het land aan zich te trekken, met voldoende charisma en een bijna even grote reputatie bij het leger als Alexander. Hij was ten tijde van de executie van zijn zoon belast met de bewaking van de vitale toevoerwegen vanuit Macedonië naar het strijdtoneel in Azië.

 

De vraag was niet of Parmenion medeschuldig was aan het complot, maar of Alexander hem op die belangrijke post langer kon vertrouwen, na de executie van zijn enige zoon. Dat risico was op twee manieren te groot. De waarschijnlijkheid dat hij uit wraak voor de executie van zijn zoon onbetrouwbaar zou blijken was één en de omvang van de mogelijke gevolgen, de downside, was twee.

Als bevelhebber van een leger dat in zijn geheel op het spel zou komen te staan als Parmenion zich tegen hem keerde, kon Alexander niet anders dan hem uit de weg te ruimen.

 

Deze beslissing, die hem altijd verweten is door biografen en historici, was onhoudbaar vanuit strafrechtelijk, maar noodzakelijk vanuit militair oogpunt. Zonder deze beslissing zou mogelijk het leger van Alexander van Macedonië na een aantal aanvankelijke successen ten onder zijn gegaan aan verbroken toevoerlijnen zoals dat ook gebeurde met het leger in Italië van zijn verre neef Pyrrhus of met het leger van Napoleon in Rusland.

 

Dit soort beslissingen van vorsten zijn onderzocht door de Renaissance geleerde Machiavelli. Hij bekijkt daarvoor de positie van een vorst uitsluitend vanuit het oogpunt van machtshandhaving. Overwegingen van moraliteit spelen geen zelfstandige rol in zijn betoog en komen alleen ter sprake voor zover zij degenen over wie macht wordt uitgeoefend beïnvloeden, als machtsargumenten dus.

Dat wil niet zeggen dat Machiavelli of de heersers die zijn advies in de praktijk brengen immoreel of amoreel zijn[8]. Het wil zeggen dat zij machtsoverwegingen en morele overwegingen niet door elkaar heen laten lopen. Van Alexander is bekend dat hij persoonlijk de rest van zijn korte leven met de moord op Parmenion heeft gezeten, maar ook steeds van de noodzaak van de moord overtuigd is gebleven. De redenering loopt ongeveer als volgt: Het was een publieke en geen private aangelegenheid. Daarin gelden andere regels. Voor een persoonlijk belang had Alexander hem niet laten vermoorden. Dat Parmenion onrecht werd aangedaan ontkende hij niet, maar een generaal heeft een eerste verantwoordelijkheid tegenover zijn land en zijn leger en dat woog zwaarder.

Iets dergelijks gold voor de koning van de Oost-Gothen, Theoderik, die zijn rivaal Odoaker tijdens een verzoeningsdiner met eigen hand vermoordde, maar daarna dertig jaar in vrede en rechtvaardigheid regeerde in Italië. Het risico om de gevaarlijke concurrent in leven te laten was hem te groot geweest.

 

Of beslissingen als die van Alexander en Theoderik gerechtvaardigd kunnen worden is een belangrijk ethisch probleem. Persoonlijk denk ik die van Alexander wel en van Theoderik niet, maar het antwoord is niet zo vanzelfsprekend. Hier speelt de ethische vraag van de afweging van doel en middelen. Een moord is vrijwel altijd een ongeoorloofd middel, maar toch zijn veel mensen er van overtuigd dat de aanslag op Hitler gerechtvaardigd was. Men probeert daarbij het dilemma te verzachten door een versluierend woordgebruik. Men spreekt van aanslag in plaats van moordaanslag of moord, maar aan de feiten verandert dat niets. Als de aanslag was gelukt hadden de plegers misschien bereikt dat een deel van de zes miljoen Joden niet zou zijn vermoord en dat de oorlog eerder zou zijn afgelopen. Weinigen hebben de aanslagplegers daarom achteraf lastig gevallen met ethische verwijten.

 

Machiavelli heeft gelijk dat men de twee soorten argumenten, ethische en machtsargumenten, bij de besluitvorming nooit door elkaar heen moet laten lopen. Eerst moet men zien wat nodig is en dan hoort een morele toets te worden toegepast, waarbij doel en middelen met elkaar in evenwicht behoren te zijn, zo luidt ongeveer het ethische voorschrift voor machthebbers. In de praktijk betekent dat, dat de dringendheid van het doel moet worden afgewogen tegen het ethisch tekort in de middelen. Vaak gaat het niet om zulke dramatische zaken als moord, maar om kleinere ongerechtigheden. Dat is het bekende probleem van de vuile handen waarzonder niet te regeren valt.

 

Het gedrag van Alexander en Theoderik levert dus problemen op vanuit onze ethiek gezien. Waarschijnlijk was hun eigen ethiek op dit punt niet zoveel anders maar helemaal zeker is dat niet. Ethische normen kunnen in de loop van de geschiedenis wel degelijk op onderdelen uiteenlopen[9]. De klassieke Romeinse samenleving uit de tijd van Caesar en Cicero had een ethiek, opgebouwd rond het begrip deugd, “virtus[10]”, een ethiek van een andere inhoud dan de onze. Virtus had iemand die, kort samengevat, van goede komaf was en die zichzelf roem en onsterfelijkheid bezorgde door moedig en vaderlandslievend gedrag en door eigenschappen als voorzichtigheid, matigheid en rechtvaardigheid.

De hoge waarde die aan een mensenleven wordt toegekend in onze samenleving was in Rome onbekend. Wie te zeer hechtte aan het eigen leven werd als laf beschouwd en het leven van een ander werd evenmin als zodanig geëerbiedigd. Moord was afkeurenswaardig, maar uitsluitend voor zover het doden van een medemens in strijd kwam met de wet. De wet was in Rome ook niet een stel abstracte regels van morele aard, maar van oorsprong niet meer dan een omschrijving van de omstandigheden waaronder de praetor aan een benadeelde rechtsingang gaf. Van een moord was derhalve pas sprake als men iemand om het leven had gebracht op een manier die op grond van een door de praetor gegeven delictsomschrijving strafbaar was, om in modern strafrechtelijk jargon te spreken. Het doden van een slaaf of een buitenlander viel daar niet onder.

 

Ook op andere punten week de klassieke ethiek, de virtus, af van de morele maatstaven van tegenwoordig.

Cicero, die zich zelf als de redder des vaderlands beschouwde, vanwege zijn doortastende optreden tegen Verres en Catilina, werd later, na zijn consulaat, aangevallen door Clodius. Clodius baseerde zich daarbij op een door Cicero als consul gepleegde juridische onregelmatigheid die indertijd algemeen noodzakelijk werd geacht om het gevaar van een coup door Catalina te bezweren. Cicero voelde zich door de aanval van Clodius zo bedreigd dat hij een complete morele ineenstorting meemaakte en zijn voormalige tegenstanders in de senaat om steun smeekte. Cicero was niet alleen extreem intelligent, maar ook de beste jurist en redenaar van zijn tijd en stond om die reden in hoog aanzien. Maar hij was een homo novus. Een homo novus is iemand van onaanzienlijke afkomst die niettemin carrière maakt. Die omstandigheid, carrière zonder afkomst, gold als een gebrek aan virtus. Hij bevestigde dat gebrek in de ogen van zijn tijdgenoten door zijn laffe gedrag. Cicero was vanaf dat moment als gerespecteerde speler in de Romeinse politiek uitgespeeld.

 

Lucius Cornelius Sulla en Gaius Julius Caesar kwamen beiden uit oude en gerespecteerde adellijke families van Rome, maar ze groeiden op in de Suburbia, een nogal armzalige buurt voor mensen van zo deftige familie. Niettemin, voorouders was wat in Rome telde en beiden maakten carrière. Ook geld was daarbij belangrijk natuurlijk, niet om het te hebben maar om uit te geven. Aan krediet kon je komen als je voldoende aanzien had. Wie aanzien had kon functies verwerven die geld opbrachten. Dignitas, aanzien, daar ging het om en virtus was nodig om dignitas te verwerven.

Cicero kon niet aan een Cornelius of Julius tippen, ook al had hij een betere opvoeding en een rijkere vader gehad dan deze beroemde tijdgenoten. Zozeer was iedereen overtuigd van het belang van de juiste voorouders dat ook Cicero met al zijn begaafdheden en zijn voorbeeldige record in de openbare dienst het noodzakelijke zelfvertrouwen miste toen hij dat op het beslissende moment nodig had.

 

Corruptie was normaal in Rome en wie corrupt was gold niet zonder meer als slecht. Dat lag buiten het begrip virtus. Jury’s werden omgekocht en ook voor het getuigen in gerechtelijke procedures en voor het stemmen bij verkiezingen werd betaald. Dat kan natuurlijk niet efficiënt geweest zijn en het is met zekerheid ook een van de oorzaken van de latere ineenstorting van de Romeinse samenleving, maar slecht werd corruptie niet gevonden.

Proscriptie, een vorm van gelegaliseerde roof en doodslag, werd aanvaard als een gevaarlijk maar niet ongeoorloofd politiek middel.  Slecht was wel inhaligheid en gierigheid, maar niet wreedheid. Wie zijn medemens legaal beroofde om vervolgens royaal uit te pakken jegens het publiek werd bewonderd in de samenleving. Zelfbeheersing, overleg, verstand, uithoudingsvermogen waren deugden, maar naastenliefde en specifieke zorg voor de minderbedeelde in de samenleving waren dat niet; daar had niemand bewondering voor, dat achtte men eerder een te kort schietend gevoel voor verhoudingen en een gebrek aan goede smaak. Het christendom gold om die reden eeuwenlang als een godsdienst voor slaven, het had in de ogen van de oudheid de verkeerde ethiek.

 

Caesar en Cicero ontdekten beiden ooit, min of meer tot hun eigen verbazing, dat het gunstig uit kon pakken om potentiële tegenstanders met redelijkheid en vergevingsgezindheid tegemoet te treden. Beiden schreven daarover en hun opvattingen liggen dus vast: die mildheid was geen doel maar middel, wreedheid was even goed of beter geweest als het tot betere resultaten zou hebben geleid. Dat Caesar niet mild was van nature had hij in de Gallische oorlogen laten zien. Genocide en ethnic cleansing komen voor op vrijwel iedere bladzijde van De Bello Gallico.

Toen in de zeventiende en achttiende eeuw Caesar en Cicero de voorbeelden werden in de klassieke opleiding van de Latijnse scholen werd in Frankrijk De Bello Gallico met bewondering gelezen en nam niemand aanstoot aan de vreselijke moordpartijen die op de Franse voorvaderen in die oorlog hebben plaats gevonden.

[1] Verwarring ontstaat wel eens door de grote mate van abstractie waarmee problemen worden gepresenteerd. Het menselijk instinct voor ethiek werkt bij concrete gedragingen  en die kunnen bij een filosofische of juridische vraagstelling zo worden versluierd dat een antwoord moeilijk wordt, maar volgens primatologen, zoals onze landgenoot Frans de Waal, is het verschil tussen goed en kwaad instinctief en ouder dan de menselijke soort .

[2] De filosoof Francis Bacon heeft in zijn Novum Organon, een late reactie op het gelijknamige werk van Aristoteles, betoogd dat veel problemen schijn zijn en het gevolg zijn van de manier waarop mensen als gevolg van hun genetische aanleg, hun cultuur, opvoeding etc. tegen de dingen aankijken. De behoefte om scherpe grenzen te trekken is daar een voorbeeld van. Zij komt niet uit de natuur zelf voort; daarin is meestal sprake van heel geleidelijke overgangen.

[3] maar er wel op moeten toezien dat daarbij hun eigen belangen of vooroordelen niet een overwegende rol gaan spelen.

[4] Moderne westerse kunst, zoals die hier ongeveer honderd jaar geleden ontstond was voor Japanners of Afrikanen vaak niet als fraai te onderkennen maar dat probleem gold voor Westerlingen net zo goed.

[5] De tien geboden kennen geen gebod tegen het liegen als zodanig, wel tegen het afleggen van een valse getuigenis. Ook in de opsomming van de zeven christelijke deugden of de vier klassieke kardinale deugden komt eerlijkheid niet voor en liegen is niet een van de zeven hoofdzonden, zodat liegen misschien wel niet thuis hoort in de rij van algemeen verworpen menselijke gedragingen.

[6] Het gebruik van geweld is het meest kenmerkende voorbeeld. In West Europa is dat eigenlijk alleen toegestaan in het kader van een fysieke zelfverdediging en in het Midden Oosten als verweer tegen iedere vorm van vermeende of werkelijke rechtsaantasting.

[7] In ons ethisch systeem is de integriteit van het mensenleven de belangrijkste waarde, waaruit onder meer het verbod op de doodstraf en op slavernij wordt afgeleid. De Oudheid hechtte aan het leven van mensenlevens, zowel individueel als collectief veel minder waarde. Aan de menselijke waardigheid werd wel gehecht maar die werd niet forfaitair toegekend, die moest worden verdiend of georven.

[8] Het bekendste voorbeeld van een Machiavellistische vorst uit de moderne tijd was de Pruisische koning Friedrich II. Kenmerkend is dat hij net als alle vrijwel alle andere vorsten de leer die hij toepaste in het openbaar veroordeelde.

[9] Dat in verschillende samenlevingen ethische normen verschillen wil niet zeggen dat ze relatief zijn. Binnen de samenleving waarbinnen ze gelden zijn ze wel degelijk absoluut. Het wil alleen zeggen dat wij gedragingen uit vreemde culturen niet rechtstreeks met onze normen kunnen beoordelen.

[10] Virtus is afgeleid van het latijnse woord vir, man. Het Griekse woord was aretè en afgeleid van de naam van de krijgsgod ares. Deugden waren in de oudheid met name de eigenschappen die een burger van een stadstaat moest hebben om de verdediging van de gemeenschap waarin hij leefde te kunnen garanderen.

11:44 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

01 februari

Wilders als oorzaak.

 

Volgens de minister president had Geert Wilders zijn plan moeten laten varen om een film over de koran te maken. De reden waarom hij dat zei was omdat het kabinet over betrouwbare informatie beschikte dat de uitzending een trigger zou zijn voor geweld tegen Nederlanders hier en in de Islamitische landen. Hij was daarnaast  bang voor een boycot en voor vernielingen van Nederlandse eigendommen. Nederlandse ambassadeurs in Moslimlanden waren na het bekend worden van de plannen van Wilders al bijeen geweest om overleg te plegen over de te nemen maatregelen. Ook minister Verhagen noemde het voornemen van Wilders onverantwoord, maar die trok er toen hij dat hoorde zijn schouders over op. ‘De minister kan de pot op, wat mij betreft’, was zijn reactie.  Twee Limburgers onder elkaar, denk je dan.

Maar Balkenende vond dus Wilders de oorzaak als er straks wat zou gebeuren,  na die film. Daarmee volgde het kabinet de weg die eerder de producent van de film van Van Gogh en Hirsi Ali was gegaan. Die film mocht nergens meer worden vertoond omdat de medewerkers van de productiemaatschappij hun leven niet zeker waren. Op het eerste gezicht leek het standpunt van het kabinet misschien redelijk, want levens zijn kostbaar en uiteindelijk zijn  de Nederlandse eigendommen dat ook, om maar niet te spreken over de ambassades. Ook de Europese bondgenoten die bang waren in het gewoel voor Nederlanders te worden aangezien waren niet gelukkig met de film, al kenden ze die natuurlijk evenmin op dat moment als de premier. De gevoelens van de Moslimbevolking waren duidelijk en ook die kende de film nog niet. Hij ging  over de koran en hij was kritisch, zoals Wilders had aangekondigd en dat was genoeg. Dat de film verzet en onmin op zou roepen is duidelijk en dat dit ook wel de bedoeling was, is waarschijnlijk. Maar dat mag van Wilders en de gevolgen waren volgens hem voor rekening van de toekomstige geweldplegers, niet van hem. Hij was niet de oorzaak meende hij, dat waren zij.

Dat gevolgen altijd maar één oorzaak of één relevante oorzaak hebben is een bekende misvatting.  Opzet en gevolg zijn vast aan elkaar verknoopt maar dat geldt niet voor oorzaak en gevolg. Hetzelfde feit kan veel gevolgen hebben en omgekeerd heeft een gevolg vaak een heel netwerk van oorzaken. Wanneer we ervan uitgaan dat het niet de bedoeling is van Wilders om geweld over zich zelf en anderen af te roepen maar hij dat geweld als mogelijk gevolg op de koop toeneemt dan is zijn gedrag niet de oorzaak maar wel één oorzaak als dat gevaar zich mocht verwerkelijken. Dus iedere verantwoordelijkheid kan hij niet van zich afschuiven. Dat neemt niet weg dat de geweldplegers en hun overheden die dat niet voorkwamen ook oorzaken zouden zijn en dat die ook de eerste verantwoordelijkheid zouden blijven dragen als er wat gebeurd was.

Bovendien is het plegen van geweld als reactie op iets dat iemand niet  bevalt een goed voorbeeld van een oorzaak met een hele reeks gevolgen. Dat geweld zou niet alleen Wilders afhouden van het maken of vertonen van zijn film maar in de toekomst anderen afhouden van het zeggen van dingen of het maken van producten die de geweldplegers niet bevallen. Toegeven bevordert dus censuur en het optreden van het kabinet Balkenende IV in deze kwestie was daarom in strijd met de vrijheid van meningsuiting en om die reden ethisch ontoelaatbaar.

 

 

10:26 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

28 januari

Vrij Nederland over Wilders

Uit een artikel in Vrij Nederland citeer ik het volgende:

Hoe sociaal is Wilders precies? Dat komen we te weten, zegt VN,  uit een interview met Sandra Donker(AD). ‘Het is stuitend,’ zo zegt Wilders, ‘dat de mensen die Nederland na de oorlog hebben helpen opbouwen nu luiers moeten dragen omdat er geen tijd is om hen naar de wc te brengen.’
Daarom wil hij de uitgaven aan ontwikkelingssamenwerking schrappen. Zo zou jaarlijks 3,8 miljard euro worden bespaard. ‘Hulp aan Afrika is prachtig,’ aldus Wilders, ‘maar problemen met veiligheid en zorg in ons eigen land verdienen voorrang.’ Om te voorkomen dat de Nederlandse bejaarden in hun broek plassen, kortom, laat hij graag het Afrikaanse continent verhongeren en creperen aan aids. Dat is blijkbaar wat hij onder ‘fatsoenlijk, rechts en sociaal’ verstaat.

Tot zover het citaat via vrij Nederland uit het AD. Kun je zoiets nu in redelijkheid zeggen, dat Wilders graag het Afrikaanse continent wil laten verhongeren en laten creperen aan aids als daarmee voorkomen kan worden dat Nederlandse bejaarden in hun broek plassen? En als het AD het zeggen kan mag Vrij Nederland het dan met kennelijke instemming citeren en zich erover beklagen dat niet meer Nederlandse media dit interview hebben opgepikt? Het kan en het mag want we hebben vrijheid van meningsuiting, maar fatsoenlijk is het niet.

Wie leest wat Wilders zegt ziet meteen dat deze conclusie van het AD en Vrij Nederland  niet zinnig is. Wilders beweert in navolging van veel  verstandige mensen dat de hulp aan Afrika[1] in het verleden ondoelmatig is gebleken. Hetzelfde geldt voor hulp aan Haiti, zoals na de aardbevingramp weer eens in alle toonaarden te horen was. Wanneer hij bepleit om begrotingsgeld liever te besteden aan de eigen naasten dan aan abstracte behoeftigen elders, dan volgt hij de leer van Jezus van Nazareth[2]  (Lucas 10, 33-37). Het is om meer dan een reden onzin om te beweren dat het schrappen van 3,8 miljard euro Nederlandse hulp hongersnood in Afrika ten gevolge zou hebben of een aidsramp op het Afrikaanse continent. In de eerste plaats is het geld dat  Nederland in de hulpindustrie stopt maar een fractie van het totaal en verder is de uitwerking van de hulp zowel op het aidsprobleem als op de structurele armoedeproblemen in Afrika nooit gemeten[3].

Wanneer Wilders dus bepleit om niet langer een vast percentage van het Nederlands budget verstrekken in de vorm van hulp die niet helpt,  dan bevindt hij zich in goed gezelschap.

 

  • [1]AFRICA NEWS MARCH 21, 2009

        Why Foreign Aid Is Hurting Africa Money from rich countries has trapped many African nations in a cycle of corruption, slower economic growth and poverty. Cutting off the flow would be far more beneficial.

 

[2] In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan wordt een definitie van naaste gegeven, maar kennelijk is die niet duidelijk genoeg om meningsverschillen te voorkomen. Jezus definieert op de bekende Joodse manier door het stellen van een vraag. Wie van de drie mensen rond de man die uitgeschud werd door rovers was nu zijn naaste? Het kennelijk juiste antwoord was: degene die hem barmhartigheid bewees. Daar schieten we wel mee op, maar kennelijk toch onvoldoende. Wij willen niet alleen achteraf weten wie zich als naaste gedragen heeft maar liever wie de plicht heeft zich als naaste te gedragen.

De leer van Jezus houdt, denk ik, in dat iedereen een potentiële naaste is van iedereen, maar dat niet iedereen een daadwerkelijke naaste is. Wie hulp kan bieden aan iemand die dat nodig heeft moet het doen, tenzij iemand anders zowel beter gekwalificeerd als meer in de gelegenheid is om hulp te bieden.

Anders dan de Wereldraad van Kerken suggereert houdt dat niet in dat iedere Christen een plicht als naaste heeft tegenover iedere bewoner van de derde wereld. In de eerste plaats houdt Christus zich niet bezig met abstracte begrippen als de derde wereld, wel wetend dat waar de abstractie heerst de mens te kort komt. Gezien de wijze gelijkenis van de Samaritaan zijn naasten alleen de mensen met wie we te maken hebben en niet iedereen over wie we in de krant lezen of die we op de buis zien. Het oproepen tot hulp door het mobiliseren van emoties voor abstracties gaat altijd ten koste van degenen die er daadwerkelijk recht op hebben, te weten degenen die naast de deur wonen.

[3] Er is geen bewijs dat meer ontwikkelingshulp leidt tot meer welvaartsgroei in de ontvangende landen, ook niet in landen met een behoorlijk bestuur. Dit concludeerde het Internationaal Monetair Fonds (IMF) aan de vooravond van Glen Eagles..

15:08 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

18 januari

Utilitarianisme.

 

Epicurus in de Oudheid en Bentham en John Stuart Mill in de tijd van de Verlichting waren protagonisten van het utilitarianisme, de nutsethiek. Kort samengevat, verkondigen  zij de leer dat wij zaken goed vinden omdat zij nuttig zijn, of anders uitgedrukt dat zij goed zijn voor zover zij aan zoveel mogelijk mensen zoveel mogelijk geluk brengen. Onder nut is namelijk tevens te begrijpen plezier en andere als positief ervaren emoties, die bijdragen tot iemands geluk. G.E. Moore heeft de logische onhoudbaarheid van die theorie aangetoond. Niet alles wat nuttig is, of gelukkig maakt is goed, meent hij, zolang men de vraag kan blijven stellen: “het is wel nuttig, maar is het goed?”

 

Aannemelijk is dat het utilitarianisme een wat kromme wijze is om tot uitdrukking te brengen dat geen ethiek een lang leven beschoren is die niet tot nut strekt van de samenleving waarin zij heersend is. Toch is dit onvoldoende. Dat een ethiek overleeft zegt weinig over haar transcendente waarde. Het is heel goed denkbaar dat een ethiek in stand blijft, als die van de Nazi’s, mits die maar gehouden wordt door een cultuur die een voldoende groot deel van de technisch beschaafde wereld omvat. Toch lijdt het weinig twijfel dat hier bij ons niemand een ethiek voor juist kan houden die zoiets als de holocaust te weeg kan brengen.

 

Ethiek is bij uitstek normatief en alles wat met evolutie te maken heeft is feitelijk. Het is onjuist om normatieve en feitelijke aangelegenheden door elkaar te halen, althans het leidt tot verwarring en onhoudbare standpunten en dat is precies wat men bij de utilitarianisten kan aantreffen.

 

Dat wil niet zeggen dat het niet mogelijk is om ethiek als gedragsfenomeen op zijn overlevingswaarde te beoordelen, zoals dat met andere gedragskenmerken of fysieke kenmerken gebeurt, met betrekking tot de overleving van zowel van individuen als van groepen van individuen en van soorten. Maar de maatstaf die men daar bij aanlegt is dan niet normatief.

 

11:31 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

17 januari

samaritaan tegen wil en dank

 

Het verhaal van de barmhartige Samaritaan is bekend: hij hielp een man die hij gewond aantrof onderweg. Die man hoorde tot een hem vreemde en vijandige etnische gemeenschap. Twee leden van die zelfde gemeenschap waren eerder gepasseerd en hadden de gewonde laten liggen. De voorbijganger deed meer dan van hem verwacht kon worden. Als hij was doorgereisd en niets gedaan had, had daar geen haan naar gekraaid en in elk geval geen enkele sanctie op gestaan. Jezus van Nazareth gebruikt het verhaal om te illustreren dat je als mens verplichtingen hebt tegenover hulpbehoevenden ook als je niet tot hun onmiddellijke omgeving behoort. Maar die verplichting bestaat alleen als de vreemdeling op je weg komt. Hij laat zien dat  het individu zelf doorslaggevend is en niet grote abstracties als bijvoorbeeld derde wereldlanden. We behoren niet goed te doen zoals de Wereldraad van Kerken of het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking, maar zoals die Samaritaan in de parabel. Die voorbijganger krijgt van de verteller de eretitel mee van naaste, of buurman. De Wereldraad zou door Jezus waarschijnlijk als een verzameling Farizeeën en schriftgeleerden zijn gezien, die wel naar de letter maar niet naar de geest van de wet leven.

Pieter Hilhorst vertelde in de krant  van een voorval in zijn vakantie. Het ging daarbij om iemand die op dezelfde manier een hulpbehoevende passeert maar een die eigenlijk niet wil helpen maar door wil lopen. Naar achteraf blijkt omdat hij met een vrouw op stap is die niet zijn echtgenote is. Door een paar toevallige omstandigheden komt hij niet weg en doet dan vervolgens precies wat er moet gebeuren, met als gevolg dat de hulpbehoevende met een helikopter wordt opgehaald en naar het ziekenhuis gebracht. Hilhorst zelf sprak de taal onvoldoende om te kunnen helpen en speelde de rol van ongemakkelijke toeschouwer. De voorbijganger deed tegen heug en meug wat van hem verwacht mocht worden en ook niet meer dan dat, maar het is duidelijk dat ook  hij zich ook als naaste gedroeg, precies  zoals de Barmhartige Samaritaan. Het verhaal doet wat denken aan Schindler van Schindler’s List, die in de oorlog, met oplichtingtrucs en omkoperij  en volledig ongewild, in de positie van Jodenredder terecht kwam.

Ethiek zit in wat mensen doen en niet in hun goede bedoelingen die nooit tot uitvoering komen of tot uitvoering komen op een manier waar niemand wat aan heeft. Die onwillige voorbijganger was een barmhartige Samaritaan, net als Schindler, maar minister Koenders is dat niet. Hilhorst ook niet, maar dat speet hem tenminste

 

10:58 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

10 januari

reformatorische ethiek

Het is onvruchtbaar om ethiek op te vatten als het wetenschappelijk onderzoek naar wat “goed en slecht” is. De Britse filosoof G.E. Moore heeft laten zien dat de begrippen goed en slecht primaire begrippen zijn en dat onderzoek ernaar overbodig is. Mensen die geen genetische defecten hebben weten spontaan wel wat goed en slecht is. In Christelijke kringen wordt dat uitgedrukt door  de gedachte dat God de tien geboden in het hart van de mensen heeft geschreven. Ethiek gaat over de vraag hoe de ene ethische imperatief tegen de andere moet worden afgewogen, hoe doelen zich verhouden tot middelen of hoe je dient te kiezen voor het minste van twee kwaden. Daar bestaat geen wetenschappelijk recept voor, dat moet van geval tot geval worden beoordeeld.

 

Een discussie die een tijd geleden in het NRC Handelsblad werd gevoerd speelde zich af rond de vraag of een kleine minderheid haar ethische standpunt mag opleggen aan een meerderheid en ook wel rond de politieke vraag of een staatssecretaris op eigen houtje de grenzen van het medisch toelaatbare kan verleggen. Op deze vragen weet de CU naar mijn mening een redelijk antwoord te geven. De CU legt haar standpunt niet op en inderdaad een staatssecretaris moet niet op eigen houtje politiek maken op punten waar er kabinetsbeleid is naar de mening van een van de coalitiepartijen Terecht meent de CU dat op deze punten de menigte al te onbesuisd over haar heen is gerold. Onbesproken bleef aan de andere kant de vraag wat het ethische element in het standpunt de Christen Unie nu eigenlijk is.

 

Te vermoeden valt dat de CU, de SGP en hun achterban embryoselectie afwijzen omdat het de vernietiging impliceert van genetisch defecte embryo’s door rechtstreeks menselijk ingrijpen. Dat deze impliciete vernietiging bij wet is toegestaan accepteert men, maar iedere uitbreiding van de bestaande praktijk op dit punt wordt gezien als een nieuwe aanslag op het (hun) ethische principe. Of (bewuste) embryovernietiging gelijk staat aan het doden van een mens is de achterliggende vraag. Eigenlijk kan men die vraag niet tegelijk met ja beantwoorden en plaats nemen in een kabinet dat deze handeling routinematig laat plaats vinden als onderdeel van het medisch arsenaal. Dat de artsen en wetenschappers die met embryo’s omgaan de opvatting van Rouvoet c.s. niet delen spreekt vanzelf. Zij zijn niet minder ethisch dan Rouvoet, mag men aannemen. De aanslag van de Christenen op hun beroepsethiek moeten zij als beledigend ervaren

 

Roel Kuiper, Eerste Kamerlid en ideoloog van de CU, voert in een artikel op de Opiniepagina van het NRC Handelsblad het argument aan dat de Bijbel embryoselectie verbiedt, maar laat na om de plaatsen in de Bijbel te citeren of de Bijbelse gedachten te formuleren van ethische aard waarmee de selectie van embryo’s in strijd zou komen.

Waarschijnlijk meent hij dat die vanzelf spreken omdat deze argumenten al zo vaak door reformatorische Christenen zijn gehanteerd, maar voor mij die voor een ongelovige een behoorlijke kennis van de bijbel bezit, doen zij dat niet. Het gebod gij zult niet doden is niet van toepassing als men, zoals ik, een beginnend embryo niet ziet als een mens. Dat Kuiper dat wel doet komt omdat hij niet in staat is om nauwkeurig aan te geven op welk punt in de ontwikkeling van een bevruchte eicel naar mens de overgang plaats vindt van niet-mens naar wel-mens. Ik kan dat ook niet maar ik vind het ook geen interessant probleem. Ik weet voldoende zeker dat een jongr embryo geen mens is en dat het in het stadium waar de discussie over gaat ook ver genoeg van de virtuele grens afzit, waar die ook ligt, om mij daar niet druk over te hoeven maken.

 

Ik begrijp dat voor orthodoxe Christenen hier ook het probleem van de ‘indaling’ van de ziel een rol speelt. Die discussie is – anders dan algemeen wordt aangenomen- niet Bijbels. De Bijbel geeft voor het bestaan van de ziel los van het lichaam geen enkele aanwijzing, waarschijnlijk vooral omdat de ziel geen Bijbels maar een Hellenistisch[1]begrip is.

 

In de abortusdiscussie heeft men t.a.v. van het menswordingsprobleem gekozen voor een grens in een veel later stadium en dat lijkt een discussie die zich niet leent voor heropening.

 

Kuiper wijst het verwijt van fundamentalisme af. Hij houdt met andere woorden niet vol dat in de Bijbel de wil van God rechtstreeks en duidelijk kenbaar wordt gemaakt. Hij volgt Augustinus waar die beweert dat God het menselijk verstand te boven gaat en is het kennelijk met Erasmus en Spinoza eens dat de uitspraken van profeten en de heilige boeken in hun context moeten worden bezien. Hij zegt dat het gaat om de ethische universele noties die erin tot uitdrukking worden gebracht en die van alle tijden zijn. Daarmee neemt hij gelukkig ook afstand van een aantal van zijn geestelijke voorouders die eeuwen geleden het leven hier onmogelijk maakten aan andersdenkenden als Arminius en de gebroeders Koerbagh.

