De ondernemingsgewijze productie

Kapitalisme is via het marxisme het algemeen gebruikte woord geworden voor een samenleving waar men een vorm van democratie kent en een ondernemingsgewijze productie. Deze economie onderscheidt zich van de ambachtelijke die er in Europa aan voorafging door een grootschaliger en kapitaalintensievere  productie. Door een productie die op de markt is gericht en niet op plaatselijke afnemers.  Zowel deze productie als de financiering ervan zijn ontstaan uit de handel op grote schaal in de Middeleeuwen.

Deze nieuwe vorm van productie is ondernemingsgewijs en wordt niet langer beheerst door de Gilden[1], de middeleeuwse kartelorganisaties van ambachtslieden. Per bedrijfstak en per regio ontstaan er specialisaties. Er worden halffabricaten gebruikt en vervaardigd. Delen van de productie worden uitbesteed bij derden en er ontstaan grote netwerken van onderling afhankelijke producenten en handelaren.

Financiering vindt plaats door krediet van toeleveranciers, die genoegen nemen met betaling in wissels en al snel ook door banken die de wissels in disconto nemen.

Het land dat aan het begin van de nieuwe tijd in de zestiende en zeventiende eeuw het verste was met de toepassing van de kapitalistische technieken van productie en financiering was het land met de grootste handelsstromen, het nieuwste land van Europa, de Verenigde Provinciën.

De Verenigde Provinciën, dat waren de zeven Noordelijke provincies van de Bourgondische landen van Overderwaarts. De twee belangrijkste waren Holland en Zeeland en binnen Holland was de belangrijkste stad Amsterdam. Amsterdam was daarnaast de vrijhaven voor iedereen die om politieke en godsdienstige redenen uit zijn vaderland had moeten vluchten. Het was de belangrijkste verzamelplaats van alle meegebrachte economische technieken, handelskennis,  handelsnetwerken en  culturele verworvenheden die al die immigranten meebrachten.

Holland was door zijn ligging en het gebrek aan eigen grondstoffen al vroeg aangewezen op de bulk trade, om zich zelf van voedsel en grondstoffen te voorzien en door de opbrengst van handel met derden te kunnen betalen. Het importeerde ondermeer hout en graan uit de Oostzee en betaalde met een deel daarvan voor de wijn en specerijen die het haalde uit de Zuid Europese landen en de Levant. Het had onvoldoende eigen graan om de bevolking te voeden en veel te weinig hout voor de huizen-  en de scheepsbouw in Zaandam en Amsterdam. Hollandse transporteurs werkten met veel schepen, die een relatief grote inhoud hadden en een kleine bemanning. Ze namen genoegen met kleine winstmarges. Ze waren daarom goedkoper dan anderen. In het midden van de zeventiende eeuw had men op een groot aantal terreinen van handel en transport de andere zeevarende naties eruit geconcurreerd en praktisch een monopolie verworven.

Het kenmerkende van de ondernemingsgewijze  productie is dat er  niet voor eigen gebruik of voor de onmiddellijke omgeving wordt geproduceerd, maar voor een geografisch veel grotere markt. Kapitalistische productie is een vervolg geweest op de  grootschalige handel. Die handel was er al het is dus niet verbazingwekkend dat ook de industriële productie in Holland begon.

Het onderscheid tussen handel en productie en meer in het algemeen tussen produceren van goederen en dienstverlening is aan het einde van de Middeleeuwen niet meer zo duidelijk als in de ambachtelijke tijd. In Holland en Friesland werden in de zeventiende eeuw Engelse koeien vetgemest, maar of dat nu dienstverlening tegen betaling of import en herexport van koeien was? Het kan allebei zijn geweest. Zo ging het ook met andere producten die via de Hollandse scheepvaart op de Hollandse stapelmarkten in depot werden genomen. Soms werden ze bewerkt, omdat ze dan gemakkelijker te verkopen waren, soms als de marge voldoende was gingen ze er weer uit zoals ze er in gekomen waren. De basis was handel en er werd waarde aan de producten toegevoegd naarmate daar vanuit de handel vraag naar was. Industrie heeft in de Republiek  nooit beklijfd. Die was afhankelijk van de handelsstromen en kon even plotseling weer verdwijnen als zij gekomen was.

Holland en Zeeland waren de meest geürbaniseerde gebieden van West Europa. Zonder handel en industrie zou de bevolking niet hebben kunnen overleven en met dit gebrek aan autarkie, zwakte en kracht tegelijk, waren de Provincies in de zeventiende eeuw uniek.

Voor hun stapelvoedsel, brood, en voor de grondstoffen van de nijverheid bleven ze afhankelijk van import, ondanks de voortdurende nieuwe landaanwinningen in de polders. Die positie, waarin de steden ook in andere landen altijd al hadden verkeerd, bleef voor een heel land iets bijzonders. Het betekende dat de Republiek machtig genoeg moest zijn om haar handelswegen te kunnen beschermen of in vrede moest leven met al haar potentiële concurrenten. Tot het eind van de zeventiende eeuw gold het eerste. Daarna, tot de Napoleontische tijd het tweede. Van de handelsblokkade van Napoleon heeft daarom geen land zoveel te lijden gehad als Nederland. Het betekende hier niet alleen gebrek aan nering maar letterlijk gebrek aan brood.

Deze kwetsbaarheid waarin Nederland al vroeg kwam te verkeren gold voor heel Europa tijdens de eerste en tweede wereldoorlog en zij geldt intussen voor de gehele mensheid. Het succes van de ondernemingsgewijze productie en de technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen heeft zijn eigen risico’s gecreëerd: van de zeven miljard mensen die er tegenwoordig op aarde leven, zouden er niet meer dan een paar honderd miljoen kunnen overleven zonder de ondernemingsgewijze productie en de internationale handel.

 

[1]De enige  gildes die nog functioneren in de moderne tijd zijn beroepsverenigingen als de Orde van Advocaten, de Notariële Broederschap, het NIVRA en de artsenverenigingen

 

 

 

 

 

 

 

 

Paul Brill, Bill Clinton en Obama.

 

Brill is columnist van de Volkskrant. Op 25/7/09 analyseerde hij het presidentschap van Obama en vergeleek het met dat van een paar andere Amerikaanse presidenten. Dat deed hij  misschien wat aan  de vroege kant wat Obama betreft, maar dat vond hij zelf ook wel. Ik laat de vergelijking daarom voor wat hij is op een enkel punt na. Brill vindt hem op Clinton lijken en dat doet hij naar mijn mening juist helemaal niet. Misschien wel in aanleg maar niet in opvoeding en manieren. En ook niet in het deel van zijn carrière dat aan zijn presidentschap vooraf ging..

Obama komt uit een middenklasse milieu waarin gedisciplineerd geleefd werd. Van die opvoeding heeft hij de resultaten laten zien. Zijn academische record is indrukwekkend. Hij studeerde niet alleen cum laude af aan Harvard Law School, maar hij was daar chairman van de Law Review, wat hem in de ogen van kenners tot een van de meestbelovende juristen van zijn generatie maakt. Obama maakte politiek en wetenschappelijk carrière in Chicago, dat academisch, commercieel en politiek de top van de VS is.

Clinton kwam uit het soort milieu dat men vroeger in de Zuidelijke Staten white trash noemde. Hij had een dronken stiefvader, die zijn vrouw en kinderen sloeg. Hij heeft zich met hulp van zijn vrouw uit dat milieu omhooggewerkt, maar er wel de sporen van behouden. Hij studeerde in Georgetown en kreeg een Rhodes beurs voor Oxford vanwege zijn onmiskenbaar grote talent. Daar studeerde hij niet af. Dat deed hij later wel in Yale, maar zonder enige distinctie. Hij was een ongedisciplineerde hash roker en een draft dodger, terwijl Obama tot aan zijn presidentschap een toonbeeld van hard werken en resultaten is geweest. Clinton maakte zijn politieke carrière in het provinciestadje Little Rock, Arkansas, waar hij achtereenvolgens hoogleraar rechten, attorney general en gouverneur werd. Dat kunt U vergelijken met commissaris van de koningin in Drenthe, officier van justitie aan de rechtbank in Assen en leraar aan het HBO in Groningen. Hij raakte in Little Rock verwikkeld in financiële schandalen, waarbij nooit de waarheid helemaal boven tafel is gekomen, maar die potentieel ernstiger voor hem was dan de Lewinsky affaire. Clinton is talentvol, maar heeft altijd beneden zijn kunnen gepresteerd.

Zijn presidentschap blonk uit door wat hij allemaal niet deed. Hij hervormde de ziekteverzekering niet, wat hij beloofd had, hij gaf überhaupt weinig geld uit terwijl hij het geluk had dat de bloei van de economie voortduurde waar zijn voorganger de voorwaarden voor geschapen had. Maar vooral, hij liet de unieke kans lopen op een blijvend goede relatie met Rusland. Hij amuseerde zich met een dronken president Jeltsin maar verzuimde dat land op grote schaal bij te staan bij de omvorming van Rusland tot een democratische staat. Clinton heeft de kans laten liggen om de kernwapens de wereld uit te krijgen, uit Amerika en Rusland in elk geval. Als we nu te maken hebben met een autocratisch Rusland dat door een ex-KGB ‘er wordt geregeerd dan hebben we dat aan mee Clinton te danken.

Dat Obama niet al zijn beloften waar heeft gemaakt is duidelijk, maar als man is hij oké en dat was Clinton niet. Daarmee doel ik niet op de relatie met die stagiaire of al die andere affaires, maar over de manier waarop hij met beschuldigingen en tegenslag omging.

Op Clinton hoeven de VS even weinig trots te zijn als op Lyndon Johnson. Ook over Johnson is Brill wel te spreken, behalve dan over diens Vietnambeleid. Maar Lyndon Johnson was een dubieuze figuur die in zijn hele leven uitsluitend onderwijzer en politicus geweest is, wat geen van beide bij uitstek lucratieve beroepen zijn. Niettemin liet hij een groot fortuin na bij zijn overlijden. Hoe hem dat is komen aanwaaien vind je in zijn biografieën niet terug.

Obama krijgt terecht kritiek op de weifelende manier waarop hij optreedt als president, maar ik denk dat de geschiedenis zal uitwijzen dat niet hij maar Clinton degene is gewest die de grote kansen heeft laten liggen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zuid Afrika.

 

Iedereen heeft de neiging om bij conflictsituaties partij te kiezen. Als we besloten hebben om de ene partij gelijk te geven, dan heeft daarmee automatisch de andere in alle opzichten ongelijk. Dat beiden ongelijk kunnen hebben of beiden gelijk vanuit hun eigen standpunt, dat is niet iets wat snel bij iemand opkomt.

A plague on both your houses zegt Mercutio in de derde acte van een van de beroemdste toneelstukken van Shakespeare. Hij zelf was toen hij die woorden sprak net het slachtoffer geworden van de vendetta tussen de Montagues en de Capulets en had dus alle reden om beide partijen te verwensen, maar gebruikelijk is het niet. Gebruikelijk is om te kiezen en alle schuld te schuiven op de partij waartegen men gekozen heeft. Toch is een over beide partijen verdeelde schuld iets wat vaker wel voorkomt dan niet. In de loop van  een conflict doen meestal beide partijen dingen die niet door de beugel kunnen.  Wat de eigen partij doet wordt vergoelijkt als een begrijpelijke en noodzakelijke reactie op het wangedrag van de tegenpartij. Wat deze doet is slecht tout court en zonder voorgeschiedenis. Ik heb zelf die neiging ook, het is denk ik algemeen menselijk. In het Joods Arabische conflict lukt het mij niet om iets positiefs over Hamas of Fatah te bedenken. Iets dergelijks had de generatie van mijn ouders met Zuid Afrika.

Honderd jaar geleden konden de Boeren in Zuid Afrika in Nederland geen kwaad doen. Zij werden door de Engelse overmacht in een hoek gedrongen en hun vrouwen en kinderen werden in concentratiekampen gestopt. Toen onze jonge koningin Wilhelmina de Gelderland stuurde om president Kruger naar Europa te brengen, kon het enthousiasme hier niet op. De Zuid Afrikanen waren onze neven, bijna onze broeders.

Sinds de Tweede Wereldoorlog is die zaak omgekeerd. De uitvinders van de apartheid konden erna geen goed meer doen. Apartheid is immers een vorm van rassendiscriminatie en wat dat betekende hadden we tijdens de Holocaust kunnen zien. Het ANC zagen we als een bevrijdingsbeweging en niet als een terreurorganisatie, alsof die twee benamingen elkaar uit zouden sluiten. Het ontving steun bij alles wat het deed. Linkse Nederlanders beriepen er zich in het openbaar op dat zij explosieven en wapens smokkelden om de acties van het ANC te ondersteunen. Toch deed het ANC met die wapens soortgelijke dingen als later Hamas en Fatah.

Dat ondanks of dankzij de aanwezigheid van een relatief grote blanke bevolking Zuid Afrika onder het apartheidsregime de meest welvarende zwarte bevolking had van Zuidelijk Afrika was een waarheid waarover niet gesproken kon worden. Het stuitte op een taboe. Trouwens de welvaart was wel degelijk erg ongelijk verdeeld. De blanken waren veel welvarender dan de zwarten. De meesten tenminste. Er was ook  wel een groep arme blanken, maar daar hoorde je nooit van. En dat het onderwijs voor de zwarten veel beter was dan in alle buurlanden, zeker in de tijd vóór het getroffen werd door een ANC boycot, dat heb ik in Nederland maar zelden gelezen. Als gevolg van die boycot en van de explosieve bevolkingsgroei ondermeer door immigratie uit de buurlanden is de relatieve armoede van de arme zwarten sinds de hoogtij dagen van de apartheid toegenomen. Het gaat met de armoede en het geweld in Zuid Afrika onder het bewind van het ANC van kwaad tot erger. Nog steeds is het aan de andere kant  geen vergelijk met de armoede en het geweld in Mozambique, Angola of Rhodesië, want de illegale emigratie uit die landen naar Zuid Afrika is nog onverminderd groot.