 

Dat de Bijbel niet rechtstreeks de embryoselectie kan verbieden spreekt eigenlijk van zelf. De moderne medische technieken staan buiten de context waarin de Bijbel werd geschreven. De algemene notie waar Kuiper zich op beroept maar waar hij van nalaat te vermelden hoe die hier van toepassing zou moeten zijn is dat de mens zich met eerbied dient op te stellen tegenover een wereld die hem als het ware geschonken is en die hij niet zelf heeft gemaakt. Terecht zegt hij daarvan dat die notie wordt gedeeld door een aantal recente filosofen, van wie hij de Duitsers Sloterdijk, Heidegger,  Anders en Buber vermeldt, maar weer niet bijvoorbeeld de Australiër Peter Singer. Deze moderne filosofen bepleiten allemaal op hun manier bescheidenheid van de mens tegenover de wereld waarin hij zich bevindt, zonder daarvoor noodzakelijk godsdienstige bronnen te citeren.

Het is niet moeilijk voor een humanist om het daar mee eens te zijn maar hoe verbiedt die notie de embryo selectie in gevallen waar een grote kans bestaat op het ontstaan van een ongeneeslijke kanker bij het nageslacht?

 

Ik vermoed dat Kuiper c.s. als zij er toe gedrongen zouden worden wel willen toegeven dat gegeven de mogelijkheid van kunstmatige inseminatie en de bestaande praktijk op dit terrein de selectie als zodanig een ethisch verantwoorde afweging is. Het gaat er meer om dat daarmee naar hun mening de weg wordt vrij gemaakt voor een verdergaande vorm van selectie dan tot dusver het geval was.  Dat is wat zij dan waarschijnlijk zullen zeggen.

 

Hiermee verlaat de CU naar mijn mening het pad van de ethiek en betreedt zij dat van de politiek. De Unie heeft de bestaande praktijk geaccepteerd als voorwaarde voor regeringsdeelname en probeert iedere uitbreiding ervan, ethisch of niet, te voorkomen omdat zij het inhoudelijk niet eens is met wat zij om politieke redenen heeft geaccepteerd. De achterliggende ethische reden voor het politieke standpunt is een breed gedeelde notie dat het faustiaanse element in het humanisme, de onbegrensde heerszucht van de mens over de rest van het leven en de kosmos, onvermijdelijk tot ongelukken leiden gaat. Dat is iets anders dan je te onthouden van ieder ingrijpen in de natuur. De consequentie van de veel verder gaande gedachte dat  ieder actief ingrijpen verboden zou moeten zijn, zal ook de CU niet willen trekken. Het is niet waarschijnlijk dat de CU of Sloterdijk terug zouden willen naar de noble sauvage van Rousseau.

 

En daarmee zijn we weer op het punt aangeland van de afweging: doen de artsen er goed aan de verwekkers van embryo’s de keus te laten tussen gezonde en erfelijke belaste baby’s of moet die keuze om principiële redenen worden afgewezen. Een argument voor een afwijzing van de keuze geeft Kuiper naar mijn mening niet. De Maastrichtse praktijk lijkt juist gewetensvol en het standpunt dat een afweging nodig is en die alleen door de behandelen arts en niet door Kamerleden kan worden gemaakt is terecht. Het beroep op de Bijbel en op God lijkt daarmee door de CU ten onrechte te worden gedaan.  Dat is vanuit Christelijk standpunt niet onbedenkelijk want een onterecht beroep op het woord van God komt rechtstreeks in strijd met een van de tien geboden: misbruik niet de naam van Adonai Elohim, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan.

 

 

[1] Kerkvaders als Tertullianus en Origenes verwijzen naar Aristoteles als bron voor het separate bestaan van een separate ziel,  maar doen dat ten onrechte. Diens werk ‘Over de Ziel’  geeft geen enkel aanknopingspunt voor het bestaan van een ziel los van het lichaam. Volgens Aristoteles hebben alle levende wezens, waartoe hij naast planten ook goden rekent, een ziel. Hij doelt ermee op iets wat levende wezens wel hebben en dode niet. Een soort levensbeginsel met andere woorden en zeker niet iets dat een afzonderlijk bestaan lijdt en eventueel gereïncarneerd zou kunnen worden. Plato zou een betere bron zijn. Van hem loop een lijn naar de mysteriegodsdiensten en naar de hemel van de Christenheid en hij zag de essenties van Aristoteles als entiteiten i.p.v. als attributen..

3:46 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

31 december

Opmerkingen bij godsdienst en ethiek.

 

 

 

  1. Kerkvaders als Tertullianus en Origenes verwijzen naar Aristoteles als bron voor het separate bestaan van de ziel,  maar doen dat ten onrechte. Diens werk ‘Peri tès psychès  geeft geen enkel aanknopingspunt voor het bestaan van een ziel los van het lichaam. Volgens Aristoteles hebben alle levende wezens, waartoe hij naast planten ook goden rekent, een ziel. Hij doelt ermee op iets wat levende wezens wel hebben en dode niet. Een soort levensbeginsel met andere woorden en zeker niet iets dat een afzonderlijk bestaan lijdt en eventueel gereïncarneerd zou kunnen worden. Plato zou een betere bron zijn voor het bestaan van de ziel. Van hem loopt een lijn naar de mysteriegodsdiensten en naar de hemel van de Christenheid, maar niet van Aristoteles.
  2. Rousseau geldt als een  van de vaders van de achttiende eeuwse Verlichting. Niettemin humanisten onder U : Tout est bien, sortant des mains de l’Auteur des choses, tout dégénère entre les mains de l’homme, Emile, eerste zin.
  3. Verwarring ontstaat wel eens door de grote mate van abstractie waarmee ethische problemen worden gepresenteerd. Het menselijk instinct voor ethiek werkt bij concrete gedragingen  en die kunnen bij een filosofische of juridische vraagstelling zo worden versluierd dat een antwoord moeilijk wordt, maar volgens primatologen, zoals onze landgenoot Frans de Waal, is het verschil tussen goed en kwaad instinctief en ouder dan de menselijke soort.
  4. De filosoof Francis Bacon heeft in zijn nieuwe Organon, een late reactie op het gelijknamige werk van Aristoteles, betoogd dat veel problemen het gevolg zijn van de manier waarop mensen als gevolg van hun genetische aanleg, hun cultuur, opvoeding etc. tegen de dingen aankijken. De behoefte om scherpe grenzen te trekken is daar een voorbeeld van. Zij komt niet uit de natuur zelf voort; daarin is meestal sprake van heel geleidelijke overgangen.
  5. De tien geboden kennen geen gebod tegen het liegen als zodanig, wel tegen het afleggen van een valse getuigenis. Ook in de opsomming van de zeven christelijke deugden of de vier klassieke kardinale deugden komt eerlijkheid niet voor en liegen is ook niet een van de zeven hoofdzonden. Hieruit volgt dat liegen als zodanig misschien wel niet thuis hoort in de rij van algemeen verworpen menselijke gedragingen.
  6. De Australische ethicus Singer lijkt de grens voor adressanten van ethisch gedrag te trekken bij dieren die zich in hun gedrag rekenschap geven van leefgenoten; zoals bekend hebben ook sommige vormen van Boeddhisme een ethiek die meer omvat dan de mensheid zelf.
  7. Het afwijzen van gebruik van geweld is een van de meest kenmerkende aspecten van de westerse cultuur. In West Europa is geweld alleen toegestaan in het kader van zelfverdediging maar  in het Midden Oosten als verweer tegen iedere vorm van vermeende of daadwerkelijke rechtsaantasting.
  8. In ons ethisch systeem is de integriteit van de mens de belangrijkste waarde, waaruit onder meer het verbod op de doodstraf en op slavernij wordt afgeleid. De Oudheid hechtte aan het leven van mensen, zowel individueel als collectief veel minder waarde. Aan de menselijke waardigheid werd wel gehecht maar die werd niet forfaitair toegekend, die moest worden verdiend of  kon, hoogst merkwaardig in onze ogen maar in de biologie niet onbekend,  door vererving worden verkregen.
  9. Het bekendste voorbeeld van een Machiavellistische vorst uit de moderne tijd was de Pruisische koning Friedrich II. Kenmerkend is dat hij net als alle vrijwel alle andere vorsten de leer die hij toepaste in het openbaar veroordeelde.
  10. Dat in verschillende samenlevingen ethische normen verschillen wil niet zeggen dat ze relatief zijn. Binnen de samenleving waar ze gelden zijn ze wel degelijk absoluut. Het wil alleen zeggen dat wij gedragingen uit vreemde culturen niet rechtstreeks met onze normen kunnen beoordelen.
  11. Virtus is afgeleid van het latijnse woord vir, voor man. Het Griekse woord was aretè en afgeleid van de naam van de krijgsgod Ares. Deugden waren in de oudheid met name de eigenschappen die een burger van een stadstaat moest hebben om de verdediging van de gemeenschap waarin hij leefde te kunnen garanderen.
  12. Zie voor een analyse van de ethische en politieke gevolgen van corruptie Foreign Relations mei/juni 2006
  13. In de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan zit een mooie dubbele bodem. Niet alleen schieten de Joodse notabelen tekort, maar de man die zich volgens Gods wil gedraagt is een vijand van de Joden, een Palestijn als het ware. De Samaritanen waren de bewoners van Judea (de West Bank) die tijdens de Babylonische gevangenschap achter gebleven waren en die daarom de grote religieuze veranderingen in het Joodse geloof in Babylon niet hadden meegemaakt. Ze werden door hun  teruggekeerde voormalige landgenoten als ketters beschouwd.
  14. Himmler, die de horror van de concentratiekampen wel onderkende, prees de SS-ers die met de bewaking waren belast omdat ze hun gevoelens opzij konden zetten ter wille van het hogere goed van het Duitse Volk.
  15. Jezus veroordeelde in het algemeen geen mensen maar hun gedragingen. Judas Iscarioth was een uitzondering. Van hem zei hij dat het beter was geweest als hij niet geboren zou zijn. De andere uitzondering maakt hij voor degenen die kinderen tot slachtoffer maken, Het zou beter zijn als hun een molensteen om de hals zou worden gebonden en zij in de zee zouden worden gegooid.
  16. Voor de esthetiek, die overigens in veel opzichten op de ethiek lijkt, geldt minder dat zij onmiddellijk van invloed is op voorgenomen gedrag, althans bij ons. Daarom zien we de gelijkenis tussen de twee niet zo. In het klassieke Griekenland bestond een norm voor het gedrag van een gentleman, die werd aangeduid met het woord kalloskaghatos, deugdelijk en fraai als één begrip.
  17. Het woord ethiek wordt vanouds ook wel gebruikt in de betekenis waarvoor we in het Nederlands meestal moraliteit gebruiken, of ook wel “waarden en normen”. Het verschil dat tegenwoordig tussen de beide begrippen wordt gemaakt is dat het tweede (moraliteit)  een sociaal en publiek begrip zou zijn en het eerste (ethiek) een persoonlijke en verinnerlijkte overtuiging zou aangeven. Moraliteit heeft dan te maken met wat onze medeburgers van ons vinden en ethiek met ons geweten en wat we er zelf van vinden. Dat onderscheid is misschien terug te voeren op ons protestants christelijk verleden. Ethiek had niet vanouds deze betekenis.

[

 

 

13:50 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

Ethische beschouwingen I

 

Wie zich met de ethiek van onze samenleving bezig houdt kan daarbij uitgaan van de Christelijke leer, zoals die in de prediking van Jezus van Nazareth te vinden is of hij kan kiezen voor de ethiek van de Verlichting, voor Kant of Rousseau. Zelf ben ik geen gelovige in de zin van lid van een kerk of iemand die het gezag van boeken erkent ongeacht de inhoud, maar mijn  voorkeur gaat niettemin eerder uit naar Jezus van Nazareth dan naar de meesters van de Verlichting als ik een leraar zoek voor ethiek. Ik wil hieronder een aantal ethische voorbeelden uitwerken en die toetsen aan de twee ethische systemen die we hier in Nederland en West Europa hanteren. Zo nu en dan maak ik daarbij een uitstap naar het verleden van onze samenleving waar nog andere ethische systemen gegolden hebben of naar culturen elders op de wereld. Er zitten nogal wat herhalingen in, vooral in de voorbeelden, maar daarmee probeer ik de lijn vast te houden of weer op te pakken. Wat U verveelt slaat U maar over.

 

 

Qui veut la fin, veut aussi les moyens, zegt Jean Jacques Rousseau in het vijfde hoofdstuk  van zijn Du Contrat Social. Dat is een variant op de stelling van het doel heiligt de middelen en die stelling  is bekend niet waar. Sommige doelen heiligen sommige middelen maar altijd moet er worden afgewogen en afwegingen vallen onvoorspelbaar uit. Het is de kern van iedere vorm van  ethiek dat niet alle doelen alle middelen heiligen. Het kiezen tussen twee kwaden, wat we allemaal wel eens moeten doen is vaak te formuleren als het goede doel laten prevaleren boven het slechte middel, of juist het doel laten schieten omdat het middel niet te pruimen is.

 

Het betoog dat bij Rousseau volgt op zijn onjuiste uitgangspunt is verder wel interessant. Hij zegt daar namelijk dat mensen die niet bereid zijn om hun eigen leven te offeren voor welk doel dan ook nog best in staat kunnen zijn om het risico te nemen om het leven te komen als het te bereiken doel maar belangrijk genoeg is. Dat is een kwestie van afwegen. In het aanvaarden van risico’s zijn we vaak heel fatalistisch. Zolang er maar een minimale kans is dat we het er levend afbrengen vind je al mensen die bereid zijn om de kans te nemen. Fatalistisch of gewoon slecht in het inschatten van kansen, misschien wel allebei. Maar goed beschouwd gaat het hier bij Rousseau al niet meer over ethiek, niet meer over goed en slecht, maar over verstandig en onverstandig handelen. Plato en Socrates vonden dat wel hetzelfde maar wij denken daar anders over.

 

De keuze tussen doel en aanwezig middel wordt nog extra gecompliceerd omdat het doel vaak ver weg ligt en nogal abstract is, terwijl het middel bekend en dichtbij is. Doel en middel vergelijken heeft daarom vaak iets van appels en peren en dat hoort je extra voorzichtig te maken.

Max Weber, de bekende Duitse socioloog veroordeelt mensen in een verantwoordelijke positie die hun ethische instincten volgen en weigeren om de consequenties van hun handelen of nalaten mee in hun beschouwingen te betrekken. Hij propageert de Verantwortungsethik, een ethiek die niet berust op een intuïtieve beoordeling, maar op een rationele inschatting van alle te verwachten gevolgen van iemands handelen..

 

Niccolò Machiavelli vervaardigde met zijn boek  Il Principe een handleiding voor autocraten, volledig gebaseerd op het utiliteitsdenken dat aan de Verantwortungsethik van Weber ten grondslag ligt. Ook vorsten als Frederik de Grote van Pruisen, die door hun tijdgenoten en de geschiedenis als volleerde Machiavellisten werden gezien en veroordeeld, konden daar in het openbaar hun goedkeuring niet aan hechten en terecht. Verantwortungsethik als morele leidraad leidt altijd tot ongelukken. Het leent zich te gemakkelijk tot misbruik. Waarschijnlijk kan een verantwoordelijk leider niet anders dan zijn gedrag erop baseren, maar hij kan er zich nooit in het openbaar op beroepen. Begaat hij een misdaad omdat de gevolgen van het nalaten erger zijn dan de misdaad zelf, dan zal hij er niettemin voor moeten boeten. Dat moet hij dan zonder morren doen, dat is de consequentie van deze ethiek

 

Wie zich met ethiek bezig houdt kan zich, zoals ik al zei, geen betere leermeester wensen dan Jezus van Nazareth. Jezus was een gelovige Jood en heeft, zegt hij,  geen wijzigingen willen aanbrengen in de leer van de wet en de profeten, die tezamen met de psalmen, prediker en nog een paar andere boeken het oude testament vormen van de latere Christelijke kerk. Dat oude testament had niets met niet-Joden. De houding van Christus week weinig af van die van andere Joden: wantrouwen en vijandigheid tegen de soort, maar vaak heel aardig als het om individuen ging.

Toen een niet Joodse vrouw hem genezing vroeg voor haar dochter wees hij dat verzoek niet op ethische maar op etnische gronden van de hand. Je geeft je eten aan je kinderen en niet aan de honden, zei hij. Maar, zei de vrouw, de honden krijgen toch wat er van de tafel valt. Jezus voldeed in tweede instantie aan haar verzoek, vanwege haar persoonlijke vertrouwen in hem. Hij was een aardige man die zijn etnische beperkingen kon overstijgen. Maar discrimineren deed hij net als andere Joden uit zijn tijd.

De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan geeft niet aan dat Jezus erg op Samaritanen was gesteld, maar ze diende als waarschuwing voor Farizeeën en Sadduceeën dat alles, zelfs de Samaritanen, beter was dan de hypocrisie van degenen die zich wel aan de letter maar niet aan de geest van de wet houden. De Samaritanen waren  in de ogen van de Joden niet beter dan zij zelf waren in de ogen van het Duitsland van Hitler.

De gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan en het verhaal van de Palestijnse vrouw en de Romeinse honderdman geven aan dat Jezus tegenover individuele vreemden niet de hardheid toonde die hij net als de andere Joden officieel betrachtte ten aanzien van de naties waar de vreemden uit stamden.

 

Onze  moderne humanistische ethiek is die van de Verlichting, zoals vorm gegeven door Immanuel Kant. Zij maakt geen verschil meer tussen naties, althans eist dat mensen behandeld worden ongeacht de natie waaruit zij stammen. Dat lijkt een uitwerking van de Christelijke ethiek, met de nu uitgesproken toevoeging dat hun etnische achtergrond aan mensen ook officieel niet meer kan worden tegengeworpen.

De laatste  stand van zaken in de ethiek gaat misschien nog een stap verder. Het is nu zo dat ook de vreemde naties zelf als gelijken moeten worden beschouwd van de eigen natie en dat daarom hun leden, ongeacht hun individuele kwaliteiten, aanspraak kunnen maken op behandeling als waren zij deelgenoten aan onze beschaving en leden van dezelfde stam. Dat is nieuw en ook niet helemaal begrijpelijk. Wie geen deel uitmaakt van onze samenleving en dat ook uitdrukkelijk niet wil heeft vanouds geen burgerlijke aanspraken jegens ons zomin als wij dat hebben jegens hem. Die aanspraken krijgt hij pas als hij hier blijvend woont en als individu deel  wil gaan uitmaken van onze gemeenschap. Daarvoor heeft hij andere aanspraken, die van een vreemdeling en gast. Als dat nu anders zou zijn dan zou dat impliceren dat wij al een wereldgemeenschap hebben en dat alle andere culturen als het ware genegeerd kunnen worden. Daar verzetten die culturen en hun aanhang zich met reden tegen.

 

De bedoeling van Kant en het verlichte humanisme was inderdaad om van de wereld één gemeenschap te maken. Het Alle Menschen werden Brüder was geen geconstateerd feit maar een politiek programma. Het toekennen van lidmaatschapsrechten aan degenen die geen leden zijn van de club kan hoogstens als wervingsmiddel en tijdelijk, maar niet blijvend zoals de progressieven in Nederland en andere Westerse landen dat willen. Wanneer blijvend aan mensen uit andere culturen tegelijk een uitnodiging wordt verstrekt om hier te wonen en de eigen cultuur te behouden dan  leidt dit niet tot een wereldgemeenschap maar tot een afbraak van de eigen beschaving. Dat is voor niemand een vooruitgang. Voor ons niet maar zeker ook niet voor de anderen in de wereld. Het is in dat verband goed om eens op een rij te zetten wat onder ethiek historisch werd verstaan.

 

Ethiek bestaat uit de normen en waarden waar zoveel over te doen is de laatste tijd. Het woord stamt uit het Grieks. Ethos betekende daar gewoonte, gedraging van iemand volgens diens eigen aard. Het werkwoord ethoo dat nog bij Homerus voorkomt, maar niet meer in de Koinè of in het Attisch, betekent zich gedragen volgens zijn aard, gewóón doen, zouden wij zeggen. Ethnos, een verwant woord, betekent sociale groep en een hetairos is iemand die tot zo’n groep behoord, een maatje.

 

Ethiek betekende in het Grieks het systeem van gedragingen dat een groep kenmerkt, dat binnen de groep als o.k. wordt aangemerkt. Wat precies de inhoud is hangt van de groep af, maar in elk geval, handelingen die haar voortbestaan bedreigen zijn strijdig met de ethos van iedere groep. Daar onder vallen moord, diefstal in al zijn vormen, zinloos geweld en gezagsweigering.

 

Strafrecht is het belangrijkste en meest spectaculaire systeem waardoor ethische regels worden gehandhaafd, maar niet het enige. Strafrecht is wel het sluitstuk, het ultimum remedium. Als iedere andere vorm van handhaving tekort schiet is er het strafrecht, maar mede door zijn ingrijpende werking en omslachtige rituelen kan het niet voor de reguliere handhaving van de ethiek worden gebruikt. Dat zou het systeem devalueren en de capaciteit zou snel te kort schieten. Normhandhaving is in de eerste plaats een zaak voor sociale controle, de afkeuring van de omgeving, onderhandelingen en lichte, niet gewelddadige, vormen van eigen richting. Helpt dat niet dan is er het civiele recht waarmee burgers elkaar op een geweldloze manier kunnen corrigeren. Schiet ook dat te kort, dan moet de overheid ingrijpen maar ook dan zijn er nog andere soorten positieve en negatieve sancties van allerlei aard, die door het bestuursrecht worden gereguleerd en die in allerhande wetten en regelingen zijn terug te vinden.

Zo is het geregeld in onze samenleving, maar niet noodzakelijk in alle samenlevingen en met name ook niet in de samenlevingen waar veel van de nieuwe Nederlanders vandaan komen. Die hadden thuis een andere vorm van normhandhaving en daarnaast hadden de ethische normen tevens een andere inhoud.

 

Moord is een manier (de ultieme manier) om een medelid van de groep verdere deelname te ontzeggen. Moord  is verboden in iedere samenleving en er is weinig verschil in de behandeling van een overtreding van deze norm. Andere vormen van wangedrag waardoor mensen aan medeleden van de groep de reguliere deelname aan het groepsleven ontzeggen, worden bij ons anders gesanctioneerd dan bijvoorbeeld in de landen aan de Oost- en Zuidkust van de Middellandse Zee. Normen en sancties zijn overal afhankelijk van de vormen die het groepsleven aanneemt, want ze dienen immers om het groepsleven te reguleren. Komt een bepaald soort gedrag niet voor dan bestaat ook de norm niet, evenmin als de bijbehorende sanctie.

 

Wij beschouwen het gedrag van mannen die hun vrouwen verbieden aan het publieke leven deel te nemen en zich ongesluierd buiten de deur van het eigen huis te begeven als strijdig met de rechten van die vrouwen.

Islamieten vinden het een uitvloeisel van hun seksuele moraal en een vorm van gedrag die noodzakelijk is voor hun groepshandhaving.

Ander voorbeeld: zij beschouwen iedere vorm van belediging waardoor de getroffene zich niet meer in het openbaar durft te vertonen als equivalent aan moord. Een dergelijke dodelijke belediging beschouwen ze tevens als iets dat in de private sfeer ligt, waartegen de overheid niet op kan treden en daarin hebben ze ook wel gelijk. Het strafproces zou een wederopvoering van het ondervonden leed betekenen. Wij kennen die vorm van belediging niet omdat bij ons de groep zich in zulke gevallen spontaan tegen de dader richt in plaats van tegen het slachtoffer. Het ostracisme dat aan een niet gewroken belediging kleeft, is in onze samenleving onbekend. Wraak is bij ons geen plicht, integendeel het is zelf een vorm van asociaal gedrag. Het is duidelijk dat twee groepen met op belangrijke punten een zo verschillende moraal beter uit elkaar kunnen worden gehouden. Er is nog zo’n punt met belangrijke consequenties in het dagelijks leven, waarover ik uit wil wijden.

 

De overheid is in de Middellandse Zeelanden nooit een instituut geweest waar de burger zich mee kon vereenzelvigen. Je vereenzelvigde je met je familie en met je dorp, nooit met grotere politieke eenheden of een overheid. De wijdere samenleving was een jungle waar je je met behulp van je familie en vrienden zo goed mogelijk handhaafde. Verplichtingen tegenover de overheid had je voor zover de overheid in staat was die af te dwingen en verder niet. Zuid Italië en Griekenland zijn wat dat betreft niet veel anders dan de Islamitische landen en burgerzin in de Noord Europese betekenis is er onbekend. Fukuyama heeft daar in verscheidene van zijn geschriften interessante dingen over gezegd, soms wat snel door de bocht misschien, maar voor een deel toch overtuigend.

Zoals de Amerikanen problemen hadden met hun Siciliaanse immigranten hebben wij dat nu met immigranten uit andere gebieden in en rond de Middellandse Zee. De immigrantencultuur staat vijandig tegenover de overheid en tegenover de samenleving die wij Europeanen als een uitgebreide familie beschouwen, waar je loyaliteit aan verschuldigd bent.

 

We hebben onze immigranten in staat gesteld hun eigen cultuur en gewoonten te handhaven. Dat was een vergissing. De armoede en het geweld die ze thuis achterlieten was een rechtstreeks gevolg van hun cultuur en vormden voor de meesten van hen de reden om uit de thuislanden te vertrekken. Aanpassing van de ethiek aan de hier heersende gewoonten is nodig willen we gezamenlijk de samenleving behouden waar het uiteindelijk ook hun om te doen is.

 

Het Christelijke en humanistische gebod om te zorgen voor onze naasten (buurlui) impliceert een voorrang van deze naasten boven andere mensen die op de hoedanigheid van naaste geen aanspraak kunnen maken.

In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan wordt een definitie van naaste gegeven, maar kennelijk is die onvoldoende duidelijk om meningsverschillen te voorkomen. Jezus definieert op de bekende Joodse manier door het stellen van een vraag. Wie van de drie mensen rond de man die uitgeschud werd door rovers was nu zijn naaste? Het kennelijk juiste antwoord was: degene die hem barmhartigheid bewees. Daar schieten we wel mee op, maar kennelijk toch onvoldoende. Wij willen niet alleen achteraf weten wie zich als naaste gedragen heeft maar liever wie de plicht heeft zich als naaste te gedragen.

 

De leer van Jezus houdt, denk ik, in dat iedereen een potentiële naaste is van iedereen, maar dat niet iedereen een daadwerkelijke naaste is. Wie hulp kan bieden aan iemand die dat nodig heeft moet het doen, tenzij iemand anders zowel beter gekwalificeerd als meer in de gelegenheid is om hulp te bieden.

Anders dan de Wereldraad van Kerken suggereert houdt dat niet in dat iedere Christen een plicht als naaste heeft tegenover iedere bewoner van de derde wereld. In de eerste plaats houdt Christus zich niet bezig met abstracte begrippen als de derde wereld, wel wetend dat waar de abstractie heerst de mens te kort komt. Gezien de wijze gelijkenis van de Samaritaan zijn naasten alleen de mensen met wie we te maken hebben en niet iedereen over wie we in de krant lezen of die we op de buis zien. Het oproepen tot hulp door het mobiliseren van emoties voor abstracties gaat altijd ten koste van degenen die er daadwerkelijk recht op hebben, te weten degenen die naast de deur wonen.

Houdt dat in dat we niet moeten geven voor de Tsunami ramp of voor de aardbeving in Kashmir? Nou, eigenlijk hoeven we dat inderdaad niet. Pas als vast staat dat organisaties die praktisch hulp geven middelen te kort komen en die middelen uitsluitend door middel van een collecte bij ons kunnen inzamelen, komen wij aan de beurt. Voor die tijd doen we alleen in abstracto goed en dat telt niet. Pas als we hebben vastgesteld dat mensen tekort komen en dat wij de enigen zijn op wie zij met succes een beroep kunnen doen, dan zijn wij naasten.

 

 

Ethiek is een vorm van filosofie, maar daarnaast iets waar we in de praktijk mee om moeten gaan. Daar ligt een moeilijkheid. Ethiek als leer bestaat uit regels die op ervaring zijn gebaseerd, abstracties van ervaringen die mensen delen. De toepassing van ethiek heeft daarentegen bijna altijd betrekking op min of meer onzekere gebeurtenissen: Is die jongen met dat mes in zijn hand van plan mij aan te  vallen of heeft hij net een appel geschild en is hij bezig zijn mes schoon te maken. Heeft de man daar die ik zie die andere kerel, die daarbuiten ligt, uit het raam geduwd of heeft hij juist geprobeerd hem tegen te houden toen hij sprong? Heeft de magere vrouw die ik brood zie stelen hongerige kinderen thuis, zoals bisschop Muskens dacht, of is ze winkeldievegge van beroep, iemand die simpel weg nooit betaalt voor iets dat ze nodig heeft?

 

Hoe ga ik ethisch gesproken om met feiten die ik niet of maar ten dele ken als ik niet wachten kan met handelen?

Dat is het dilemma waar ik mee zit als ik overheid ben en er doet zich een dringend probleem voor. Ik weet dat ik op de gevolgen afgerekend word en de factoren die ik wegen moet zijn onzeker. Niets doen is een verkeerde beslissing met rampzalige gevolgen en dat geldt ook voor de meeste dingen die ik wel kan doen. Wat doe ik en hoe toets ik mijn handelingen ethisch?

 

Max Weber is daar stellig in. Ik moet proberen zo goed mogelijk de gevolgen van mijn handelen te berekenen, ik dien alle uiteenlopende ethische gevolgen te voorzien van een waarschijnlijkheidsfactor, daarbij ook de toekomstige wilsbesluiten van anderen te betrekken en ze tegen elkaar af te wegen, waarbij ik ruime marges in acht mag nemen, want in crisissituaties kan niemand van mij vergen dat ik op goudschaaltjes weeg.  Zo ongeveer luidt de leer van de Verantwortungsethik van Weber.

Weber heeft het niet erg op democratische politici omdat die altijd kijken naar de onmiddellijke ethische inhoud van hun handelen, zoals dat eruit ziet in de ogen van hun kiezersdoelgroep. Een democratische  politicus zal bij wijze van spreken nooit stelen, ook al heeft hij thuis een dozijn hongerige kinderen. Dat komt omdat hij op zijn zichtbare handelen wordt afgerekend en niet op het mogelijke uiteindelijke resultaat.

Of zij helemaal terecht is, die opvatting van Weber, lijkt me de vraag. In de eerste plaats is het wegen van de mogelijke toekomstige gevolgen tricky business en heeft een mens daarbij erg de neiging naar zich toe te rekenen. Je houden bij het onmiddellijke en bij dat wat je zeker weet is in de meeste gevallen zo slecht nog niet. In de tweede plaats zal de politicus die alleen maar rekening houdt met wat er in de toekomst gebeurt of zou kunnen gaan gebeuren, niet lang door zijn partij op een verkiesbare plaats worden gehandhaafd. Een grote carrière in de politiek is er in elk geval niet voor hem weggelegd. Maar misschien is dat wel precies wat Weber tegen democratie heeft.

13:12 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

ethische beschouwingen II

 

De kiezers kijken naar wat hun in het handelen van politici wel en niet bevalt en een lang geheugen hebben ze niet. De opvattingen van de kiezers en de partijbestuurders zijn niettemin het sjabloon waarin, door de wetten van de statistiek, de typische politicus wordt gevormd: slim, snel denkend, hard werkend, een goede presence op de buis, charmant, aanpassingsbereid, een netwerker, maar zonder veel verantwoordelijkheidsgevoel of een harde kern van  morele integriteit, volgens Weber dan. Hij had met het type niet veel op, maar dat is gemakkelijk als de politiek je wereld niet is. Overigens, als er werkelijk een crisis dreigt wil de kiezer wel degelijk iemand die voorbij de schone schijn kan kijken en die de werkelijke problemen aanpakt. Het gaat met politici als met generaals in vredestijd. Zodra de oorlog of de crisis uitbreekt wordt het gewone soort zo snel mogelijk vervangen. Een goede oorlogsgeneraal is in vredestijd te lastig voor zijn meerderen en verdwijnt, maar een officier die de politieke leiding wel bevalt, valt door de mand in Srebrenica of Uruzgan.