Niemand zal beweren dat de zwarten het in Zuid Afrika beter hadden voor de afschaffing van de apartheid dan nu, maar  dat komt omdat niet alles in welvaart te meten valt. We kunnen met onze humanistische achtergrond niet aanvaarden dat een zo groot deel van de bevolking als tweederangsburgers behandeld wordt. Maar kijkt men alleen naar inkomen, scholing, huisvesting en andere uiterlijke tekenen van welvaart voor de arme meerderheid, dan is hun welvaart  wel degelijk achteruit gegaan. De Klerk, Botha en Vorster deden het puur bestuurlijk beter dan hun zwarte opvolgers, gemeten aan alle criteria die we daar in het algemeen voor aanleggen. Alle criteria, met uitzondering van de discriminatie tegen de gekleurde bevolking. Dat het regime waar zij de leiding aan gaven het ergste was dat de wereld kende is iets wat de antiapartheidsbeweging hier altijd beweerde en dat is domweg niet waar. Het MPLA[1] regime moordde op veel grotere schaal en joeg evolués als etnische minderheden het land uit. Hetzelfde geldt voor de Frelimo[2].

In Kosovo vormen de Roma een minderheid. Sinds de NATO daar de Albanezen aan de macht geholpen heeft gaat het de Zigeuners daar heel slecht. Dat geldt ook voor andere minderheden, die er overal in overvloed zijn op de Balkan. Ook zij zijn tweederangsburgers  en voor hen komt er geen mondiaal protest. Zij hebben geen Nelson Mandela die het symbool kon worden voor hun onderdrukking en we hebben gekozen voor de Albanezen, daarom.

Zuid Afrika wordt geregeerd door het ANC, dat als organisatie net zo corrupt is als de meeste zwarte regeringen in Afrika. President Mbeki werd afgezet omdat hij  met al zijn gebreken op andere terreinen probeerde een rem te zetten op de corruptie en het fatsoenlijker deel van zijn kabinet trad met hem af. Van zijn opvolger kan op het punt van corruptiebestrijding niet veel verwacht worden. Dat is treurig maar onvermijdelijk, want daarom steunde het ANC hem.

Tegen de apartheid zijn goede argumenten aan te voeren, daar hoef je nu niemand meer van te overtuigen. Maar dat zuid Afrika gebaat is geweest met één-partijregime van het type ANC is een misvatting. Een onttakeling van het apartheidsregime door afschaffing van de rassenongelijkheid en vervanging door een vorm van censuskiesrecht voor een lange overgangsperiode was waarschijnlijk beter geweest. Maar dat had het tij tegen en dat heeft het nog. De armoede en het geweld tellen minder zwaar dan de ideologische zekerheid bij de meerderheid van de Westerse bevolking dat alle bevolkingsgroepen in ieder land gelijk zijn en dat etnische verschillen niet gemaakt horen te worden. Dat dit ten koste gaat juist van de groepen die men wil beschermen doet daar niet aan af.

Dat de notoire boef Zuma de macht kon grijpen met steun van zijn corrupte partijgenoten is een schandaal waarvoor de Nederlandse supporters van het ANC regime,  Hare Majesteit voorop, zich zouden horen te schamen. Misschien dat iemand Mandela eens wil vragen wat hij er van denkt.

 

 

[1] Movimento Popular de Libertação de Angola

[2] Frente de Libertação de Moçambique

Korte geschiedenis van de Lage Landen.

 

Het begin van het tegenwoordige Europa en ook van Nederland  ligt bij het efemere rijk van de half legendarische Karel de Grote. Karel stierf in 814 a.D. en had toen het grootste deel van de tegenwoordige EU veroverd op de in het Noord Oosten wonende Germaanse en Slavische barbaren en op de bewoners van het uiteengevallen Romeinse Gallië in het Zuid Westen. Spanje en Portugal waren in handen van de Moren en bleven dat ook. Afgezien van een enkele veldtocht die eindigde toen zijn  achterhoede in een hinderlaag van de Basken viel bij Roncesvalles is hij niet in Spanje geweest . Na zijn dood werd het rijk verdeeld tussen zijn drie kleinzonen, Lotharius, Lodewijk en Karel.  Bij die gelegenheid kwam het gebied van de Lage Landen, de latere Benelux, bij het deel van Lotharius, de nieuwe keizer en de oudste van de drie.

Lotharius’ deel bestond uit Gallië Cisalpina ( Noord Italië) en verder het gebied van de Alpen met de passen naar Duitsland en Frankrijk en tenslotte de stroomgebieden van de Rhône en de Rijn: een deel dus van het oude Roomse rijk dus plus de enige wegen in West-Europa waar transport van enige betekenis mogelijk was.

Dat was een goede keus, maar het pakte anders uit dan verwacht mocht worden. Lotharingen, het veelbelovende rijk van Lotharius, kwam niet tot ontwikkeling. De naamgever overleed vroeg en zijn gebied werd niet lang daarna verdeeld tussen zijn beide broers. Lotharingen met de  Lage Landen en de keizerskroon kwamen in handen van de  Oost Frankische heerser Lodewijk de Duitser, met uitzondering van Vlaanderen en Artois. Na deze verdeling volgde er in de Lage Landen en elders in Europa een lange periode van een onzekere en langzame politieke ontwikkeling.

In het rijk van Lodewijk de Duitser werd de volkstaal (Duits of Diets) gesproken, hetgeen wil zeggen dat de Franken, Saksen en Friezen daar  hun eigen patois behielden. In het Westen en Zuiden was de oude taal van het Romeinse rijk, het Latijn, verbasterd tot een aantal dialecten, waaronder het Oud- Frans. De taalgrens liep door de lage landen maar viel niet helemaal samen met de nieuwe politieke grens. Vlaanderen was Germaanstalig maar lag in het West Frankische deel en de latere Waalse provincies van België hoorden bij het Duitse rijk.

De Lage Landen, gelegen aan de benedenloop en monding van Rijn, Maas en Schelde, behielden hun betekenis als het centrum voor transport dat ze ook al in de Romeinse tijd hadden gehad. Dat gold, zowel voor zee- als binnenvaart.

In de moerassen rond de riviermondingen en aan de  kust woonden rond 800 a.D. relatief weinig mensen. Vaste woonsteden konden alleen gebouwd worden op verhoogde plaatsen, de terpen, en het aantal terpen was beperkt. Het hele moerasgebied, van de Schelde tot de Weser werd bewoond door Friezen, die leefden van veeteelt ook van handel en visvangst. Zij kunnen als de oudste echte Nederlanders gelden. De Friezen bleven de hele Middeleeuwen door  buiten de feodaliteit. Zij golden als “vrije mensen”. Of liever omgekeerd: alleen de Friezen die zich aan de feodaliteit wisten te onttrekken bleven zich Friezen noemen. Het hand vol Hollanders en Zeeuwen dat onder Frankisch bewind kwam verloor zijn Friese taal en cultuur.

Feodaliteit was een vorm van bestuur waarbij de ambtenaren van de koning met een stuk grond ‘beleend’ werden waarmee  zij in hun onderhoud konden voorzien maar dat zij ook hoorden te besturen en te verdedigen. In de tijd van de Karolingers was geld praktisch verdwenen en was het  ruilverkeer de basis van de economie. De verbindingen waren slecht en het leenstelsel was een praktische manier om de bestuurambtenaren een eigen belang bij hun regio te geven en hen aan hun ambt te binden. Die leengoederen werden in de loop van de tijd zelfstandiger en de leenmannen werden onafhankelijke heersers.

Staatkundig bestonden rond 800 a.D. in de Lage Landen alleen een aantal bisschoppelijke diocesen. Atrecht-Kamerijk en Doornik ressorteerden onder het Franse aartsbisdom Reims en de bisdommen Utrecht en Maastricht-Tongeren-Luik onder het aartsbisdom Keulen. Het spaars bewoonde Noorden van Nederland hoorde in zijn geheel tot het bisdom Utrecht. De feodaliteit was pas in opkomst en het duurde vrij lang voor de feodale verhoudingen in het land zich gesetteld hadden. In de tussentijd was de kerkelijke indeling de belangrijkste staatkundige vormgeving.

In de 9e en 10e eeuw was de betekenis van de grote rivieren een tijdlang eerder negatief dan positief want de Vikingen gebruikten voor hun rooftochten de riviermondingen  als toegangspoort tot Europa. Van de vruchten van de Karolingische renaissance, een korte opbloei van de klassieke cultuur in de achtste eeuw bleef maar weinig over. In de Lage Landen, zoals elders in West Europa, verwierven praktisch analfabete feodale heren macht  en dienden als een vorm van lokale verdediging tegen de overvallen van Noormannen en andere, lokaal opererende rovers. Alleen de kloosters behielden als een soort bakens in de duisternis de Christelijke Romeinse cultuur, die zich via hen heel langzaam verspreidde onder de primitieve Germaanse volkeren van het Noorden.

Het uitgebreide handelsnetwerk dat in voorgaande eeuwen met name de Friezen hadden opgebouwd tussen De Oostzee en de Middellandse zee kwam als gevolg van  de roerige tijden tussen 800 en 1000 in verval.

Rond het jaar 1000 hielden de Noormannenovervallen op, omdat er niet meer zo veel te roven viel en ook omdat de verdediging beter werd georganiseerd, niet in de laatste plaats door de Noormannen zelf. Die hadden  overal in West Europa belangrijke gebieden in leen hadden gekregen om ze te verdedigen tegen hun landgenoten.

Als uitvloeisel van het feodale stelsel hadden zich in de lage landen in de loop van de twee eeuwen na Karel de Grote een aantal nieuwe vorstendommen gevormd. De belangrijkste twee, Vlaanderen en Brabant, lagen in het Zuiden omdat daar de nabijheid van rivieren gepaard ging met de aanwezigheid van bewoonbare en bebouwbare grond. Er was daar landbouw mogelijk  naast  transport en handel. Al snel ontstond  ook lichte industrie, hoofdzakelijk textiel.

In het latere Holland, Zeeland en Friesland was er voorlopig niet veel te doen. Het graafschap, later hertogdom,  Gelre ontstond op dezelfde basis als een aantal eeuwen eerder Lotharingen, maar dan op lokale schaal. Een op de rivieren georiënteerde staatkundige eenheid, die een sleutelrol speelde bij  het bulktransport van goederen. Gelderse steden ontstonden aan de Rijn en Waal, de Maas en aan de IJssel. Vooral de steden aan de Maas (Roermond, Venlo) en IJssel (Arnhem, Zutphen, Kampen en Deventer)  waren aanvankelijk belangrijk. Buiten het graafschap Gelre bleef het Noorden van Nederland grotendeels horen onder de bisschop van Utrecht, die gold als een rijksgrote.

Holland, met zijn lange rij graven met namen als Dirk en Floris ontleende zijn relatieve betekenis aan de ligging aan de Rijn monding, waardoor in Vlaardingen een tol kon worden geheven. Dit recht moest moeizaam worden bevochten op de graaf van Gelre, de bisschop van Utrecht en ook tegen de Duitse Keizer. In de loop der eeuwen breidden de wereldlijke vorsten hun macht en grondgebied uit ten koste van de Utrechtse kerkvorst. Na elfhonderd bloeide overal in Europa en ook hier de cultuur op, die we nu als Middeleeuws kennen.  Onder invloed vooral van de machtige Moorse rijken in het Middellandse Zeegebied.

West Europa was tot veertienhonderd cultureel een satelliet van de Islamcultuur, ongeveer zoals de communistische landen dat waren van het Westen in de tijd na de tweede wereldoorlog.

In de veertiende en vijftiende eeuw vond er onder leiding van een aan de Franse koning geparenteerde familie, het Bourgondische huis, een dynastieke concentratie van Nederlandse gewesten plaats. De Bourgondiërs, vooral Philips de Goede, brachten eenheid in het rechtstelsel en moderniseerden de financiën van de gewesten, Noordelijke zowel als Zuidelijke. Zij maakte ook een einde aan een stel hardnekkige veten die onder een aantal verschillende namen bekend zijn maar vooral als de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Door de nieuwe vrede, de vanouds bestaande goede verkeersfaciliteiten en de moderne juridisch-financiële infrastructuur van de Bourgondiërs, nam de welvaart spectaculair toe en werden de Nederlanden het meest welvarende deel van West Europa.

Brabant en Vlaanderen namen daarvan het grootste deel voor hun rekening, maar ook Holland had aandeel in de toegenomen welvaart. De internationale handel en de lakenindustrie verhuisden tijdens het  Bourgondische regime voor een belangrijk deel van Vlaanderen naar Antwerpen, dat in de vijftiende en zestiende eeuw met Genua, Venetië en Florence om de voorrang kon strijden. Gent en vooral Brugge, de centra uit de Middeleeuwen,  namen in betekenis af, ondermeer door verzanding van hun havens. In Holland ontwikkelde zich de Oostzeehandel, de veeteelt (vetweiderij) en (onstuimig) de haringvisserij, als gevolg van het uitvinden van het haring kaken. Amsterdam begon aan zijn opmars, maar was nog zo klein dat dift voorlopig niemand opviel. Een  groot aantal andere steden nam deel aan de opbloei van een stedelijke cultuur van de Lage Landen die in Europa alleen in Italië en Zuid Duitsland haar gelijke vond.

Aan het einde van de vijftiende eeuw kwam de Bourgondische erfenis terecht bij het Habsburgse huis. Het Franse deel van de nalatenschap, Bourgondië en delen van Elzas Lotharingen  viel in handen van het Franse koningshuis, maar het resterende deel werd gevoegd bij de erflanden van de Habsburgers , waar ook de landen van de Spaanse kroon toe hoorden en een belangrijk deel van het heilige Roomse rijk in Duitsland en Italië. De Duitse keizerskroon, die van oorsprong niet erfelijk was, kwam definitief in hun handen.

Heel even waren de Nederlanden het middelpunt van dit grote rijk, want Karel V was hier geboren en voelde zich Vlaming, maar zijn zoon Philips II was een Spanjaard. Spaans bestuur en Spaanse belastingheffing maar vooral een godsdienstpolitiek die in strijd kwam met de gewestelijke privileges in de Nederlanden leidden hier tot een opstand, die formeel 80 jaar heeft geduurd, van 1568 tot 1648..

Tijdens deze opstand ontwikkelde zich een nationaal gevoel en ook een vorm van nationale regering. Maar niets was daarbij gepland, alles gebeurde onder druk van de omstandigheden. Er ontstond een staatsvorm sui generis, die na verloop van tijd de Republiek van de Verenigde Nederlanden werd genoemd. De soevereiniteit berustte bij de vertegenwoordigingen van de provincies, de Staten. De Raadspensionaris was hun permanente secretaris. De Stadhouder was altijd iemand uit het huis van Willem van Oranje. Deze  was de eerste aanvoerder geweest van de opstand. Zijn opvolgers waren de hoogste militaire en civiele ambtenaren van de Republiek. Tezamen bepaalden de stadhouder en de raadspensionaris het beleid in de Republiek.