 

Dat is misschien de reden waarom de kiezers  nu zo massaal het normale type politicus de rug toe keren. Gewone mensen voelen het wanneer er wereldcrisissen zitten aan te komen. Soms is de zekerheid groot dat de dingen fout gaan als er niet meteen iets aan gedaan wordt. Dat is een tijd waarin een politicus zich zijn normale myopie niet langer kan permitteren.

Weber maakt in zijn essay Politik als Beruf een onderscheid tussen Gesinnungsethik en Verantwortungsethik. Bij Gesinnungsethik is het onderscheid tussen goed en kwaad gelegen in de handeling zelf, bij Verantwortungsethik in de uitkomst van de handeling, voor zover die redelijkerwijze in het vooruit is te bepalen. De Verantwortungsethik is in zijn ogen het domein van de politicus. Weber merkt op dat zijn onderscheid verwant is met dat tussen doel en middelen en Weber lezend ziet men dat hij duidelijk probeert te maken waarom iedere politicus, als hij ethisch wil handelen in verantwortungsethische zin, noodzakelijk vuile handen krijgt.

Bij de risico’s die men nemen moet, wil men überhaupt verantwortungsethisch kunnen handelen, kunnen fouten worden gemaakt. Daar kan ook arrogantie en zelfoverschatting een rol bij spelen. De toekomst is immers, zou men kunnen zeggen, in Gods hand en met de mens die meent dat hij zelf  zijn lot en dat van zijn naasten kan bepalen is wellicht ethisch sowieso iets niet helemaal in orde.

Verder is duidelijk dat iedereen wel een aangeboren gevoel heeft voor gesinnungsethisch handelen, maar niet voor de Verantwortungsethik. Het is daarom de vraag of Weber terecht de twee begrippen antithetisch onder een noemer heeft gebracht. Wellicht is het beter om het begrip ethisch of het begrippenkoppel “goed/slecht in ethische zin” te reserveren voor datgene wat intuïtief kan worden begrepen. Dat houdt niet in dat een leider van menselijke collectiviteiten niet meer aanspreekbaar zou zijn op de resultaten van wat hij doet, maar het ontneemt hem het excuus dat wat hij doet niet slecht zou kunnen zijn, als hij eenmaal bereid is de uitkomst ervan voor zijn rekening te nemen. Alexanders moord op Parmenion[1] was verantwortungsethisch wellicht juist en noodzakelijk, maar het bleef wel een moord. Alexander heeft dat nooit ontkend en voelde zich persoonlijk schuldig, al bleef voor hem de noodzaak van zijn beslissing overeind staan.

 

Het ethische begrippenapparaat van Weber leidt gemakkelijk tot verwarring en het criterium van Moore[2] blijft voor ethische onderscheiden het meest geschikte, ook in de politiek.

 

Ethiek is de leer van goed en kwaad. Als wetenschap houdt het zich in hoofdzaak bezig met afwegingsproblemen. Niet met de vraag wat goed is of kwaad, want voor die vragen hebben mensen een instinct dat hen niet vaak bedriegt. Ethische problemen betreffen meestal de vraag wat de minste is van twee kwaden. Vaak  gaan zij over de afweging van doel en middelen of van onmiddellijke en lange termijn gevolgen..

Inhoudelijk is de ethiek zoals die tegenwoordig als onderdeel van de filosofie wordt onderwezen  een onderdeel van het humanistische systeem van normen en waarden.

De ethische regels zijn in dit kader een product van onderzoek en studie. De monotheïstische godsdiensten verlaten zich in ethische vraagstukken niet op onderzoek, maar op het gezag van hun heilige geschriften, zoals die worden uitgelegd door degenen die met het godsdienstige gezag zijn bekleed. Dat is niet altijd zonder gevaar. Wie al in het bezit is van de waarheid ziet zich graag ontslagen van de plicht om door eigen onderzoek nieuwe inzichten te verwerven of althans haar opvattingen kritisch te bekijken.

 

Dit blijkt bijvoorbeeld uit het artikel van een godsdienstige ethica, Monic Slingerland, in Trouw van 11/4/06 en uit het eerdere hoofdredactionele artikel in Trouw van 8/4/06. Eerst maar Trouw van 8/4.

Ik vat het even puntsgewijs samen:

 

  1. Het verschil tussen heldendom en verraad is vaak flinterdun.
  2. Dat is een stelling die in de oorlogsjaren kon worden geleerd.
  3. De burgemeester die niet aftrad onder het Duitse bewind en in stilte veel goeds deed was een voorbeeld van held en verrader tegelijk.
  4. Weinreb is een ander voorbeeld of althans iemand van wie het erg veel moeite heeft gekost om uit te maken wat hij was.
  5. Judas Iscarioth wordt algemeen veroordeeld terwijl de schrift toch tal van vragen over hem oproept. Hij stond te boek als de man die zijn meester voor dertig zilverlingen verried, maar daar valt meer over te zeggen.
  6. Zonder Judas immers geen heilsgeschiedenis; zijn verraad was verplicht en daarom handelde hij niet uit vrije wil. Het verraad van Judas verschilt maar gradueel van het verraad van Petrus (driemaal voor het kraaien van de haan). De een had spijt en pleegde zelfmoord, de ander had spijt en werd volgens de voorspelling van Jezus de steenrots waarop de kerk werd gebouwd. Van Judas zegt Jezus dat hij beter niet geboren had kunnen worden, maar Petrus wordt vereerd met het Erbarme dich uit de Matthäuspassion.
  7. Judas is in het aan hem gewijde Gnostische evangelie een held, omdat hij het aandurfde om Jezus aan de Joodse autoriteiten over te leveren, zodat de heilsgeschiedenis zich kon voltrekken.
  8. De algemene veroordeling van het verraad van Judas is gemakzuchtig.

 

Monic Slingerland beperkt zich tot het geval Judas zelf en wijdt er geen algemene ethische beschouwingen aan, maar zij komt tot de conclusie dat Judas vanuit hemels standpunt bezien een held is, of met andere woorden dat zijn gedrag ethisch als juist moet worden aangemerkt. Ik ga ervan uit dat de twee publicaties in elkaars verlengde zijn geconcipieerd.

 

Wat Trouw hier over de tweede wereldoorlog te beweren heeft snijdt geen hout. In het algemeen was het in de oorlog helemaal niet zo moeilijk om vast te stellen of we met een goede vaderlander of met een verrader te maken hadden. In een enkel geval was het lastiger omdat niet alle feiten bekend waren of omdat iemand zowel goede als slechte daden op zijn kerfstok had. Deze grensgevallen hebben later buiten proportie veel aandacht gekregen, maar zoals zo vaak met grensproblemen, ze zijn meer opvallend dan interessant. Foute burgemeesters die toch half of helemaal goed waren zijn grote uitzonderingen geweest en Weinreb was niet alleen een verrader maar ook een oplichter.

 

Ook los van het feit dat het niet zo interessant is om exacte grenzen te trekken tussen de categorieën helden en verraders, het gaat in de ethiek om het kwalificeren van menselijke gedragingen en niet om het categoriseren van mensen. Of mensen goed of slecht zijn is misschien een godsdienstig probleem, het is geen onderdeel van de ethiek. Die beperkt zich tot waarneembaar menselijk gedrag. De meeste gevallen van ethisch relevante goede en slechte gedragingen bevinden zich ver over de grens tussen het goede en het slechte en dat is ook het geval met het verraad van Judas Iscarioth.

 

Volgens Trouw en het Judasevangelie moest Judas zijn meester wel verraden, want anders had het heilsplan van God zich niet kunnen voltrekken. Dat is geen nieuw inzicht dat aan de onlangs gepubliceerde fragmenten van het Judasevangelie is ontleend. Dat het verraad van Judas door Jezus was voorzien en als onafwendbaar werd geaccepteerd staat ook in de synoptische evangeliën. Dat er daarom van vrije wil van Judas geen sprake is geweest, zoals Trouw suggereert, is geen dwingende conclusie. De gnostici trekken die conclusie helemaal niet maar beweren juist dat het een opzettelijke en goede daad was, bedoeld om Jezus te verlossen van zijn sterfelijke omhulsel. Dat deze opvatting ethisch in orde zou zijn kunnen Trouw en Slingerland niet serieus menen. Het vermoorden van andere mensen om hen of ons daarmee het eeuwige heil deelachtig te laten worden is nooit Christelijke leer geweest, gelukkig maar.

De vergelijking die Trouw maakt tussen het gedrag van Judas en Petrus en de suggestie dat hun verraad ethisch op gelijk niveau stond, is grotesk. Dat wordt misschien duidelijker als men zich even van de godsdienstige context los maakt en uitsluitend kijkt naar de feiten.

 

Ethiek is tegenwoordig een zelfstandig onderdeel van de filosofie en niet langer meer een deel van de theologie. Dat neemt niet weg dat inhoudelijk de humanistische ethiek van de christelijke is afgeleid en dat Jezus van Nazareth vanuit humanistisch oogpunt kan worden beschouwd als een ethisch docent van uitzonderlijke begaafdheid. Zijn leer die in hoofdzaak in de bergrede en de parabels is terug te vinden is zelden abstract maar juist direct gericht op het kwalificeren van menselijk handelen. Veroordelen van mensen is bij Jezus uitzondering. In plaats daarvan veroordeelt hij wat mensen verkeerd doen, maar hij veroordeelt mensen niettemin twee keer wel: mensen die kleine kinderen aanranden moeten met een steen om hun nek in het water worden gegooid en van Judas zegt Jezus dat het beter zou zijn geweest als hij nooit geboren was. Hoe is dat te rijmen met de opvattingen in Trouw? Verloochent de krant hiermee niet haar Christelijke achtergrond? Het theologische probleem dat God het kwaad in de wereld toelaat en het gebruikt om het goede tot stand te brengen is niet begonnen met het Judasevangelie en zelfs niet met het boek Job. Dat het kwaad daarom niet meer van het goede zou zijn te onderscheiden, is nooit de leer van de Christelijke kerk geweest en Trouw bewandelt daarmee de paden van heel oude ketterijen.

 

Een veel beter voorbeeld van de dilemma’s die zich in de ethiek kunnen voordoen haal ik uit een Amerikaanse roman.

In the Rector of Justin van de Amerikaanse schrijver Louis Auchincloss komt het volgende  aardige ethische probleem voor. Het verhaal was beduidend ingewikkelder en langer dan het hier verteld wordt, maar dit is de essentie:

De Chairman van de board of trustees van een school heeft net een van de (welgestelde) ouders van leerlingen benaderd over een financiële bijdrage aan de uitbreiding van de school, als de zoon in kwestie wordt betrapt op het in zijn kast hebben van een klassieke vertaling, een van de middelen die indertijd in gebruik waren bij leerlingen van gymnasia om zich het werk wat gemakkelijker maken. Het is vergelijkbaar met de gewoonte tegenwoordig om door middel van de Word-functie “knippen en plakken” werkstukken te halen van het internet.

De rector had het gebruik van voorbeeldvertalingen net streng verboden en aangekondigd dat wie er nu nog mee zou worden aangetroffen van school verwijderd zou worden.

 

De jongen werd ondervraagd door de rector in de aanwezigheid van de trustee. Hij deelde de kamer waar de vertaling werd gevonden met een neef die zelf veel beter leren kon dan hij en die zoiets niet nodig had voor zijn werk. De rector was daarom overtuigd van de schuld van de zoon, die hij toch al nooit gemogen had, maar deze ontkende alles. Hij suggereerde bij zijn ondervraging de enige andere mogelijkheid, n.l. dat zijn neef het ding in zijn kast zou hebben gelegd. De rector vond dat absurd en de suggestie onsmakelijk. Maar de trustee, een ervaren advocaat, meende dat het de moeite waard zou zijn om toch ook de neef eens te ondervragen en weet je wat: tijdens die ondervraging bekende de neef dat hij het gedaan had.

De rector schaamde zich dat hij zich zo had laten meeslepen door zijn voorkeur voor de neef en zijn hekel aan het rijkeluiszoontje. Hij bekende dat hij het daarbij misschien ook wel nobel had gevonden om een grote financiële donatie te missen als gevolg van deze principekwestie.

De trustee komt er vervolgens bij toeval achter dat de bekentenis van de neef waarschijnlijk vals is geweest en confronteert hem daarmee in een persoonlijk gesprek. Het blijkt dat de neef zijn oom de schande wilde besparen en daarmee ook voor zich zelf een toekomstige carrière in het bedrijf van die oom veilig wilde stellen. De trustee berust nu in de zaak en rapporteert de nieuwe bekentenis niet aan de schoolleiding. Een wonderlijke mengelmoes van goede en minder goede motieven en heel geschikt als examenvraag voor het vak ethica.

 

De gedachtegang van de neef was, dat deze vorm van spieken als een kwajongensstreek zou worden opgevat en dat weggestuurd worden om die reden zijn reputatie in de grote wereld niet blijvend zou schaden. Dat men het zo ook zal zien dat hij geprobeerd heeft eerst de schuld op iemand anders te schuiven zal misschien minder algemeen bekend worden en hem in elk geval geen kwaad doen bij de enige wiens mening hem werkelijk iets kan schelen, namelijk zijn oom. Die weet immers wel beter, want die kent zijn eigen kind. De trustee laat onder de omstandigheden het belang van de school en van de bij het drama betrokken familie het zwaarste wegen en onthoudt de rector, die een Prinzipiënreiter is, het dilemma. Wat valt hier uit ethisch oogpunt over te zeggen?

 

Het resultaat is goed wanneer men uitsluitend naar de feiten en de resultaten kijkt: De school lijdt geen reputatieschade en krijgt zijn geld. De rector hoeft geen compromissen te sluiten met zijn geweten en zijn school niet te benadelen. Er zijn serieuze belangen gediend van de school en de familie en ook de advocaat heeft er met enige vertraging voordeel van: de neef is zo vol bewondering over de manier waarop de trustee achter de waarheid is gekomen, dat hij hem later als raadsman engageert nadat hij inderdaad directeur in de zaak van zijn oom is geworden. Maar dat is bijkomstig.

 

Er zijn een paar negatieve kanten als men naar de gedragingen en de motieven kijkt: de trustee had niet het recht hier zelf een beslissing te nemen. Hij had horen te rapporteren en de beslissing aan de schoolleiding moeten overlaten. Hier staat tegenover dat de beslissing maar op een manier had kunnen uitvallen zodra meer mensen van de feiten op de hoogte zouden raken, dan zouden beide jongens van school zijn verwijderd.

Daar zijn overigens ook goede redenen voor, want hier is toch een dubbele fraude gepleegd. De zoon verdiende weggestuurd te worden, misschien niet voor het overschrijven van een vertaling maar zeker wel voor zijn leugens en de poging de schuld op zijn neef te gooien. De neef had zelfzuchtige redenen om aan de fraude mee te werken en legde in eerste instantie een valse bekentenis af, die met een meineed gelijk kan worden gesteld.

De trustee handelt vanuit het belang van de school, als we ervan uit mogen gaan dat hij de kans niet groot zal hebben ingeschat dat hij hier nog ooit een nieuwe cliënt aan over zou houden. Maar hij vindt de donatie belangrijker dan het dienen van een abstracte waarheidsvinding of een abstract rechtsbegrip of misschien had wij wel sympathie voor de mengeling van loyaliteit en schrander inzicht van de neef. Tenslotte heeft ook Jezus van Nazareth in de gelijkenis van de valse rentmeester diens frauduleuze gedrag geprezen. De trustee tilt niet zo zwaar aan de leugens van anderen, minder zwaar in elk geval dan de rector, maar daar is hij advocaat voor. Hij vertrouwt het oordeel van de rector niet, of vindt het in ieder geval veiliger maar op zijn eigen oordeel te vertrouwen, terwijl dat een beslissing was die hem rechtens niet toe kwam.

 

Als dit probleem in termen van doel en middelen wordt geformuleerd kan men wellicht tot het oordeel komen dat het doel verdedigbaar is. Er is een hele onaangename situatie vermeden zonder dat iemand daar schade door geleden heeft, waarbij eigenlijk alleen de zoon in kwestie onverdeeld slecht handelt. Die wordt dan ook ten onrechte gesauveerd. Het bereikte doel is wat dit laatste onderdeel betreft niet goed te keuren, maar gezien de effecten op anderen, misschien toch per saldo wel. De belangrijkste benadeelde is immers de neef die hierover niet wenst te klagen.

De middelen die zijn gehanteerd zijn frauduleus. Blijft de vraag of dit een geval is waar het doel de middelen heiligt. Dat blijft uiteindelijk mijns inziens een kwestie van smaak, maar het is een echt en waarachtig ethisch probleem.

 

De samenleving is volgens de Christelijk-Joodse ethiek verantwoordelijk voor de leden die niet zelf in staat zijn in hun onderhoud te voorzien. Volgens sommigen houdt die norm in dat aan alle niet werkenden en onvermogenden zoveel behoort te worden uitgekeerd dat zij op dezelfde wijze aan het maatschappelijk verkeer kunnen deelnemen als degenen die door hun werk de samenleving in stand houden. Volgens anderen – en Jezus lijkt daar toe te horen – heeft het onderhoud van de armen niet die betekenis. In de beroemde Bergrede komt geen gebod voor om voor de armen tout court te zorgen. Ook in de parabels of gelijkenissen, die de ethieklessen van Jezus bevatten, staat geen gebod van die aard. Nu hoefde dat ook niet want een bepaalde vorm van armenzorg was eigenlijk al bestaande Joodse ethiek. Zoals hij in dezelfde Bergrede zei, hij kwam niet om de Thora te veranderen, maar om te laten zien hoe je naar haar regels leven moet. De Thora schrijft solidariteit voor met de arme leden van de samenleving en met vreemdelingen die bij ons leven en dat lijkt ongeveer ook het voorschrift van Jezus te zijn. In Matheus 25 staat de gelijkenis van de talenten, die een opdracht inhoudt om naar vermogen een rol te vervullen in de samenleving. In het vervolg daarvan noemt Jezus de zes werken van barmhartigheid, zoals die ook in het boek Tobit kunnen worden aangetroffen. Die houden in het zorgen voor degenen die dat nodig hebben, de weduwen en wezen bijvoorbeeld, of de vreemdelingen die op bezoek komen en hier geen bron van inkomsten hebben.

Dat het Joods-christelijk gebod in zou houden dat we ervoor moeten zorgen dat de wereld geen armen of behoeftigen meer kent, dat is dus onjuist. Ze zullen er altijd blijven zei Jezus en pas in het koninkrijk dat komen gaat zullen zij een voorkeursbehandeling krijgen. Dat die belofte zou gelden voor luiaards en nietsnutten lijkt mij niet waarschijnlijk. Maar aan de ander kant moeten we iemand ook niet te vlug een luiaard of nietsnut noemen. Daarop wijst weer het verhaal van Maria en Martha. Boeiende man die Jezus.

[1] Zie pagina 20 hieronder. De enige zoon van Parmenion was betrokken bij een aanslag op Alexander en werd voor zijn hoogverraad geëxecuteerd. Parmenion was belast met het bewaken van de toevoerwegen van het leger van Alexander. Als hij zich tegen Alexander zou keren zou het leger in groot gevaar komen.

[2] Moore, een Engelse ethicus uit het begin van de twintigste eeuw verwierp alle andere begrippen van ethiek dan de intuïtieve. Aan mensen bijvoorbeeld die meende dat ethisch ieder gedrag was waar je gelukkiger van werd, of dat ten goede kwam aan de samenleving hield hij het volgende gedachte-experiment voor ”kijk of je zeggen kunt “je wordt er wel gelukkiger van maar is het goed”? Of ‘het is wel sociaal, maar is het goed?” Zolang je die vraag kunt stellen zonder in een contradictie terecht te komen valt ethisch ( goed of slecht) niet samen met het door jou voorgedragen predicaat.

13:10 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

ethische beschouwingen III

Agapè is het Griekse woord dat in het NT wordt gebruikt om de gevoelsrelatie weer te geven die een goed functionerend lid van de gemeenschap onderhoudt met zijn naasten. Wat een naaste is heeft Jezus van Nazareth uitgelegd  in de parabel van de barmhartige Samaritaan. Het is degene tegenover wie wij gemeenschapsverplichtingen hebben. Of andersom, iemand van wie wij als lid van de gemeenschap bijstand mogen verwachten, wanneer we die nodig hebben.

Agapè wordt meestal vertaald met “liefde”, maar dat is een zo veelvoudig begrip, dat het beter vermeden kan worden buiten iedere andere context dan een poëtische. Homerus gebruikte agapè om een positieve relatie tussen naaste familieleden aan te duiden, bijvoorbeeld vader tegenover zoon. Het houdt geen verband met de lustgevoelens die bij Homerus eros worden genoemd.

Een groep of leefgemeenschap is een zo oude instelling, dat het horen tot een groep en de omgang tussen leden van  een groep wel in onze genen moet zitten. Cultuur, in de zin van aangeleerde in plaats van aangeboren gedragsvormen, moet worden gezien als een verzameling trucs of handigheden, om gedragingen die voor prehistorische groepen in de genen zijn geprogrammeerd toepasbaar te maken in de moderne samenleving. Agapè en godsdienst zitten in onze genen, de vormgeving van dit moment is cultuur.

 

Het begrip naaste en daarmee samenhangend de omvang van de groep waarbinnen mensen als naasten kunnen worden erkend, is tegenwoordig heel uitgebreid. In de ethiek, die ten grondslag ligt aan de Declaration of Human Rights en die in de meeste moderne grondwetten voorkomt, hoort de hele wereld tot die groep. Alle mensen zijn in beginsel onze naasten. Die ethiek gaat in feite verder dan het N.T. want Jezus maakt wel duidelijk dat niet iedereen de naaste was van degene die afdaalde van Jeruzalem naar Jericho.  Hij ziet de naaste als degene die op onze weg komt en die ons nodig heeft, terwijl er niemand anders is die meer in aanmerking komt om bijstand te geven. Twee van de drie reizigers op wie in de parabel door de omstandigheden een beroep werd gedaan verzaakten hun plicht, terwijl de Samaritaan, die van de drie als laatste in aanmerking kwam juist wel agapè toonde.

Dat Jezus dat onderscheid maakt en niet bijvoorbeeld het begrip naaste hanteert van Agnes van Ardenne of andere professionele welzijnswerkers is wel degelijk van belang. Wie het begrip naaste uitbreidt tot iedereen die in nood verkeert doet naar alle waarschijnlijkheid te kort aan degenen die daadwerkelijk op zijn pad komen.

 

 

Het CDA en sinds kort ook de CU hanteren niet langer het Christelijk begrip agapè, maar het begrip medemenselijkheid van de humanitaire instellingen van de Verenigde Naties. Dat is een begrip dat stamt uit de Verlichting en niet uit het Evangelie. Baruch d’Espinoza en in zijn voetspoor Immanuel Kant hebben dat verlichte begrip en een bijbehorend Godsbegrip geformuleerd. Zij gaan duidelijk een stap verder dan Jezus en staan daarom naar mijn gevoel ook niet meer helemaal met beide benen op de grond. Wie goed wil doen aan alle mensen in plaats van aan zijn naasten wordt geen goed mens in Christelijke zin, maar een do-gooder, een ineffectieve moralist.
Maar ook het omgekeerde, het vervangen van het Christelijke begrip agapè door een puur formeel begrip dat in wetten kan  worden neergelegd is een ernstige fout. Marcel van Dam, socioloog en columnist in de Volkskrant,  meent dat we alles mogen denken, zeggen en doen, zolang we ons maar aan de wet houden. Niemand hoeft de waarden en normen die hier gelden serieus te nemen, vindt hij, zolang hij onze  wetten maar respecteert.

De gedachte dat een samenleving in stand blijft waarin mensen alleen de wet als norm hanteren is een vergissing. Trouwens wie dat zegt heeft waarschijnlijk  geen idee hoeveel wetten er in Nederland zijn en hoeveel er jaarlijks bijkomen. Het is alleen maar een rechtsvermoeden dat iedereen geacht wordt de wet te kennen, een fictie, meer niet. Niemand kent alle wetten ook maar bij benadering, maar men kan zich daar in een procedure niet op beroepen. Gelukkig zijn er andere regels die mensen wel kennen en waar de meeste zich wel aan kunnen houden. Dat zijn de normen en waarden van premier Balkenende en dat is de ethiek van het Nieuwe Testament.

Strikt aan de wetten houden gaat trouwens lang niet altijd. Het kost weinig moeite om voor de vuist weg met een handvol voorbeelden te komen waar wetten met elkaar strijden en waarbij ze dus onmogelijk tegelijk gehoorzaamd kunnen worden. Er zijn regelingen ter bestrijding van  fijnstof die als ze letterlijk zouden worden genomen het verkeer en het bouwbedrijf in Nederland tot stilstand zouden brengen. Dat iedereen zich aan iedere wet houdt, dat gaat dus niet. Zelfs niet aan de strafwet. De officier van justitie heeft niet voor niets de bevoegdheid om een overtreding van de strafwet niet te vervolgen als hij dat niet opportuun acht. Niet alle wetten kunnen altijd worden nageleefd en niet op iedere overtreding van de wet hoeft een strafsanctie te volgen.

Maar erger is de omgekeerde idee, dat ons gedrag alleen  door wetten zou moeten worden bepaald. Mensen gedragen zich in 99 van de 100 gevallen behoorlijk tegenover elkaar zonder dat er een wet is die dat voorschrijft en dat is maar goed ook. Er is een vorm van sociale en niet-juridische norm die meebrengt dat we elkaar helpen als dat nodig is. En dat we in een supermarkt als vakkenvuller niet over de tenen van de klanten rijden als we de nacht ervoor slecht geslapen hebben. Dat staat niet in de wet maar de klant is terecht ontevreden als de vloermanager van AH niet ingrijpt als er zoiets gebeurt. Die sociale controle komt voort uit de normen en waarden waar we in het dagelijkse verkeer meer mee te maken en niet uit de wet.

Vanouds was het gebruik om alleen de allerzwaarste normen te voorzien van een wettelijke sanctie en om strafsancties te hebben alleen voor het topje daarvan. Tegenwoordig  worden er wel wetten gemaakt met strafsancties voor kleinigheden en er staan zaken in de strafwet waar de laatste eeuw niemand meer voor veroordeeld is. Dat is geen goede ontwikkeling en het wijst erop dat er bij de overheid niemand meer is die overzicht heeft over wat er in de wet staat en hoe dat in een veranderende samenleving uitwerkt. De verwijzing naar de wet als de enige richtingaanwijzer voor het maatschappelijk verkeer kan daarom niet serieus worden genomen. We moet handelen volgens gemeenschappelijke normen en waarden en  omdat te kunnen doen moeten we eerst gemeenschappelijke normen en waarden hebben.

Het lukt onze minister president niet zo goed om duidelijk te maken wat we er onder moeten verstaan. Hij zou vaker voorbeelden moeten gebruiken, dan werd het helderder. Anders dan veel mensen schijnen te denken gaat het niet in de eerste plaats om vloeken in de kerk. Dat hoort ook niet, maar het komt niet in de eerste plaats. De meeste mensen gaan helemaal niet meer naar de kerk. Geen geweld gebruiken bij conflicten, ook geen klein geweld waar de strafwet buiten blijft. Niet schelden, niet treiteren. Wel op durven treden als iemand anders op straat wordt aangevallen en niet angstig doorlopen. Dat zijn de normen en waarden die vroeger gehandhaafd werden en nu niet meer of in elk geval veel minder. Het is jammer dat Marcel van Dam dat niet belangrijk vindt maar het maakt het leven in Nederland een stuk minder plezierig dan vroeger toen het nog wel gebeurde. Ik wil in dit verband een ethisch probleem aan de orde stellen dat nogal omstreden is.

Scheiding is beter voor kinderen dan doormodderen in een slecht huwelijk. Dat is wat gescheiden mensen vaak zeggen en daar zit ook wel wat in. Een blijvend slecht huwelijk is voor de kinderen een ramp, dat is waar, maar hoeveel huwelijken zijn er zo slecht? In sommige delen van onze samenleving ligt het scheidingspercentage boven de 50%, een cijfer dat het percentage slechte, lees onleefbare, huwelijken sterk moet overschrijden, zo lijkt het in elk geval.

Ieder huwelijk gaat door betere en slechtere tijden en echtscheidingen vinden over het algemeen plaats in de down curve, of ook wel als gevolg van een nieuwe verliefdheid van een van de partners.

Beide oorzaken, tijdelijke problemen en kapers op de kust zijn geen doorslaggevende redenen voor een echtscheiding van huwelijken met kinderen. Het gezin is het verband waarin van kinderen mensen worden gemaakt en een echtscheiding verstoort dat proces.

 

In een echtscheiding waarbij de ouders elkaar gaan haten worden de kinderen gedwongen partij te kiezen en een van beide uit hun leven te bannen, een vorm van lobotomie, zou je kunnen zeggen . Ook als scheidende ouders de verhouding na de scheiding dragelijk houden, misschien ter wille van de kinderen en uit gevoel van verantwoordelijkheid, blijft toch de wereld van de kinderen gesplitst. Echtscheiding tast hun geestelijke gezondheid aan en vermindert hun vermogen om later zelf een gelukkig en stabiel huwelijk te sluiten. Slechte huwelijken doen dat ook, maar al die mensen die menen dat wie niet voor het een kiest noodzakelijk in het ander terechtkomt hanteren een valse logica. Echtscheidingen en slechte huwelijken zijn geen dingen die de mensen alleen maar overkomen. Ze kiezen voor hun partner en ze werken eraan om hun huwelijk goed te houden of ze doen dat niet. Mensen kunnen zich vergissen, ook in de keuze van hun partners en niet altijd zijn beide partijen even schuldig aan een slechte verstandhouding. Er is daarom een grote variatie in de verwijtbaarheid, maar het gemak waarmee de tegenwoordige samenleving echtscheidingen aanvaardt en tweede en derde huwelijken en daarmee kinderen soms met vier of acht ouders worden opgescheept, soms ouderparen met wie ze geen enkele bloedverwantschap meer hebben, dat is geen goede ontwikkeling, ook al kunnen zulke relaties in concreto best nog wel goed lopen ook.

 

Ik ben opgegroeid in een wereld waarin een echtscheiding onmogelijk was en de hel die dat voor sommige mensen betekende, is mij bekend. De RK Kerk die het tot de zestiger jaren in het Zuiden voor het zeggen had, stond echtscheiding alleen in hele bijzondere gevallen toe en eigenlijk nooit bij huwelijken met kinderen. Toch was deze hel voor de enkeling een zegen voor de grote meerderheid en vooral natuurlijk voor de meerderheid van de kinderen. Iedere ouder die in schoolbesturen heeft gezeten weet dat de probleemkinderen de kinderen zijn uit de kapotte huwelijken. Vaak kun je ze in een gezelschap er zo uithalen want die kinderen zijn vaak rumoerig en agressief of juist opvallend stil. Het is geen fantasie dat het hoge percentage echtscheidingen van onze samenleving een slechte invloed heeft op de opvoeding van de kinderen. Ondanks de persoonlijke gevolgen die het voor een aantal onschuldige mensen zou hebben zou het toch beter zijn als echtscheiding weer moeilijk gemaakt zou worden, net als het aangaan van huwelijken en het krijgen van kinderen trouwens, als dat zou kunnen.

 

 

Nog een voorbeeld uit ons openbare leven, in de vorm van een necrologie van een goed mens.

 

Prins Claus was niet iemand die erg nadrukkelijk aanwezig was in het Nederlandse publieke leven. De uitzonderlijke ophef die door de media gemaakt werd bij zijn overlijden maakte daarom een wat overdreven indruk. Symbool daarvoor waren de optredens van de CDA premiers Lubbers en Balkenende, documentaires in feite, die net als zo vele andere herdenkingsfilmpjes lang vóór het overlijden moeten zijn opgenomen.

 

De bevolking rouwde niet mee. Men vond Claus best een aardige man, had medelijden met hem vanwege zijn ellendige ziekte, maar ondervond weinig persoonlijk verlies; er is minder spontane bloemenlegging geweest bijvoorbeeld dan bij de herdenking van een slachtoffer van zinloos geweld. Dan denkt men heden gij en morgen ik, maar het overlijden van prins Claus wekte dit soort emoties niet. Daarvoor kende men hem te weinig en was zijn overlijden ook te zeer het verlossende einde van een slopend proces. Officieel Nederland rouwt, maar krijgt de bevolking niet mee, ondanks de goedgeorganiseerde en werkelijk prachtige en indrukwekkende rouwdienst. Het leven gaat gewoon door, terwijl de televisie doet alsof niet. Dat stoort en past weinig bij de plaats die aan de overledene gegund werd in de samenleving en bij de door hem zelf gekozen rol in het leven.

De afstand die het Nederlandse volk voelde tot de gemaal van zijn koningin was niet een gevolg van zijn ziekte. De ziekte gaf hem eerder een echte rol die hem, tot zijn kennelijk ongenoegen, voordien nooit gegund was. De waardigheid waarmee hij de aftakeling van zijn lichaam aan de buitenwereld toonde was indrukwekkend, maar het was een persoonlijke, geen politieke of openbare rol.

Het is niet dat hij de sympathie van het Nederlandse volk niet had, die had hij eigenlijk meer dan de meeste leden van zijn familie. Wat stoort is het voorwenden van gevoelens van rouw en ontzetting die er niet zijn, die niet passen bij zijn leven, bij zijn sterven en bij zijn persoonlijkheid en die daarom aan de overledene en diens in hoofdzaak private leven ook geen recht doen.

Het is de gewoonte om bij iemands overlijden uitsluitend aardige dingen te zeggen ook onder omstandigheden die daar eigenlijk weinig aanleiding toe geven waarbij dan vaak de Latijnse spreuk wordt geciteerd “de mortibus nil nisi bene”. Bij Claus hoeft niet gehuicheld te worden. Over hem is geen kwaad te melden of het zouden de nadelen moeten zijn die onlosmakelijk aan positieve kwaliteiten zijn verbonden, die als het ware de keerzijde vormen van de medaille. Hij was een diplomaat, van carrière, maar ook van persoonlijkheid. Dat betekent beleefd en vriendelijk blijven ook als dat niet in overeenstemming is met je gevoelens en dus een leven achter een masker. Dat leven lag overigens bij zijn overlijden al lang achter hem. Het masker dat Claus de eerste twintig jaar van zijn verblijf in Nederland gedragen heeft werd de laatste jaren vervangen door het typerende masker dat een van de symptomen was van zijn ziekte. De aantrekkelijkheid van zijn persoonlijkheid kwam daar paradoxaal genoeg voor ons buitenstaanders helderder achter vandaan dan vanachter zijn eerdere diplomatenmasker. Maar terug naar de ethiek als onderdeel van de filosofie.

 

Het centrale probleem in de ethiek is niet het verschil tussen goed en kwaad.

De Engelse filosoof G.E. Moore opperde een eeuw geleden de stelling dat we in de meeste gevallen heel goed weten wat in concreto goed is en wat verkeerd. Dat is volgens hem het probleem niet echt. Intussen is die opvatting door cognitief wetenschappelijk onderzoek bevestigd. Er zijn speciale hersencellen die oplichten als we zaken als goed of als slecht onderkennen en in verreweg de meeste gevallen blijken alle mensen daar op dezelfde manier op te reageren. Er zijn wel culturele verschillen die bepalen waar ethische grenzen moeten worden getrokken en dat is zeker een interessant probleem, maar ook het belang van grensproblemen wordt meestal overdreven. De werkelijke veel voorkomende ethische problemen worden gevormd door de afweging tussen verschillende vormen van goed of van kwaad. Niet de vraag of iets goed is of slecht en ook niet of ik het goede moet doen of het kwade, maar kiezen tussen twee vormen van goed, of twee vormen van kwaad. Helemaal lastig is de vraag of de slechtheid van het middel opweegt tegen het belang van het goede doel en maakt het daarbij verschil of per saldo het goede doel wel of niet wordt bereikt of telt alleen de bedoeling. Is het met andere woorden geoorloofd om handelingen achteraf en op hun resultaat te beoordelen of hoort het van te voren te gebeuren met in achtneming van de dan nog bestaande onzekerheid?

 

Voor het probleem van doel en middelen bestaat geen algemene oplossing. Soms heiligt het doel wel en soms niet, het hangt ervan af. Bij een redelijke afweging tussen doel en middelen is er een groot grensgebied waar mensen van oordeel kunnen verschillen en er daarbij degelijk op moeten toezien dat hun eigen belangen of vooroordelen en ook die van de organisaties waar ze toe horen of de ambten die ze bekleden niet een overwegende rol gaan spelen.

Dat lijkt lastig en is het ook, maar waar precies de grens ligt waar het doel de middelen niet meer heiligt is in wezen een triviale vraag. Die grens is er niet. Er is een grensgebied. Dat neemt niet weg dat het meestal heel goed mogelijk is om vast te stellen dat we ons ver buiten dat  grensgebied bevinden. Terrorisme wordt door ieder behoorlijk mens van de hand gewezen onder welke omstandigheden dan ook en wie het verdedigt bedriegt zich zelf en anderen. Kindermishandeling is verkeerd. Een getergde ouder kan begrip vinden voor zijn handelen, maar niemand, ook hij zelf niet, zal de mishandeling van een weerloos kind goedkeuren. En wat mishandelen is, is in concreto meestal heel goed te bepalen. Een corrigerende tik is geen mishandelen,maar een kind dat bont en blauw op school komt is vrijwel altijd mishandeld en maar zelden van de trap gevallen.

 

Er bestaat in alle culturen een verbod op moord, diefstal, bedrog etc, maar de groep waarbinnen het verbod geldt is binnen de ene cultuur beperkter dan binnen de andere. Voor zover mij bekend is de Westerse cultuur zelfs de enige die een verbod op asociaal gedrag kent tegen iedereen, ongeacht of hij tot de eigen groep hoort of niet.

 

De belangrijkste cultureel-ethische verschillen lijken betrekking te hebben op de omvang van de groep waarbinnen de regels geldingskracht hebben. In afnemende volgorde kan dat zijn de verzameling van al wat leeft, dieren met hersens, zoogdieren, de mensheid, de religie of de natie, een nog kleinere geografische of etnische eenheid met als eindpunt de clan of de familie in engere zin. Niettemin zijn er wel degelijk gedragingen die binnen de ene cultuur wel en in de andere niet veroordeeld worden of waarbij de mate van veroordeling uiteenloopt, ongeacht de kring waarbinnen de veroordeling geldt. De verschillen tussen de landen in het Midden Oosten en West Europa bieden daarvoor aanschouwelijk onderwijs.

 

Voor afwijkende vormen van ethiek in het algemeen hoeven we overigens niet naar het Midden Oosten of andere exotische regio’s te kijken, onze eigen geschiedenis biedt voldoende voorbeelden. De oudheid, die in de oorspronkelijke preambule van de Europese grondwet werd genoemd als een van de twee wortels van de Europese beschaving had nog meer dan de Middeleeuwen een andere ethiek dan wij nu hebben. Anders wil natuurlijk niet zeggen in alle opzichten anders, maar toch wel zo verschillend dat er op belangrijke punten ethisch afwijkend wordt geoordeeld, ongeveer zo als de verschillen die nu gelden tussen de Islamitische en de Westerse wereld.

 

Zoals met veel menselijk gedrag het geval is, lijkt er bij ethiek een genetische component te zijn maar is er ook een specifieke culturele eigenheid en dat betekent dat met de cultuur ook de geldende ethiek verandert, zij het nooit volledig zodat zelden in de ene cultuur voor recht geldt wat voor de andere krom is.

Er is een bekend voorbeeld uit de klassieke geschiedenis, waarvan sommigen menen dat het duidt op een veranderd ethisch normbesef terwijl anderen van oordeel zijn dat het daarbij gaat om een vorm van afweging van doel en middelen die ook in onze cultuur plaats zou kunnen vinden, maar waar publiekelijk niet zo gemakkelijk over gesproken wordt. Ik doel op de moord die Alexander de Grote pleegde op Parmenion.

13:09 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

ethische beschouwingen IV

De hoge waarde die aan een mensenleven wordt toegekend in onze samenleving was in Rome onbekend. Wie te zeer hechtte aan het eigen leven werd als laf beschouwd en het leven van een ander werd evenmin als zodanig geëerbiedigd. Moord was afkeurenswaardig, maar uitsluitend voor zover het doden van een medemens in strijd kwam met de wet. De wet was in Rome ook niet een stel abstracte regels van morele aard, maar van oorsprong niet meer dan een omschrijving van de omstandigheden waaronder de praetor aan een benadeelde rechtsingang gaf. Van een moord was derhalve pas sprake als men iemand om het leven had gebracht op een manier die op grond van een door de praetor gegeven delictsomschrijving strafbaar was, om in modern strafrechtelijk jargon te spreken. Het doden van een slaaf of een buitenlander viel daar in de republikeinse tijd  niet onder, later in de stoïcijnse keizertijd wel.

 

Ook op andere punten week de klassieke ethiek, de virtus, af van de morele maatstaven van tegenwoordig.

Cicero, die zich zelf als de redder des vaderlands beschouwde, vanwege zijn doortastende optreden tegen Verres en Catilina, werd later, na zijn consulaat, aangevallen door Clodius. Clodius baseerde zich daarbij op een door Cicero als consul gepleegde juridische onregelmatigheid die indertijd algemeen noodzakelijk werd geacht om het gevaar van een coup door Catilina te bezweren. Cicero voelde zich door de aanval van Clodius zo bedreigd dat hij een complete morele ineenstorting meemaakte en zijn voormalige tegenstanders in de senaat om steun smeekte. Cicero was niet alleen extreem intelligent, maar ook de beste jurist en redenaar van zijn tijd en stond om die reden in hoog aanzien. Maar hij was een homo novus. Een homo novus is iemand van onaanzienlijke afkomst die niettemin carrière maakt. Die omstandigheid, carrière zonder afkomst, gold als een gebrek aan virtus. Hij bevestigde dat gebrek in de ogen van zijn tijdgenoten door zijn laffe gedrag. Cicero was vanaf dat moment als gerespecteerde speler in de Romeinse politiek uitgespeeld.

Lucius Cornelius Sulla en Gaius Julius Caesar kwamen beiden uit oude en aanzienlijke adellijke families van Rome, maar ze groeiden op in de Suburbia, een soort Vogelaarwijk en dus een nogal armzalige omgeving voor mensen van zo deftige komaf. Niettemin, voorouders was wat in Rome telde en beiden maakten carrière. Ook geld was daarbij belangrijk natuurlijk, niet om het te hebben maar om uit te geven. Aan krediet kon je komen als je voldoende aanzien had. Wie aanzien had kon functies verwerven die geld opbrachten. Dignitas, aanzien, daar ging het om en virtus was nodig om dignitas te verwerven.

 

Corruptie was normaal in Rome en wie corrupt was gold niet zonder meer als slecht. Dat lag buiten het begrip virtus. Jury’s werden omgekocht en ook voor het getuigen in gerechtelijke procedures en voor het stemmen bij verkiezingen werd betaald. Dat kan natuurlijk niet efficiënt geweest zijn en het is met zekerheid ook een van de oorzaken van de latere ineenstorting van de Romeinse samenleving, maar slecht werd corruptie niet gevonden.

Proscriptie, een vorm van gelegaliseerde roof en doodslag, werd aanvaard als een gevaarlijk maar niet ongeoorloofd politiek middel.  Slecht was wel inhaligheid en gierigheid, maar niet wreedheid. Wie zijn medemens legaal beroofde om vervolgens royaal uit te pakken jegens het publiek werd bewonderd in de samenleving. Zelfbeheersing, overleg, verstand, uithoudingsvermogen waren deugden, maar naastenliefde en specifieke zorg voor de minderbedeelde in de samenleving waren dat niet; daar had niemand bewondering voor, dat achtte men eerder een te kort schietend gevoel voor verhoudingen en een gebrek aan goede smaak. Het christendom gold om die reden eeuwenlang als een godsdienst voor slaven, het had in de ogen van de oudheid de verkeerde ethiek.

Zowel Caesar als Cicero ontdekten ooit, min of meer tot hun eigen verbazing, dat het gunstig uit kon pakken om potentiële tegenstanders met redelijkheid en vergevingsgezindheid tegemoet te treden. Beiden schreven daarover en hun opvattingen liggen dus vast: die mildheid was geen doel maar middel, wreedheid was even goed of beter geweest als het maar tot betere resultaten zou hebben geleid. Dat Caesar niet mild was van nature had hij in de Gallische oorlogen laten zien. Genocide en ethnic cleansing komen voor op vrijwel iedere bladzijde van De Bello Gallico.

 

Toen in de zeventiende en achttiende eeuw Caesar en Cicero de voorbeelden werden in de klassieke opleiding van de Latijnse scholen werd in Frankrijk De Bello Gallico met bewondering gelezen en nam niemand aanstoot aan de vreselijke moordpartijen die op de Franse voorvaderen in die oorlog hebben plaats gevonden. Zoals in de Middeleeuwen de Christelijke ethiek geen belemmering vormde voor het vermoorden van Joden en Arabieren, zo zag men in de nieuwe tijd en vaak ook nu nog geen tegenstelling tussen de ethiek van de Verlichting en het gedrag van Julius Caesar. De anomalie wordt genegeerd. Als iemand er eens op wijst, zoals Hirsi Ali onlangs deed, dat een historisch figuur naar onze maatstaven een crimineel is, dan wordt daar verontwaardigd op gereageerd, want naar de normen van zijn eigen tijd was de man een heilige en een profeet en onze normen golden toen niet.
Het verhaal van de barmhartige Samaritaan is bekend: hij hielp een man die hij gewond aantrof onderweg. Die man hoorde tot een hem vreemde en vijandige etnische gemeenschap. Twee leden van die zelfde gemeenschap waren eerder gepasseerd en hadden de gewonde laten liggen. De voorbijganger deed meer dan van hem verwacht kon worden. Als hij was doorgereisd en niets gedaan had, had daar geen haan naar gekraaid en in elk geval geen enkele sanctie op gestaan. Jezus van Nazareth gebruikt het verhaal om te illustreren dat je als mens verplichtingen hebt tegenover hulpbehoevenden ook als je niet tot hun onmiddellijke omgeving behoort. Maar die verplichting bestaat alleen als de vreemdeling op je weg komt. Hij laat zien dat  het individu zelf doorslaggevend is en niet grote abstracties als bijvoorbeeld derde wereldlanden. We behoren niet goed te doen zoals de Wereldraad van Kerken of het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking, die niet kijken naar de gevolgen van wat ze aanrichten, maar zoals die Samaritaan in de parabel. Die voorbijganger krijgt van de verteller de eretitel mee van naaste, of buurman. De Wereldraad zou door Jezus waarschijnlijk als een verzameling Farizeeën en schriftgeleerden zijn gezien, die wel naar de letter maar niet de geest van de wet leven.

Pieter Hilhorst vertelde laatst  van een voorval in zijn vakantie. Het ging daarbij om iemand die op dezelfde manier een hulpbehoevende passeert en die eigenlijk niet wil helpen maar door wil lopen. Naar achteraf blijkt omdat hij met een vrouw op stap is die niet zijn echtgenote is. Door een paar toevallige omstandigheden komt hij niet weg en doet dan vervolgens precies wat er moet gebeuren, met als gevolg dat de hulpbehoevende met een helikopter wordt opgehaald en naar het ziekenhuis gebracht. Hilhorst zelf sprak de taal onvoldoende om te kunnen helpen en speelde de rol van ongemakkelijke toeschouwer. De voorbijganger deed tegen heug en meug wat van hem verwacht mocht worden en ook niet meer dan dat, maar het is duidelijk dat ook  hij zich ook als naaste gedroeg, precies  zoals de Barmhartige Samaritaan. Het verhaal doet wat denken aan Schindler van Schindler’s List, die in de oorlog, met oplichtingtrucs en omkoperij  en volledig ongewild, in de positie van Jodenredder terecht kwam. Ethiek zit in wat mensen doen en niet in hun goede bedoelingen die nooit tot uitvoering komen of tot uitvoering komen op een manier waar niemand wat aan heeft. Die onwillige voorbijganger was een barmhartige Samaritaan, net als Schindler, maar minister Koenders is dat niet. Hilhorst ook niet, maar dat speet hem tenminste.

 

22 december

De gevolgen van het humanisme

 

 

Wat je aan de minste der mijnen gedaan hebt heb je aan mij gedaan. Dat is een gedachte die ten grondslag ligt aan de christelijke en aan de humanistische ethiek, maar die past niet in een wereld die haar ontstaan en voortbestaan dankt aan evolutie en dus aan een systeem van selectie door eliminatie[1].

 

De waarde die in de Westerse samenleving aan ieder individueel mensenleven wordt toegekend staat in contrast tot de zorgeloze wijze waarop in de natuur met individuele levens wordt omsprongen. In een stabiele ecologie houden geboorte en sterfte elkaar in evenwicht en dat betekent  per definitie dat het ene individuele leven alleen maar bewaard kan blijven ten koste van het andere. Op grote schaal gemeten is de dood een noodzakelijke voorwaarde voor het voortbestaan van het leven en mensenlevens maken op die algemene regel geen uitzondering.

 

Hoewel de zorg die we hebben voor onze naasten en huiver voor het nemen van mensenlevens een belangrijke bijdrage leveren aan de leefbaarheid van onze cultuur, zijn de macro effecten daarvan niet gunstig. Wie zorgt voor zijn naasten is een goed mens, maar wie verantwoordelijk is voor het handhaven van een wereldbevolking van zes miljard plus is onverantwoordelijk bezig. Die is niet alleen aanspreekbaar voor de ineenstorting van de wereldecologie, die we om ons heen kunnen zien gebeuren, maar brengt op termijn de overleving van de menselijke soort in gevaar.

 

Toen veertig jaar geleden de club van Rome voorspelde dat op afzienbare tijd een bevolkingsimplosie plaats zou vinden werden zij niet meer serieus genomen dan Malthus anderhalve eeuw eerder. Malthus voorspellingen kwamen niet uit op de korte termijn die hij had aangezegd omdat hij geen rekening had gehouden met de industrialisatie, die plaats vond terwijl hij aan het schrijven was. De Club van Rome werkte met te primitieve computermodellen en met een onvolledige input.

Toch gaan zowel Malthus als de club van Rome gelijk krijgen: de wereld houdt deze menselijke bevolkingsexplosie niet vol.

[1] De invloed van Darwin’s evolutietheorie op de heersende zedenleer van de negentiende eeuw was enorm. Dat evolutie niet beperkt bleef tot het ontstaan en weer verdwijnen van species maar ook van toepassing was op gedrag en dus op de wijze waarop mensen met elkaar omgaan en op de zedenleer, werd bedacht door mensen als Spencer en in de praktijk gebracht door lieden als Carnegie en Rockefeller. Dat gebeurde op een nogal primitieve manier waarbij “het recht van de sterkste” het enige was wat men uit de fraaie theorie van Darwin had afgeleid. De vroege quasi Darwinistische gedragsleer kon niet in de schaduw staan van wat later door Lorenz, Nico Tinbergen e.a. in biologisch verband over dat onderwerp werd gepubliceerd. Evolutie hoort thuis in de wereld van het Sein en zedenleer in de wereld van het Sollen en die twee horen gescheiden te blijven of het lijdt tot misverstanden.

 

20:52 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

Vrede

Vrede en burgerlijke veiligheid zijn geen vanzelfsprekendheden. Daar moet voor worden gewerkt. De cultuur die vrede bieden kan is succesvol. De westerse burgerlijke cultuur, een mengelmoes van Christendom en Verlichting is succesvoller dan de meeste, maar ook zij is niet voor honderd procent succesvol op dat punt. En het wordt in de een en twintigste eeuw niet beter, het wordt eerder slechter.

Een hang naar geweld is de mensen aangeboren. Als er niet sterke regels zijn die  in individuele gewetens verankerd liggen om mensen er van te weerhouden hun gelijk of hun vermeende gelijk met geweld te gaan halen, dan komt er oorlog en geweld. Dat is onvermijdelijk. En als de middelen tot grootschalig geweld gemakkelijk verkrijgbaar zijn, is er maar een klein percentage mensen nodig om de ideale samenleving onmogelijk te maken. Dat is een samenleving waar geweld geen denkbaar alternatief meer is.

 

Of regels sterk blijven is  een zaak van handhaven. Regels die niet gehandhaafd worden boeten in aan kracht. Een geweldspiraal blijkt, als hij eenmaal op gang gebracht is, maar  moeilijk te stoppen.

 

De vraag hoe het geweld buiten te houden en vooral hoe de normen overeind te houden die het gebruik van geweld verbieden, is het centrale probleem van de internationale politiek.

 

Een samenleving kan blijven groeien zolang de leden ervan bereid zijn om mensen van buiten als een van de hunnen te beschouwen. Dat lijkt een vanzelfsprekendheid, maar dat is het niet. Het accepteren van alle mensen als medemensen is een betrekkelijk nieuw fenomeen in de wereldgeschiedenis, in feite niet ouder dan Jezus van Nazareth. Hij heeft de gedachte gelanceerd en die is daarna bijna twee millennia blijven sluimeren, tot hij door Baruch Spinoza en Immanuel Kant tot nieuw leven werd gewekt. Ook de Romeins Hellenistische beschaving, waarin het begrip humanitas ontwikkeld werd.  begreep daaronder alleen het beschaafde deel van de mensheid, d.w.z. de inwoners van het Romeinse rijk en niet de barbaren . Een beschaving die alle mensen omvat is een fenomeen van de laatste paar eeuwen en of het een blijvertje is valt nog te bezien.

20:30 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

Utilitarianisme.

 

Epicurus in de Oudheid en Bentham en John Stuart Mill in de tijd van de Verlichting zijn de protagonisten van het utilitarianisme, de nutsethiek. Kort samengevat, verkondigen  zij de leer dat wij zaken goed vinden omdat zij nuttig zijn, of anders uitgedrukt dat zij goed zijn voor zover zij aan zoveel mogelijk mensen zoveel mogelijk geluk brengen. Onder nut is namelijk tevens te begrijpen plezier en andere als positief ervaren emoties, die bijdragen tot iemands geluk. G.E. Moore heeft de logische onhoudbaarheid van die theorie aangetoond. Niet alles wat nuttig is, of gelukkig maakt is goed, meent hij, zolang men de vraag kan blijven stellen: “het is wel nuttig, maar is het goed?”

 

Aannemelijk is dat het utilitarianisme een kromme wijze is om tot uitdrukking te brengen dat geen ethiek een lang leven beschoren is die niet tot nut strekt van de samenleving waarin zij heersend is. Ook juist geformuleerd is dit onvoldoende. Dat een ethiek overleeft zegt weinig over haar transcendente waarde. Het is zeer wel denkbaar dat een ethiek in stand blijft, als die van de Nazi’s, mits die maar gehouden wordt door een cultuur die een voldoende groot deel van de technisch beschaafde wereld omvat. Toch lijdt het weinig twijfel dat hier niemand een ethiek voor juist kan houden die zoiets als de holocaust te weeg kan brengen.

 

Ethiek is bij uitstek normatief en alles wat met evolutie te maken heeft is feitelijk. Het is onjuist om normatieve en feitelijke aangelegenheden door elkaar te halen, althans het leidt tot verwarring en onhoudbare standpunten.

 

Dat wil niet zeggen dat het niet mogelijk is om ethiek als gedragsfenomeen op zijn overlevingswaarde te beoordelen, zoals dat met andere gedragskenmerken of fysieke kenmerken gebeurt, met betrekking tot de overleving van zowel van individuen als van groepen van individuen en van soorten. Maar de normen die men daar bij aanlegt zijn dan niet ethisch.

5:51 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

13 december

een stichting ter bestrijding van Israël.

Gaza en de Westelijke Jordaanoever waren voor  de eerste wereldoorlog delen van het Turkse Rijk en daarna van het Britse mandaatgebied Palestina. De in het gebied wonende Arabieren hebben ooit (in 1948) de kans gehad om hun onafhankelijkheid te krijgen uit handen van de Britten,  maar dat hebben ze geweigerd. De in Palestina wonende Joden accepteerden het hun aangeboden grondgebied wel en riepen de staat Israël uit. De lokale Arabieren gaven er onder druk van de naburige Arabische staten de voorkeur aan om de wapens te laten beslissen over de soevereiniteitsrechten in het mandaatgebied. Die oorlog tussen Israël enerzijds en  de lokale Arabieren, Irak, Syrie, Libanon, Egypte en Transjordanië aan de andere kant werd gewonnen door Israël. Gewonnen maar met dien verstande dat de Westelijke Jordaanoever door Transjordanië (nu: Jordanië) en Gaza door Egypte bezet werd en tot 1967 bezet werd gehouden. In 1967 werd de bestaande wapenstilstand  door de Egyptische president Nasser verbroken door het afsluiten van de Golf van Eilat voor de Israëlische scheepvaart en door een militaire bezetting van de Sinaïwoestijn. Ook de oorlog die daarop volgde werd door de Arabieren verloren en er kwam een nadere verdeling van het mandaatgebied tot stand.  De oude stad Jeruzalem, het centrum van het Jodendom , werd bevrijd en in haar geheel bij Israël gevoegd. De Arabieren die in Jeruzalem bleven wonen kregen een status die ligt ergens tussen die van de  bezette gebieden en Israël zelf in. De samenvoeging van de oude stad bij de rest van het land werd door de internationale gemeenschap niet erkend. Buiten Israël bleef men Oost Jeruzalem zien als door de Israëli’s bezet gebied. De rest van de West Bank en Gaza werden ook door Israël aangemerkt als bezet. Israël zegde toe dat het grootste deel van het gebied maar niet Jeruzalem aan de oorspronkelijke bezetters of aan de Palestijnse inwoners zou worden teruggegeven zodra men het eens zou worden over een vredesverdrag en veilige grenzen voor Israël.

De nieuwe verdeling had opnieuw een vluchtelingenstroom tot gevolg, zowel van Joden als van Arabieren. Een deel van de twee bevolkingsgroepen  werd na beide oorlogen uitgewisseld. Veel Joden, van wie de voorouders al in de Arabische landen hadden gewoond voor dat die Arabisch werden, kwamen vrijwillig of gedwongen naar Israël. Veel Palestijnse Arabieren vluchtten naar de Arabische landen in de buurt. Een vrij belangrijke groep Arabieren bleef achter, met name in Galilea,  Haifa en in een aantal andere kustplaatsen in Israël. Hoeveel het er precies waren in 1948 en 1967 is niet bekend. Hun geboortecijfer is erg hoog en ze maken nu ongeveer 20 % uit van de Israëlische bevolking. Ze zijn aanzienlijk welvarender dan hun Palestijnse neven buiten de grenzen van Israël, maar in Israël hebben ze een tweederangs positie.

De staat  Israël erkent het recht van alle Joden waar ook ter wereld om zich in Israël te vestigen. Veel slachtoffers van de Holocaust hebben meteen na de oorlog van dat recht gebruik gemaakt maar ook later zijn veel Joden uit andere landen naar Israël getrokken. De gevluchte Palestijnen zijn in Jordanië voor een deel  in de samenleving geïntegreerd maar ze zijn daar voor een ander deel in vluchtelingenkampen blijven leven. Ze doen dat voor het merendeel op kosten van de internationale gemeenschap. Dat laatste geldt ook voor de grote meerderheid van de vluchtelingen die in de andere Arabische landen zijn terecht gekomen en in Gaza. Dat de toestand van de vluchtelingen in de kampen slecht is staat wel vast. Ze leven er van de bedeling en hebben er geen toekomst. Wie er als buitenstaander op bezoek komt ervaart Gaza stad en de andere vluchtelingenkampen  als een grote openluchtgevangenis en dat zijn ze in zekere zin ook. Joden, Arabieren en buitenstaanders worden het er snel over eens dat het niet een toestand is die eeuwig kan blijven voortbestaan, maar over een redelijke oplossing van het probleem wordt men het al zestig jaar niet eens. Terugkeer van de vluchtelingen gaat niet. De Joden zijn in de Arabische landen hun leven  niet zeker en voor de Arabieren is er onvoldoende  plaats in Israël. Het land is domweg te klein voor een explosief groeiende Arabische bevolking.  Ze willen er niet integreren en twee vijandige bevolkingsgroepen binnen een zo klein territoir betekent wachten op ongelukken. De minderheid van Arabieren die er nu woont houdt zich voorlopig gedeisd, maar als de geboortecijfers niet veranderen ligt daar voor over een jaar of twintig ook zonder terugkeer van de in het buitenland verblijvende Palestijnen al een niet oplosbaar probleem te wachten.

Het is moeilijk uit te maken waar de schuld ligt voor dit menselijk drama, bij de Verenigde Naties en haar vluchtelingenorganisatie,  die het voortduren van de erbarmelijke toestand in de kampen mogelijk maken of bij de Arabische landen, die weigeren om hun burgerplichten jegens de Palestijnen na te komen. Per saldo toch het meest bij de laatsten.

De Arabieren hebben hun onafhankelijkheid te danken aan de geallieerden uit de eerste wereldoorlog, met name aan Engeland en Frankrijk. Alle landen die men in de regio nu aantreft, niet alleen Israël en Palestina, maar ook de Arabische landen er om heen zijn een creatie van de geallieerden en hun Volkenbond. Het was altijd sous-entendu dat alle Arabieren uit het Ottomaanse rijk rechten konden laten gelden op de nationaliteit van hun keuze in deze nieuw gecreëerde staatkundige eenheden. Palestina en Jordanië hoorden vanouds tot het bestuursgebied  Syrië en het zou voor de hand hebben gelegen dat dit laatste land zich de vluchtelingen zou hebben aangetrokken, voor zover Jordanië dat niet deed. Mede door de slechte verstandhouding tussen deze Arabische landen onderling kwam het daar niet van. Bovendien, de vluchtelingen status geeft financiële  rechten. De waarde van het vluchtelingschap  zorgt ervoor dat ook de Palestijnen zelf niet erg hun best gedaan hebben om een andere oplossing te bereiken dan de onbereikbare  terugkeer naar Israëlisch gebied.

Israël is bereid een Palestijnse staat te erkennen binnen de grenzen van het voormalige mandaatgebied als eenmaal vast staat dat de twee nieuwe buurlanden dan in vrede kunnen leven. Tot dusver is alleen met Jordanië en Egypte een regeling bereikt. Steeds als een Palestijns regime aanstalten maakte om vrede met Israël te sluiten verloor het haar vertegenwoordigingsmandaat bij de eigen bevolking. Het is daarom begrijpelijk dat de nieuwste kandidaat, Hamas, weigert om Israël te erkennen of haar aanspraken op het gehele voormalige mandaatgebied te laten varen. Dat is een zekere weg gebleken om het vertrouwen van de Palestijnse bevolking te verspelen. Die les is nu grondig geleerd. Het zou misschien anders zijn als de Palestijnen zelf de consequenties zouden moeten dragen van hun onverzoenlijke  houding maar dat  is niet zo. Die draagt de westerse wereld. Zo nu en dan vlamt er een korte oorlog op die aan Palestijnse kant minder doden kost dan er in die zelfde periode aan baby’s in het kinderrijke gebied geboren worden. Men vindt dat kennelijk een aanvaardbare prijs.  De Arabische landen spenderen wel geld in de bezette gebieden maar dat is niet bedoeld voor het levensonderhoud van de Palestijnen of voor hun infrastructuur. Een uitzondering vormde indertijd Saddam Hoessein, die grote bedragen betaalde aan de nabestaanden van omgekomen terroristen en aan de familie van anderen, die in Israëlische gevangenissen verkeerden. Het geld uit andere Arabische en Islamitische  landen gaat naar wapens en explosieven, waarmee de diverse terroristische organisaties uit die wereld zich van steun verzekeren bij de Palestijnen.

Het is wel duidelijk dat het Palestijns Israëlische probleem onoplosbaar is. In het Midden Oosten zelf gelooft niemand meer in het succes van vredespogingen. Vredeswil heeft bij een meerderheid van Palestijnen nooit bestaan en is bij de Israëli’s intussen weggesleten. Zonder vredeswil geen vrede. Die wil  is er wel nog in de VS en in Europa, waar men op beide partijen druk uitoefent om concessies te doen.

In Israël is men wel zo verstandig de Amerikanen niet meer tegen te spreken op dit punt en zich steeds bereid te tonen om concessies te doen, zolang die de veiligheid van Israël niet acuut in gevaar brengen. Aan Palestijnse kant ligt dat moeilijker omdat iedere suggestie van bereidheid tot concessies de machthebbers hun positie kan kosten. Ze concentreren zich liever op de onrechtmatigheid van de Israëlische bezetting, zoals zij dat met een beroep op de VN plegen te noemen. Ze negeren de veiligheidseisen die door Israel en haar westerse bondgenoten gesteld worden en zo duurt de impasse voort.