De Republiek bleek een wereldwonder. In de eerste vijftig jaar van haar bestaan werd zij het culturele en economische middelpunt van de Westerse wereld. Grote koloniale gebieden werden veroverd op Spanjaarden en Portugezen. De cultuur der lage landen stond aan de wieg van de wetenschappelijke revolutie en van  de moderne democratische samenleving. De Verlichting begon hier. Helaas maakten de zuidelijke provincies van de Nederlanden er sinds de Unie van Utrecht geen deel meer van uit. Het militaire genie van de Spaanse veldheer Parma en hun grotere geografische toegankelijkheid brachten mee dat zij in Habsburgse handen bleven, eerst in Spaanse en daarna in Oostenrijks Habsburgse handen.

De voorlijkheid van de Republiek en haar verbazingwekkende welvaart brachten haar in conflict met de veel grotere en potentieel ook machtiger buurlanden Frankrijk en Engeland. Duitsland bleef tot in de negentiende eeuw verdeeld en impotent. Een reeks van oorlogen met Frankrijk dwong de Nederlanden tot een uitputtend bondgenootschap met Engeland.  Aan het einde van de zeventiende eeuw was onze stadhouder co-koning van Engeland en werd de Nederlandse schatkist aangewend voor een bondgenootschappelijke overwinning in de oorlog om de Spaanse successie.

In de achttiende eeuw was het definitief afgelopen met de hoge vlucht van de Republiek. Engeland, inmiddels Great Britain, had de voortrekkersrol overgenomen en streed een eeuw lang met Frankrijk om de hegemonie. Nederland werd een land van renteniers en landbouwers.

Aan het einde van de achttiende eeuw kwam de Franse revolutie, in Nederland begeleid door de beweging van de patriotten. Het land werd door de Fransen veroverd, die er de Bataafse Republiek stichtten. Dit was een eenheidsstaat, waarin de oude privileges van de stedelijke en provinciale regenten werden afgeschaft en een overheid naar Frans voorbeeld werd ingericht, een inrichting die in grote trekken nog steeds bestaat..

Toen in Frankrijk de revolutie werd opgevolgd door het Consulaat van Napoleon en daarna door het Franse keizerrijk  kreeg ook Nederland zijn Napoleon in de vorm van koning Lodewijk. Inlijving bij Frankrijk was de volgende  stap. In de vorm van de regering veranderde daardoor weinig. De staatsrechtelijke infrastructuur werd sterk verbeterd door invoering van een op Franse leest geschoeide provinciale en gemeentelijke indeling. Het fiscale systeem werd gemoderniseerd. Nederlandse soldaten dienden in de legers van Napoleon. De blokkade door Engeland vernietigde de laatste restanten van de Nederlandse welvaart. De koloniën gingen verloren aan Engeland.

De nederlaag van Napoleon bracht de Oranjes terug in Nederland, nu niet meer als stadhouders maar als koningshuis. Deze stap werd afgedwongen door Willem Frederik, zoon van stadhouder Willem V. Hij werd als Soeverein Vorst ingehaald door de notabelen van de Republiek, maar meende dat deze titel hem in de rangorde van de Europese vorsten op een te lage plaats zou neerzetten. In plaats van te blijven bij de unieke titel en functie van Stadhouder, koos hij voor een plaats in de rij van nieuwe Europese koningen.

Willem, die zich meer Duitser dan Nederlander voelde, had al eerder blijk had gegeven van een beperkte vaderlandsliefde door te marchanderen met Napoleon over een afruil van zijn rechten in Nederland tegen rechten in Fulda, een van de ministaatjes van het verdeelde Duitsland en een voormalig bisdom.

Ondanks deze weinig hoopvolle voortekenen bleek hij in de praktijk van het bestuur geen onbekwaam vorst. Hij gaf resoluut leiding aan een modernisering van zijn nieuwe koninkrijk, geholpen door de teruggaaf van de koloniën door Engeland. Aan dat koninkrijk was voor een korte periode ook het Zuidelijke deel van de Nederlanden toegevoegd. Dit bleek geen succes. De twee delen van de Lage Landen waren sinds de zestiende eeuw teveel uiteengegroeid. In de zuidelijke provincies brak in 1830 een opstand uit, die na wat schermutselingen leidde tot onderhandelingen en secessie van het Koninkrijk België. De negentiende eeuw bracht in Noord en Zuid Nederland een hernieuwde bloei. In  Noord Nederland vooral van de handel en in België van de industrie.

Volgens velen duurde de 19e eeuw tot aan de eerste wereldoorlog en daar is zeker iets voor te zeggen. In Nederland duurde hij dan tot de tweede wereldoorlog. In die extra lange eeuw maakte Nederland een ontwikkeling door naar een constitutioneel koninkrijk op Britse leest geschoeid. Het algemeen kiesrecht werd  in 1917 bereikt. In  plaats van de koning nam het parlement de macht in handen en waren wij dus in een aantal opzichten weer terug bij de tijd van de Republiek.

De tweede wereldoorlog heeft een enorme verandering te weeg gebracht  in Nederland. Het land had in vergelijk met andere Westerse landen in Europa en overzee een achterstand gehad in zijn culturele ontwikkeling. Met een schok werd het nu in de twintigste eeuw gepositioneerd. Die schok leidde na de oorlog eerst tot angstige pogingen om terug te keren naar de vooroorlogse tijd (de wederopbouw), maar tevergeefs. In de zestiger jaren sloeg het tij om. Nederland, verloor in rap tempo de kenmerken van een negentiende-eeuwse natie en ging net als de andere Europese landen steeds meer Amerikaanse trekken vertonen.

De zuilenmaatschappij die het land verdeeld had gehouden  in een Protestantse, een Katholieke en een Humanistische gemeenschap werd ontmanteld. Nederland werd definitief een humanistische samenleving. Van preuts werd het libertijns en de godsdienst verdween als een dominante factor in het publieke leven. De economie werd gemoderniseerd. In plaats van landbouw werd de industrie een grote werkgever terwijl het dienstenverkeer, waaronder de handel en het transport, haar  belangrijke plaats bleef houden. Zeescheepvaart verloor aan belang maar de binnenvaart en het wegtransport namen in omvang toe. Rotterdam en omgeving werden aanvankelijk de economisch motor zoals later in de negentiger jaren de luchthaven Schiphol dat zou worden.

Van de zes oprichters van de Economische Gemeenschap was Nederland er een. Om onduidelijke redenen streefde ons land in het begin tegelijkertijd naar toetreding van Groot Brittannië en naar een federale politieke structuur van de gemeenschap. Deze twee doelstellingen waren niet tezamen te bereiken. Het is Groot Brittannië geworden, gelukkig maar. Een federaal Europa naar Amerikaans of Duits model zou Nederland weinig voordelen opleveren en haar unieke eigen cultuur in de verdrukking hebben gebracht

Nederland maakt nu deel uit van Europa. Het ziet er naar uit dat Europa een staatkundige periode tegemoet gaat als de Nederlanden in de periode rond 1600, een ontwikkeling sui generis. Wat het worden gaat weet niemand en een nieuwe naam zal er achteraf wel worden opgeplakt. De nationale overheden met hun verouderde apparaten is misschien geen lang leven meer beschoren maar de landen blijven in elk geval bestaan. Dat Nederland, met zijn nog steeds ideale geografische ligging hier nieuwe kansen krijgt staat wel vast. Dat het een ander soort overheid nodig heeft om die ontwikkeling vorm te geven ook.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

oorlogen in de veertiende eeuw

 

De honderdjarige oorlog begon als een dynastieke strijd tussen de koningshuizen Valois en Plantagenet om de troon van Frankrijk. Het waren beide Franse huizen. Het bezit van de Plantagenets in Frankrijk was eeuwen lang veel belangrijker dan hun Engelse bezittingen. Het omvatte oorspronkelijk praktisch het hele Zuiden en Westen van het tegenwoordige Frankrijk. Er woonden meer mensen en het bracht meer op dan hun bezit in Engeland. Bij het begin van de oorlog was van al dat oorspronkelijke Franse bezit van de Engelse koningen alleen Guyenne nog over. Maar het Engelse Hof en de adel spraken rond 1350 al driehonderd jaar Frans, ze voelden zich Frans en de oorlog was wat hun betrof een burgeroorlog, niet een Engelse veroveringsoorlog. De Franse bevolking dacht daar anders over. De Engelsen troepen spraken een vreemde taal en gedroegen zich als vijanden. In feite begonnen de inwoners van Frankrijk zich in en na de honderdjarige oorlog voor het eerst als Fransen te voelen en niet langer alleen als Vlamingen, Normandiërs, Angevijnen, Bretonnen, Gasconjers etc.

 

Vanuit Engels nationaal standpunt bekeken was de oorlog zinloos. De meeste overwinningen kostten alleen geld en leverden niets op dan wat buit voor de soldaten. Daarvoor gold de oude zegswijze zo gewonnen zo geronnen. Oorlogen zijn kapitaalvernietigingen op grote schaal.

 

Van de veldslagen uit het begin van de oorlog zijn Crécy en Maupertuis dankzij Shakespeare in het geheugen van de mensen blijven hangen, maar hebben eigenlijk alleen de vlootslag bij Sluys en de belegering en verovering van Calais enig blijvend resultaat gehad. Met die wapenfeiten vestigde Engeland voor het eerst zijn maritieme suprematie. Bij Sluys, in het tegenwoordige Zeeuws Vlaanderen werd de Franse vloot vernietigd en door de verovering van Calais had Engeland een Franse haven die zowel vanuit het Oosten als het Westen voor zeilschepen aan te varen was en die als vesting bovendien gemakkelijk te verdedigen bleek. Zij stelde de Engelse wolexport naar Vlaanderen veilig, de basis in die tijd voor de welvaart van het land. Al die andere spectaculaire veldslagen, veroveringen en strooptochten brachten Frankrijk wel grote schade toe maar zonder een evenredig voordeel voor Engeland. Wanneer  er  nu nog animositeit bestaat tussen de beide landen dan is die tot de tijd van de honderdjarige oorlog terug te voeren. De brutale verwoestingen van de Engelsen in Frankrijk zijn alleen maar te vergelijken met de latere verwoestingen door de Fransen van het Rijnland en van Baden in Duitsland in de tijd van Richelieu en Lodewijk XIV . Er zit sindsdien een zekere parallelliteit van de nationale gevoelens van Fransen tegenover Engelsen en die van Duitsers tegenover Fransen, het soort nationale gevoelens dat pas na de wereldoorlogen iets aan het slijten lijkt..

 

Waar de honderdjarige oorlog aan doet denken is aan de twisten in de Mohammedaanse wereld, aan de burgeroorlogen in Irak bijvoorbeeld of in Afghanistan. De eerbied voor mensenlevens was nihil, maar de hoffelijkheid tussen tegenstanders kon imponerend zijn, al werd die regelmatig afgewisseld door uitbarstingen van grote wreedheid. Die hoffelijkheid, zoals bijvoorbeeld de rouwmis die in Frankrijk werd opgedragen na het overlijden van Edward III of de manier waarom de Franse koning Jean le Bon als gijzelaar in Engeland werd onthaald, was beperkt tot tegenstanders van dezelfde stand. Met boeren en burgers uit de lagere stand werd omgegaan als met het vee van de vijand.

Hoe een zo zinloze oorlog zo lang kan duren is rationeel niet goed te verklaren. Belangrijk is te weten dat dit soort oorlog niet tot Frankrijk en Engeland beperkt was. Wij hadden in diezelfde tijd Hoekse en Kabeljauwse twisten, de Schieringers en de Vetkopers en de Van Heekerens en de Bronckhorsten. Onder uiteenlopende namen kwamen in die tijd op veel plaatsen in Europa oorlogen voor van een vergelijkbaar wreed karakter. Meestal was er voor de generatielange conflicten nergens een duidelijke reden en veroorzaakten zij overal dezelfde grote schade.

De versterking van het centrale gezag dat een einde aan de oorlogen kon maken is het belangrijkste gevolg geweest..

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EU op de Balkan

 

George Konrad, de Hongaarse winnaar van de Akense Vredesprijs was niet ingenomen met het NATO optreden in Kosovo. Twaalf duizend Servische doden, dat leek hem teveel als collateral damage en over de materiele schade in het voormalige Joegoslavië spreekt hij dan niet eens.

 

Het is waar dat ook de NATO landen bij nader inzien minder blij zijn met hun eigen optreden in Kosovo dan toen ze er mee begonnen. Met name het optreden van de Albanese terroristen tegen Servische en Roma minderheden wekte naderhand veel weerstand bij NATO mensen ter plaatse. Bij de Albanese inval in het Servische grensgebied met Kosovo, heeft de NATO aan de voormalige Servische tegenstander ruim baan gegeven om de voormalige Albanese bondgenoten af te stoppen.

 

Konrad wijdt het NATO gedrag aan gebrek aan kennis van de geschiedenis van de regio en aan gebrek aan inzicht in de psychologie van de diverse etnische groeperingen.

 

Hijzelf is Hongaar en constateert dat er nu etnische Hongaren wonen in Servië, Kroatië en Slovenië en dat zij in alle drie landen worden beschouwd als ongewenste vreemdelingen, omdat de nieuwe staten op etnische grondslag zijn georganiseerd.

 

Het oude Joegoslavië was een etnische lappendeken en had ingebouwde beschermingen voor etnische minderheden die in de nieuwe staten ontbreken. Dit is vanuit het standpunt van de Westerse beschaving gezien geen vooruitgang. Het Westen had er beter aangedaan het voortbestaan van het oude Joegoslavië te garanderen als het  minste van twee kwaden. Met alle nadelen van dien was het een betere optie geweest dan het steunen van de nieuwe nationalisten. In elk geval had eerst voor een nieuwe paraplu voor de minderheden moeten worden gezorgd voor de oude aan de kant gezet werd.

 

Dit is kort samengevat het interview dat Konrad aan de Nederlandse televisie gaf op 26 april 2001, nu al weer bijna veertien jaar geleden.

 

Wat valt hierop te zeggen? Het oude Joegoslavië werd beheerst door de ex-communist en deugniet Milosevitch. De theoretische garanties voor de vrijheden van de etnische minderheden bleken in de praktijk niet veel waard. Iedereen weet wat er in  Kosovo is gebeurd, maar kijk ook eens naar de Vojvodina. Daar is nu toevallig geen volksopstand of oorlog uitgebroken, maar dat had zomaar gekund. Duitsland en Oostenrijk, de dichtstbijzijnde Westerse buren, hebben slechte herinneringen aan het oude Joegoslavië dat beheerst werd door het russofiele Servië. Dat was een broeinest van het panslavisme en een van de meest relevante oorzaken van de eerste wereldoorlog. Kennis van de geschiedenis en inzicht in de psyche van de diverse samenstellende bestanddelen van het oude Joegoslavië brachten Duitsland en Oostenrijk juist tot steun aan de onafhankelijkheid van Slovenië en Kroatië, de op West Europa georiënteerde delen van het land.