Bij het publiek in Europa is anders dan bij hun regeringen intussen de belangstelling voor de regio wat aan het tanen en misschien is dat maar goed ook. Pas als iedereen daar tot de conclusie komt dat de buitenwereld ze niet meer helpen zal en dat ze het echt zelf moeten opknappen, valt te verwachten dat er schot komt in de vredesonderhandelingen. Op voorwaarde tenminste dat Israël de militaire overhand houdt. Tot zolang wacht iedereen af.

In Nederland steunt een meerderheid van fatsoenlijke mensen nog steeds Israël. Dat geldt niet voor de nieuwe Nederlanders en voor een aantal politici,  hoofdzakelijk van R.K. afkomst, zoals Van Agt, Van Mierlo en Van den Broek. Die staan daarmee in een katholieke traditie die dateert van voor de tweede wereldoorlog en in een ambtelijke traditie die ondermeer heeft geleid tot de mogelijkheid om Demjanjuk nu te vervolgen. Iedereen voor wie de Holocaust een belangrijk fenomeen is weet dat er in Sobibor honderdduizenden  Joden zijn vermoord ( orde van grootte ). Toch wordt Demjanjuk maar voor enige tienduizenden slachtoffers vervolgd die in een dagvaarding konden worden geidentificeerd Dat zijn de Nederlandse slachtoffers van wie de namen bekend waren omdat de Nederlandse autoriteiten nauwkeurig boek gehouden hebben van de Joden die ze naar de gaskamers hebben gestuurd.

Wie gelooft dat de gaskamers echt bestaan hebben en dat ruim honderd duizend van onze landgenoten niet zijn teruggekeerd nadat ze daar met behulp van de Nederlandse autoriteiten en de Nederlandse Spoorwegen naar toe zijn gebracht, die kan  niet met droge ogen toezien hoe hier een stichting wordt opgericht met het uitsluitende doel om Israël te bestrijden, het toevluchtsoord van de overlevenden. We hebben vrijheid van meningsuiting en de vrienden en aangetrouwde leden van de Koninklijke familie zijn sowieso quasi onschendbaar. Maar niemand die de oorlog heeft meegemaakt en de gevolgen ervan heeft ondervonden kan blij zijn met zulke landgenoten.

11:49 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

12 december

Ethiek rond Judas.

 

Ethiek is de leer van goed en kwaad. Als wetenschap houdt het zich in hoofdzaak bezig met afwegingsproblemen.

Ethische problemen betreffen vaak de vraag wat de minste is van twee kwaden of zij gaan over de afweging van doel en middelen.

Inhoudelijk is de ethiek zoals die tegenwoordig als onderdeel van de filosofie wordt onderwezen een onderdeel van het humanistische(1) systeem van normen en waarden.

Ethische regels zijn voor een humanist een product van onderzoek en studie. De monotheïstische godsdiensten verlaten zich in ethische vraagstukken niet op onderzoek, maar op het gezag van hun heilige geschriften, zoals die worden uitgelegd door degenen die met het godsdienstige gezag zijn bekleed. Dat is niet altijd zonder gevaar. Wie al in het bezit is van de waarheid wil zich graag ontslagen zien van de plicht om door eigen onderzoek daarover nieuwe kennis te verwerven.

Dit blijkt bijvoorbeeld uit het artikel van een godsdienstige ethica, Monic Slingerland, in Trouw van 11 april 2006 en uit het eerdere hoofdredactionele artikel in Trouw van 8 april (2).

Monic Slingerland beperkt zich in haar artikel tot het geval Judas zelf en wijdt er geen algemene ethische beschouwingen aan. Zij komt tot de conclusie dat Judas vanuit hemels standpunt bezien een held is, of met andere woorden dat zijn gedrag ethisch als goed moet worden aangemerkt.

Wat Trouw over de tweede wereldoorlog beweerde is modisch maar snijdt geen hout. In het algemeen was het tijdens de oorlog helemaal niet zo moeilijk om vast te stellen of we met een goede vaderlander of met een verrader te maken hadden. In een enkel geval was het lastiger omdat niet alle feiten bekend waren of omdat iemand zowel goede als slechte daden op zijn kerfstok had. Deze grensgevallen hebben later buiten proportie veel aandacht gekregen, maar zoals zo vaak met grensproblemen, ze zijn meer opvallend dan interessant. Foute burgemeesters die toch half of helemaal goed waren zijn grote uitzonderingen geweest en Weinreb was niet alleen een verrader maar ook een oplichter.

Ook los van het feit dat het niet zo interessant is om exacte grenzen te trekken tussen de categorieën helden en verraders, het gaat in de ethiek om het kwalificeren van menselijke gedragingen en niet om het categoriseren van mensen. Of mensen goed of slecht zijn is misschien een godsdienstig probleem, het is geen onderdeel van de ethiek. Die beperkt zich tot waarneembaar menselijk gedrag. De meeste gevallen van ethisch relevante goede en slechte gedragingen bevinden zich ver over de grens, aan de ene of aan de andere kant van het goede en slechte en dat is ook het geval met Judas Iscarioth.

Volgens Trouw en het Judasevangelie moest Judas zijn meester wel verraden, want anders had het heilsplan van God zich niet kunnen voltrekken. Dat is geen nieuw inzicht dat aan de onlangs gepubliceerde fragmenten van het Judasevangelie is ontleend. Dat het verraad van Judas door Jezus was voorzien en als onafwendbaar werd geaccepteerd staat ook in de synoptische evangeliën. Dat er daarom van vrije wil van Judas geen sprake is geweest, zoals Trouw suggereert, is geen dwingende conclusie. De gnostici trekken die conclusie in elk geval niet maar beweren juist dat het een opzettelijke en goede daad was, bedoeld om Jezus te verlossen van zijn sterfelijke omhulsel. Dat deze opvatting ethisch in orde zou zijn kunnen Trouw en Slingerland niet serieus menen. Het vermoorden van andere mensen om hen of ons daarmee het eeuwige heil deelachtig te laten worden is nooit een Christelijke leer geweest, gelukkig maar.

De vergelijking die Trouw maakt tussen Judas en Petrus en de suggestie dat hun verraad ethisch op gelijk niveau stond, is grotesk. Dat wordt misschien duidelijker als men zich even van de godsdienstige context los maakt en uitsluitend kijkt naar het gedrag van deze apostelen(3)

Ethiek is tegenwoordig een zelfstandig onderdeel van de filosofie en niet langer meer een deel van de theologie. Dat neemt niet weg dat inhoudelijk de humanistische ethiek van de christelijke is afgeleid en dat Jezus van Nazareth kan worden beschouwd als een ethisch docent van uitzonderlijke begaafdheid. Zijn leer die in hoofdzaak in de bergrede en de parabels is terug te vinden is zelden abstract maar juist direct gericht op het kwalificeren van menselijk handelen. Veroordelen van mensen is bij Jezus uitzonderlijk. In plaats daarvan veroordeelt hij wat mensen verkeerd doen, maar hij maakt twee uitzonderingen: van Judas zegt Jezus dat het beter zou zijn geweest als hij nooit geboren was. Hoe dat te rijmen valt met de opvattingen in Trouw is mij een raadsel.

Het theologische probleem dat God het kwaad in de wereld toelaat en het gebruikt om het goede tot stand te brengen is niet begonnen met het Judasevangelie en zelfs niet met het boek Job. Dat het kwaad daarom niet meer van het goede zou zijn te onderscheiden, is nooit de leer van de Christelijke kerk geweest en Trouw bewandelt hiermee de paden van heel oude ketterijen.

 

 

 

(1) Humanisme hier te verstaan als de leer van de Verlichting, zoals die ondermeer werd geformuleerd door Immanuel Kant.

(2) Ik vat het nog even puntsgewijs samen:

  1. Het verschil tussen heldendom en verraad is vaak flinterdun.
  2. Dat is een stelling die in de oorlogsjaren kon worden geleerd.
  3. De burgemeester die niet aftrad onder het Duitse bewind en in stilte veel goeds deed was een voorbeeld van held en verrader tegelijk.
  4. Weinreb is een ander voorbeeld of althans iemand van wie het erg veel moeite heeft gekost om uit te maken wat hij was.
  5. Judas Iscarioth wordt algemeen veroordeeld terwijl de schrift toch tal van vragen over hem oproept. Hij stond te boek als de man die zijn meester voor dertig zilverlingen verried, maar daar valt meer over te zeggen.
  6. Zonder Judas immers geen heilsgeschiedenis; zijn verraad was verplicht en daarom handelde hij niet uit vrije wil. Het verraad van Judas verschilt maar gradueel van het verraad van Petrus (driemaal voor het kraaien van de haan). De een had spijt en pleegde zelfmoord, de ander had spijt en werd volgens de voorspelling van Jezus de steenrots waarop de kerk werd gebouwd. Van Judas zegt Jez

us dat hij beter niet geboren had kunnen worden, maar Petrus wordt vereerd met het Erbarme dich uit de Matthäuspassion.

  Judas is in het aan hem gewijde Gnostische evangelie een held, omdat hij het aandurfde om Jezus aan de Joodse autoriteiten over te leveren, zodat de heilsgeschiedenis zich kon voltrekken.

  De algemene veroordeling van het verraad van Judas is gemakzuchtig.

Tot zover het hoofdredactionele artikel.

(3) Hierbij wordt uitgegaan van de feiten zoals ze in de bijbel, inclusief het Judasevangelie worden meegedeeld. Het Judasevangelie geeft wel een andere interpretatie en kent aan Judas een ander motief toe voor zijn daad, maar geeft in wezen geen nieuwe feiten.

(4) Himmler, die de horror van de concentratiekampen wel onderkende, prees de SS-ers die met de bewaking waren belast omdat ze hun gevoelens opzij konden zetten ter wille van het hogere goed van het Duitse Volk.

(5) De andere uitzondering maakt hij voor degenen die kinderen tot slachtoffer maken, Het zou beter zijn als hun een molensteen om de hals zou worden gebonden en zij in de zee zouden worden gegooid.

 

 

 

10:23 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

01 december

Is het humanisme uitgespeeld?

De Vrijheid en gelijkheid van de Franse republiek van 1792 is alleen maar te begrijpen tegen de achtergrond  van de onvrijheid en de ongelijkheid van de Franse onderdanen  onder het ancien régime. De eerste artikelen[1] van de grondwet van 1793 zijn een afrekening met het verleden en een programma voor de toekomst. Hetzelfde geldt voor artikel 1[2] van de Duitse grondwet na de nazitijd. Dat artikel is in de grondwet gekomen om de aantasting van de menselijke waardigheid in de Duitse concentratiekampen en in de straten van het Nazirijk voorgoed uit te bannen. Die bepalingen hebben de uitsluitende strekking om  iets uit het verleden af te wijzen en ze hebben daarmee een historisch bepaalde en duidelijke inhoud. Ze hadden van oorsprong niet de algemene betekenis die ze nadien gekregen hebben, maar beoogden aanwijsbare maatschappelijke misstanden te bestrijden. Die misstanden zijn bij ons intussen opgeruimd en de geciteerde wettelijke bepalingen zouden daarom zonder bezwaar uit de grondwet kunnen verdwijnen, maar stel het maar eens voor en kijk wat er dan gebeurt.

De onaantastbaarheid van de waarde van ieder mens en van ieders  gelijkheid, vrijheid en het recht op bescherming van zijn veiligheid en die van zijn eigendommen, dat waren vanouds de mensenrechten, die in de loop van de jaren op onderdelen zijn uitgebreid en ingekort[3], maar die tezamen met de democratische rechtsstaat nog steeds de grondslag  vormen van de Westerse samenleving.

Toch bevat  geen van die regels een absolute waarde of waarheid. De waarde van een mens is niet onaantastbaar en mensen zijn niet allemaal gelijk en zeker niet allemaal vrij. Zij bevatten een politiek programma en zo werden ze in het begin ook opgevat.  Mensen kunnen hun eigen waardigheid te grabbel gooien en doen dat ook regelmatig. Bonny St Claire heeft niet hetzelfde IQ als de minister president en zal dat ook niet krijgen omdat de wet haar aan hem gelijk stelt. Wat artikel 3 van de Franse grondwet oorspronkelijk beoogde is gelijkheid van behandeling door de overheid en de gelijke kansen voor iedereen, die er onder het ancien régime niet waren.

Deze beperkte en politieke opvatting is niet langer de leer van het humanisme. De humanisten,  dat zijn de progressieve partijen, de overheid, de pers en de andere centra van de Nederlandse elite. Daartoe horen ook de kerken en een groot aantal maatschappelijke organisaties en de rechterlijke macht. Al die vertegenwoordigers van onze maatschappelijke voorhoede zijn daadwerkelijk van mening dat alle mensen gelijk zijn en bovendien van nature goed. Denken sommigen daar in privé anders over, wat statistisch nogal waarschijnlijk lijkt, dan houden ze daar in het publiek hun mond over.

Voor een humanist hebben de geciteerde grondwetsbepalingen uit Duitsland en Frankrijk een intrinsieke waarde, zoals voor gelovigen de teksten van hun heilige boeken. Die waarden hebben met andere woorden een sacraal karakter. Wie dat karakter  in twijfel trekt stelt zich bloot aan een maatschappelijk ostracisme en dat verhindert een gemakkelijke aanpassing van deze heersende  humanistische leer.

Is dat goed of is dat verkeerd?

Die vraag zou minder vanzelfsprekend moeten worden beantwoord dan voor- en tegenstanders van het humanisme dat doen. Goed en slecht hebben in dit verband immers een aantal uiteenlopende betekenissen. Als men alleen kijkt naar de waarheid van de humanistische leer, dan zijn we snel klaar: de tegenstanders hebben gelijk. De mens is niet van nature goed en alle mensen zijn ook niet hetzelfde. Ze dienen zelfs niet allemaal hetzelfde te worden behandeld en worden dat ook niet, maar eerder met in achtneming van hun verschillen. Bovendien heeft een mensenleven maar een relatieve waarde en naarmate er meer mensen zijn neemt die waarde af. Alle mensen gaan ooit dood en het is dus absurd om aan hun leven een absolute waarde toe te kennen. Mensen hebben recht op veiligheid, want alleen dan gunnen ze die veiligheid ook aan anderen. Ze kunnen niet zo maar zonder due proces of law  van vrijheid of leven worden beroofd, maar de samenleving zelf en de toekomst van onze kinderen is van groter belang dan het overleven van ieder individu. Daar lijkt me weinig tegen in te brengen. Maar is dat het hele verhaal?

Wat gebeurt er wanneer de humanistische waarden worden losgelaten? Wat komt er voor in de plaats? Een samenleving kan niet zonder ethiek en de humanistische ethiek heeft geen slechte record. Het is waarschijnlijk dat de materiële vooruitgang die de Verlichting in de wereld heeft teweeg gebracht er niet zou zijn geweest zonder bijbehorende ethiek. Die vooruitgang is meetbaar in het wereld bruto nationaal inkomen en in het aantal mensen dat de wereld in leven houden kan. Die ethiek mag dus wel niet waar zijn, naar rationele maatstaven gemeten, maar ze heeft wel gewerkt.

Loslaten van een bestaande ethiek zonder dat er iets beters voor in de plaats komt is een gevaarlijke aangelegenheid. Dat is nu precies wat er in Nazi Duitsland gebeurde en de gevolgen waren desastreus.

Het is pleitbaar om te zeggen dat het humanisme een aantal eeuwen lang goed heeft gewerkt, maar geeft dat garanties voor de toekomst? Volgens veel mensen, waaronder de paus van Rome en de islamitische voorgangers , zijn de mensen in een spirituele woestijn terecht gekomen. Het is daarnaast wel duidelijk dat de klimaatverandering, de aantasting van het milieu, de uitputting van de energievoorraden en allerlei andere naderende catastrofes  ook een gevolg zijn van onze huidige samenleving en dus direct of indirect van het humanisme. Men kan erover twisten of het de goede of de minder goede kanten zijn van deze levensbeschouwing die het onheil veroorzaken, maar de samenhang valt niet te ontkennen.

Tot de zestiger jaren van de twintigste  eeuw had het humanisme nog niet het alleenvertoningsrecht. Vanaf de Franse revolutie is er een strijd geweest tussen de conservatieve en de progressieve krachten en veel conservatieven zijn dan ook van mening dat alleen de wederzijdse correctie van de twee maatschappelijke stromingen de vooruitgang in het verleden in goede banen heeft geleid. Duidelijk is in elk geval dat de conservatieve rem er na 1960 af was, niet alleen in Nederland maar in heel de westerse wereld.

De conservatieve christenen hadden van huis uit een heel ander mensbeeld dan de humanisten, een realistischer beeld, waarin de erfzonde en afhankelijkheid van de genade Gods een belangrijke rol speelden. Ook zij draaiden in de zestiger jaren bij en ruilden het hiernamaals en de zending  in voor de zorg voor de minder bedeelden en de uitbreiding van de ontwikkelingshulp. De politiek liet de praktische zorg voor de samenleving schieten en concentreerde zich op de verwezenlijking van utopieën in het onderwijs en de zorg. De invasie uit de derde wereld, die een logisch gevolg was van de welvaart hier en de armoede daarginds, vond plaats zonder dat de overheid ingreep, verblind als zij was door haar humanistische preoccupaties.

Het lijkt erop dat het humanisme, ondanks al de resultaten die mede dankzij haar in het verleden zijn bereikt haar tijd gehad heeft en dat we dringend toe zijn aan een vervangende ethiek. Die hangt nu ook al een aantal decennia als het ware boven de markt. Zij is ooit helder geformuleerd door de Wageningse Socrateshoogleraar Hans Achterhuis[4] die in 1988 de leerstoel toegepaste filosofie in Wageningen aanvaardde met het uitspreken van een oratie waarin hij het feilen van het humanisme blootlegde: het antropocentrische wereldbeeld van het humanisme zou vervangen moeten worden door een wereldbeeld waarin een gezamenlijke ecologie voor al het leven op aarde centraal staat en waarin de mens optreedt als de goede rentmeester, de rol die hem in het evangelie wordt toebedeeld. Bekender en invloedrijker in de wereld  is de Australische filosoof Singer. Zijn pleidooi dat alleen op dierlijk leven is gericht komt in praktisch opzicht dicht in de buurt van dat van Achterhuis. Ik vind persoonlijk dat Achterhuis beter aansluit bij Spinoza en dus bij de bestaande monotheïstische godsdiensten, maar dat Singer als de betere ideoloog voor Greenpeace en de Partij van de Dieren moet worden gezien. Dat zijn geen van beide erg rationele organisaties maar ze hebben wel de potentie om ethische veranderingen in de samenleving aan te brengen en die zijn nodig.

 

[1] Article 1. – Le but de la société est le bonheur commun. – Le gouvernement est institué pour garantir à l’homme la puissance de ses droits naturels et imprescriptibles.

Article 2. – Ces droits sont l’égalité, la liberté, la sûreté, la propriété.

Article 3. – Tous les hommes sont égaux par la nature et devant la loi.

Article 4. – La loi est l’expression libre et solennelle de la volonté générale ; elle est la même pour tous, soit qu’elle protège, soit qu’elle punisse ; elle ne peut ordonner que ce qui est juste et utile à la société ; elle ne peut défendre que ce qui lui est nuisible.

 

[2] Die Würde des Menschen ist unantastbar

[3] In Europa en bij de VN is de onaantastbaarheid  van de eigendom ingewisseld voor de sociale grondrechten.

[4] Buitengewoon hoogleraar vanwege de humanistische stichting Socrates

13:19 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

beroepsethiek

Iedere beroepsgroep heeft zijn eigen regels, die soms flink kunnen afwijken van wat in andere groepen behoorlijk wordt gevonden of wat in de samenleving in haar algemeenheid als norm geldt.

De voorbesprekingen in de aannemerij golden tot voor kort binnen die beroepsgroep niet als onbehoorlijk en zijn lange tijd ook wettelijk geoorloofd geweest. In de handel tussen kooplieden onderling geldt dat de koper zelf maar op moet letten, caveat emptor! Als hij geen garanties heeft gevraagd en niet goed gekeken heeft dan moet hij doorgaans op de blaren zitten als er iets niet in orde is met wat hij gekocht heeft.

 

In de fiscale wereld was het vroeger de gewoonte dat adviseurs niets deden dat in eigen land wettelijk verboden was. Dat kon meebrengen dat ze cliënten, die ze om die reden in Nederland niet konden helpen naar een buitenlandse adviseur stuurden zodat er in elk geval professionele begeleiding was. Geen Nederlandse adviseur zat er mee om een advies te geven waarvan hij op zijn vingers kon natellen dat de Italiaanse of Franse fiscus er mee bedrogen zou worden, zolang het maar binnen de Nederlandse perken bleef. Met de buurlanden, Duitsland, België Engeland was men gemiddeld wat voorzichtiger, maar dat was vooral een kwestie van persoonlijk smaak. Principieel lag de grens bij hetgeen in het thuisland (wettelijk) geoorloofd was. Het internationale fiscale beroep organiseerde gezamenlijk de internationale belastingontduiking, daar kwam het toch op neer, maar verschoonde daarbij de eigen fiscus. Dat men daar tegenwoordig onder invloed van de EG wetgeving anders over begint te denken komt omdat men ook in het eigen land last kan krijgen met benadeling van de fiscus elders.

Een ethische grondslag van het vak, anders dan het vermijden van wetsovertredingen waarvoor je in de gevangenis kon raken, was er eigenlijk niet. Het benadelen van de fiscus werd in elk geval niet immoreel gevonden en dat kon ook niet echt. Zolang je er je beroep van maakt om de fiscus te benadelen met legale middelen is het logisch om alleen de wet als maatstaf te nemen voor wat geoorloofd is. Het verschil tussen wat wel mag en wat niet is niet ethisch maar professioneel. In de praktijk kwam daarom vanouds het verschil tussen ontduiken en ontgaan voor een cliënt vaak neer op het hebben van een bekwame of een minder bekwame adviseur. Meestal kon hem het verschil ethisch met de beste wil van de wereld niet worden uitgelegd. Daarvoor is het belastingrecht te moeilijk en zijn de verschillen te subtiel.

 

Dat het benadelen van de fiscus niet als slecht werd ervaren vond mede zijn oorzaak in de hoge tarieven in de oude tijd en in de algemene overtuiging dat de middelen door de overheid slordig en met weinig respect voor de belastingbetaler werden besteed. In Nederland kon de inkomstenbelasting tezamen met de vermogensbelasting oplopen tot 80% van het belastbaar inkomen. In Engeland was het toptarief voor bepaalde soorten inkomsten in de tijd van het kabinet Wilson 98% en in Italië en Zweden is het naar het schijnt zelfs een tijd lang theoretisch mogelijk geweest om meer dan 100% verschuldigd te worden[1]. Italiaanse moraaltheologen leerden in die tijd dat belastingontduiking binnen zekere grenzen geoorloofd was omdat met ontduiking immers bij de tariefstelling rekening werd gehouden. In Nederland waar deze theorie niet werd aangehangen waren er andere ethische eigenaardigheden. Bij ons vatte men in de naoorlogse jaren in sommige kringen de democratische gedachte zo op dat een onredelijke heffing ten laste van een minderheid, mits gesteund door een meerderheid, geoorloofd was[2]zolang de legale vormen maar in acht werden genomen. De belastingmoraal die toen ontstond was daar de tegenhanger van.

 

Juist vanwege het ontbreken van een deugdelijke fiscale moraliteit ontstond een internationaal netwerk van adviseurs, banken en trustkantoren dat kon beschikken over de knapste koppen op juridisch en fiscaal terrein. De constructies die binnen dat netwerk met algemeen goedvinden werden bedacht voor het ontgaan van belasting door met name de familiebedrijven konden vrijwel ongewijzigd voor andere doeleinden worden aangewend[3]. Bijvoorbeeld voor het benadelen van de aandeelhouders als de firma naar de beurs ging, zoals bij Parmalat of voor het witten van zwart geld,  het wegsluizen van door misdaad verkregen gelden.

 

Terroristische aanslagen in Amerika en andere landen worden naar het schijnt  gefinancierd met geld dat met deze technieken ter beschikking wordt gesteld.

 

Dat de ethiek binnen een bepaalde beroepsgroep afwijkt van wat in de rest van de samenleving als ethisch wordt ervaren, blijft niet beperkt tot meer of minder van hetzelfde, soms gelden er binnen een beroepsgroep duidelijk andere prioriteiten dan in de samenleving. Een voorbeeld daarvan is de wijze waarop binnen de juridische wereld met het recht op geheimhouding wordt omgegaan.

 

Mevrouw Röttgering legde in een helder[4] artikel in het Parool van 10 juli 2005 uit wat de geheimhoudingsplicht van advocaten en andere juristen inhoudt en waarom de advocaat die de officier van justitie Plooy waarschuwde dat zijn leven werd bedreigd juist handelde en Plooy zelf onjuist door de zaak in de publiciteit te brengen.

Wie dat artikel leest moet er rekening mee houden dat misschien niet alle feiten die Plooy aanleiding hebben gegeven zijn omstreden kranteninterview te geven in de openbaarheid zijn gekomen. De verantwoordelijke minister heeft de feiten afgewogen en besloten het interview niet te verbieden, dus wellicht dat er meer is dan in de krant heeft gestaan. Maar als er buiten de gepubliceerde feiten geen andere relevante redenen zouden zijn geweest en daar gaan we hier verder in het voorbeeld van uit, dan heeft Mevrouw R. naar mijn mening gelijk, dan heeft Plooy onrechtmatig gehandeld.

 

Wat voor veel mensen niet helemaal begrijpelijk zal zijn is dat bij de advocaat het beroepsethisch probleem gespeeld heeft of hij Plooy wel had kunnen waarschuwen. Wanneer je hoort dat iemand op de nominatie staat om vermoord te worden dan spreekt het toch vanzelf dat je hem waarschuwt? Hooguit zou je de waarschuwing zo dienen in te kleden dat de belangen van de cliënt daarbij zoveel mogelijk worden gesauveerd. En  natuurlijk gaat de bescherming van een mensenleven voor. Dat is uiteindelijk ook de conclusie die de tuchtrechter van de advocaat zou trekken, maar advocaten hechten zeer aan de absolute geheimhouding van alles wat hun door cliënten wordt toevertrouwd. De advocaat zou voor hij Plooy waarschuwde zeker met een kantoorgenoot, of als hij die niet had, met de deken hebben moeten overleggen of hij in dit geval de geheimhoudingsplicht kon schenden. Men zou het kunnen vergelijken met de medische procedures rond de euthanasie: in het geval van twee tegenstrijdige plichten[5] dient men nooit op eigen houtje te handelen, op grond van het deugdelijke ethische principe dat men er pas zeker van kan zijn gewetensvol te handelen als men ook aan anderen durft voor te leggen wat men van plan is te doen.

Men moet er bij dit alles overigens wel van uit gaan dat er een geheimhoudingsplicht bestond bij de advocaat in kwestie, dat het om informatie ging met andere woorden die de advocaat uit hoofde van zijn functie door een cliënt was toevertrouwd. Dat zal in casu wel het geval geweest zijn, maar een advocaat die van beroep consigliere is en juridische bijstand geeft bij het beramen van misdrijven handelt niet als advocaat en heeft daarom geen geheimhoudingsplicht of verschoningsrecht[6].

 

Een ander element van ethisch gedrag in de rechtspraktijk is het behoud van objectiviteit bij het geven van een oordeel. Dat geldt niet alleen voor rechters maar ook voor de elkaar bestrijdende advocaten, al zien die dat zelf vaak anders.

In een discussie aan de opvatting van een ander het volle pond geven zodat objectief het beste uit de discussie wordt gehaald, brengt niet alleen het recht vooruit maar laat ook de persoon van de tegenstander in zijn waarde. De klassieke retorica, waarin het vak van advocaat zijn oorsprong heeft, schiet in dit opzicht wellicht te kort.  Maar de geschiedschrijving, die toch ook vaak de vorm kiest van een bestrijding van de ideeën van anderen, kent een behoorlijk aantal voorbeelden van ethisch gedrag dat in dit opzicht onberispelijk is. Ik noem de Duitser Ranke, maar vooral de klassieke geschiedschrijver Thucydides. Sine ira et studio heet deze vorm van geschiedschrijven en zij is zeldzaam.

De uitdrukking stamt van Tacitus, de Romein, die haar zelf niet toepaste. Zij betekent ‘zonder wrok en partijdigheid’.

 

Thucydides, een van de eersten en misschien de grootste van de klassieke geschiedschrijvers, schrijft sine ira et studio, maar zeker niet onpartijdig in de zin van zelf geen mening hebben over de vraag aan welke kant in een discussie het gelijk ligt. Hij was nauw betrokken bij zijn onderwerp. Hij had zelf als generaal deelgenomen aan de Peloponnesische oorlog die hij in zijn studie beschreef en hij volstaat niet met een koele analyse van het gebeuren. Maar hij slaagt er in zijn voorkeuren niet op de loop te laten gaan met de feiten of met zijn gevoel voor fairness. Wat Thucydides onderscheidt van mindere collega’s zijn de eigenschappen die ook de goede rechter kenmerken. Dat hij een fraaie en heldere stijl van schrijven heeft lijkt bijna een bijproduct te zijn van de eerlijkheid waarmee hij schrijft en van zijn goede verstand.

Thucydides beschrijft het ontstaan van de oorlog, de belangen van de partijen, hun sterke en zwakke punten, de rol van het toeval en de afloop. Als iemand het op een van die punten niet met hem eens is, krijgt hij het materiaal om een ander standpunt te formuleren op een presenteerblaadje aangeboden.

 

De commissie Giscard had in de oorspronkelijk préambule bij het Europese constitutionele verdrag een Thucydides citaat opgenomen uit de beroemde en zeer fraaie rede van Pericles bij de begrafenis van een aantal vroeg gesneuvelden uit de oorlog.

Dat citaat was een pleidooi voor de democratische rechtstaat uit de mond van de grootste democratische staatsman uit de oudheid.

Naar alle waarschijnlijkheid is het geen letterlijke tekst van Pericles geweest, want technische middelen om zo’n speech op te nemen en te bewaren waren er niet en Thucydides schreef uit zijn geheugen en een behoorlijke tijd later. Hij zal het dus wel voor een deel zelf hebben geformuleerd. Het mooie is nu dat Thucydides zelf helemaal geen democraat was en dat systeem van regeren niet beschouwde als de bron van de welvaart en de macht van Athene maar als de belangrijkste reden voor haar nederlaag in de oorlog.

Dat is sine ira et studio en in dat opzicht verschilde de ethiek van de oudheid niet van de onze.

 

Wel op een ander belangrijk punt, dat met het voorgaande niets van doen heeft.

In de oudheid was de wijze van sterven een veel belangrijker fenomeen dan het sterven zelf. Wie dat goed wist te doen kon met terugwerkende kracht waarde geven aan zijn leven en in elk geval hoorde het er onlosmakelijk bij. Van niemand kon gezegd worden dat hij goed geleefd had voor bekend was hoe hij was gestorven.

Bij ons humanisten is sterven een taboe. We weten dat het komt en onvermijdelijk is maar we praten er niet over. Onlangs werd hier een arts die openlijk en met inachtneming van alle daarvoor bestaande medische regels een patiënt geholpen had om op een waardige manier van het leven afscheid te nemen door de HR veroordeeld voor hulp bij zelfmoord. Waarschijnlijk kon de HR niet anders want de delictsomschrijving staat in het wetboek van strafrecht en de Raad is er niet om de wet te verzetten. Dat doet hier de Kroon in samenwerking met de Staten Generaal.

Toch vind ik het persoonlijk ethisch moeilijk te aanvaarden dat iemand die gelukkig en in het respect van zijn medemensen heeft geleefd, gedwongen wordt de geestelijke en lichamelijke aftakeling mee te maken die de moderne medische wetenschap ons met zijn kunsten bereidt als wij de ons door de natuur toegemeten tijd overschrijden.

Over ethiek kan verschillend worden gedacht en ethische regels zijn aan ontwikkeling onderhevig. Zij hebben vaste elementen en variëren daarnaast per samenleving. Het zou onjuist zijn om te menen dat ieder maar zijn eigen ethische regels vast moet stellen en dat de ene regel niet beter is dan de andere. De overtuiging die in een samenleving wordt gedeeld over de inhoud van de ethiek vormt de kern van die samenleving. Een publieke bezinning daarop en een discussie daarover is een noodzaak. De maatschappij die niet langer een gemeenschappelijke ethiek heeft is immers rijp voor de sloop.

 

 

[1] Alleen bij tarieven boven de honderd procent worden uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn echt voordelig. Het misverstand dat dit ook bij lagere tarieven het geval zou zijn heeft niet alleen de fiscus maar ook de belastingbetaler en de nationale huishouding veel geld gekost.

[2] Van den Tempel, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, leerde dat het streven naar een rechtvaardige verdeling van de belastingdruk geen zin had zolang de maatschappij zelf niet rechtvaardig was. Belastingen die op zich zelf onredelijk waren als middel om een rechtvaardige samenleving te bereiken achtte hij daarom geoorloofd en geboden.

[3] Toen in het begin van de zeventiger jaren het Watergate schandaal ontstond was een van de issues daarbij het witten van illegaal geworven campagnebijdragen door de het comité voor de herverkiezing van de president. De voorzitter van dat comité was compagnon in het oude advocatenkantoor van Nixon, de minister van justitie Mitchell

[4] Een juist maar misschien wat verwarrend element in het artikel is de constatering dat advocaten wel en officieren geen verschoningsrecht hebben. De kwestie van het verschoningsrecht doet zich voor als iemand tegelijkertijd een plicht heeft om te spreken, bijvoorbeeld als getuige, en een plicht om te zwijgen, bijvoorbeeld op grond van zijn geheimhoudingsplicht. Het verschoningsrecht lost deze botsing van rechtsplichten in een aantal gevallen op ten gunste van de geheimhoudingsplicht, maar in het geval van Plooy was er zo te zien geen enkele plicht om met zijn mededeling in de openbaarheid te komen. De vraag of officieren al dan niet een verschoningsrecht hebben deed zich dus niet voor.

[5] In het geval de verplichting van de medicus om het leven te beschermen enerzijds en de verplichting om patiënten in hun nood bij te staan anderzijds.

[6] Een geheimhoudingsplicht die veel beroepsbeoefenaren hebben is niet absoluut. Zij moet onder omstandigheden worden afgewogen tegen een plicht uit andere hoofde om te spreken. Het verschoningsrecht beslist dat conflict van rechtsplichten ten voordele van de geheimhouding.

11:48 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

13 november

Collectivisme.

Collectivisme, zegt het woordenboek, is het tegenovergestelde van individualisme. Of in een andere definitie: ‘de voorkeur geven aan de belangen van de collectiviteit boven die van het individu’. Taalkundig lijkt de eerste definitie wel te kloppen maar of de tweede klopt is minder duidelijk, misschien klopt zij wel niet. In elk geval heeft die een andere inhoud. Wat staat er precies tegenover een individu? Is dat zijn naaste omgeving?Iedere willekeurige groep waar hij toe hoort? De nationale samenleving?

Er is nog een verschil tussen de twee definities. De tweede is normatief, de eerste feitelijk. Individualisme kan betekenen gericht op het individu en staat dan tegenover gericht op de collectiviteit. Maar het kan ook betekenen dat de collectiviteit ‘beter’ is dan het individu, waar bij vooralsnog in het midden blijft wat onder collectiviteit en wat onder beter moet worden verstaan.

Vooreerst dus twee vragen: wat is de collectiviteit? En: zijn individualisme en collectivisme feitelijke of normatieve begrippen? Het is duidelijk dat bij de tweede vraag  een keuze moet worden gemaakt want het door elkaar heen laten lopen van feitelijke en normatieve categorieën  is een intellectuele doodzonde,  niet volgens Marx en Hegel maar wel volgens David Hume en Immanuel Kant, twee veel knappere filosofen.

Wikipedia geeft de diverse socialistische politieke stromingen als voorbeelden van collectivisme. De net-encyclopedie noemt onder meer communisme, sociaal democratie en nationaal socialisme. Bij die voorbeelden heeft men een historisch houvast. Communisme en sociaaldemocratie hebben zich voldoende gemanifesteerd in de realiteit; het zijn niet alleen maar abstracte begrippen. Zij zijn of waren gericht op het belang van leden van de gemeenschap, ongeacht de eigen bijdrage van ieder lid. Iedereen moet in de ogen van de socialisten aan de gemeenschap bijdragen naar zijn kunnen en ontvangt van de gemeenschap naar zijn behoefte.

Iets dergelijks beoogde het nationaal socialisme, maar er was praktisch en principieel een groot verschil tussen de Nazi’s en de Sozi’s bij de formulering van het begrip gemeenschap of collectiviteit. Nazi’s verstonden daar het Duitse volk onder en de socialisten de wereldgemeenschap. Voor de Nazi’s waren niet alle mensen gelijk, voor de socialisten zijn ze dat wel. De socialisten hebben hetzelfde vage beeld van een gemeenschap dat men in de sociologische literatuur[1] kan aantreffen. De Nazi’s sloten vrij goed aan bij een nationaal gemeenschapbegrip dat ook kenmerkend was voor de klassieke oudheid. De polis van Plato en Aristoteles en urbs van de Romeinen waren entiteiten die met de begrippen Folk en Reich van Adolf Hitler vrij goed correspondeerden. Het Duitse begrip was niet tot een enkele stad beperkt. Het betrof een veel groter territoir. Voor het overige en met name ook in de normatieve component sloot het goed bij de oudheid aan. Niet het rassenbegrip. Daarvoor in de plaats had men in de oudheid het exclusieve begrip burger. Wie tot het Duitse volk wilde behoren moest niet alleen deel uitmaken van de Duitse cultuur maar ook van Arische afstamming zijn. Als Romein moest iemand als Romeins burger geboren zijn of later burgerrecht hebben verkregen. In de republikeinse tijd was dat vrijwel een onmogelijke opgave, getuige de bloedige bondgenotenoorlog[2], die over dat recht werd gevoerd. Romeins burger was eerder een hoedanigheid die met de adelstand uit de Middeleeuwen te vergelijken was.

Het Derde Rijk heeft maar twaalf jaar bestaan en van die twaalf waren de helft oorlogsjaren. Te kort om er historisch veel definitieve gegevens aan te kunnen ontlenen. Maar de Romeinse republiek heeft van +/- 750 voor tot +/- 50 voor Christus bestaan. Zeven honderd jaar, dat lijkt voldoende om conclusies te kunnen trekken.

Rome was collectivistisch, in de zin dat de stad vóór ging boven het individu. Burger zijn van Rome was een belangrijk deel van iemands identiteit. Deugden werden gedefinieerd als eigenschappen die iemand geschikt maakten om zijn stad te verdedigen of te besturen. Of iemand een goed mens was werd aan het einde van zijn leven bepaald aan de hand van de verdiensten die hij voor Rome had gehad.

In het eerste boek  van de Ethica Nicomachea definieert Aristoteles deugden             ( datgene wat rechtvaardig en nobel is) als een onderdeel van de politiek, d.w.z. en politiek is kennis van het publieke leven. Het gemene best van de stad zag hij niet als een ongeordende massa, maar als een organisch geheel waarin individuen en groepen allen de hun toegemeten plaats hadden, van waaruit ze hun bijdrage moesten leveren aan het geheel. Ook dat hoort tot de ethiek. De bekende uitdrukking mèden agán, die boven de toegangspoort stond van het orakel van Delphi betekende precies dat: houd maat in alles, ken Uw plaats, neem niet met minder genoegen en neem niet meer dan U toekomt op grond van Uw plaats in het leven[3].

Het is evident dat dit een heel andere begrip collectiviteit veronderstelt dan  we in het socialisme tegen komen en ook een heel andere ethiek dan de tegenwoordige . Voor zover de begrippen individu en collectiviteit in het socialisme of het liberalisme een ethische inhoud hebben is die  vaag, niet veel meer dan collectiviteit goed, individu slecht (socialistisch) of het omgekeerde ( liberaal).

Het communisme zoals het zich zeventig jaar lang  in de Sovjet Unie heeft ontwikkeld kende in de praktijk een grotere ongelijkheid[4] dan de westerse samenleving, maar dat was in strijd met de eigen beginselen en bleef beperkt tot de partij.. Behalve intern, binnen  de communistische partij, vertoonde de samenleving van de Sovjet Unie weinig structuur. Een gestructureerde samenleving zoals in de oudheid lijkt immers  in strijd te komen met het gelijkheidsbeginsel.

Dit gebrek aan structuur in de samenleving heeft het communisme gemeen met het liberalisme. Maar er is ook een groot verschil De liberalen zien de overheid als een faciliterend instituut. Zij is er om het individu het leven mogelijk ( conservatieve liberalen) of aangenaam ( moderne liberalen) te maken. Voor de communist vallen overheid en samenleving samen, in die zin dat de overheid het rationele en bestuurlijke deel van de samenleving is, eigenlijk de enige structuur die erkend wordt en die er toe doet. Al het andere is aan de overheid ondergeschikt  en kan door haar worden aangestuurd, zowel individuen als groeperingen. De socialisten denken daar net zo over als de communisten met dit ene verschil: bij de communisten staan de partij en de overheid boven de wet en bij de socialisten niet. Rechtstaat en democratie zijn met socialisme te combineren, met communisme Sovjet stijl niet.

De oudheid had een soortgelijk begrip overheid als de socialisten en communisten, maar ging nog een stap verder: de overheid had dezelfde absolute bevoegdheden maar bovendien was de samenleving op die functie van de overheid ingericht. De stad was met andere woorden een organisatie gericht op overleven door middel  van concurrentie met andere steden. Die gedachte lag ook ten grondslag aan het nationaal socialisme en in dat opzicht leek het meer op de oudheid dan het communisme of de sociaal democratie.

De overheid stuurde in de oudheid niet de economie aan, zoals dat in het communisme en socialisme het geval is. Niet omdat men daar staatsrechtelijke of filosofische bezwaren tegen had, maar omdat er geen economie in onze zin was. Industrie was er niet, er was landbouw en ambacht[5] en verreweg de belangrijkste economische activiteit was de handel. Voor zover die handel diende om in het levensonderhoud van de grote stadsbevolking te voorzien bemoeide de overheid er zich er weer wel mee. Het was dus geen principe zaak. Maar in tegenstelling tot onze samenleving, waarin de economie centraal staat, was zij in de ogen van de Grieken en Romeinen niet belangrijk. Men dacht er niet systematisch over na. De leidende klasse in de samenleving had landgoederen, waarop voldoende geproduceerd werd voor het eigen levensonderhoud. Zelf zou geen fatsoenlijk Romeins burger economische activiteiten verrichten. Dat was werk voor het personeel en hij bemoeide zich er niet mee. Alleen politiek en filosofie interesseerde de goed opgeleide Romein. Zijn deugden waren nog steeds die van de oude stadstaat: de eigenschappen die hem is staat stelden de stad de overhand te doen krijgen in haar concurrentie met andere steden. Hitler of Seneca. Qua ethiek maakt het niet te veel verschil. Beider  ethiek was gebaseerd op een soort samenleving waar het individu ondergeschikt was aan de gemeenschap en de gemeenschap een middel tot overleven in een vijandige wereld.

[1] Sociologie is de wetenschap omtrent de onderlinge verhoudingen van in gemeenschappelijk verband levende organismen, en de wetten die deze gemeenschap beheersen. Aldus een van de vele definities die geen van alle erg helder zijn.

[2] 91 tot 88 voor Christus

[3] Zie bijvoorbeeld Gilbert Murray in diens inleiding op de Engelse vertaling van de Oresteia ( George Allen 1928).. Murray was Regius hoogleraar Grieks in Oxford en stond bekend als de beste oudheidkenner van zijn tijd

[4] In twee opzichten: de Lorenz curve, die het verband weer geeft tussen het cumulatief percentage van de bevolkingsomvang, en het cumulatief percentage van de inkomens van diezelfde bevolking was in het westen platter, het inkomen was er dus gelijkmatiger verdeeld. De macht was een monopolie van de communistische partij. Wie daar geen deel van uitmaakte had geen macht en ook binnen de partij was de zeggenschap hiërarchisch verdeeld.

[5] Sommige producten zoals bijvoorbeeld wapens werden op den duur wel op industriële schaal gemaakt en ook de bouw was goed georganiseerd, maar een industrieel bedrijfsleven met een groot service apparaat zoals wij dat kennen was er niet. In hoofdzaak omdat de techniek ervoor ontbrak.

20:49 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

18 oktober

doel en middelen

 

Qui veut la fin, veut aussi les moyens, zegt Jean Jacques Rousseau in het vijfde hoofdstuk  van zijn Du Contrat Social. Het betoog dat volgt op dit onjuiste uitgangspunt is verder heel verdedigbaar. Hij zegt daar namelijk dat mensen die niet bereid zijn om hun eigen leven te offeren voor welk doel dan ook nog best in staat kunnen zijn om het risico te nemen om het leven te komen als het te bereiken doel maar belangrijk genoeg is. Dat is een kwestie van afwegen. In het aanvaarden van risico’s zijn we vaak heel fatalistisch. Zolang er maar een minimale kans is dat we het er levend afbrengen vind je al mensen die bereid zijn om de kans te nemen. Fatalistisch of gewoon slecht in het inschatten van kansen, misschien wel allebei.

 

Hoe dan ook, dat wie het doel wil ook de middelen wil is een variant op het adagium dat het doel de middelen heiligt. Het is nu juist een kern van iedere vorm van  ethiek dat sommige doelen sommige middelen heiligen maar niet alle doelen alle middelen. Het kiezen tussen twee kwaden, wat we allemaal wel eens moeten doen is vaak te formuleren als het goede doel laten prevaleren boven het slechte middel, of juist het doel laten schieten omdat het middel niet te pruimen is.

 

Die keuze wordt nog extra gecompliceerd omdat het doel vaak ver weg ligt en nogal abstract is, terwijl het middel bekend en dichtbij is. Doel en middel vergelijken heeft daarom vaak iets van appels en peren en dat hoort je extra voorzichtig te maken.

20:25 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

16 oktober

Over normen en waarden.

 

De normen en waarden van een samenleving haal je niet uit de leerboeken. Wie weten wil welke normen en waarden daadwerkelijk gelden in een tijd moet de literatuur lezen die toen geschreven werd. Uit een roman van Jane Austen valt meer af te leiden over de regels die golden in de upper middle class van Engeland ten tijde van de Napoleontische oorlogen dan uit de preken van de toenmalige bisschop van Canterbury.

 

Wie een willekeurig romannetje, een western bijvoorbeeld, leest dat in de twintigste eeuw geschreven is kan daaruit afleiden dat het doden van een tegenstander, hoe slecht die ook is, alleen mag uit zelfverdediging of de verdediging van een ander. De schrijvers van westerns en hun hoofdpersonen laten daarom geen moeite achterwege om de boef in een positie te manoeuvreren waarin hij in overeenstemming met de regels en dus straffeloos kan worden neergeschoten.

 

Wie daarentegen Caesar leest of Cicero ziet dat die schrijvers daar helemaal niet mee zaten. In hun tijd was het om het leven brengen van een tegenstander geoorloofd, ook als die er, bij wijze van spreken, niet om gevraagd had. Een mensenleven was niet sacrosanct tegen het einde van de Romeinse Republiek. Het doden van een tegenstander of hem in leven laten was eerder een kwestie van opportuniteit, tenzij natuurlijk de wet het verbood, want wetgetrouw was men wel, maar de wet verbood het lang niet altijd . Min of meer tot hun eigen verbazing komen beide schrijvers tot de conclusie dat het profijtelijk kan zijn tegenstanders te vergeven en af te zien van wraak.

 

Paul Cliteur pleitte in Buitenhof van 21 December 2003 in deze klassieke traditie voor het in leven laten van Saddam Hoessein, niet uit menslievendheid maar uit strategische overwegingen. Executie zou hem misschien tot een martelaar kunnen maken voor de zaak van het Arabisch terrorisme. Gezien de afwijkende ethiek en het afwijkende begrip martelaar in de Arabische wereld lijkt me deze opvatting overigens niet plausibel. Een voormalige ambtenaar van buitenlandse zaken die in het zelfde programma optrad ging er gretig op in en riep heel Europa op om zich tegen toepassing van de doodstraf tegen Saddam te verzetten. Hij vond – en terecht – dat de doodstraf niet in onze huidige Europese cultuur past. Dat is dus een heel andere reden dan die van Cliteur, maar hier vond een botsing van normen en waarden plaats die door de gespreksleider niet werd onderkend.

 

12:54 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

Gesinnungsethik.

 

 

Max Weber veroordeelt mensen in een verantwoordelijke positie die hun ethische instincten volgen en weigeren om de consequenties van hun handelen of nalaten mee in hun beschouwingen te betrekken. Hij propageert de Verantwortungsethik.

 

Niccolò Machiavelli vervaardigde met zijn boek  Il Principe een handleiding voor autocraten, volledig gebaseerd op het utiliteitsdenken dat aan de Verantwortungsethik van Weber ten grondslag ligt. Ook vorsten als Frederik de Grote van Pruisen, die door hun tijdgenoten en de geschiedenis als volleerde Machiavellisten werden beschouwd, konden daar in het openbaar hun goedkeuren niet aan hechten en terecht. Verantwortungsethik als morele leidraad leidt altijd tot ongelukken. Het leent zich te gemakkelijk tot misbruik. Waarschijnlijk kan een verantwoordelijk leider niet anders dan zijn gedrag erop baseren, maar hij kan er zich nooit in het openbaar op beroepen. Begaat hij een misdaad omdat de gevolgen van het nalaten erger zijn dan de misdaad zelf, dan zal hij er niettemin voor moeten boeten. Dat moet hij dan zonder morren doen, dat is de consequentie van deze ethiek

12:21 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

Ethiek, de sociologische motor.

 

 

Uit een recent onderzoek van het Max Planck Institut blijkt dat de verschillen tussen mensen en de andere mensapen niet zozeer in hun individuele probleemoplossend vermogen liggen, maar in hun sociale vermogen. Onder sociaal vermogen zou dan onder meer zijn te verstaan het vermogen om samen te werken, te communiceren, zich in anderen in te leven, en anderen te imiteren.

Een belangrijk aspect van sociaal vermogen lijkt ook te zijn gelegen in wat zou kunnen worden genoemd de ethische faculteit, inzicht in wat ethisch juist en onjuist is en de bereidheid zich dienovereenkomstig te gedragen.

 

In het verlengde hiervan zou het relevante verschil tussen de meer en minder succesvolle menselijke culturen  niet moeten worden gezocht in de grotere of minder grote intelligentie van haar leden, maar in het vermogen om de leden van de groep te organiseren. Hoe groter het aantal mensen dat binnen een cultuur kan samenwerken, hoe groter het succes en dus de welvaart.

 

Zoals Adam Smith in 1776 al vaststelde:

 

“the greatest improvement in the productive powers of labour and the greater part of the skill, dexterity, and judgment with which it is anywhere directed, or applied, seem to have been the effects of the division of labour”.

 

Een arbeidsverdeling is gebaseerd op vrijwillige en vreedzame samenwerking. Het ligt voor de hand dat hoe hoger het ethisch vermogen van een samenleving, hoe hoger ceteris paribus het vermogen tot samenwerking zal zijn.  Een onderzoek in die richting moet worden afgewacht, maar op het eerste gezicht lijken de huidige gebeurtenissen in de zogenaamde mislukte staten in Zuid Amerika, Afrika en het Midden Oosten deze theorie te bevestigen. Waar geen welvaart is, is in het algemeen het niveau van sociale organisatie laag en van het geweld hoog.

 

Het blijft bij dit soort theorieën altijd de vraag wat de kip is en wat het ei of, met andere woorden, het de succesvolle samenleving is die ruimte schept voor de ethiek of omgekeerd de ethiek het succes van de samenleving bepaalt. Waarschijnlijk is er sprake van een wisselwerking maar ook dan lijkt het fenomeen ethiek als sociologische en economische motor onderbelicht te wezen.

 

 

 

12:17 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

04 oktober

Moraliteit in Europese verhoudingen.

 

 

Je trekt iemand bij moeilijke onderhandelingen over de brug, door hem voor de toekomst iets te beloven. Het nakomen van de belofte komt je later op een of andere manier niet goed uit en degene tegenover wie de belofte is gedaan zit niet in een positie om er iets aan te kunnen doen. Desgewenst kun je anderen, als die het moeten goedkeuren of ermee moeten leven, uitleggen dat voortschrijdend inzicht of een geheel veranderde situatie meebrengen dat de voorwaarden waaronder de belofte geldig was er niet langer zijn. Dan hebben we exact te situatie waarin Machiavelli aan machthebbers adviseerde om de belofte te verbreken en waarin bij een rechtgeaarde Nederlander de haren overeind gaan staan. Lees FD van 10 December 2003 over Euronext.

 

Tussen Nederland en de buurlanden van continentaal Europa bestaat een cultuurverschil en het duidelijkst komt dat tot uiting tussen Nederland en Frankrijk. Nederland is een land waarin besluiten worden genomen op grond van wat behoort en van wat is overeengekomen, althans dat is de manier waarop met de besluitennemers wordt afgerekend. Gekeken wordt of men zich netjes gedragen heeft, heeft gedaan wat behoort. In Frankrijk gelden de feiten, daar telt of wat men doet succesvol is en de wereld er wat mee op schiet.

 

Dit betekent ondermeer dat je met Fransen alleen maar afspraken moet maken waarvan je weet dat je die te allen tijde kunt afdwingen of afspraken waarvan duidelijk is dat naleving tenminste zozeer in hun belang is als in dat van jou. Liefst het laatste want uiteindelijk schiet niemand erg op met afspraken die moeten worden afgedwongen. Wie zichzelf in een situatie manoeuvreert die hij niet in de hand kan houden heeft het ook aan zich zelf te wijten als hij op zijn gezicht gaat. Morele verplichtingen hebben Fransen en Italianen misschien wel tegenover hun familie, vrienden en kennissen, maar niet  tegenover willekeurige zakenpartners.

 

Nederland en Noord Europese landen in het algemeen zijn anders. Bij ons is de samenleving meer gebaseerd op onderling vertrouwen. Hierbij speelt de humanistische gedachte een rol dat niet alleen de leden van je clan, maar dat iedereen in principe je naaste is, zodat je ook iedereen moet kunnen vertrouwen. Dat is de norm, al betekent dat natuurlijk niet dat iedereen zich daar altijd aan houdt. Het betekent wel dat wie zich er niet aan houdt daarover ter verantwoording kan worden geroepen

 

Is deze Noord Europese manier om met elkaar om te gaan nu beter dan de Franse. Nee, niet zonder meer en niet altijd en ja, toch in het algemeen wel.

 

Een samenleving die op onderling vertrouwen is gebaseerd en dat vol weet te houden presteert meer dan een samenleving van ieder voor zich en God voor ons allen. Vertrouwen is het cement van de samenleving, het voorkomt veel bureaucratie, maakt verdeling van de onderlinge taken gemakkelijker en vergroot het potentieel voor welvaart. Lees daarvoor Adam Smith, Een onderzoek naar de oorzaken en de aard van de welvaart van naties. Zie ook recenter Fukuyama.

Daarnaast is het de moeite waard om Darwin, Kant en Machiavelli goed te lezen. Wat deze ethici ons leren komt, kort samengevat, hier op neer.

 

De natuurlijke wereld is de wereld van de feiten. Alleen de menselijke samenleving kent morele normen. Normen zijn van oorsprong gedragsregels voor kleine groepen van mensen, die genetisch met elkaar verbonden zijn. Zo zijn ze in elk geval in de evolutie ontstaan. Het is belangrijk om de wereld van de normen en de wereld van de feiten uit elkaar te houden en goed te begrijpen dat iets niet zo is omdat het eigenlijk zo zou moeten zijn. Pas nadat je een behoorlijke feitelijk analyse hebt gemaakt waarbij emotie en wensen buiten beschouwing blijven weet je of iets kan of dat het niet kan. Dan kun je een voorlopig besluit nemen met het oog op de mogelijke en tevens wenselijke gevolgen. Op een voorgenomen handeling kan dan een morele norm worden toegepast.

 

De indruk bestaat dat die leer in Frankrijk beter wordt begrepen en gevolgd dan in de Noord Europese landen. In Nederland heeft de morele norm altijd en overal prioriteit, ongeacht de uitkomst van de feitelijke analyse. Dat lijdt tot hypocrisie en ook wel tot onzinnige besluiten. Beter is het om de moraliteit te gebruiken voor een marginale toetsing van de voorgenomen handeling. Als de handeling op grond van de feiten mogelijk en wenselijk is dan blijft hij pas achterwege als het moreel echt van de gekken is.

Voor het overige dient iedereen zich ervan bewust te zijn dat ook de publieke opinie een van de feiten is waarbij in een analyse rekening moet worden gehouden. De publiek opinie is aan de andere kant geen constante factor en vaak heel locaal. Wat wel een  belangrijk moreel feit is, is dat je elkaar in de wereld altijd opnieuw blijft tegen komen en dat een reputatie van betrouwbaarheid en rechtschapenheid in dat verkeer een belangrijk asset is. Ook dat is een feit.

14:12 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

Ethiek en diergedrag.

 

Laatst zag ik een Engelse televisie uitzending over het gedrag van olifanten. De mevrouw die de begeleidende tekst deed vond dat het de beesten niet verweten kon worden dat ze het milieu aantastten wanneer ze door mensen onder druk gezet werden. Bij implicatie was zo’n verwijt wel op zijn plaats geweest als het excuus niet had kunnen gelden. Is dat nu zo? Kan het dieren verweten worden wanneer zij zich zo gedragen dat andere wezens en met name mensen daar schade van ondervinden? Wij verwijten het weer toch ook de overstroming en blikseminslag niet die het veroorzaakt?

 

De vraag heeft een aantal kanten. Zijn dieren als olifanten ons iets verplicht zodat ze als gevolg daarvan te kort kunnen schieten? Zijn dieren zich bewust van het nadeel dat ze veroorzaken en zo ja zijn ze in staat het schadeveroorzakend gedrag te vermijden?

 

De scheiding tussen mensen en andere diersoorten is niet zo scherp te trekken als het Jodendom en de daarvan afgeleide godsdiensten dat graag zien. Vooral de intelligente sociale diersoorten hebben met grote waarschijnlijkheid een vorm van ethiek, een ander woord voor het bewuste gedrag van een individu dat gericht is op het welzijn van de groep en de individuen die daar deel van uitmaken. Verder maken alle dieren deel uit van een ecologie, die ze met andere soorten delen en is het behoud van die ecologie voor alle deelnemende diersoorten, dus ook voor olifanten bijvoorbeeld, van levensbelang en daarmee een verplichting. De verplichting tegenover de eigen soort wordt door het gemeenschappelijk belang een verplichting tegen andere soorten.

 

Weten dieren dat gedrag dat hun overleving bedreigt verkeerd is? Als ze überhaupt het benul hebben dat gedrag verkeerd kan zijn dan is het antwoord waarschijnlijk ja. Juist als overlevingsinstincten waarschuwen tegen een bepaalde vorm van gedrag, dan is dat te vertalen als “verkeerd”, dat is nu precies de functie van het instinct, daarom heeft het overleefd.

 

Vaak waarschuwen biologen tegen sentimentele vormen van antropomorfisme, het doen of dieren eigelijk verklede mensen zijn, maar een verwijt aan dieren die hun eigen omgeving en die van hun medeschepselen aantasten lijkt op zijn plaats. Al kun je je natuurlijk afvragen wat je met zo’n verwijt moet.

13:52 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

28 augustus

Macht en ethiek, Alexander en Machiavelli.

 

Toen Philotas betrokken raakt bij een complot tegen zijn jeugdvriend Alexander de Grote werd niet alleen hij zelf geëxecuteerd, maar ook zijn vader Parmenion. Parmenion was de belangrijkste generaal geweest van Philippus, de vader van Alexander. Hij was een van de weinige militair/politieke figuren in Macedonië die zelf in staat waren om de macht in het land aan zich te trekken, met voldoende charisma en een bijna even grote reputatie bij het leger als Alexander.  Hij was ten tijde van het gebeuren belast met de bewaking van de vitale toevoerwegen vanuit Macedonië naar het strijdtoneel in Azië.

 

Machiavelli zou het gebeuren als voorbeeld gebruikt kunnen hebben in zijn boek over alleenheersers. De vraag was niet of Parmenion medeschuldig was aan het complot, maar of Alexander hem op die belangrijke post langer kon vertrouwen, na de executie van zijn enige overlevende zoon. Dat risico was op twee verschillende manieren te groot. De grootte van de kans dat hij onbetrouwbaar zou blijken was één en de omvang van de mogelijke gevolgen, de downside, was twee.

Als bevelhebber van een leger dat in zijn geheel op het spel zou komen te staan als Parmenion zich tegen hem keerde, kon Alexander niet anders dan hem uit de weg te laten ruimen.

 

Deze beslissing, die hem altijd verweten is door biografen en historici, was onhoudbaar vanuit strafrechtelijk, maar noodzakelijk vanuit militair oogpunt. Zonder deze beslissing zou het leger van Alexander van Macedonïe na een aantal successen misschien op dezelfde manier ten onder zijn gegaan aan verbroken toevoerlijnen in een oorlog ver van zijn basis, zoals dat gebeurde met het leger van zijn verre neef Pyrrhus in Italië of van Napoleon in Rusland.

 

Niccolò Machiavelli bekijkt de positie van een vorst uitsluitend vanuit een oogpunt van machtshandhaving. Overwegingen van moraliteit spelen geen zelfstandige rol in zijn betoog. Ze komen ter sprake in zoverre als zij degenen over wie macht wordt uitgeoefend beïnvloeden, als machtsargumenten dus.

 

Dat wil niet zeggen dat Machiavelli of de heersers die zijn advies in de praktijk brengen immoreel of amoreel zijn. Het wil zeggen dat zij machtsoverwegingen en morele overwegingen niet door elkaar heen laten lopen. Van Alexander wordt vermoed dat hij de rest van zijn korte leven met de moord op Parmenion heeft gezeten, maar ook steeds van de noodzaak van de moord overtuigd is gebleven. De redenering loopt ongeveer als volgt: Het was een publieke en geen private aangelegenheid. Daarin gelden andere regels. Voor een persoonlijk belang had Alexander hem niet laten vermoorden. Dat Parmenion onrecht werd aangedaan ontkende hij niet, maar dat een generaal een eerste verantwoordelijkheid heeft tegenover zijn leger en zijn land, dat woog sterker.

 

Iets dergelijks gold voor de Gotenkoning Theoderik, die zijn rivaal Odoaker tijdens een verzoeningsdiner met eigen hand vermoordde, maar daarna dertig jaar in vrede en rechtvaardigheid regeerde in Italië. Het risico om de man in leven te laten was hem te groot geweest.

 

Of  beslissingen als die van Alexander en Theoderik gerechtvaardigd kunnen worden moet men zich afvragen. Het antwoord is niet zo vanzelfsprekend. Hier speelt het bekende ethische probleem van de afweging van doel en middelen. Een moord is vrijwel altijd een ongeoorloofd middel, maar toch zijn veel mensen er in gemoede van overtuigd dat de aanslag van Stauffenberg c.s. op Hitler gerechtvaardigd was. Men probeert het dilemma te verzachten door een versluierend woordgebruik. Men spreekt van aanslag in plaats van moordaanslag of moord, maar in de feiten verandert dat niets. Indien de aanslag zou zijn gelukt hadden de plegers wellicht bereikt dat een deel van de zes miljoen Joden niet zou zijn vermoord en dat de oorlog eerder zou zijn afgelopen. Weinigen hebben hen daarom achteraf lastig gevallen met ethische verwijten.

 

Machiavelli had in zoverre gelijk dat men de twee soorten argumenten, ethische en machtsargumenten, bij de besluitvorming nooit door elkaar heen moet laten lopen. Eerst moet men zien wat nodig is en dan hoort een morele toets te worden toegepast, waarbij doel en middelen met elkaar in evenwicht behoren te zijn, zo luidt ongeveer het ethische voorschrift voor machthebbers. In de praktijk betekent dat, dat de dringendheid van het doel moet worden afgewogen tegen het ethisch tekort in de middelen. Vaak  gaat het niet om zulke dramatische zaken als moord, maar om kleinere ongerechtigheid. Zonder vuile handen kunnen regeren is een luxe die maar weinigen is gegeven. In de politiek regeert niet alleen de leugen maar ook de keuze voor het minste kwaad. Vaak is de leugen het minste kwaad.