 

Wat Slovenië aangaat is dat ook wel goed afgelopen. Slovenië heeft een relatief homogene bevolkingssamenstelling, een bijna Oostenrijkse welvaart en de onafhankelijkheid is zonder slag of stoot tot stand gekomen. Op het gebied van het huidige Kroatië daarentegen leven of leefden Italianen, Serven, Bosniërs, Hongaren en Zigeuners. De onafhankelijkheid is daar met behoorlijk wat bloedvergieten en met behoorlijk wat etnische zuiveringen gepaard gegaan. De Duitsers hebben heel wat minder reden om tevreden te zijn met de invloed die ze daar hebben uitgeoefend. Zowel Slovenië als Kroatië hebben overigens nog steeds eigen bevolkingsgroepen die niet binnen de nationale grenzen wonen en helemaal gerust kunnen we er dus ook nu nog niet op de afloop zijn.

 

Wat al de Balkanlanden en de overige gebieden van Midden en Oost Europa gemeen hebben, is dat ze vroeger, voor de eerste wereldoorlog, tot het Turkse, het Russische  of het Habsburgse rijk hebben gehoord of eerst tot het Turkse en dan tot het Habsburgse rijk. Alle drie rijken waren lappendekens van minderheden en per saldo had men daar behoorlijk mee leren leven.

In het Turkse rijk was dat een gevolg van een bewuste verdeel en heers politiek. Men gaf godsdienstige of anderszins etnische minderheden voldoende autonomie om integratie met andere nationaliteiten te voorkomen en zorgde vervolgens voor zoveel tegenstellingen dat de Turkse overheid als scheidsrechter onmisbaar werd.

Rusland, Oostenrijk en Hongarije waren in veel van de gebieden de opvolgers van de Turken en zij lieten de lappendeken voor wat zij was. De Habsburgers zorgden voor een competent en integer bestuursapparaat in de door hen bestuurde gebieden en gaven in de negentiende eeuw ruim baan aan de economische ontwikkeling. Economisch is Oost Europa in die tijd een gebied geworden waar de onderdelen van elkaar afhankelijk waren geworden en de Parijse vredesaccoorden die na de eerste wereldoorlog de regio politiek en economisch in quasi autonome delen hebben gesplitst hebben de regio grote economische schade toegebracht.

 

Zonder het romantische nationalisme dat in de negentiende eeuw in Europa een overheersende rol begon te spelen, zou een ontwikkeling naar een Verenigde Staten van Oost Europa een Oost Europese Economische Unie  eigenlijk voor de hand gelegen hebben. Nu ontstond in Oostenrijk-Hongarije met de steun van Rusland een subversieve beweging die in de Slavisch sprekende gebieden naar onafhankelijkheid streefde. Kern van deze beweging waren in het Zuidelijk deel van het Rijk de Serven en in het Westelijk deel de Tsjechen. Naast de Slavisch sprekende volkeren, kende Oost Europa Duits, Hongaars, Roemeens, Albanees, Turks en Roma sprekende minderheden terwijl de onderling verschillen behalve door taal ook door godsdienst en andere culturele kenmerken werden bepaald.

 

Het lot van Oostenrijk en haar hoofdstad Wenen is iedereen bekend, het is een kind geworden met een waterhoofd.Hongarije is na de eerste wereldoorlog tot minder dan de helft van zijn oorspronkelijke omvang teruggebracht, zodat het kleine overgebleven gedeelte als vrijwel homogeen Hongaars kan worden aangemerkt. Hongaarse en Duitssprekende minderheden wonen nu in alle buurlanden. Alleen Slovenië is redelijk bevolkingshomogeen, met maar een kleine Hongaarse en Kroatische minderheid . Het voormalig Joegoslavië en Roemenie vormden het andere uiterste, zij zijn of waren de oude Habsburg monarchie in het klein. De overige landen hebben ook allemaal grote of kleinere minderheden, waar ze geen van alle goed mee om gaan. Overal is men benauwd dat de minderheden steun zullen zoeken bij hun etnische verwanten in andere landen. De enige goede oplossing zou zijn de oude onderbroken ontwikkeling op te pakken en te streven naar een Oost Europese Unie, een heroprichting van de Habsburg monarchie onder een andere naam en in een modern jasje.  Door de oude sentimenten die een dergelijke ontwikkeling in de weg staan zal in de praktijk de omweg via een lidmaatschap van de Europese Unie wel de enige politiek haalbare oplossing blijken, maar het resultaat is hopelijk hetzelfde: een reparatie van de vergissing van de Westerse mogendheden in de eerste wereldoorlog.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hitlers gedachtegoed.

 

Sinds Joachim Fest en Sebastian Haffner is het niet meer de gewoonte om Hitler te beschouwen als een domme huisschilder die door een gril van het noodlot aan het hoofd kwam te staan van een van de meest competente staten van de Westerse samenleving. Hitler was een evil genius, maar beslist een genius. Onder zijn leiding presteerde Duitsland aanzienlijk beter dan onder de regimes van zijn voorgangers, de Weimarrepublik en  Wilhelm II. Beter, niet in de zin van het eindresultaat, de Duitse nederlaag en beter al helemaal niet in ethische zin, maar beter in de zin van organisatorische, militaire en industriële prestaties. Het waren echt niet alleen de mislukkelingen en de Spiessbürger[1], die zich vol enthousiasme achter zijn regime schaarden, maar ook de geleerden, de filosofen en de kunstenaars. Het was eind dertiger jaren praktisch het hele Duitse volk en daartoe hoorden onder meer Werner von Braun, Martin Heidegger en Herbert von Karajan, om maar een paar namen te noemen van mensen die ook na de oorlog een grote reputatie hebben behouden. Zij allen dachten dat de overwinning van Duitsland onvermijdelijk was en verheugden zich in dat vooruitzicht.

Hitler had ook anders dan vaak beweerd wordt een heel consistent wereldbeeld met wortels die teruggaan tot het midden van de negentiende eeuw.

Hitler was een sociaal darwinist uit de school van Spencer, Gobineau en Chamberlain. Hij verwierp het bij ons dominante wereldbeeld van Kant en Schiller. Hij moest niets hebben van het Alle Menschen werden Brüder en ook niet van de wereldsamenleving met haar global economy. Hij zag zo’n wereldsamenleving waarin zonder oorlog of concurrentie werd samengewerkt stranden op de overbevolking en hij achtte haar in strijd met de wetten van de natuur. De mens heeft geen andere natuurlijke vijand dan zich zelf en zonder concurrentie tussen de samenlevingen zouden ze alle ten onder gaan. Homo homini lupus zegt het Latijnse spreekwoord en hij had zich vast voorgenomen de wolf te zijn die de Duitse samenleving naar de overwinning en dominantie zou voeren ten kosten van de samenlevingen die hij als minder vitaal[2] en krachtig beschouwde. De innerlijke tegenstrijdigheid van het liberale wereldbeeld van democratie en mensenrechten was hem duidelijk. Kolonialisme en andere vormen van Westerse suprematie pasten daar niet in. Hij bleef er lang van overtuigd dat de grootste koloniale mogendheid ter wereld dat tijdig in zou zien. Het was hem duidelijk dat Engelands eigen belangen meebrachten dat het Duitsland zou steunen in haar voornemen een hegemonie te vestigen op het Eurasische continent. Alleen een samenwerking tussen Duitsland en Engeland kon Amerika en Rusland afhouden van een wereldoverheersing en alleen een vervanging van de democratie door een rationelere filosofie kon in zijn ogen op den duur de bestaande overmacht van Europa garanderen. Dat de democratie met haar pursuit of happiness een gelukkiger samenleving beloofde dan zijn Uebermenschenwereld zag hij niet of het interesseerde hem niet. Aan de eerste wereldoorlog had hij de overtuiging overgehouden dat alleen overleven er toe diende en daarvoor moest je de sterkste zijn. Daarin stonden hij en Duitsland niet alleen. De idee leefde overal sterk in het interbellum, maar is door de verschrikkingen van de tweede oorlog en vooral van de Shoa met terugwerkende kracht uit de geschiedenis geschrapt.

Het was hem zelf beter duidelijk dan zijn volgelingen dat Duitsland de oorlog die hij als onvermijdelijk zag ook kon verliezen en ook dat was een aanvaardbare uitkomst omdat die onzekerheid  nu eenmaal de manier is waarop de natuur haar werk doet. Zou Amerika de strijd winnen dan was daarmee vastgesteld dat haar systeem het betere was. Niet proberen was verzaken. Helden nemen risico’s en Hitler beschouwde zich als een held in de traditie van Karel de Grote en Frederik de Grote van Pruisen. Nog tijdens zijn leven moest de beslissing vallen over het lot der volkeren en hij had daarbij het Duitse lot in handen

Vanuit die visie moet zijn tweeslachtigheid tegenover Groot Brittannië worden gezien bij Duinkerken en wordt de missie van zijn rechterhand Rudolf Hess begrijpelijker. Dat hij daadwerkelijk deelgenoten had voor zijn opvattingen in Engeland en dat die voorkwamen in de hoogste kringen van de Britse samenleving,  staat nu wel vast. Zonder Churchill hadden zij misschien de wapenstilstand met Duitsland wel kunnen doorzetten waar Hitler op rekende. Zijn oorlogsverklaring aan Amerika was geen wanhoopsdaad maar een logisch uitvloeisel van zijn wereldvisie en zijn bondgenootschap met Japan een verstandshuwelijk, zoals zijn eerdere bondgenootschap met Stalin.

Hitler was een pure Machiavellist. Ethiek was in zijn ogen dienstbaar aan de eigen samenleving en had geen functie in de strijd tussen de volkeren. De Joden waren een volk dat hij bewonderde en haatte, maar van wie het lot in zijn ogen onverbrekelijk verbonden was met de Kantiaanse wereldsamenleving. Joden konden niet anders dan de hegemonie van Duitsland bestrijden en dat deden ze ook. Zij maakten geen onderdeel uit van een van de naties in Europa of elders in de wereld. Zij maakten gebruik van de faciliteiten van alle landen en hadden loyaliteit tegenover niemand[3]. Een wereldsamenleving waarin geen enkele natie boven de anderen verheven was, moest wel het ideaal zijn van de Joden en een voorwaarde voor de onderhuidse dominantie van dit volk zonder land. Hun vernietiging was een voorwaarde voor de overwinning van zijn wereldvisie en van zijn eigen Duitse natie.

De vernietigingsbevelen die hij aan het einde van de oorlog gaf en die door Speer en anderen gesaboteerd werden omdat zij een wederopstanding van Duitsland na de oorlog zouden bemoeilijken, waren een laatste consequentie van deze visie. Zijn eigen zelfmoord was een erkenning van de nederlaag van zijn denkbeelden en tegelijk een bevestiging ervan.

 

[1] Als Spießbürger oder Spießer werden in abwertender Weise Personen bezeichnet, die sich durch geistige Unbeweglichkeit, ausgeprägte Konformität mit gesellschaftlichen Normen, Abneigung gegen Veränderungen der gewohnten Lebensumgebung und ein starkes Bedürfnis nach sozialer Sicherheit hervortun.(wikipedia)

[2] Die gedachte was in het interbellum vrij algemeen. Het élan vital van Bergson en de boeken van Hemingway bevatten soortgelijke ideeën. Als nazi’s en fascisten iets gemeen hadden was het in hoofdzaak deze van het humanisme afwijkende maatschappijopvatting.

[3] Het tragische van deze opvatting is dat er misschien nooit een land is geweest waarin Joden zich zo mee hebben vereenzelvigd als met Duitsland. De idee dat de Duitse Joden als groep geen loyaliteit hadden tegenover Duitsland wordt niet gesteund door historische feiten. De idee moet afkomstig zijn uit het Habsburgse rijk waarin Hitler was geboren en opgegroeid.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Macht, recht en verdraagzaamheid.

 

Macht hoort getemperd te worden door recht en verdraagzaamheid voor minderheden. Dat zijn belangrijke kenmerken van de democratische regeringsvormen die  in Europa en de rest van de Westerse wereld zijn ontstaan. De Republiek van de Zeven Verenigde Provinciën is daar een leerschool voor geweest.

 

De staatsinrichting van de Republiek was gebaseerd op de Unie van Utrecht. De Unie was een bondgenootschap tussen zeven provincies om zich te verdedigen tegen de Spaanse dwingeland en helemaal niet bedoeld als grondwet. Het heeft daarom ongeveer een eeuw geduurd voor de machtsverhoudingen tussen de diverse onderdelen en organen van de republiek definitief waren gesetteld. Toen duurde het nog een eeuw voordat dit eindresultaat weer op de mesthoop van de geschiedenis kon worden gedeponeerd.

In die tussentijd was de Republiek een van de grote mogendheden van Europa en een tijd lang het Europese centrum van de nieuwe verlichte beschaving, gebaseerd op ratio en wetenschap en onderlinge verdraagzaamheid tussen de godsdiensten.

 

Omdat de Unie in eerste instantie een militair bondgenootschap was, werden het commando over de troepen en de financiering van leger en vloot bij voorrang geregeld. De prins van Oranje was stadhouder en opperbevelhebber en de provincie Holland was de belangrijkste financier. Holland was met afstand de machtigste provincie van de zeven, maar het moest de andere provincies wel steeds van haar standpunten overtuigen om ze door te kunnen voeren. Omdat de koning van Spanje van het alleenrecht van de katholieke godsdienst het uitgangspunt had gemaakt van zijn strijd tegen de Verenigde Provinciën, was het calvinisme de vlag waaronder de strijd van de andere kant werd gevoerd. Dat betekende niet dat de meerderheid van de bevolking calvinistisch was, maar de strijd maakte nu eenmaal bipolariteit praktisch onvermijdelijk. Het protestantse geloof in zijn strengste vorm werd daardoor naast de koorden van de beurs, de kussens van de Raad (van Staten) en des prinsen stalen kling[1] de vierde machtsfactor in de Republiek.

 

De terechtstelling van Van Oldenbarnevelt en de gevangenneming van een aantal andere regenten, die in heel Europa afschuw wekten, was mogelijk geworden doordat Maurits bereid was zijn leger in te zetten, door het verzet dat altijd latent aanwezig was in de andere provincies tegen de dominantie van Holland en door de gelijktijdige strijd tussen remonstranten en contraremonstranten, die de emoties bij de bevolking hoog had laten oplopen.

Maurits maakte van zijn macht een rechtstreeks gebruik en deed geen moeite zijn tegenstanders te overtuigen. Zijn halfbroer Frederik Hendrik die hem opvolgde deed dat beter. Hij sloot compromissen met de tegenstanders van het stadhouderlijk bewind en heeft de ondergang van de Republiek, die onder Maurits dichtbij leek te komen weten af te wenden. Van Oldenbarnevelt zelf en zijn latere opvolger Johan de Witt waren meesters in het indirect aanwenden van macht. Altijd waren zij bereid andere spelers op het politieke toneel de ruimte te geven, zolang daardoor hun hoofddoel, het welzijn van de Republiek, niet in gevaar werd gebracht. Ook Frederik Hendrik was een volleerd politicus, maar zoals de meeste leden van zijn huis gaf hij aan de dynastieke belangen meestal  de voorrang boven die van de Republiek. De stadhouderloze tijdperken waren niet voor niets de hoogtepunten van de Gouden Eeuw. De verdraagzaamheid die de burgerlijke machthebbers betrachtten en de macht die altijd getemperd werd door een besef van de belangen en de rechten van anderen, maakten het bewind van de regenten tot een unicum in het toenmalige Europa en tot een voorbeeld voor de democratische regeringsvormen die eerst  in Amerika en na de Franse revolutie ook in Europa zijn ontstaan.

[1] uit het bekende hekeldicht van Vondel over de strijd tussen Arminius en Gomarus.

 

 

 

 

 

 

De achtergrond van het integratieprobleem 1

Veel  mensen denken bij het woord cultuur aan kunst, aan literatuur en theater  of aan muziek. Desnoods aan oude klederdrachten of aan volksdansen, maar niet aan de manier waarop huizen worden ingericht of aan andere dagelijkse dingen. Toch is dat ook cultuur. Het is cultuur is als er in Nederlandse huizen planten in het raam staan.  Of wanneer in andere landen kinderen opstaan als vader de kamer binnen komt en wanneer ze daar leren om hun mond houden tot er tegen ze gesproken wordt. Meisjes die naar school gaan net als jongens, of een baan nemen als ze van school afkomen, dat is cultuur. Wanneer ze op hun dertiende worden uitgehuwelijkt aan een oudere man die ze nog nooit gezien hebben,  dat is ook cultuur.

Voor het begrip dat aangeeft hoe de samenleving in elkaar zit en voor de manier waarop mensen leven  zou eigenlijk niet hetzelfde  woord moeten worden gebruikt waarmee de  hogere uitingen van die zelfde samenleving worden aangeduid. Maar we  vinden onze eigen taal niet uit. We  moeten het doen met wat we aantreffen.

Er zijn cultuurverschillen of verschillen in de manieren waarop mensen samenleven in heel veel verschillende gradaties. Het verschil tussen fietsende Nederlanders in Amsterdam, op weg naar hun werk en jagende Bosjesmannen in de Kalahari is een kwestie van cultuur. Dat geldt ook voor  de verschillen tussen twee Amsterdamse advocatenkantoren. De groepen waarin geleefd wordt zijn bepalend voor het verschillend gedrag van mensen, vaak even zeer als hun eigen keuzes. Meer misschien wel dan de verschillen in de genen waarmee ze geboren zijn.

Wij leven in een individualistische samenleving waarin het belangrijk is hoe je zelf bent en waarin persoonlijke prestaties tellen. Er zijn ook samenlevingen geweest –  onze eigen Middeleeuwen waren er een van –  waar alleen maar gold tot welke groep je hoorde. Er zijn samenlevingen waar het individu alleen als lid van die groep een functie heeft en daarbuiten niet. Daar is het niet alleen maar van belang tot welke groep je hoort, daar ben  je groepslid en niet veel meer dan dat.

De wetenschap van de culturele antropologie houdt zich bezig met cultuur in deze algemene betekenis en sociologie eigenlijk ook. Geschiedschrijvers als onze eigen Johan Huizinga,  de Zwitser Jacob Burckhardt of de Engelsman Arnold Toynbee schrijven over cultuur. Zij beschrijven de variaties ervan in ons eigen verleden en dat van anderen. Cultuur is een interessant begrip en we worden er nu dagelijks mee geconfronteerd door de verschillen in dit opzicht tussen ons zelf en de nieuwe Nederlanders. Dat zijn de landgenoten die we de allochtonen noemen, de vreemdelingen. Allochtoon betekent letterlijk ergens anders geboren zijn, maar in de praktijk van het woordgebruik betekent  het nu veel meer dat mensen verschillend zijn omdat ze tot een andere cultuur behoren. Soms ook, maar niet altijd, is het “er anders uitzien”, van huidskleur en van lichaamsbouw. Een groot deel  van onze allochtonen is intussen in Nederland geboren en dus in de oude betekenis van het woord intussen al weer autochtoon.

Een deel van de  allochtonen ziet er anders uit dan de oude Nederlanders  maar dat doen ze lang niet allemaal. Degenen tegen wie de autochtone Nederlanders zich het meeste afzetten zijn de twee grote Moslimgroepen van Turken en Marokkanen. Die verschillen in fysieke kenmerken minder van ons dan bijvoorbeeld onze landgenoten van Indonesische afkomst. Ze verschillen in dat opzicht zeker minder van ons dan de Surinamers, maar als groep verschillen ze  in gedrag en in attitude juist meer dan de Surinamers en veel meer dan de Indische Nederlanders.

De Moslims vormen een eigen wereld, die veel ouder is dan de moderne westerse samenleving. In het Moslimgebied, dat reikt van Marokko in het Noord Westen van Afrika tot in  Afghanistan en het Westen van China, bestaat een duidelijke culturele eenheid. We vinden die terug in de opvoeding van kinderen, de omgang met oude mensen, in de hoofdsluiers en lichaambedekkende kleding van de vrouwen, in de baarden van de mannen, in de inrichting van winkels en de huizen, de manier van eten, met de daarbij behorende luchtjes en wat al niet.  Turken en Marokkanen komen uit de Moslimwereld, uit de Dar al Islam. De Turkse en Marokkaanse gemeenschap zijn varianten op een zelfde thema, al is Turkije van de twee landen duidelijk het meest gemoderniseerd. Het is, vooral in Istanboel en aan de kusten van Klein Azië, veel meer verwesterd[1] dan de Arabische landen. Dat neemt niet weg dat als er nieuwe immigranten zijn die het in zich hebben om net zo definitief te vernederlandsen als bijvoorbeeld de Indische Nederlanders, dan  zijn dat eerder de Marokkanen dan de Turken.

Er zijn nu al  behoorlijk wat Marokkanen die Nederlands gekleed gaan, accentloos Nederlands spreken en de taal vaak fraai weten  te schrijven. Ze zijn intelligent, goed opgeleid en bekleden vooraanstaande functies als Kamerlid of als spelleider bij televisieprogramma’s en zijn in hun manier van doen eigenlijk niet meer van andere Nederlanders te onderscheiden. Dat dit veel  minder geldt voor veel Turken[2], komt misschien omdat die op een verwesterde manier Turks kunnen zijn en daar de voorkeur aan geven. Dat  alternatief hebben de Marokkanen niet. Ze zijn modern en Nederlands of ze zijn Marokkaan en archaïsch.

Marokkanen vallen uiterlijk binnen de grenzen van wat in Nederland nog als variatie in de autochtone bevolking wordt ervaren. Dit geeft ze, zou men zeggen, een voorsprong op de Surinamers in het integratieproces. Maar ondanks de veel grotere uiterlijke verschillen tussen de  blanke Nederlanders en de  zwarte Surinamers, zijn de culturele verschillen met Surinamers[3] in de loop der jaren aan het verdwijnen. Bij hen en met name bij hun vrouwen heeft zich de laatste tien jaar of twintig jaar een groeischeut voorgedaan in het integratieproces, terwijl de Marokkanen en Turken zich als groep nu verder van de Nederlandse samenleving lijken te distantiëren dan twintig jaar geleden.

De integratie van Moslims wordt geremd door culturele factoren en die factoren hangen samen met hun geloof. Geloof is niet alleen een kwestie van religieuze overtuiging. Er zijn aan het geloof ook een aantal specifieke maatschappelijke opvattingen en gewoonten verbonden en daar zijn opvattingen bij die in een humanistische samenleving als niet gewenst worden aangemerkt. Discriminatie van Joden en homoseksuelen vallen daar onder en andere zaken die we in sommige twintigste-eeuwse ideologieën plachten te veroordelen. Vervroegd schoolverlaten en steunfraude komen op grotere schaal bij Moslims voor dan bij andere groeperingen. Winkeldiefstal, overvallen, inbraak, drugsdelicten en andere vormen van commune criminaliteit komen meer voor bij de niet geïntegreerde Marokkanen[4] dan bij geïntegreerde allochtonen of autochtone Nederlanders. Als dit soort asociale trekken niet genetisch bepaald zijn (en niemand gelooft dat eigenlijk) dan ligt de oorzaak ervan logischerwijze  in de groepscultuur. Dat is niet alleen de cultuur die men uit het Riftgebergte en uit Koerdistan of Cappadocië heeft meegenomen. Ten dele is het zeker  de averechtse inwerking van onze eigen cultuur op de Marokkaanse  en Turkse bevolkingsgroep, die een gevolg is van het feit dat de twee leefwijzen niet goed mixen.

De Nederlandse Cultuuromslag.

In de zestiger jaren van de twintigste eeuw, ruim een kwart eeuw voor het begin van de grote immigratie naar Nederland vanuit de derde wereld, hebben we in Nederland een cultuuromslag meegemaakt. In een paar jaar tijd was er van de oude zuilensamenleving die we honderd jaar gehad hadden weinig meer over. De protestantse en de katholieke zuil, de zuilen van de mannenbroeders en van het rijke roomse leven, losten plotseling op. De zuil van het socialisme fuseerde cultureel met de liberale zuil. Tezamen representeerden zij het deel van de Nederlandse samenleving dat vanouds het meeste aansloot bij de internationale wereld. Maar ook de gelovige bevolkingsgroepen pasten zich aan. Een tijd lang, tot ongeveer vijftien jaar geleden,  hadden we daarna een homogene samenleving, zoals de Scandinavische landen die al eerder hadden bereikt. Dat is het soort samenleving waarin democratie en mensenrechten floreren.

Van die homogene samenleving is nu weinig meer over. Allochtonen uit alle landstreken, maar voor  meer dan de helft afkomstig uit Marokko, Turkije en  Suriname vormen een groeiende etnische minderheid van ruim 3,2 miljoen, twintig procent van de bevolking. Het aanzienlijke Islamitische deel van de niet-westerse immigranten onttrekt zich aan assimilatie, met name omdat hun geestelijke leiders zeer afwijzend staan tegenover belangrijke aspecten van de samenleving waarin wij leven. Dat is de libertijnse samenleving die pas in de zestiger jaren van de vorige eeuw is ontstaan. Als de immigratie van onze nieuwe Islamitische landgenoten vijftig jaar eerder had plaats gevonden dan hadden ze in een aantal opzichten geruisloos kunnen integreren. Voor de Nederlandse jongeren die nu opgroeien is het moeilijk voorstelbaar dat vóór 1960 de puriteinse gewoonten en denkbeelden van de Islamieten, waaronder hun afkeer van homoseksuelen en de tweederangs positie die vrouwen bij hen bekleden, ook hier in Nederland normaal gevonden werden.

Toch waren de Nederlandse cultuur van voor de zestiger jaren en de Moslimcultuur niet in alle opzichten hetzelfde. De gewelddadigheid die de Dar al Islam kenmerkt zowel in privé aangelegenheden als in het publieke leven, die kenden  wij hier al eeuwen lang niet meer zo. Maar aparte scholen voor meisjes en jongens, gescheiden sporten, vooral zwemmen, vrouwen die ontslag kregen  als ze  zwanger werden, vrouwen die überhaupt nauwelijks deelnamen aan het arbeidsproces en aan het publieke leven, dat soort dingen werden ook in het verzuilde Nederland lang als verworvenheden beschouwd, als een teken van beschaving.

De vijftiger jaren herinneren wij die ze hebben meegemaakt ons als saai en uitzichtloos, vooral in de Nederlandse provincie. De zestiger jaren waren voor ons een onverwachte bevrijding. Dat gold in Nederland, dat wat achter liep in dit opzicht, maar tot op zekere hoogte was het net zo in de rest van Europa, met uitzondering van Scandinavië. De vijftiger jaren waren een laatste restant van de wereld van voor de Verlichting, die zich in het antirevolutionaire en contrareformatoire Nederland langer had weten te handhaven dan elders wel, een late variant van het westerse Christendom.

De Wortels van de Westerse wereld. Het Christendom.

Het belang van historische figuren is niet in de eerste plaats dat zij grote veldslagen winnen of nieuwe wetten introduceren, maar dat zij een nieuw beeld van de wereld of de samenleving creëren, dat zij aan een wijde omgeving kunnen opleggen. Hun vermogen om hun directe omgeving te inspireren en leiding te geven is daarbij de unieke eigenschap waar al het andere uit voort vloeit. Alexander de Grote heeft de wereld waarin hij geboren werd onherkenbaar veranderd. Mohammed deed dat ook en Jezus van Nazareth misschien wel meer dan alle andere wereldhervormers. Het blijft daarbij de vraag of hij dat ooit gewild heeft en als hij het wilde of het bij benadering is gebeurd op de manier waarop hij het zich had voorgesteld[5].

Maar de gelijkheid die hij preekte van mensen, omdat zij allen kinderen zijn van de ene God, de vrede en broederschap, dat zijn onder andere namen de dragende ideeën geworden van de democratische westerse samenleving. Die kenmerken golden bepaald niet voor de wereld waarin Jezus leefde, al waren er wel meer Joodse schriftgeleerden die de bijbel in deze richting wilden interpreteren. Dit aspect van de moderne samenleving zou er niet geweest zijn zonder Jezus en waarschijnlijk niet zonder Paulus,  althans niet wereldwijd. Buiten Palestina misschien alleen in de Joodse diaspora, want Jezus was Jood en preekte uitsluitend voor de Joden. Paulus, die een Romeins staatsburger was, heeft de leer van Jezus buiten het Jodendom uitgedragen, maar niet ongewijzigd en niet ongeschonden.