19:19 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

30 juli

Ethiek in de zorg.

 

Is er een goede ethische reden om ons minder te bekommeren om de gezondheid van mensen in derde wereldlanden dan hier in Nederland? Ik vraag dit omdat ons systeem van financiering van de gezondheidszorg wordt verdedigd met een beroep op de solidariteit. Die solidariteit houdt in de praktijk op bij de mensen die door hun aanwezigheid h.t.l.in de praktische omstandigheden verkeren op de zorg aanspraak te kunnen maken. Als de aanspraken van anderen op onze solidariteit even sterk zouden zijn, zou met ons systeem ethisch iets niet in orde zijn. Wij zouden dan nalaten de nodige maatregelen te nemen om de verdelende rechtvaardigheid in acht te nemen en gelijke toegang tot de zorg voor alle mensen te verzekeren ongeacht hun woonplaats.

De reden waarom de toegang tot de zorg ophoudt bij de landsgrenzen is in de eerste plaats praktisch. Het systeem is ontstaan als een voorziening in lokale behoeften, betaald door de gebruikers en dat is het in de grond nog steeds. Hoewel in Nederland de financiering van de zorg altijd een sterk element van filantropie heeft gehad (sommige stichtingen voor de gezondheidszorg dateren nog uit de middeleeuwen) was ook die filantropie lokaal gericht. Niet de zieken, maar de zorginstellingen werden gefinancierd en dat gebeurde om voor de hand liggende reden door degenen die van de instellingen gebruik maakten en voorts door lokale sympathisanten die zich voor zieken en hulpbehoevenden in hun omgeving verantwoordelijk voelden.

Het is een waarneembaar feit dat mensen meer sympathie voelen en in elk geval meer doen voor mensen in hun naaste omgeving dan voor willekeurige vreemden. Dit wordt uitgedrukt in het spreekwoord “het hemd is nader dan de rok”. De vraag die om beantwoording roept is of de gevoelens  en gewoonten die door het spreekwoord worden uitgedrukt ethisch in orde zijn of niet. Stel dat die vraag positief beantwoord zou worden dan ligt een tweede vraag voor de hand: hoe zit het dan met solidariteit, neemt de plicht daartoe af, naarmate de afstand toeneemt? Vervolgens, wat is afstand in dit verband? Genetisch, cultureel, geografisch of een soort combinatie van de verschillende vormen van afstand?

Een ethische les die op deze vragen betrekking heeft is afkomstig van Jezus van Nazareth: de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan[1]. Kort samengevat komt deze les hier op neer dat mensen een zorgplicht hebben tegenover hun naasten. Die zorgplicht strekt zich uit tot iedereen die op onze weg komt en zorg nodig heeft, als tenminste degenen die de zorgbehoevende nader staan  of die beter gekwalificeerd zijn dan wij om de zorg te geven, verstek laten gaan. Iedereen kan dus Uw naaste zijn, maar alleen als het op Uw weg komt, U hoeft de zorgplicht niet op te zoeken.

De regel van de barmhartige Samaritaan wijkt af van de regel van het spreekwoord van het hemd en de rok, maar toch minder dan vaak wordt aangenomen. Om dat toe te lichten, of eigenlijk meer voor de aardigheid, veroorloof ik mij een kleine historische uitweiding.

In de tijd van Jezus van Nazareth waren de Joden al weer enige eeuwen terug uit de Babylonische gevangenschap, maar de herinnering eraan was nog vers en de gevangenschap bestond in zekere zin ook nog steeds. De Babylonische gevangenschap moet U eerder zien als een variant op de diaspora van tegenwoordig dan als een echte gevangenschap. De Joden woonden ver van het arme Palestina in het rijke en beschaafde Babylon, dat wel vergelijkbaar is met de VS van tegenwoordig. De Joden zijn ook lang niet allemaal teruggekomen in de tijd van de Persenkoning Cyrus, die de terugkeer naar Jeruzalem mogelijk had gemaakt. Zowel in Babylon als elders in de beschaafde wereld buiten Palestina bleven vestigingen van Joden bestaan, zoals dat ook nu nog het geval is. Dit hield in dat de teruggekeerde Joden veel rijker en beschaafder waren dan de lokale bevolking, de Samaritanen, en dat zij materiele hulp ontvingen van hun familieleden elders. Deze Zionisten avant la lettre keken neer op de Samaritanen, die met haat en geweld reageerden op dit gebrek aan respect. Het is nogal waarschijnlijk dat de rovers, waarvan in de parabel sprake is, ook Samaritanen waren en de kans dat Samaritanen Joden zouden helpen in plaats van vermoorden was ongeveer even groot als dat Palestijnen dat tegenwoordig zouden doen.

Om nu eerst vooraanstaande  Joden de gewonde Joodse man te laten passeren en voor dood te laten liggen en hem uiteindelijk te laten bijstaan door een Samaritaan, dat is op het eerste gezicht het spreekwoord van hemd en rok op zijn kop zetten. Toch is het niet alleen maar provoceren ter wille van het schokeffect. Wat Jezus wilde zeggen is dat het begrip naaste dient te worden uitgebreid. Dat begrip is niet meer beperkt tot degenen die door bloedverwantschap en culturele banden met ons verbonden zijn. Aan de andere kant is de naaste ook niet zomaar iedereen op de wereld, wat als praktisch effect zou hebben dat degenen die acuut aanspraak hebben op onze bijstand misschien niet meer aan de beurt zouden komen.

Terugkomend nu op de beginvraag:  is er een goede reden om ons minder te bekommeren om mensen in de derde wereld dan om mensen hier. Het antwoord lijkt ja te zijn. Solidariteit of naastenliefde begint in de onmiddellijke nabijheid, maar iedereen die geen hulp van anderen krijgt, heeft ook als hij verder weg leeft, nog aanspraak op onze hulp, onder voorwaarde dat hun eigen naasten die hulp niet geven en dat verder de hulp aan degenen die ons zelf het naaste staan daar niet onder lijdt.

Zo ongeveer denk ik dat het ethisch zit.

Nu de financiering van de zorg. Hebben wij tegenover alle inwoners van Nederland een gelijke solidariteit te betrachten. Nee, maar praktisch wel zoveel solidariteit tegenover iedereen, dat wie in medische nood zit geholpen zal worden als hij zich zelf niet kan helpen en hij ook niet op voldoende bijstand van zijn naaste omgeving kan rekenen.

Dit leidt niet noodzakelijk tot een nationale gezondheidszorg naar Engels model, maar wel tot een soort zorg zoals wij vroeger in Nederland hadden, waar iedereen zelf betaalt voor zijn medische behoeften en die van zijn familie, zoals hij ook betaalt voor zijn boterhammen en het dak boven zijn hoofd, maar met een fonds voor opvang voor die dringende medische behoeften, waar anders financiering voor zou ontbreken. Vroeger waren het de particuliere stichtingen die insprongen, later vervangen door de kas van de centrale overheid of van speciaal daarvoor opgerichte semi- publiekrechtelijke organen, de ziekenfondsen. Deze openbare of semi-openbare middelen schieten sinds enige tijd te kort. De oorzaken voor de tekorten zijn gelegen in de omstandigheid dat ook niet dringende medische behoeften worden gedekt uit de commune fondsen en dat ook mensen worden ondersteund die het heel goed zelf zouden kunnen betalen. In het financieringstekort is ten dele voorzien door een stop op de jaarlijkse aantallen verstrekkingen, ook wel eens door een stop op verstrekkingen die zeer dringend zijn, en ten dele door opcenten te heffen op de premies van particuliere ziekteverzekeringen. Sinds kort is dit systeem vervangen door iets dat in wezen neerkomt op een ziekenfonds voor iedereen en dicht in de buurt van een nationale gezondheidszorg Engelse stijl.

De afgedwongen solidariteit via premieopslagen verstoorde de internationale concurrentieverhoudingen van verzekeringsmaatschappijen en leek in strijd met de Europese wetgeving. Hij heeft mede wellicht om die reden ook geen stand gehouden[2]. Bovendien was het systeem lelijk en overbodig. De bijdrage had net zo goed uit de centrale overheidskas kunnen komen. Er was geen reden waarom particulier verzekerden meer solidair zouden moeten zijn met ziekenfondspatienten dan andere Nederlanders. Er was eerder sprake van een bureaucratisch handigheidje dan van echte solidariteit. Het nieuw ingevoerde systeem heeft in elk geval het voordeel van grotere duidelijkheid, maar een behoorlijk ethisch fundament heeft het nog steeds niet.

Als we afzien van alle mythevorming in de zorg en kijken naar wat er daadwerkelijk gebeurt, dan hebben we in Nederland nu een nationale gezondheidszorg die voor iedereen op dezelfde wijze toegankelijk is en die door een speciaal soort belasting wordt gefinancierd: de ziekenfondspremie en de premie voor particuliere ziektekostenverzekeringen, dat maakt nu ook formeel geen verschil meer[3]. De enkele buitenlander of de bijzondere particulier die niet verzekerd was, kon gevoeglijk worden verwaarloosd, hij was statistisch niet significant. In het systeem speelde hij geen rol. De wetgever heeft de logische volgende stap genomen en voor de financiering van de nationale gezondheidszorg ook een enkele nationaal verzekeringssysteem ingevoerd.

De kosten die voor medische verrichtingen aan zorgverzekeraars in rekening worden gebracht houden geen direct verband met de werkelijk aan de verrichtingen ten grondslag liggende kosten. Mooiste voorbeeld daarvan is de beddenprijs. De verrichting[4] die bestaat uit het voor een dag aan de patiënt ter beschikking stellen van een ziekenhuisbed wordt in rekening gebracht voor een prijs die voor een belangrijk deel kan zijn samengesteld uit de verliezen die in de voorafgaande jaren door het ziekenhuis op andere verrichtingen zijn geleden. Zij heeft niets te maken met de integrale of differentiële kostprijs van het bed in kwestie.

Is dit ethisch verantwoord? Ik meen van niet. Als een dergelijke kostprijs in rekening wordt gebracht aan een verzekeraar die zelf aan de totstandkoming ervan heeft meegewerkt is het nog tot daar aan toe, maar de onverzekerde particulier die deze prijs moet betalen wordt in strijd met alle regels van redelijkheid en ethiek behandeld.

De zorgverschaffer die efficiënt werkt en haar kosten weet te beperken tot een niveau beneden de opbrengst, moet de meeropbrengst afstaan. Die gaat naar degenen die inefficiënt gewerkt hebben en minder hebben gedeclareerd, zodat uitbetaling van lonen van de medewerkers en winsten van de zelfstandigen in de zorg in gevaar komen. Is dit ethisch verantwoord? Loontrekkenden zijn reeds op andere wijze verzekerd en winstgenieters mogen wel enig risico lopen. Ik meen dat managers die inefficiënt werken, bijvoorbeeld doordat verrichtingen onvoldoende worden geregistreerd en gedeclareerd, of doordat niet hard genoeg wordt gewerkt, daar zelf de gevolgen van moeten ondervinden. Goed of slecht werken hoort een verschil te maken, ook dat is in wezen een ethisch probleem. Tenslotte: een betere, efficiëntere organisatie levert door de bank genomen ook medisch een betere kwaliteit en dat is in het belang van de patiënten.

 

 

 

 

 

[1] Lucas 10-33. Een man daalde af van Jeruzalem naar Jericho en werd onderweg uitgeschud door rovers, die hem zwaar gewond achterlieten. Een priester en een schriftgeleerde die passeerden lieten hem liggen en reisden door, maar een Samaritaan nam hem op, verzorgde zijn wonden, bracht hem naar een zorgplek en liet daar geld achter voor verpleging en onderhoud. De vraag was wie van de drie zich als naaste kon beschouwen van de man die door rovers was uitgeschut.

[2] Een openbare discussie over dit onderwerp heeft bij mijn weten nooit plaats gevonden, maar dat het Nederlandse systeem met een vrije markt voor medische diensten in strijd is lijdt geen twijfel. Dat het noodzakelijk is voor een verantwoorde gezondheidszorg wordt wel beweerd maar is nooit aangetoond.

[3] De in het buitenland wonende Nederlanders die bij een particuliere Nederlandse verzekering een verzekering hadden afgesloten, bleken naar internationaal recht opeens ziekenfondsleden te zijn geworden en werden naar de bijbehorende lokale faciliteiten verwezen, die elders meestal minder goed zijn dan de in Nederland.

[4] onderdeel van een dbc tegenwoordig

17:09 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

Multiculturele Ethiek

 

Ethiek zijn de normen en waarden waar zoveel over te doen is de laatste tijd[1]. Het woord stamt uit het Grieks. Ethos betekende daar gewoonte, gedraging van iemand volgens diens eigen aard. Het werkwoord ethoo dat nog bij Homerus voorkomt, maar niet meer in de Koinè of in het Attisch, betekent zich gedragen volgens zijn aard, gewóón doen, zouden wij zeggen. Ethnos, een verwant woord, betekent sociale groep en een hetairos is iemand die tot zo’n groep behoord, een maatje, of zoals in het geval van Jason en zijn Argonauten, een bemanningslid.

Hetairos is ook exact het begrip om de relatie mee aan te geven die bij de Germanen en in de vroege feodale tijd bestond tussen een leider en diens naaste omgeving, zijn getrouwen of vazallen.

 

Ethiek betekende in het Grieks het systeem van gedragingen dat een groep kenmerkt, dat binnen de groep als o.k. wordt aangemerkt. Wat precies de inhoud is hangt van de groep af, maar in elk geval, handelingen die haar voortbestaan bedreigen zijn strijdig met de ethos van iedere groep. Daar onder vallen moord, diefstal in al zijn vormen, zinloos geweld en gezagsweigering.

 

Strafrecht is het belangrijkste en meest spectaculaire systeem waardoor ethische regels worden gehandhaafd, maar niet het enige. Strafrecht is wel het sluitstuk, het ultimum remedium. Als iedere andere vorm van handhaving tekort schiet is er het strafrecht, maar mede door zijn ingrijpende werking en omslachtige rituelen kan het niet voor de reguliere handhaving worden gebruikt. Dat zou het systeem devalueren en de capaciteit zou snel te kort schieten. Normhandhaving is in de eerste plaats een zaak voor sociale controle, de afkeuring van de omgeving, onderhandelingen en lichte vormen van eigen richting. Helpt dat niet dan is er het civiele recht waarmee burgers elkaar op een geweldloze manier kunnen corrigeren. Schiet ook dat te kort, dan moet de overheid ingrijpen maar ook dan zijn er nog andere soorten positieve en negatieve sancties van allerlei aard, die door het bestuursrecht worden gereguleerd en die in allerhande wetten en regelingen zijn terug te vinden.

Zo is het geregeld in onze samenleving, maar niet noodzakelijk in alle samenlevingen en met name ook niet in de samenlevingen waar veel van de nieuwe Nederlanders vandaan komen. Die hadden thuis een andere vorm van normhandhaving en daarnaast hadden de ethische normen tevens een andere inhoud.

 

Moord is een manier (de ultieme manier) om een medelid van de groep verdere deelname te ontzeggen. Moord  is verboden in iedere samenleving en er is weinig verschil in de behandeling van een overtreding van deze norm. Andere vormen van wangedrag waardoor mensen aan medeleden van de groep de reguliere deelname aan het groepsleven ontzeggen, worden bij ons anders gesanctioneerd dan bijvoorbeeld in de landen aan de Oost- en Zuidkust van de Middellandse Zee. Normen en sancties zijn overal afhankelijk van de vormen die het groepsleven aanneemt, want ze dienen immers om het groepsleven te reguleren. Komt een bepaald soort gedrag niet voor dan bestaat ook de norm niet, evenmin als de bijbehorende sanctie.

 

Wij beschouwen het gedrag van mannen die hun vrouwen verbieden aan het publieke leven deel te nemen en zich ongesluierd buiten de deur van het eigen huis te begeven als strijdig met de rechten van die vrouwen.

Islamieten vinden het een uitvloeisel van hun seksuele moraal en een vorm van gedrag die noodzakelijk is voor hun groepshandhaving.

Ander voorbeeld: zij beschouwen iedere vorm van belediging waardoor de getroffene zich niet meer in het openbaar durft te vertonen als equivalent aan moord. Een dergelijke dodelijke belediging beschouwen ze tevens als iets dat in de private sfeer ligt, waartegen de overheid niet op kan treden en daarin hebben ze ook wel gelijk. Het strafproces zou een wederopvoering van het ondervonden leed betekenen. Wij kennen die vorm van belediging niet omdat bij ons de groep zich in zulke gevallen spontaan tegen de dader in plaats van tegen het slachtoffer richt. Het ostracisme dat aan een niet gewroken belediging kleeft, is in onze samenleving onbekend. Wraak is bij ons geen plicht, integendeel het is zelf een vorm van asociaal gedrag.

 

De overheid is in de Middellandse Zeelanden nooit een instituut geweest waar de burger zich mee kon vereenzelvigen. Je vereenzelvigde je met je familie en met je dorp, nooit met grotere politieke eenheden of een overheid. De wijdere samenleving was een jungle waar je je met behulp van je familie en vrienden zo goed mogelijk handhaafde. Verplichtingen tegenover de overheid had je voor zover de overheid in staat was die af te dwingen en verder niet. Zuid Italië en Griekenland zijn wat dat betreft niet veel anders dan de Islamitische landen en burgerzin in de Noord Europese betekenis is er onbekend. Fukuyama heeft daar in verscheidene van zijn geschriften interessante dingen over gezegd, soms wat snel door de bocht misschien, maar voor een deel toch overtuigend.

 

Zoals de Amerikanen problemen hadden met hun Siciliaanse immigranten hebben wij dat nu met immigranten uit andere gebieden in en rond de Middellandse Zee. De immigrantencultuur staat vijandig tegenover de overheid en tegenover de samenleving die wij Europeanen als een uitgebreide familie beschouwen, waar je loyaliteit aan verschuldigd bent.

 

We hebben onze immigranten in staat gesteld hun eigen cultuur en gewoonten te handhaven. Dat was een vergissing. De armoede en het geweld die ze thuis achterlieten was een rechtstreeks gevolg van hun cultuur en vormden voor de meesten van hen de reden om uit de thuislanden te vertrekken. Aanpassing van de ethiek aan de hier heersende gewoonten is nodig willen we gezamenlijk de samenleving behouden waar het uiteindelijk ook hun om te doen is.

 

 

[1] Het woord ethiek wordt hier gebruikt in de betekenis waarvoor we in het Nederlands meestal moraliteit gebruiken, of ook wel “waarden en normen”. Het verschil dat vaak wordt gemaakt tussen het gebruik van de beide woorden is dat het tweede (moraliteit)  een sociaal en publiek begrip zou zijn en het eerste (ethiek) een persoonlijke en verinnerlijkte overtuiging zou aangeven. Moraliteit heeft dan te maken met wat onze medeburgers van ons vinden en ethiek met ons geweten en wat we er zelf van vinden. Dat onderscheid is misschien terug te voeren op ons protestant christelijk verleden. Ethiek had niet vanouds deze betekenis.

17:03 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

Naasten.

 

Het Christelijke en humanistische gebod om te zorgen voor onze naasten (buurlui) impliceert een voorrang van deze naasten boven andere mensen die op de hoedanigheid van naaste geen aanspraak kunnen maken.

 

In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan wordt een definitie van naaste gegeven, maar kennelijk is die onvoldoende duidelijk om meningsverschillen te voorkomen. Jezus definieert op de bekende Joodse manier door het stellen van een vraag. Wie van de drie mensen rond de man die uitgeschud werd door rovers was nu zijn naaste? Het kennelijk juiste antwoord was: degene die hem barmhartigheid bewees. Daar schieten we wel mee op, maar kennelijk toch onvoldoende[1]. Wij willen niet alleen achteraf weten wie zich als naaste gedragen heeft maar liever wie de plicht heeft zich als naaste te gedragen.

 

De leer van Jezus houdt, denk ik, in dat iedereen een potentiële naaste is van iedereen, maar dat niet iedereen een daadwerkelijke naaste is. Wie hulp kan bieden aan iemand die dat nodig heeft moet het doen, tenzij iemand anders zowel beter gekwalificeerd als meer in de gelegenheid is om hulp te bieden.

Anders dan de Wereldraad van Kerken suggereert houdt dat niet in dat iedere Christen een plicht als naaste heeft tegenover iedere bewoner van de derde wereld. In de eerste plaats houdt Christus zich niet bezig met abstracte begrippen als de derde wereld, wel wetend dat waar de abstractie heerst de mens te kort komt. Gezien de wijze gelijkenis van de Samaritaan zijn naasten alleen de mensen met wie we te maken hebben en niet iedereen over wie we in de krant lezen of die we op de buis zien. Het oproepen tot hulp door het mobiliseren van emoties voor abstracties gaat altijd ten koste van degenen die er daadwerkelijk recht op hebben, te weten degenen die naast de deur wonen.

 

Houdt dat in dat we niet moeten geven voor de Tsunami ramp of voor de aardbeving in Kashmir? Nou, eigenlijk hoeven we dat inderdaad niet. Pas als organisaties die praktisch hulp geven middelen te kort komen en die middelen alleen door middel van een collecte bij ons kunnen inzamelen, wordt er op ons persoonlijk een beroep gedaan. Voor die tijd doen we alleen in abstracto goed en dat telt niet.

 

[1] In de gelijkenis zit een mooie dubbele bodem. Niet alleen schieten de Joodse notabelen tekort, maar de man die zich volgens Gods wil gedraagt is een vijand van de Joden, een Palestijn als het ware.

17:01 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

29 juli

Doel en middelen.

 

Qui veut la fin, veut aussi les moyens, zegt Jean Jacques Rousseau in het vijfde hoofdstuk  van zijn Du Contrat Social. Het betoog dat volgt op dit bewijsbaar onjuiste uitgangspunt is verder heel verdedigbaar. Hij zegt daar namelijk dat mensen die niet bereid zijn om hun eigen leven te offeren voor welk doel dan ook nog best in staat kunnen zijn om het risico te nemen om het leven te komen als het te bereiken doel maar belangrijk genoeg is. Dat is een kwestie van afwegen. In het aanvaarden van risico’s zijn we vaak heel fatalistisch. Zolang er maar een minimale kans is dat we het er levend afbrengen vind je al mensen die bereid zijn om de kans te nemen. Fatalistisch of gewoon slecht in het inschatten van kansen, misschien wel allebei.

 

Hoe dan ook, dat wie het doel wil ook de middelen wil is een variant op het adagium dat het doel de middelen heiligt. Het is nu juist een kern van iedere vorm van  ethiek dat sommige doelen sommige middelen heiligen maar niet alle doelen alle middelen. Het kiezen tussen twee kwaden, wat we allemaal wel eens moeten doen is vaak te formuleren als het goede doel laten prevaleren boven het slechte middel, of juist het doel laten schieten omdat het middel niet te pruimen is.

 

Die keuze wordt nog extra gecompliceerd omdat het doel vaak ver weg ligt en nogal abstract is, terwijl het middel bekend en dichtbij is. Doel en middel vergelijken heeft daarom vaak iets van appels en peren en dat hoort je extra voorzichtig te maken.

 

13:53 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

27 juli

Ethiek in de werkelijkheid.

 

Ethiek is een vorm van filosofie, maar daarnaast iets waar we in de praktijk mee om moeten gaan. Daar ligt een moeilijkheid. Ethiek[1] bestaat uit regels die op ervaring zijn gebaseerd, abstracties van ervaringen die mensen delen. De toepassing van ethiek heeft daarentegen bijna altijd betrekking op een of meer onzekere gebeurtenissen: Is die jongen met dat mes in zijn hand van plan mij aan te  vallen of heeft hij net een appel geschild en is hij bezig zijn mes schoon te maken. Heeft de man die ik zie die andere kerel, die daarbuiten ligt, uit het raam geduwd of geprobeerd hem tegen te houden toen hij sprong? Heeft de magere vrouw die ik brood zie stelen hongerige kinderen thuis, zoals bisschop Muskens dacht, of is ze winkeldievegge van beroep, die simpel nooit betaalt voor iets dat ze nodig heeft?

 

Hoe ga ik ethisch gesproken om met feiten die ik niet ken als ik niet wachten kan met handelen?

Dat is het dilemma waar ik mee zit als ik overheid ben en er doet zich een dringend probleem voor. Ik weet dat ik op de gevolgen afgerekend word[2] en de factoren die ik wegen moet zijn onzeker. Niets doen is een verkeerde beslissing met rampzalige gevolgen en dat geldt ook voor de meeste dingen die ik wel kan doen. Wat doe ik en hoe toets ik mijn handelingen ethisch?

 

Max Weber is daar stellig in. Ik moet proberen zo goed mogelijk de gevolgen van mijn handelen te berekenen, ik dien alle uiteenlopende ethische gevolgen te voorzien van een waarschijnlijkheidsfactor, daarbij ook de toekomstige wilsbesluiten van anderen[3] te betrekken en ze tegen elkaar af te wegen, waarbij ik ruime marges in acht mag nemen, want in crisissituaties kan niemand van mij vergen dat ik op goudschaaltjes weeg.

 

Weber heeft het niet erg op democratische politici omdat die altijd kijken naar de onmiddellijke ethische inhoud van hun handelen, zoals dat eruit ziet in de ogen van hun kiezersdoelgroep. Een democratische  politicus zal bij wijze van spreken nooit stelen, ook al heeft hij thuis een dozijn hongerige kinderen. Dat komt omdat hij op zijn zichtbare handelen wordt afgerekend en niet op het mogelijke uiteindelijke resultaat.

 

Of zij helemaal terecht is, die opvatting van Weber, lijkt me de vraag. In de eerste plaats is het wegen van de mogelijke toekomstige gevolgen tricky business en heeft een mens daarbij erg de neiging naar zich toe te rekenen. Je houden bij het onmiddellijke en bij dat wat je zeker weet is in de meeste gevallen zo slecht nog niet. In de tweede plaats zal de politicus die alleen maar rekening houdt met wat er in de toekomst gebeurt of zou kunnen gaan gebeuren, niet lang door zijn partij op een verkiesbare plaats worden gehandhaafd. Een grote carrière in de politiek is er in elk geval niet voor hem weggelegd. Maar misschien is dat wel precies wat Weber tegen democratie heeft.

 

De kiezers kijken naar wat hun in het handelen van politici wel en niet bevalt en een lang geheugen hebben ze niet. De opvattingen van de kiezers en de partijbestuurders zijn niettemin het sjabloon waarin, door de wetten van de statistiek, de typische politicus wordt gevormd: slim, snel denkend, hard werkend, een goede presence op de buis, charmant, aanpassingsbereid, een netwerker, maar zonder veel verantwoordelijkheidsgevoel of een harde kern van  morele integriteit, volgens Weber dan. Hij had met het type niet veel op, maar dat is gemakkelijk als de politiek je wereld niet is. Overigens, als er werkelijk een crisis dreigt wil de kiezer wel degelijk iemand die voorbij de schone schijn kan kijken en die de werkelijk problemen aanpakt. Het gaat met politici als met generaals in vredestijd. Zodra de oorlog of de crisis uitbreekt wordt het gewone soort zo snel mogelijk vervangen. Een goede oorlogsgeneraal is in vredestijd te lastig voor zijn meerderen en verdwijnt, maar een officier die de politieke leiding wel bevalt, valt door de mand in Srebrenica of Uruzgan.

 

Dat is misschien de reden waarom de kiezers  nu zo massaal het normale type politicus de rug toe keren. Gewone mensen voelen het wanneer er wereldcrisissen zitten aan te komen. Soms is de zekerheid zo groot dat de dingen fout gaan als er niet meteen iets aan gedaan wordt. Dat is een tijd waarin een politicus zich zijn normale myopie niet langer kan permitteren. Zo’n politicus die brak met de normale regels van de politiek was Henk Vredeling r.i.p. Hij zou bij Weber in de smaak zijn gevallen

 

[1] voor esthetiek, die overigens in veel opzichten op ethiek lijkt, geldt minder dat zij onmiddellijk van invloed is op voorgenomen gedrag, althans bij ons. In het klassieke Griekenland bestond een norm voor het gedrag van een gentleman, dat werd aangeduid met het woord kalloskaghatos, deugdelijk en fraai.

[2] Ook als niemand weet dat ik het ben die de fatale beslissing heft genomen, dan nog reken ik mezelf erop af.

[3] De mensen hebben een vrije wil, maar dat neemt niet weg dat hun gedrag voorspelbaar is, met name  in statistische en probalistische zin.

27 juli

Ethiek en Judas.

 

Ethiek is de leer van goed en kwaad. Als wetenschap houdt het zich in hoofdzaak bezig met afwegingsproblemen. Niet met de vraag wat goed is of kwaad, want voor die vragen hebben mensen een instinct dat hen niet vaak bedriegt. Ethische problemen betreffen meestal de vraag wat de minste is van twee kwaden. Vaak  gaan zij over de afweging van doel en middelen of van onmiddellijke en lange termijn gevolgen..

Inhoudelijk is de ethiek zoals die tegenwoordig als onderdeel van de filosofie wordt onderwezen  een onderdeel van het humanistische[1] systeem van normen en waarden.

De ethische regels zijn in dit kader een product van onderzoek en studie. De monotheïstische godsdiensten verlaten zich in ethische vraagstukken niet op onderzoek, maar op het gezag van hun heilige geschriften, zoals die worden uitgelegd door degenen die met het godsdienstige gezag zijn bekleed. Dat is niet altijd zonder gevaar. Wie al in het bezit is van de waarheid ziet zich graag ontslagen van de plicht om door eigen onderzoek nieuwe inzichten te verwerven of althans haar opvattingen kritisch te bekijken.

 

Dit blijkt bijvoorbeeld uit het artikel van een godsdienstige ethica, Monic Slingerland, in Trouw van 11/4/06 en uit het eerdere hoofdredactionele artikel in Trouw van 8/4. Eerst maar Trouw van 8/4.

Ik vat het even puntsgewijs samen:

 

  1. Het verschil tussen heldendom en verraad is vaak flinterdun.
  2. Dat is een stelling die in de oorlogsjaren kon worden geleerd.
  3. De burgemeester die niet aftrad onder het Duitse bewind en in stilte veel goeds deed was een voorbeeld van held en verrader tegelijk.
  4. Weinreb is een ander voorbeeld of althans iemand van wie het erg veel moeite heeft gekost om uit te maken wat hij was.
  5. Judas Iscarioth wordt algemeen veroordeeld terwijl de schrift toch tal van vragen over hem oproept. Hij stond te boek als de man die zijn meester voor dertig zilverlingen verried, maar daar valt meer over te zeggen.
  6. Zonder Judas immers geen heilsgeschiedenis; zijn verraad was verplicht en daarom handelde hij niet uit vrije wil. Het verraad van Judas verschilt maar gradueel van het verraad van Petrus (driemaal voor het kraaien van de haan). De een had spijt en pleegde zelfmoord, de ander had spijt en werd volgens de voorspelling van Jezus de steenrots waarop de kerk werd gebouwd. Van Judas zegt Jezus dat hij beter niet geboren had kunnen worden, maar Petrus wordt vereerd met het Erbarme dich uit de Matthäuspassion.
  7. Judas is in het aan hem gewijde Gnostische evangelie een held, omdat hij het aandurfde om Jezus aan de Joodse autoriteiten over te leveren, zodat de heilsgeschiedenis zich kon voltrekken.
  8. De algemene veroordeling van het verraad van Judas is gemakzuchtig.

 

Monic Slingerland beperkt zich tot het geval Judas zelf en wijdt er geen algemene ethische beschouwingen aan, maar zij komt tot de conclusie dat Judas vanuit hemels standpunt bezien een held is, of met andere woorden dat zijn gedrag ethisch als juist moet worden aangemerkt. Ik ga ervan uit dat de twee publicaties in elkaars verlegde zijn geconcipieerd.

 

Wat Trouw hier over de tweede wereldoorlog te beweren heeft snijdt geen hout. In het algemeen was het in de oorlog helemaal niet zo moeilijk om vast te stellen of we met een goede vaderlander of met een verrader te maken hadden. In een enkel geval was het lastiger omdat niet alle feiten bekend waren of omdat iemand zowel goede als slechte daden op zijn kerfstok had. Deze grensgevallen hebben later buiten proportie veel aandacht gekregen, maar zoals zo vaak met grensproblemen, ze zijn meer opvallend dan interessant. Foute burgemeesters die toch half of helemaal goed waren zijn grote uitzonderingen geweest en Weinreb was niet alleen een verrader maar ook een oplichter.