[1] Turkije is, in reactie op een reeks militaire nederlagen die haar het merendeel van de bezittingen buiten Anatolië kostte, door Moestafa Kemal Ataturk met geweld op het pad van de modernisering gezet. Het Turkse leger dat Ataturk verafgoodde en zijn ideeënwereld nu beschermt, heeft het seculiere karakter van de Turkse staat een paar maal verdedigd tegen aanvallen van de Moellahs. Erdogan, de tegenwoordige politieke leider, probeert met behulp van Europa de macht van het leger te beknotten en de Islam  haar oude plaats in het Turkse openbare leven terug te geven.

[2] Turk was in de tijd van het Osmaanse rijk een scheldwoord voor de bewoners van de binnenlanden van Anatolië. Een beschaafd mens in Istanboel wilde niet Turk genoemd worden maar Moslim, om zich te onderscheiden van Joden, Grieken, Armenen en andere etnische groeperingen

[3] Dat geldt met name voor de Hindoestaanse, Chinese  en Javaanse Surinamers. Dat inter-Surinaamse etnische onderscheid blijkt niet uit de statistieken, maar het zou een deel van de verklaring kunnen zijn voor het relatief hogere aandeel in de criminaliteit van de Antillianen en Kaap Verdianen dan van de Surinamers. Op de Antillen ontbreekt de Aziatische component.

[4] Zie onder andere het artikel van Toussaint in de NRC van 23 mei 2009.

[5] De rol die Constantijn de Grote, de Romeinse keizer,  bij het ontstaan van het Middeleeuwse Christendom heeft gehad is misschien wel groter geweest dan die van Paulus van Tarsus of van Jezus van Nazareth zelf. Hij maakte het Christendom tot staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk en was in 325 a.D verantwoordelijk voor de geloofsbelijdenis van Nicea. Dat was een vorm van theologie waar Jezus als Jood uit de tijd van Herodes de Grote heel weinig van begrepen zou hebben.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de achtergrond van het integratieprobleem 2

 

Mohammed, die zowel Joodse als Christelijke invloeden ondergaan had  voor hij de Koran dicteerde aan zijn volgelingen, hield het Christendom, dat hij om zich heen zag, met goede redenen  voor een vervalsing van de leer van Jezus. Zelf beschouwde hij Jezus als de grootste van alle profeten die hem waren voorgegaan, maar hij had bedenkingen tegen de kerk van Paulus en van Constantijn. Het Christendom met zijn  Griekse mystiek en filosofie had in de opvatting van Mohammed teveel heidense aspecten gekregen. Hij verwierp alles wat de volgelingen van Paulus aan het oorspronkelijke evangelie hadden toegevoegd. Dat was  met name de Goddelijkheid van Christus. De gedachte dat een mens tevens god kon zijn verwierp hij voor ieder ander mens, hemzelf inbegrepen. Maar daarnaast hield hij ook de goddelijke drie-eenheid voor een van de platonische insluipsels. Het kind dat door Mohammed[1]werd weggegooid, tezamen met het Christelijke badwater, was de vredesboodschap. Die boodschap is wel degelijk evangelisch en de Christelijke kerk heeft haar door de eeuwen heen bewaard. Zij heeft haar via de Verlichting aan de moderne wereld doorgegeven en het is de ethische kern gebleven van het humanisme. Dat wij nu de mensenrechten voor onaantastbaar houden en oorlog verafschuwen komt door de verandering in de wereld die Jezus van Nazareth heeft te weeg gebracht.

Het respect voor het individu ongeacht diens achtergrond en het afzien van geweld, dat zijn twee ethische regels die kenmerkend zijn voor onze samenleving. Ze komen voort uit het Christendom. Als Uw vijand U slaat, keer hem dan de andere wang toe. Wat gij aan de minste van de mijnen doet, dat hebt ge aan mij gedaan. Mij zult ge niet altijd bij U hebben, maar de armen, die zult ge bij U hebben. Eerbied voor het menselijk leven, niet op massale schaal, maar individueel, dat is Christelijk.

Het Christendom is ooit begonnen als een Joodse sekte, als een aantrekkelijke variant van het Jodendom, wars van de georganiseerde religie, die in die tijd vertegenwoordigd werd door Farizeeën  en Sadduceeën, de schriftgeleerden van het Nieuwe Testament. Paulus en zijn volgelingen hebben van deze Joodse sekte een Griekse mysteriedienst gemaakt, met een machtige kerkelijke organisatie die alles overvleugelde wat er voordien in de oudheid op dat terrein had bestaan. Als zodanig is het een van de vormende krachten geworden van de westerse beschaving.

In de Middeleeuwen was de Christelijke Kerk aan deze zijde van de Middellandse Zee de kern van de samenleving, zoals de Islam dat werd aan de andere zijde. Dat Christendom was in navolging van het Romeinse rijk al vroeg gescheiden in een Oosters Grieks sprekend stuk en een westers en Latijns deel. Beide varianten hadden sinds Constantijn geen apart leven naast de staat. Er was één samenleving, waarin kerk en staat in elkaar over liepen en een eenheid vormden. Die eenheid, zowel bij de Islam als in de Christenheid, was kenmerkend voor de Middeleeuwen.

Aan het einde ervan, al voor het begin van de nieuwe tijd, verdween die eenheid in het Christelijke West Europa. De pausen waren in het Franse Avignon terecht gekomen en zij kregen tegenpausen in Rome. Vorstenhuizen, verbonden aan regio’s die uitgroeiden tot primitieve “nationale” staatsverbanden kregen in de samenleving de overhand. De rol van de keizer verbleekte. Het keizerschap werd een eretitel zonder macht. Door de machtsverbrokkeling  binnen de Christenheid, kregen  eerst de Reformatie en daarna de Verlichting hun kans. Wat vroeger door de kerkelijke machthebbers met behulp van de seculiere overheid de kop zou zijn ingedrukt, kon nu tot bloei komen en navolging krijgen: een postchristelijke wereld van de ratio, de godsdienstige verdraagzaamheid en de wetenschap. In die verlichte wereld is de industrialisatie tot stand gekomen en met haar de welvaart en de overheersing van de wereld door Europa. En na de Middeleeuwen kwam ook de andere wortel van de moderne samenleving  tot haar recht: de klassieke beschaving.

De ander wortel, de Grieks- Romeinse wereld.

Polis of politeia staat voor het klassieke Griekse begrip stadstaat, maar bij Plato en Aristoteles is de politeia al het ruimere[2] begrip constitutionele staatkundige gemeenschap. Politeia contrasteerde met het begrip koninkrijk, wat in die tijd de staatkundige organisatie was van de rest van de wereld. De Romeinse urbs is een  polis, een stadstaat met een constitutie. Tot ver in de keizertijd was de stad Rome het staatkundige[3] raamwerk waarbinnen het Romeinse publieke leven zich afspeelde. De Grieken en Romeinen beschouwden hun manier van leven als moderner en beschaafder dan die van de barbaren, als de enige fatsoenlijke manier eigenlijk voor vrije mensen om te leven. Dat gold zowel voor de Atheense democratie[4] als voor de Romeinse republiek[5].

Wanneer Aristoteles de mens definieert als een maatschappelijke wezen (zoön politikon) dan bedoelt  hij letterlijk dat kenmerkend is voor deze wezens dat zij deel uitmaken van hun polis[6]. Dat de andere vormen van staatkundige organisatie uit hun tijd voor barbaars werden aangezien, was niet alleen een kwestie van taalverschil, maar had wel degelijk ook betrekking op hun andere manier van leven. Die manier werd door de Grieken als achterhaald beschouwd. In hun ogen waren de Oosterse rijken  tirannieën en ongeschikt voor vrije mensen. Het Perzische rijk, waarmee Griekse steden ten tijde van Aristoteles al generaties lang in oorlog waren geweest,  is representatief  voor deze verouderde  vorm van politieke en maatschappelijke organisatie. De Perzen en de andere rijken uit de oudheid waren regionale staten onder gezag van een vorst. De onderdanen waren lid van het rijk omdat zij zo waren geboren of omdat ze waren veroverd. Rechten waren gunsten van de vorst en plichten waren wat de koning af kon dwingen. Het wetboek van Hamurabi, de Thora van de Joden en later de Koran van de Moslims waren geen constitutionele documenten, die de staat beoogden in te richten en die willekeur van machthebbers uitsloten. Eerder waren het voorlopers van een burgerlijk wetboek. Een constitutie, d.w.z. regels die ook de machthebbers bonden,  hadden Joden en Egyptenaren niet.  Hun oude rijken waren uitgebreide families en de koning was het opperstamhoofd. Niet wezenlijk anders dan een groep hominiden met aan het hoofd een alpha male.

De Grieken waren vrije mensen, burgers van hun stad met rechten en plichten die voortvloeiden uit hun constitutie. Afhankelijk van de vorm lag de macht in de handen van veel of weinig personen. Zoals Polybius in het zesde hoofdstuk van zijn Geschiedenis uiteenzet[7], is een constitutie niet voor de eeuwigheid. Een constitutie is niet alleen een rationeel maar ook een historisch fenomeen. Zij haakt in op de noden van de samenleving en verandert met de groei en de verandering van de gemeenschap die zij beoogt te organiseren. Wat geschikt lijkt voor een polis zoals die De Grieken die in de vijfde eeuw kenden, werkte niet meer in de Romeinse republiek die ten tijde van de Gracchen[8]bestond. In wezen was het Romeinse wereldrijk toen al lang geen stad of polis meer, al dachten de Romeinen nog steeds van wel. Het Romeinse rijk, de orbis terrarum, was te groot en stond  te ver af van het ideaalbeeld van de politeia zoals dat door Plato en Aristoteles was  geschilderd.

De elementen waarin de Grieks/Romeinse staatsinrichting zich van de “Aziatische”onderscheidde zijn nog steeds kenmerkend voor wat wij tegenwoordig de Westerse beschaving noemen.  De Aziatische en Afrikaanse koninkrijken uit de Griekse klassieke tijd waren modificaties van stamverbanden en dat zijn niet-westerse rijken, zoals bijvoorbeeld het Rusland van Poetinnog steeds. De Grieks-Romeinse polis is een breuk met dit concept. De begrippen rechtsstaat en democratie zijn zonder haar ondenkbaar. Het zijn de rationele elementen in een samenleving die verder grotendeels wordt bepaald door wat genen en gewoonten voorschrijven.

 

De erven  van Rome: Byzantium, de Dar al Islam en Frankistan .

Byzantium.

Hellas of Graecia, zoals het door de Romeinen werd genoemd, lag aan de Egeïsche Zee. Het westelijke deel lag in Europa en het Oostelijke in Azië. Met Europa en Azië werden in de oudheid de twee kusten van die zee aangeduid. Bedoeld werden de kusten zelf en het land er onmiddellijk achter. In Azië reikte dat op den duur tot de grenzen van Anatolië en in Europa verliep het min of meer in de Balkan. De Balkan en de achterliggende Donaulanden werden bewoond door wilden en werden niet tot Europa gerekend. Europa was een weinig gebruikte term, want het had geen functie behalve om in Griekenland een onderscheid te maken tussen het Westen en Oosten  van de zee. Dat Spanje en Griekenland beide in Europa zouden liggen was in de oudheid niet een gedachte die bij iemand zou zijn opgekomen. Europa in de tegenwoordige betekenis bestond dus niet.

Het Romeinse Imperium, waar alle landen van de Klassieke Oudheid uiteindelijk toe hoorden, was niet Europees. Het was gecentreerd rond de Middellandse zee en verdeeld in een Latijn en een Grieks sprekend gedeelte.  Dat viel samen met een westers en een oosters gedeelte. Afrika, waaronder e.t. uitsluitend Algerije  en Tunesië werden begrepen, hoorde tot het Latijnse gedeelte en Egypte, de rest van het Midden Oosten (maar niet Iran) tot het Griekse.

In de vierde eeuw na Christus verdeelde Constantijn de Grote het rijk in tweeën, in die zin dat hij het Grieks sprekende gedeelte een eigen hoofdstad en  bestuurlijk centrum gaf. Dat was Constantinopel, dat eerder en later ook Byzantium werd genoemd .Tegenwoordig is het Turks en heet Istanboel. Tegelijkertijd gaf Constantijn het rijk een nieuwe staatsgodsdienst, het Christendom. Om redenen die nog steeds niet helemaal duidelijk zijn[9] verpauperde een eeuw later het Westelijk deel van het rijk en in de vijfde en zesde eeuw viel het allengs in handen van onbeschaafde Germaanse barbaren. Het Oostelijk deel dat Rum ( Rome) bleef heten, nam niet deel aan het verval maar ging steeds meer kenmerken vertonen die in het oude Hellas als barbaars en verouderd, maar niet als onbeschaafd werden gezien. De keizer van Byzantium had meer weg van de vorsten uit de oude Babylonische en Perzische tirannieën  dan van de machthebbers uit het klassieke Griekenland of het Rome van de Republiek. Van de vrije gemeenschap die zich ophield in een gemeenschappelijk publiek domein, waar de oude Grieken zo trots op waren,  bleef weinig meer over. Zij werd vervangen door een hofhouding en een  bureaucratie van slaven en vrijgelatenen, in alles afhankelijk van de keizer. Het civiele recht en de rechtspraak, een schepping van de Romeinen, bleef wel bestaan en ook de literatuur en filosofie uit de klassieke tijd werden in ere gehouden, maar er werd nauwelijks nog iets aan toegevoegd. Beeldende kunsten en architectuur bloeiden wel  opnieuw op onder aegis van de Kerk. Vooral de bouw en sierkunst (mozaïek) waren uniek Byzantijns. Ook de schilderkunst (Iconen) ontwikkelde zich in nieuwe vormen. Al het leven stond in Byzantium in dienst van de godsdienst, het orthodoxe christendom. Theologische geschilpunten leidden er tot heftige meningsverschillen waar het publiek partij in trok en volop aan deel nam. Byzantium, een mengeling van Oosterse en Hellenistische elementen, bleef duizend jaar langer bestaan dan het Westelijk deel van het Romeinse rijk en vormde daarna het fundament waarop het Islamitische rijk van de Osmaanse sultans werd gebouwd.

 

Arabië

In de zevende eeuw viel een oud volk van woestijnnomaden, de Arabieren, het Byzantijnse rijk binnen en veroverde in korte tijd het Zuidoostelijke deel daarvan. Dat omvatte het huidige Midden Oosten met uitzondering van Anatolië en na verloop van tijd ook de Maghreb en een tijd lang Sicilië en Spanje.

[1] of misschien wel niet door hem zelf maar door zijn eerste volgelingen, dat is niet zeker.

[2] Niet zoveel ruimer overigens, want Aristoteles ziet als de ideale omvang van een polis nog steeds datgene wat een mens nog lijfelijk kan overzien, bewoond door mensen die  hij allemaal nog persoonlijk kan kennen.

[3] Staatkundig is niet afgeleid van het juridische begrip staat, zoals dat in de negentiende  eeuw in Duitsland zo uitputtend is gedefinieerd door Kelsen, Jellinek e.a. en h.t.l. door Dooyeweerd in diens De Crisis in de Humanistische Staatsleer. Staatkundig wordt hier gebruikt in de sociologisch- politieke betekenis.

[4] Democratie is volgens Jean Pierre Vernant, L’univers spirituel de la Polis, Les origines de la pensée grecque ( Presses universitaires de Fance 1962), het debat tussen ideeën, zoals dat gevoerd werd in de Volksvergadering, waarin het publiek als scheidsrechter fungeerde

[5] De Romeinse republiek had een constitutie met een evenwicht tussen uitvoerende macht ( consuls en praetoren) en de dubbele wetgevende macht van senaat en volksvergadering. De volkstribunen vormden met hun vetorecht en hun onschendbaarheid een apart element, dat wij niet kennen, of heel vaag in de vorm van een praktisch onschendbare pers. In het keizerrijk was van een evenwicht geen sprake meer omdat de keizer alle essentiële bevoegdheden in zijn persoon verenigde.

[6] Zie bijvoorbeeld Robin Lane Cox, The Classical World en de daar aangegeven litteratuur.

[7] En Aristoteles in Hfdst 8 van boek V van zijn Politeia.

[8] Tiberius Sempronius Gracchus (gest. Rome 133 v. Chr.) en Gaius Sempronius Gracchus (154 v. Chr. – Rome 121 v. Chr.), de volkstribunen die het einde van de Romeinse Republiek hebben ingeluid.

[9] De theorie die mij het meeste aanspreekt is dat Rome en het westelijk deel van het imperium nooit een eigen productieve economie hebben gehad. Kleinere steden leefden van het omringende platte land, Rome zelf van grootscheepse importen uit Egypte en andere landen uit het Midden Oosten. De welgestelde Romeinen leefden van en op hun landgoederen. Toen Rome de controle over het oostelijk deel van het rijk verloor had het westelijk deel onvoldoende economische infrastructuur om in stand te blijven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de achtergrond van het integratieprobleem 3

 

Toen Mohammed en zijn opvolgers na hun verovering de godsdienst van het Midden Oosten vernieuwden, voorzagen zij daadwerkelijk in een behoefte. Egypte, Syrië en Irak hadden het gehad met Byzantium. Sinds de concilies van Nicene en Chalcedon werd hun een geloof opgelegd waar ze weinig affiniteit mee hadden[1]. De voortdurende oorlogen met Iran verstoorden het ambacht en de handel in het Midden Oosten en de door Byzantium opgelegde belastingen putten de regio financieel uit. Mohammed en de eerste kaliefen brachten soelaas: het geloof werd van een hoop onbegrijpelijkheden ontdaan, de rituelen en de ethische voorschriften werden gematigd  en bleken voortaan voor iedereen te doen. De belastingen gingen terug naar een dragelijk niveau. De contacten tussen de Vruchtbare Halve Maan en Iran werden hersteld; de twee grote beschavingsgebieden fuseerden en brachten elkaar tot hernieuwde bloei. De handel op het verder gelegen deel van Azië, met India vooral dat overzee bereikbaar was,  leefde op en er ontstond een ongekende vooruitgang in rijkdom, kennis en vaardigheden.

 

Frankistan.

Voor het oude westelijke deel van het Romeinse rijk had de opkomst van de Islam vooreerst vooral negatieve gevolgen. Toen Spanje en Sicilië in Moslimhanden vielen werden de verbindingen overzee tussen Spanje, Frankrijk en West Italië  met elkaar en met Byzantium verbroken[2]. De aandacht van Rome wendde zich af van de Middellandse Zee en richtte zich op het Germaanse deel van Europa dat in de zevende eeuw nog grotendeels heidens was. De achteruitgang in beschaving was in de eerste eeuwen catastrofaal, maar met de opkomst van een nieuw koningshuis bij de Franken, de Karolingers, kwam er een periode van herstel. De achteruitgang zette na de dood van Karel de Grote wel  weer door, maar de basis voor een latere groei van een eigen nieuwe modus werd toen  gelegd. De kloosters waren gesticht en in reactie op de aanvallen van Noormannen en Hongaren ontstonden verdediging- en bestuursystemen waaruit de latere Middeleeuwse feodaliteit voortkwam.

In de achtste eeuw werd Spanje veroverd door de Moslims, de Moren zoals ze in Frankistan werden genoemd. Dat was een blessing in disguise. In plaats van de chaotische West-Gothische rijkjes kwam er in Spanje het zeer beschaafde grote Moorse rijk, dat als leerschool heeft gediend voor de Middeleeuwse beschaving van West Europa. Alles wat wij bewonderen in de hoge Middeleeuwen ontstond in Spanje en elders in de Dar al Islam. De troubadours, de romantische poëzie, de riddertoernooien en andere ridderlijke gewoonten, de architectuur van de grote kathedralen en de kastelen. De Islam was de centrale en dominante  beschaving van de Middeleeuwen, een voorbeeld en een eikpunt, zoals de moderne beschaving dat nu is voor het niet westerse deel van de wereld.

De Latijnse Christenheid in de Middeleeuwen was niet veel meer dan een afschaduwing van de Dar al Islam. Frankistan werden we daar genoemd. Van deze afhankelijkheid van de Dar al Islam  vinden we veel minder terug in de Christelijke kronieken van die tijd dan we zouden verwachten. Dat komt, naar men mag aannemen, omdat die kronieken werden geschreven in de kloosters. Dat waren afdelingen van de geloofspropaganda.[3].

In Spanje begon in de elfde eeuw de Reconquista, de herovering van Andalus door de twee of drie overgebleven West Gothische rijkjes, met steun van de adel uit West Europa[4]. Vooral vanaf de elfde eeuw zag men aan deze zijde van de Pyreneeën een grote opbloei van de beschaving, die ontleend werd aan het Moorse Spanje. Zij bereikte ons via de nieuwe Christelijke koninkrijken van (vooral) Aragon/Catalonië en Castilië/Léon. Joodse kooplui, voor wie Mohammedanen en Christenen lood om oud ijzer waren, speelden een zekere rol als intermediair, maar dat is een rol die ook vaak wordt overdreven. De massale[5] invloed van de Moorse beschaving is niet te verklaren door de activiteit van het handvol Joodse kooplui, dat hier actief was in de eerste tijd van het economisch en cultureel herstel in het Westen.[6] De rechtstreekse  invloed van de Christelijk/Mohammedaanse fusiebeschavingen in Spanje en op Sicilië was belangrijker. Ook het belang van de Kruistochten naar het Heilige Land was maar beperkt. Het aantal kruisvaarders  dat ooit weer terugkwam uit het Midden Oosten en dat in de gelegenheid was geweest om ginds wat op te steken was daarvoor te gering.

Venetië was een restant van de Byzantijnse bezittingen in Italië en had via de Adriatische zee de contacten met Byzantium  behouden. Na het herstel in de elfde eeuw  kwam ook van die kant en uit de concurrerende stad Genua input in de beschaving in de Latijnse Christenheid. De latere Renaissance, die een einde maakte aan de Middeleeuwen en die een voorloper werd van de Reformatie en de Verlichting, bloeide vooral op als gevolg van de ineenstorting van het Byzantijnse Rijk. In Byzantium was een deel van de klassieke literatuur uit de Oudheid bewaard gebleven en dat  kwam toen naar het Westen, tezamen met een groep geleerden die de oude teksten uit het Grieks konden vertalen.

Rond 1300 is het Abassiden Kalifaat, dat de kern vormde van de Dar al Islam,  ten onder gegaan aan de invallen van de Mongolen. Aan de dominantie van de Arabische beschaving kwam daarna een einde. Voordat  het Turkse rijk de Islam weer een hechte basis had gegeven was de groei van de Latijnse Christenheid al te ver gevorderd om nog door de Islam gedomineerd te kunnen worden.

De Islam als cultuur. Dar al Islam en Oemma.

In de zestiende eeuw kwamen de Nederlandse provincies in opstand tegen de koning van Spanje  vanwege een mengeling van te hoge belastingen, aantasting van oude rechten en gewoonten en een godsdienstgeschil. Om soortgelijke reden was het Midden Oosten rijp voor een opstand tegen Byzantium toen de Arabieren daar binnen vielen. Dat was de belangrijkste reden waarom de verovering een onmiddellijk en doorslaand succes werd. Binnen korte tijd waren  grote delen van de bevolking tot de Islam bekeerd en hadden ook de overgebleven Christenen zich onder het zachte juk van de kalief geschikt. De nieuwe godsdienst, die in het begin  aan niemand werd opgedrongen, bevatte nogal wat elementen die theologen uit Antiochië en Alexandrië tegen Constantinopel hadden verdedigd en verder ook Aramese overblijfselen uit de tijd van voor Alexander de Grote, die op het platte land van het Midden Oosten volop aanwezig waren gebleven[7].

De onmiddellijke opbloei van de economie die in het nieuwe Mohammedaanse rijk ontstond, was in hoofdzaak een herleving van de vanouds aanwezige handel en nijverheid die door de voortdurende oorlogen en de hoge belastingen van de voorafgaande eeuwen in de verdrukking waren geraakt. Die bloei ging gepaard met een herleving van de klassieke Griekse wetenschap en filosofie, die nu werd gecombineerd met elementen uit de Perzische en Parthische beschavingen. Ook dat deel van de wereld werd door de aanhangers van Mohammed veroverd. De contacten met de beschavingen uit het verre Oosten van Azië en vooral met India voegden nieuwe elementen toe aan de mix. Al snel streefde de nieuwe Islamitische beschaving de Byzantijnse voorbij in welvaart en creativiteit.

In de Dar al Islam, het Huis van de Gehoorzaamheid, zoals het nieuwe Islamitische cultuurgebied zich noemde, nam Spanje een bijzondere plaats in. Andalusië gold met Bagdad, Cairo  en Samarkand, als centrum van de nieuwe beschaving.

Van de drie erven van de Romeinen was de Dar al Islam in de Middeleeuwen met afstand de meest succesrijke. Maar toen het Kalifaat van Bagdad in de dertiende eeuw door de Mongolen werd veroverd en de kalief van het toneel verdween verloren kunsten en wetenschappen hun beschermheer. De Islamitische predikanten en wetuitleggers kregen het in de Dar al Islam voor het zeggen. Politiek waren het niet meer de Arabieren, maar eerst de Seldsjoek Turken en later een tijd lang ook de Mamelukken in Egypte die domineerden. Vanaf de dertiende eeuw  ging het in de Dar al Islam bergafwaarts met de  beschaving. In de zestiende eeuw kwam er een tijdlang een opbloei in het vernieuwde Turkse rijk van de Osmanli. Die opbloei werd gefaciliteerd door een massale immigratie van Joden en Moren uit het Iberisch schiereiland. Die volksverhuizing was een gevolg van  de voltooiing van de reconquista. De Katholieke Koningen, hadden genoeg van de etnische twisten in hun rijk en dwongen Joden en Moren in Spanje tot integratie of tot emigratie.

Het kwam in de loop van de zestiende eeuw tot een aantal beslissende oorlogen tussen de Sultan van Istanboel en de vorsten uit het Habsburgse huis, die door de Spanjaarden en Oostenrijkers werden gewonnen. Daarna werd de Dar al Islam allengs op alle terreinen van de beschaving overvleugeld door het Westen. Het ressentiment tegen deze loop der geschiedenis is in de Islamitische wereld nog steeds groot[8].

De Oemma heeft geen geografische betekenis maar duidt de culturele gemeenschap aan waarvan de Islam de godsdienst is. De Westerse cultuur en de Oemma zijn equivalenten, maar de Oemma is zich als het ware meer bewust van het eigen bestaan. Gelovigen  hechten doorgaans aan de Oemma meer belang dan aan hun seculiere nationaliteit. De Pakistani horen tot de Oemma en daarbij doet het er voor hen niet toe of ze in Islamabad, in Leeds, of in Kashmir wonen[9].

De Soenna beschouwt het land waar de Islam niet de heersende godsdienst is  als Dar el Harb, het land van de oorlog. Verkeren Moslims niet in een positie om daar oorlog te voeren dan noemen ze het Dar al Ahd (wapenstilstand) of Dar al Suhl          ( verdrag). Deze opvattingen leken in de moderne Islamitische landen van een eeuw geleden te zijn uitgestorven, maar onder invloed van het Islamisme[10] zijn ze herleefd en vormen ze de basis voor het moderne Islamitische geweld. Slachtoffers van deze oude en onverdraagzame leer zijn in de eerste plaats de goedwillende[11] Moslims zelf. Wat de Oemma bijeen houdt zijn de Koran en de Soenna. De Koran is het boek waarvan de godsdienstige mythe zegt dat het Mohammed gegeven is in de vorm van een boodschap door de engel Gabriel en dat door hem op zijn beurt  in de loop van zijn carrière gedicteerd zou zijn aan schrijvers die het voor hem hebben opgeschreven. De Soenna is de combinatie van het Moslimgeloof en een  verzameling van normen en gebruiken van de Arabieren en de veroverde volkeren, die al bestond vóór de prediking van Mohammed. Die gebruiken, waartoe kledingsvoorschriften horen en de ondergeschikte positie van de vrouw hebben na zijn komst een vorm van godsdienstige wijding gekregen. Zijn geloofsverkondiging bracht een belangrijke wijziging in de Soenna aan, maar als verschijnsel was zij niet nieuw. Mohammed heeft haar een nieuwe autoriteit gegeven naast de Koran, door te verklaren dat voor waar gehouden werd in de Soenna ook waar zou zijn in de ogen van God[12].

[1] De goddelijkheid van Christus, en andere Hellenistische  elementen die door Paulus in het oorspronkelijke Joodse  geloof waren ingebracht stoorden niet alleen de Joden en de Mithrasaanhangers, maar ook een belangrijk deel van de Christenen in het Midden Oosten. De zuivering van het geloof door  Mohammed bracht een algemene acceptatie van het zuivere monotheïsme en daarmee een culturele eenheid in de regio die er sinds Alexander de Grote niet meer was geweest.

[2] Zie Pirenne, Mahomet et Charlemagne

[3] De Sacra Congregatio de Propaganda Fide bestond officieel in die dagen nog niet als departement van het Vaticaan. Eigenlijk is de congregatio ook geen ministerie voor propaganda, maar voor de missie. Maar de  propagandafunctie bestond wel degelijk. De kerk van Rome was niet minder goed in het aanpassen  van de geschiedenis aan haar behoeften dan de latere communistische  autoriteiten.