 

Ook los van het feit dat het niet zo interessant is om exacte grenzen te trekken tussen de categorieën helden en verraders, het gaat in de ethiek om het kwalificeren van menselijke gedragingen en niet om het categoriseren van mensen. Of mensen goed of slecht zijn is misschien een godsdienstig probleem, het is geen onderdeel van de ethiek. Die beperkt zich tot waarneembaar menselijk gedrag. De meeste gevallen van ethisch relevante goede en slechte gedragingen bevinden zich ver over de grens tussen het goede en het slechte en dat is ook het geval met het verraad van Judas Iscarioth.

 

Volgens Trouw en het Judasevangelie moest Judas zijn meester wel verraden, want anders had het heilsplan van God zich niet kunnen voltrekken. Dat is geen nieuw inzicht dat aan de onlangs gepubliceerde fragmenten van het Judasevangelie is ontleend. Dat het verraad van Judas door Jezus was voorzien en als onafwendbaar werd geaccepteerd staat ook in de synoptische evangeliën. Dat er daarom van vrije wil van Judas geen sprake is geweest, zoals Trouw suggereert, is geen dwingende conclusie. De gnostici trekken die conclusie helemaal niet maar beweren juist dat het een opzettelijke en goede daad was, bedoeld om Jezus te verlossen van zijn sterfelijke omhulsel. Dat deze opvatting ethisch in orde zou zijn kunnen Trouw en Slingerland niet serieus menen. Het vermoorden van andere mensen om hen of ons daarmee het eeuwige heil deelachtig te laten worden is nooit Christelijke leer geweest, gelukkig maar.

De vergelijking die Trouw maakt tussen het gedrag van Judas en Petrus en de suggestie dat hun verraad ethisch op gelijk niveau stond, is grotesk. Dat wordt misschien duidelijker als men zich even van de godsdienstige context los maakt en uitsluitend kijkt naar de feiten. [2],[3].

 

Ethiek is tegenwoordig een zelfstandig onderdeel van de filosofie en niet langer meer een deel van de theologie. Dat neemt niet weg dat inhoudelijk de humanistische ethiek van de christelijke is afgeleid en dat Jezus van Nazareth vanuit humanistisch oogpunt kan worden beschouwd als een ethisch docent van uitzonderlijke begaafdheid. Zijn leer die in hoofdzaak in de bergrede en de parabels is terug te vinden is zelden abstract maar juist direct gericht op het kwalificeren van menselijk handelen. Veroordelen van mensen is bij Jezus uitzonderlijk. In plaats daarvan veroordeelt hij wat mensen verkeerd doen, maar hij maakt daarbij twee uitzonderingen[4]: van Judas zegt Jezus dat het beter zou zijn geweest als hij nooit geboren was. Hoe is dat te rijmen met de opvattingen in Trouw? Verloochenen zij hiermee hun Christelijke achtergrond?

Het theologische probleem dat God het kwaad in de wereld toelaat en het gebruikt om het goede tot stand te brengen is niet begonnen met het Judasevangelie en zelfs niet met het boek Job. Dat het kwaad daarom niet meer van het goede zou zijn te onderscheiden, is nooit de leer van de Christelijke kerk geweest en Trouw bewandelt daarmee de paden van heel oude ketterijen.

 

 

 

[1] Humanisme hier te verstaan als de leer van de Verlichting, zoals die ondermeer werd geformuleerd door Immanuel Kant.

[2] Hierbij wordt uitgegaan van de feiten zoals ze in de bijbel, inclusief het Judasevangelie worden meegedeeld. Het Judasevangelie geeft wel een andere interpretatie en kent aan Judas een ander motief toe voor zijn daad, maar dat zijn geen nieuwe feiten.

[3] Himmler, die de horror van de concentratiekampen wel onderkende, prees de SS-ers die met de bewaking waren belast omdat ze hun gevoelens opzij konden zetten ter wille van het hogere goed van het Duitse Volk.

[4] De andere uitzondering maakt hij voor degenen die kinderen tot slachtoffer maken, Het zou beter zijn als hun een molensteen om de hals zou worden gebonden en zij in de zee zouden worden gegooid.

12:11 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

Klokkenluiders.

 

 

Er zijn geen absolute geboden of verboden in het recht of in de ethiek. Er kan zich altijd een omstandigheid voordoen die een afweging van verschillende regels of rechtsbelangen meebrengt als gevolg waarvan het ene gebod voor het andere moet wijken.

Zo kan het voorkomen dat de plicht die een employee en meer in het bijzonder de plicht die een ambtenaar heeft tot geheimhouding van wat hem uit hoofde van zijn functie is toevertrouwd moet wijken voor de bestrijding of opsporing van misdrijven. Als zich een dergelijk voorval een aantal malen heeft voorgedaan en er publiekelijk goedkeurend is gesproken over de ambtenaar die uit de school heeft geklapt, dan reageert het publiek, dat nu eenmaal wel in absolute categorieën denkt – het mag wel of het mag niet – dat een klokkenluider een flinke man is waar men respect voor hoort te hebben en dat geheimhouding ouderwets is.

 

Dat is niet echt zo. Een klokkenluider ondergraaft het groepsverband waarin hij verkeert en belet het goed functioneren van overheidsinstellingen en private bedrijven waar nu eenmaal op tal van punten geheimhouding een must is. Een enkel voorbeeld kan dit toelichten:

 

In een advocatenkantoor komt een strafrechtcliënt die in het kader van de voorbereiding van zijn zaak aan zijn advocaat mededelingen doet over anderen die betrokken zijn bij het misdrijf waar hij van verdacht wordt. Een ijverige secretaresse die het dossier onder haar beheer heeft en die de krant leest en daarom begrijpt waar het over gaat, belt de gegevens die ze gelezen heeft door naar Peter R. de Vries. Alleen daardoor kan een misdrijfmysterie worden opgelost. Mag dit of mag dit niet?

Algemeen, maar vooral onder advocaten, zal men van mening zijn dat dit nooit of te nimmer mag. Persoonlijk ben ik van mening dat ook dit zware verbod niet absoluut is en dat zich omstandigheden kunnen voordoen, bijvoorbeeld wanneer de advocaat zelf medepleger en een schurk is, er niemand anders op het kantoor te vertrouwen is en de betrokken informatie misschien levens kan redden, waarin de secretaresse met deze informatie wel naar buiten mag. Zelfs naar Peter R. de Vries als dat de enige efficiënte mogelijkheid lijkt, maar ik geef toe dat dit een groot beroep doet op de fantasie.

 

Nu kan men het begrip klokkenluider zo definiëren dat daar alleen onder valt degene die de geheimen van de organisatie waar hij deel van uitmaakt openbaar maakt met het uitsluitende doel daarmee onrecht te bestrijden, maar ook dan keurt men iets impliciet goed wat alleen maar kan worden goedgekeurd in uitzonderlijke omstandigheden, namelijk wanneer:

  1. degene die met de informatie naar buiten wil in staat is om de afweging te maken tussen de betrokken rechtsbelangen
  2. er niemand is die hij of zij vertrouwen kan en die in een betere positie verkeerd om de betrokken afweging te maken.

 

Bij een aantal bekende gevallen van klokkenluiderij kan men zich afvragen of dat het geval was. De schade die men aan de organisatie aanricht en het belang dat de samenleving heeft bij een goed functioneren van de organisatie is zelden iets dat door een klokkenluider voldoende kan worden overzien. De omstandigheid dat er kennelijk niemand binnen de organisatie is die hij voldoende kan vertrouwen om hem of haar deelgenoot te maken van zijn ongerustheid is meestal een veeg teken. Veel klokkenluiders zijn sociaal onaangepaste mensen die het ontbreekt aan het vermogen om een redelijke afweging te maken en aan de sociale vaardigheden om hun ongenoegen op de juiste wijze onder de aandacht te brengen van  degenen binnen de organisatie die zijn aangesteld om die afweging te maken. Soms zijn het niet onaangepaste lieden, maar ideologisch bevlogenen die menen dat de organisatie waar zij voor werken in strijd komt met het hogere doel dat zij middels hun ideologie met de wereld voor hebben.

 

Bekende voorbeelden zijn de linkse dwarsliggers in de diverse Amerikaanse ministeries die eerst tot de akelige McCarthy-vervolgingen hebben geleid en later tot de Watergate inbraak. In de perceptie van veel journalisten en historici waren er eerst de misdrijven en daarna de geheimhouding maar in feite was het andersom. De inbraak in de Watergate bijvoorbeeld ging om het achterhalen van gegevens die een ontslagen hoge functionaris van de State Department wellicht gedeponeerd had op de plaats waar de inbraak plaats vond. Het betrof gegevens over geheime militaire operaties in Zuid Oost Azië waar levens en grote politieke belangen mee gemoeid waren. De bekendmaking kon de onderlinge samenwerking tussen overheidsinstellingen zeer bemoeilijken. Wellicht minder dan later de Watergate affaire heeft gedaan maar dat is wijsheid achteraf. Natuurlijk was de inbraak niet verdedigbaar, maar de dreigende schade aan het regeringsapparaat en het levensgevaar voor de betrokken militairen lokte hem uit. Het gedrag van de betrokken ambtenaar was in hoge mate laakbaar. Dat is niet  de algemene opinie, maar wel een die ik voor moeilijk bestrijdbaar houd.

 

De Nederlandse klokkenluider bij de Europese Unie van een paar jaar geleden, Van Buitenen, had meen ik recht en reden om met zijn verhaal naar buiten te komen, maar ook hier kan men zich afvragen of een sociaal vaardiger iemand niet meer had kunnen doen met het bureaucratische feilen dat hij had waargenomen. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat een persmedium gevonden had kunnen worden die van zijn kennis een fraaie documentaire had kunnen maken. Dat had een groter publiek bereikt en ook meer teweeg gebracht in de publieke opinie. In elk geval bestaat niet de indruk dat er in Europa nu veel ten goede is veranderd als gevolg van zijn ingrijpen, al heeft het kiezerspubliek in Nederland hem bij de volgende verkiezingen twee zetels gegeven om zijn werk in Brussel en Straatsburg voort te zetten.

9:23 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

02 juli

Afwegingen.

 

In the Rector of Justin van de Amerikaanse schrijver Louis Auchincloss komt een aardig ethisch probleem voor. Het verhaal was beduidend ingewikkelder en langer dan het hier verteld wordt, maar dit is de essentie:

 

De Chairman van de board of trustees heeft een van de (welgestelde) ouders van leerlingen benaderd over een financiële bijdrage aan de uitbreiding van de school, als de zoon in kwestie wordt betrapt op het in zijn kast hebben van een klassieke vertaling, een van de middelen die indertijd in gebruik waren bij leerlingen van gymnasia om zich het werk wat gemakkelijker maken. Het is vergelijkbaar met de gewoonte tegenwoordig om door middel van de Word-functie “knippen en plakken” werkstukken te plukken van het internet.

De rector had het gebruik van voorbeeldvertalingen net streng verboden en aangekondigd dat wie er nu nog mee zou worden aangetroffen van school verwijderd zou worden.

 

De jongen werd ondervraagd door de rector in de aanwezigheid van de trustee. Hij deelde de kamer waar de vertaling werd gevonden met een neef die zelf veel beter leren kon dan hij en die zoiets niet nodig had voor zijn werk. De rector was daarom overtuigd van de schuld van de zoon, die hij toch al nooit gemogen had, maar deze ontkende alles. Hij suggereerde bij zijn ondervraging de enige andere mogelijkheid, n.l. dat zijn neef het ding in zijn kast zou hebben gelegd. De rector vond dat absurd en de suggestie onsmakelijk. Maar de trustee, een ervaren advocaat, meende dat het de moeite waard zou zijn om toch ook de neef eens te ondervragen en weet je wat: tijdens die ondervraging bekende de neef dat hij het gedaan had.

De rector schaamde zich dat hij zich zo had laten meeslepen door zijn voorkeur voor de neef en zijn hekel aan het rijkeluiszoontje. Hij bekende dat hij het daarbij misschien ook wel nobel had gevonden om een grote financiële donatie te missen als gevolg van deze principekwestie.

De trustee komt er vervolgens bij toeval achter dat de bekentenis van de neef waarschijnlijk vals is geweest en confronteert hem daarmee in een persoonlijk gesprek. Het blijkt dat de neef zijn oom de schande wilde besparen en daarmee ook voor zich zelf een toekomstige carrière in het bedrijf van die oom veilig wilde stellen. De trustee berust nu in de zaak en rapporteert de nieuwe bekentenis niet aan de schoolleiding. Een wonderlijke mengelmoes van goede en minder goede motieven en heel geschikt als examenvraag voor het vak ethica.

 

De gedachtegang van de neef was, dat deze vorm van spieken als een kwajongensstreek zou worden opgevat en dat weggestuurd worden om die reden zijn reputatie in de grote wereld niet blijvend zou schaden. Dat men het zo ook zal zien dat hij geprobeerd heeft eerst de schuld op iemand anders te schuiven zal misschien minder algemeen bekend worden en hem in elk geval geen kwaad doen bij de enige wiens mening hem werkelijk iets kan schelen, namelijk zijn oom. Die weet immers wel beter, want die kent zijn eigen kind. De trustee laat onder de omstandigheden het belang van de school en van de bij het drama betrokken familie het zwaarste wegen en onthoudt de rector, die een Prinzipiënreiter is, het dilemma. Wat val hier uit ethisch oogpunt over te zeggen?

 

Het resultaat is goed wanneer men uitsluitend naar de feiten en de resultaten kijkt: De school lijdt geen reputatieschade en krijgt zijn geld. De rector hoeft geen compromissen te sluiten met zijn geweten en zijn school niet te benadelen. Er zijn serieuze belangen gediend van de school en de familie en ook de advocaat heeft er met enige vertraging voordeel van: de neef is zo vol bewondering over de manier waarop de trustee achter de waarheid is gekomen, dat hij hem later als raadsman engageert nadat hij inderdaad directeur in de zaak van zijn oom is geworden. Maar dat is bijkomstig.

 

Er zijn een paar negatieve kanten als men naar de gedragingen en de motieven kijkt: de trustee had niet het recht hier zelf een beslissing te nemen. Hij had horen te rapporteren en de beslissing aan de schoolleiding moeten overlaten. Hier staat tegenover dat de beslissing maar op een manier had kunnen uitvallen zodra meer mensen van de feiten op de hoogte zouden raken, dan zouden beide jongens van school zijn verwijderd.

Daar zijn overigens ook goede redenen voor, want hier is toch een dubbele fraude gepleegd. De zoon verdiende weggestuurd te worden, misschien niet voor het overschrijven van een vertaling maar zeker wel voor zijn leugens en de poging de schuld op zijn neef te gooien. De neef had zelfzuchtige redenen om aan de fraude mee te werken en legde in eerste instantie een valse bekentenis af, die met een meineed gelijk kan worden gesteld.

De trustee handelt vanuit het belang van de school, als we ervan uit mogen gaan dat hij de kans niet groot zal hebben ingeschat dat hij hier nog ooit een nieuwe cliënt aan over zou houden. Maar hij vindt de donatie belangrijker dan het dienen van een abstracte waarheidsvinding of een abstract rechtsbegrip of misschien had wij wel sympathie voor de mengeling van loyaliteit en schrander inzicht van de neef. Tenslotte heeft ook Jesus van Nazareth in de gelijkenis van de valse rentmeester diens frauduleuze gedrag geprezen. De trustee tilt niet zo zwaar aan de leugens van anderen, minder zwaar in elk geval dan de rector, maar daar is hij advocaat voor. Hij vertrouwt het oordeel van de rector niet, of vindt het in ieder geval veiliger maar op zijn eigen oordeel te vertrouwen, terwijl dat een beslissing was die hem rechtens niet toe kwam.

 

Als dit probleem in termen van doel en middelen wordt geformuleerd kan men wellicht tot het oordeel komen dat het doel verdedigbaar is. Er is een hele onaangename situatie vermeden zonder dat iemand daar schade door geleden heeft, waarbij eigenlijk alleen de zoon in kwestie onverdeeld slecht handelt. Die wordt dan ook ten onrechte gesauveerd. Het bereikte doel is wat dit laatste onderdeel betreft niet goed te keuren, maar gezien de effecten op anderen, misschien toch per saldo wel. De belangrijkste benadeelde is immers de neef die hierover niet wenst te klagen.

De middelen die zijn gehanteerd zijn frauduleus. Blijft de vraag of dit een geval is waar het doel de middelen heiligt. Dat blijft uiteindelijk mijns inziens een kwestie van smaak, maar het is een echt en waarachtig ethisch probleem.

14:56 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

Aantjes.

Amsterdam 21 april 2005.

 

 

Een tijd geleden hoorde ik een protestant christelijke stem voor de radio. Zijn naam werd niet genoemd, dus het had best Veling kunnen zijn, of een andere gezagsgetrouwe man uit de Alblasserwaard. Aan de stemmen en aan wat ze zeggen hoor ik het verschil niet altijd af, maar in dit geval was het Aantjes.

De terugkomst van Aantjes op het publieke toneel, nu als éminence grise, verbaast mij nog steeds. Die verbazing geldt ook het pleidooi voor zijn rehabilitatie van Doekle Terpstra en voor het redactionele commentaar in de Trouw van 21 april 2005.

 

Het bewijst maar weer eens hoe kort de memorie van de mensen is. Aantjes maakte de enige dodelijke fout die een politicus nooit mag maken, hij heeft het publiek jarenlang, zijn hele politieke carrière lang, stelselmatig voor de gek gehouden. Hiermee bedoel ik niet het draaien met woorden wat iedere politicus doet en waarin hij trouwens ook een meester was. Ik bedoel dat hij bewust verzweeg dat hij in de oorlog fout geweest was, in een zwart SS uniform heeft rondgelopen en daarom door zijn eigen partij uit hoge ambten werd geweerd.

Hij had als jonge man in de Duitse tijd dienst genomen in de Nederlandse SS ( later Germaanse SS), een relatief onschuldige tak van de die organisatie[1]. Het was niet aan de orde dat hij zich tegenover aanwijsbare personen in zijn functie had misdragen, laat staan dat hij oorlogsmisdaden zou hebben  bedreven, maar hij had het niet te verwaarlozen risico gelopen dat hij tot dergelijk gedrag zou zijn gedwongen.

 

Dit is een jeugdzonde waar een mens voor uit kan komen en vervolgens mee kan leven. Misschien is het niet wijs om dan een politieke carrière te kiezen, wat andere mensen in zijn positie en van zijn leeftijd dan ook niet hebben gedaan. Het diskwalificeert iemand in mijn ogen niet ethisch of maatschappelijk voor de rest van zijn leven.

 

Wat iemand wel voorgoed politiek onmogelijk zou moeten maken is dat hij vanuit zo’n chantabele positie kiest voor een openbare functie, zonder zijn verleden bekend te maken[2]. Enkele van zijn Antirevolutionaire partijgenoten, die vanuit het verzet wisten van dit verleden, hadden gelijk dat ze hem verboden minister te worden, maar hij had ongelijk zich in een positie te begeven waarin hij zich dat moest laten welgevallen.

 

Waarschijnlijk meent Aantjes dat hij een leven lang boete gedaan heeft voor die vroege misstap. Zijn latere linkse politieke stellingname na zo’n uitgesproken  rechts begin lijkt daar in elk geval wel op. Het is menselijk om fouten te maken maar het is in strijd met de menselijke waardigheid om door eigen keuze en onnodig met zo’n zwaard van Damocles boven je hoofd te leven. Hij was zijn hele politieke leven chantabel en dus een gevaar voor zich zelf en voor de publieke zaak.

 

Lou de Jong, de historicus,  heeft Aantjes publiekelijk aan de schandpaal genageld en heeft achteraf gezegd dat hij van de manier waarop wel eens spijt gehad heeft. Dat geldt dan denk ik uitsluitend voor de twee feitelijke onjuistheden die hij op de beroemde persconferentie vertelde, met name dat Aantjes bewaker was geweest in een kamp waar hij in feite gevangen had gezeten. Als historicus had hij inderdaad niet af mogen gaan op wat Mr. Dolk hem vertelde, maar had hij grondig eigen onderzoek behoren te doen voor hij met zijn bericht naar buiten kwam. Niettemin, de verontwaardiging van De Jong, die ik mij nog heel goed herinner, was spontaan en terecht. Zij paste bij het openbaar worden van de onwaarachtigheid van een zo vooraanstaand politicus als Aantjes in zijn tijd geweest is.

 

 

 

 

[1] Op 1 november 1942 werd de naam gewijzigd in Germaansche SS in Nederland. Deze naamsverandering benadrukte dat niet langer het Nederlandse aspect van het grootste gewicht was, maar het Germaanse, lees: Groot-Duitse. Zij telde in totaal circa 7000 leden en zij was in de eerste plaats een politieke formatie en daarnaast tevens een reservoir voor deWaffen-SS. De Nederlandse SS’ers waren gekleed in een zwart uniform, dat was afgeleid van de Duitse SS. Aan het eind van 1944 bestond de Germaansche SS in Nederland slechts nog op papier vanwege het voor de Duitsers en hun aanhangers kerend getij der oorlogsomstandigheden.(Wikipedia)

[2] Pim Fortuijn was homo en pedofiel, d.w.z. hij deed het in darkrooms met jongens van wie hij kon vermoeden dat zij minderjarig waren en dat stak hij niet onder stoelen of banken.  Omdat hij er in het openbaar over sprak kon hij er niet mee gechanteerd worden en kon zijn achterban er mee leven.

14:53 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

17 mei

Deugdzaamheid in de geschiedenis.

 

Deugd of Deugdzaamheid (virtus) was in de oudheid in de eerste plaats een streven  naar onsterfelijkheid door het verwerven van een duurzame reputatie. Wie uit angst om te sterven zijn reputatie te grabbel gooide was niet deugdzaam, maar ook wie nooit iets gedaan had om een reputatie te verwerven deugde niet. Deugd was niet alleen een toetsteen, een norm of waarde, waaraan de kwaliteit van daden of intenties werden afgemeten, deugd was een levensideaal, het gaf zin en inhoud aan het leven.

 

Virtus, het woord voor deugdzaamheid in het Latijn, zouden wij mannelijkheid noemen, want vir is Latijn voor man. Aretè is het Griekse woord en Ares is de god van de krijg. Een deugdzaam mens was dus in de eerste plaats een held. Hij was niet alleen intelligent en integer, maar ook sterk, goed getraind met een genetisch begaafd  lichaam. Hij dwong aldus  door zijn persoon respect af bij zijn vrienden en vijanden. Wie won bij de Olympische spelen had al de voor aretè benodigde eigenschappen en was een held.

 

De bevolking was in het Griekenland van Homerus tot ongeveer de zesde eeuw v.C. redelijk stationair. Oorlogen, natuurrampen, honger en ziekten zorgden daar net als elders in de wereld voor het verdwijnen van bevolkingsoverschotten. Mensen woonden in kleine versterkte plaatsen, die polis of politiea werden genoemd. Ze leefden van landbouw op grond in de omgeving van de stad en verkeerden in een staat van oorlog of gewapende vrede met naburige plaatsen. Naarmate de bevolking groeide werden zowel de mogelijkheden als de behoefte om oorlog te voeren groter. Men beschikte over meer manschappen en had uitbreiding nodig van het areaal aan landbouwgrond.  De dreiging bestond dat een stad die definitief verloor zou worden verwoest, de mannen gedood en de vrouwen en kinderen als slaven weggevoerd.

De oorlog om Troje met de daaropvolgende verwoesting zoals die wordt beschreven bij Homerus is het  prototype van oorlogen uit die tijd. Nog tijdens de Peloponnesische oorlog trof dat lot Melos,een afvallige bondgenoot van Athene. Hoewel, een dergelijke verwoesting gold in die tijd al als barbaars, zoals U bij Euripides[1] kunt lezen.

Het overleven van de gemeenschap was lang afhankelijk van de bekwaamheid van haar helden, vandaar aretè en virtus. Toen eenmaal in Griekenland en Rome andere oplossingen ontstonden voor het probleem van de bevolkingsgroei was aretè zo verankerd in de cultuur, dat het begrip geen belangrijke wijziging meer onderging tot de triomf van het Christendom in de vierde eeuw a.D.

 

De nieuwe oplossingen voor het bevolkingsprobleem  bestonden aanvankelijk uit het stichten van koloniën, voornamelijk aan de kusten van de Egeïsche en Zwarte Zee en in het Zuiden van Italië.  Dat was een methode die leek op de wijze waarop Vikingen dat deden in de vroege Middeleeuwen van West Europa. Een oplossing die meer perspectief bood en  definitiever was was de introductie van industrie en handel door de Atheners en Corinthiërs. Het lukte de met name de Atheners om een groeiende bevolking emplooi en voedsel te geven door industrieën te maken van de pottenbakkerij, de olie uit de olijventeelt en van de scheepsbouw. Door de grote bevolking en door de omvang van haar vloot werd de stad ook militair machtig en kon zij in de vijfde eeuw alleen nog door een uiterste krachtsinspanning van Sparta en haar bondgenoten met financiële en materiële hulp van de Perzische koningen[2]worden afgehouden van een dominantie van heel Hellas. De rol die Athene voor zich beoogd had werd korte tijd later overgenomen door Macedonië en zo ontstond het Hellenistische rijk van Alexander. Het rijk bleef na zijn dood bestaan in een enigszins gewijzigde en verbrokkelde vorm tot het werd overgenomen door de Romeinen, de Byzantijnen en tenslotte de Islam.

 

Rome was in haar ontstaansperiode een stad vergelijkbaar met de Griekse steden uit de oudheid. Het had zich alleen kunnen handhaven in concurrentie met de nabuursteden; de geschiedenis Ab Urbe Condita van Livius is een opeenvolging van overlevingsoorlogen.

Toen Rome haar rijk rond de Middellandse Zee definitief vestigde was de beschaving van dat gebied al Hellenistisch, d.w.z. afgeleid van de Griekse polisbeschaving. Deze sloot goed aan bij haar eigen verleden. De Hellenistische basis voor normen en waarden kon dus blijven voortbestaan[3] al was er voor de heldendeugden in een vreedzaam wereldrijk nog maar beperkt emplooi.

 

Onder Constantijn de Grote werd het Christendom tot staatsgodsdienst geproclameerd en even later werd de oude polis Rome verlaten en ingeruild voor Constantinopel, de hoofdstad van het wereldrijk nieuwe stijl. Pas toen konden de normen en waarden van het Romeinse wereldrijk definitief worden aangepast aan de nieuwe wereldvrede die het doel werd van de Byzantijnse keizers.. Het begrip deugd past sindsdien beter bij een Christelijke samenleving, waar het niet oneervol is de vijand de andere wang toe te keren en wraak over te laten aan de overheid.[4]

 

De Christelijke deugden lijken in weinig op die van de oude Grieken en Romeinen. Deugdzaamheid is mede om die reden tegenwoordig een minder populair begrip dan het in de oudheid was.

 

 

 

 

 

[1] In het drama De Trojaanse Vrouwen.

[2] Beslissend was de maritieme hulp die de Perzische satraap in de Libanon verschafte en die de Spartanen in staat stelde in de slag bij de Geitenrivier de Atheense vloot te vernietigen.

[3] Cato en anderen waren ongerust over de invloed van de Hellenistische cultuur op de kleinstedelijke normen en waarden van het oude Rome. Het betrekkelijke gemak waarmee Scipio Afrcanus c.s. de Griekse taal en cultuur konden promoten ondanks deze tegenstand wijst op een grote verwantschap tussen Rome en de Hellenistische wereld.

[4] Historici beweren wel dat het Arabisch-Islamitische rijk de werkelijke erfgenaam was van het Romeinse rijk. De bloeitijd van het Kalifaat in de vroege middeleeuwen geeft aanleiding tot die opvatting. Maar toen daar de Imams eenmaal de rol van de Kalief en zijn kadi’s hadden overgenomen en alle seculiere elementen uit de beschaving werden geweerd verviel de Arabische beschaving weer en een vergelijking met het Hellenisme gaat al sinds de dertiende eeuw niet meer op. De ethiek van het Midden Oosten heeft meer weg van de cultuur die aan de Hellenistische beschaving vooraf ging dan van het Christelijke Romeinse keizerrijk

10:30 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | ethiek

28 april

Claus.

 

 

 

Prins Claus was niet iemand die erg aanwezig was in het Nederlandse publieke leven. De uitzonderlijke ophef die door de media gemaakt werd bij zijn overlijden maakte daarom een overdreven indruk. Symbool zijn de optredens van de CDA premiers Lubbers en Balkenende, documentaires in feite, die net als zo vele andere herdenkingsfilmpjes vóór het overlijden moeten zijn opgenomen.

 

De bevolking rouwt niet mee. Men vond Claus best een aardige man, had medelijden met hem vanwege zijn ellendige ziekte, maar ondervindt weinig persoonlijk verlies; er is minder spontane bloemenlegging bijvoorbeeld dan bij de herdenking van een slachtoffer van zinloos geweld. Dan denkt men heden gij en morgen ik, maar het overlijden van prins Claus wekte weinig emoties. Daarvoor kende men hem te weinig en was zijn overlijden ook te zeer het verlossende einde van een slopend proces. Officieel Nederland rouwt, maar krijgt de bevolking niet mee, ondanks de goedgeorganiseerde en werkelijk prachtige en indrukwekkende rouwdienst. Het leven gaat gewoon door, terwijl de televisie doet alsof niet. Dat stoort en past weinig bij de plaats die aan de overledene gegund werd in de samenleving en bij de door hem zelf gekozen rol in het leven.

 

De afstand die het Nederlandse volk voelde tot de gemaal van zijn koningin was niet een gevolg van zijn ziekte. De ziekte gaf hem eerder een echte rol die hem, tot zijn kennelijk ongenoegen, voordien nooit gegund was. De waardigheid waarmee hij de aftakeling van zijn lichaam aan de buitenwereld toonde was indrukwekkend, maar het was een persoonlijke, geen politieke of openbare rol.

 

Het is niet dat hij de sympathie van het Nederlandse volk niet had, die had hij eigenlijk meer dan de meeste leden van zijn familie. Wat stoort is het voorwenden van gevoelens van rouw en ontzetting die er niet zijn, die niet passen bij zijn leven, bij zijn sterven en bij zijn persoonlijkheid en die daarom aan de overledene en diens in hoofdzaak private leven ook geen recht doen.

 

Het is de gewoonte om bij iemands overlijden uitsluitend aardige dingen te zeggen ook onder omstandigheden die daar eigenlijk weinig aanleiding toe geven waarbij dan vaak de Latijnse spreuk wordt geciteerd “de mortibus nil nisi bene”. Bij Claus hoeft niet gehuicheld te worden. Over hem is geen kwaads te melden of het zouden de nadelen moeten zijn die onlosmakelijk aan positieve kwaliteiten zijn verbonden, die als het ware de keerzijde vormen van de medaille. Hij was een diplomaat, van carrière, maar ook van persoonlijkheid. Dat betekent beleefd en vriendelijk blijven ook als dat niet in overeenstemming is met je gevoelens en dus een leven achter een masker. Dat leven lag overigens bij zijn overlijden al lang achter hem. Het masker dat Claus de eerste twintig jaar van zijn verblijf in Nederland gedragen heeft werd de laatste jaren vervangen door het typerende masker dat een van de symptomen was van zijn ziekte. De aantrekkelijkheid van zijn persoonlijkheid kwam daar paradoxaal genoeg voor ons buitenstaanders helderder achter vandaan dan vanachter zijn eerdere diplomatenmasker.

 

[1] Hoewel? Wat betekent de wortel uit -1 nu eigenlijk precies? We kennen positieve en negatieve getallen en het cijfer nul. Als we nul buiten beschouwing laten dat is het kwadraat van alle getallen, positief of negatief altijd positief. Hoezo dan de wortel uit -1? Waarschijnlijk betekent het dat er een categorie getallen is waar we ons niets bij voor kunnen stellen. Wiskundigen zitten daar niet mee. Die stellen zich niets voor zolang de dingen maar werken.

 

Over akasdorp

gepensioneerd advocaat
Dit bericht werd geplaatst in geschiedenis, maatschappelijk, oudheid. Bookmark de permalink .