[4] Onder kruistochten wordt doorgaans verstaan de spectaculaire expedities naar het Heilige Land, maar de oorlogen in Spanje en het heidense Noord Oosten van Europa waren voor de vestiging van de nieuwe beschaving van West Europa veel belangrijker. En ook dat waren godsdienstoorlogen. Zij gaven emplooi aan hele reeksen jongere zonen die zonder dat of het klooster hadden moeten ingaan of afhankelijk worden van de erfgenaam, hun oudste broer.

[5] Op de meest onverwachte  plekken is die invloed merkbaar. Bekend is dat de grote Middeleeuwse filosofen Thomas van Aquino  en Albertus Magnus  leerlingen  waren van de Moren, maar ook de kruistochten zelf zijn eigenlijk niet anders dan een Jihad in omgekeerde richting.

[6] Die kooplui kwamen om geld te  verdienen en deden dat niet in de eerste plaats door hun afnemers voor te lichten. Bekend is het verhaal van de relikwieënhandel, waar natuurlijk alleen aan verdiend kon worden zolang de Europeanen goedgelovig en onwetend bleven.

[7] Toynbee geeft in a Study of History de volgende verklaring voor het abrupte  ontstaan van het Islamitische  rijk: In Mesopotamië, Syrië, Egypte en Perzië bestonden oude beschavingen, die als gevolg van de veroveringen van Alexander de Grote in de vierde eeuw voor Christus abrupt gehelleniseerd werden en daarna in hun oude vorm een ondergronds bestaan gingen leiden. Perzië werd snel weer zelfstandig, maar de overige gebieden kwamen eerst onder Griekse en later onder een Romeinse heerschappij terecht. De weerstand tegen de vreemde overheersing verdween nooit helemaal en leidde tot een culturele oppositie die vanuit de regio onder een religieuze dekmantel tegen Rome en later tegen Byzantium werd gevoerd. De cultuur van het Byzantijnse rijk was in alle opzichten religieus van inslag en de tegenstand van de volkeren uit het Midden Oosten kwam tot uiting in een aantal ketterijen die de eenheid van het rijk ondermijnden. In de ogen van Toynbee was het nieuwe Arabische rijk een wederopstanding van de Aramese cultuur die duizend jaar ondergronds had verbleven, met handhaving van de Byzantijnse nadruk op religie als samenbindend element.

 

[8] Dat dit ressentiment al uit de tijd van de kruistochten in de twaalfde en dertiende eeuw zou dateren is een misvatting. Bronnen uit die tijd vermelden de kruistochten nauwelijks en ze hadden in die tijd zeker niet de belangrijke invloed die er steeds in West Europa maar pas na de zestiende eeuw ook in de Dar al Islam aan toegekend werd.

[9] Voor anderen wel. Zowel in Leeds als in Kashmir leven ze in het land van een ander of in elk geval niet in de Dar al Islam en dat geeft problemen.

[10] Belangrijk daarin is de oproep geweest, vergezeld van fatwa’s, van de laatste Turkse Sultan gedurende  de eerste wereldoorlog. Zie daarvoor Snouck Hurgronje, bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlands Indie (‘s-Gravenhage, 1917, deel 73, blz. 255-284

[11] Volgens Elsbeth Etty, die in de NRC een column wijdde aan het onderwerp, vormen goedwillende Islamieten de overgrote meerderheid. Ze baseert die uitspraak meer op haar eigen wensen dan op enige vorm van onderzoek. Goedwillend in de zin dat zij zich tegen de kwaadwillende voorschriften van Koran en Soenna verzetten zijn maar weinig Islamieten en die er zijn hebben het niet gemakkelijk.

[12] Vgl Goldziher, Introduction to Islamic Theology and Law, Princeton 1981 en Vorlesungen über den Islam,Heidelberg 1910. De onfeilbaarheid van de Soenna doet denken aan de onfeilbaarheid van de Katholieke kerk wanneer de paus verzameld met de bisschoppen uitspraken doet op een concilie. Islam en Katholicisme kunnen de hun gegeven leer niet veranderen maar wel tot op zekere hoogte opnieuw interpreteren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de achtergrond van het integratieprobleem 4

 

Tussen Perzië en Byzantium had eeuwenlang een erfvijandschap bestaan. Arabië was in de eeuwen voor Mohammed een bufferzone geweest tussen de twee rijken en beide vestigden er hun invloed door het promoten van religieuze stromingen, de Byzantijnen het orthodoxe Christendom en de Perzen, ter ondermijning van de Byzantijnse invloed, de Christelijke ketterijen en het Jodendom. Arabië was een nomadengebied met elkaar bestrijdende stammen die voortdurend op de rand van een bestaansminimum leefden en met alleen in Jemen en  de streek rond Mekka en Yatrib een gesettelde bevolking. De godsdienst die er om buitenlands politieke  redenen was ingevoerd had tot onbedoeld  gevolg dat zich politieke eenheden gingen vormen op godsdienstige op grondslag in plaats van op bloedverwantschap. Men kreeg Christelijke en Joodse stammen. Mohammed vormde zijn nieuwe godsdienst uit de Joodse en Christelijke elementen, die hij op zijn reizen leerde kennen. Zijn nieuwe godsdienst was Joods/Christelijk maar daarnaast ook Arabisch van inspiratie. Zij bleek geschikt om alle Arabische stammen een focus voor eenwording te verschaffen. Gewapend met de nieuwe leer trokken de stammen vervolgens niet meer tegen elkaar maar tegen de buitenwereld ten strijde. Dat deden ze op een moment dat Perzië en Byzantium uitgeput waren door hun onderlinge oorlogen. Zij hadden net vrede gesloten en de wapens neergelegd toen de onverwachte aanval kwam uit de woestijn. Ze bleken niet in staat voldoende weerstand te bieden. De onderworpen volkeren van het Midden Oosten zagen hun kans schoon en maakten gemene zaak met de Arabieren. Ze verwelkomden de nieuwe godsdienst, als een vernieuwing en verbetering van het bestaande. Met de Arabieren voelden ze meer verwantschap dan met hun Griekse en Perzische overheersers. Een wederopstanding van de oude Midden Oosten culturen was het gevolg, maar in de nieuwe jas van de Islam.

Deze  theorie van Toynbee[1] heeft wel iets aantrekkelijks, vooral ook omdat het een verklaring geeft voor de snelheid van het proces, dat meer weg heeft van een geslaagde opstand dan van een verovering en het verklaart ook waarom de rol van de Arabieren op politiek gebied weer zo snel was uitgespeeld. Met het kalifaat van de Abassiden kwam het niet-Arabische[2] element uit het Midden Oosten aan de macht, om die niet meer af te staan tot hun rijk door de Mongolen werd vernietigd.

Het Kalifaat van Bagdad vertoonde  naast Aramese trekken veel Griekse en Perzische elementen. De bijbel en het oude christendom vormde de religieuze basis voor de Qu’ran, de Perzen voor de schone kunsten. Maar Euclides, Aristoteles en Plato waren de iconen van filosofie en wetenschap in de eeuwen dat de Arabische beschaving heeft gebloeid. Dat die zich na  de rampzalige nederlaag tegen de Mongolen nooit meer heeft hersteld is niet alleen te betreuren voor de Arabieren, maar voor alle beschaafde mensen. De  latere Islam van de imams verhoudt zich tot het rijk van de kalief van Bagdad  als Byzantium tot het klassieke Griekenland van de vijfde eeuw voor Christus. Vanaf dertienhonderd is de vitaliteit uit de Islamitische beschaving verdwenen.

Het  fascisme ,het nationaal socialisme en ander  vergelijkingsmateriaal.

De Islam  is in een aantal opzichten vergelijkbaar met de Mormoonse godsdienst die op dezelfde manier een afgeleide is van het Christendom met een nieuwe profeet en gedeeltelijk nieuwe leerstellingen. De Mormonen hebben op één punt een voorsprong op de Mohammedanen en dat is dat de stichter van de godsdienst Joseph Smith in zijn eigen opvolging heeft voorzien. Niet de feitelijke opvolging van Brigham Young die als een soort Aboe Bakr of Omar de zorg voor de gelovigen op zich nam, maar de institutionele opvolging van een nieuwe profeet in elke generatie, iemand die gemachtigd is de nieuwe leer aan gewijzigde omstandigheden aan te passen. Dat maakte het bijvoorbeeld mogelijk dat de Heiligen der Laatste Dagen de veelwijverij formeel weer konden  afschaffen die hun voortbestaan in het monogame en Christelijke Amerika bemoeilijkte. Dat de Islam geen geautoriseerde manier heeft om zich zelf aan de eisen van een veranderende wereld aan te passen is een belangrijke oorzaak van de problemen die zij nu heeft.

Om de Islam met het fascisme te vergelijken is een overschatting van het fascisme. Mussolini had bij lange na niet het formaat van de profeet van de Islam en zijn leer is nu terecht al weer haast vergeten. Een vergelijking met het nationaal socialisme is eerder op zijn plaats. Mohammed was een mens met goede en slechte eigenschappen. Geen vergoddelijkt persoon als Jezus van Nazareth, dat wilde hij nadrukkelijk zelf ook niet. Maar zeker ook geen slecht mens, zoals Hitler. Wel zijn Hitler en Mohammed te vergelijken als het om de enorme impact gaat die zij hadden op de wereld om hen heen. Dat die invloed van Mohammed zoveel langduriger is geweest dan die van Hitler  is grotendeels toeval. Er waren  in de tijd van Mohammed geen mogendheden die vergelijkbaar waren met Amerika en Rusland die aan zijn revolutie een einde hadden kunnen maken. Hitler had zijn oorlog ook kunnen winnen. Zoveel heeft dat niet gescheeld. Dan had hij zijn rijk in de wereld kunnen vestigen. Of het duizend jaar zou hebben geduurd is nu natuurlijk niet meer vast te stellen maar onmogelijk lijkt het niet.

Men meent dat de vergelijking tussen Nazisme en Islam niet opgaat vanwege het godsdienstige karakter van de Moslimcultuur. Het is juist de combinatie van een serieuze godsdienst en het geweld waarmee zij wordt gepropageerd die de Islam voor de vreedzame mensen in de wereld zo moeilijk aanvaardbaar maakt. De vergelijking met het Nazidom is minder beledigend als men bereid is te aanvaarden dat een cultuur gebaseerd op godsdienst niet wezenlijk hoeft af te wijken van een cultuur die gebaseerd is op een socio-biologisch[3] concept. Gelovigen en ethici wijzen zo’n vergelijking van de hand maar dat geldt niet voor sociologen voor zover die alle culturen in beginsel als gelijkwaardig  beschouwen en  feitelijke oordelen laten prevaleren boven normatieve.

Het Derde Rijk was een Duits rijk, geen wereldrijk. Hitler’s conceptie van de wereld was een verzameling van hiërarchisch gerangschikte culturele eenheden[4] met aan het hoofd het Duitse Volk. Dat volk moest verenigd worden in één staatkundige organisatie, het Rijk, en onder één leider, de Führer, te weten hij zelf. De plaats boven aan de hiërarchie moest met militaire, culturele en economische prestaties worden afgedwongen.

Dit völkische concept stond tegenover het kosmopolitische idee van de Verlichting, de liberté, égalité en fraternité van de Franse revolutie en het alle Menschen werden Brüder van de romantiek.

Hitler had een afkeer van de wereld van de mensenrechten, het individualisme en de Volkenbond, hij prefereerde de hechte Duitse wereld van zijn jeugd, die hij aangetast zag door de multiculturele samenleving die hij in het Wenen van vóór de eerste wereldoorlog had meegemaakt.

Een wereld waarin Tsjechen en Joden gelijkberechtigd zouden worden aan een fatsoenlijke Duitse Biedermann uit Linz stootte hem af en met hem stootte het de grote Duitse middenklasse van Midden Europa af. Duitsland had vóór de Weimarrepublik niet of nauwelijks een democratische voorgeschiedenis gekend. Hitler was dan wel een revolutionair, maar juist niet op het punt van het nationalisme. Daarmee stond hij met twee benen  in een Duitse traditie. Het Duitsland van de Keizer was geen democratie, niet als samenleving en niet als staatkundig systeem. De macht van de keizers berustte niet op een grondwet die door een soeverein volk was opgesteld en aanvaard, niet op de volkswil dus, maar op de macht van het Pruisische leger en het Pruisische ambtenarenapparaat. Het waren Bismarck en zijn ambtenaren die in 1870 het rijk ten koste van Frankrijk en Oostenrijk en tegen de zin van de interne Duitse tegenstanders in het leven hadden geroepen[5]. Ook Oostenrijk was geen democratie, niet voor en niet na 1918. Beide Duitse landen zijn pas in de democratische westerse samenleving opgenomen na de tweede wereldoorlog. Vóór de eerste wereldoorlog waren het varianten van de Westerse samenleving, niet democratisch, ook niet totalitair, maar met een eigen vorm van de bureaucratisch-monarchale rechtsstaat[6].

Dat element wilde Hitler behouden, of liever gezegd herstellen, want de Weimar Republiek was een van buiten opgelegd democratisch experiment waar de meeste Duitsers een uitgesproken hekel aan hadden. De bureaucratische rechtsstaat heeft Hitler zoveel mogelijk intact gelaten. Natuurlijk, iedereen in Duitsland wist waar de SA en later de SS en de Gestapo  toe in staat waren. De dreiging was reëel en voor Joden en anderen die niet in de Duitse cultuurkring werden aanvaard werd de dreiging uitgevoerd. Maar daarbinnen functioneerde het ambtenarenapparaat en de rechterlijke macht in grote lijnen zoals onder de keizer[7]. Dimitrov[8], de Bulgaar, werd vrijgesproken en voor de volmachten die Hitler nodig had haalde hij een wettige parlementaire meerderheid.

Had hij dat niet gedaan dan is het ook zeer de vraag of hij het leger en de ambtenaren had meegekregen in zijn oorlogsavonturen. De geweldige militaire macht die Duitsland in de jaren negenendertig tot twee-enveertig ontwikkelde kwam niet voort uit de Nazi ideologie of de terreur van de SS. Die kwam uit de voortreffelijke organisatie van het leger en uit de door ambtenaren gereguleerde Duitse oorlogsindustrie. Ambtenaren, militairen en ondernemers  werkten vrijwillig mee omdat Duitsland legitiem in de handen van Hitler was geraakt. Hij was benoemd door de oude Hindenburg en wettig kanselier geworden van het herstelde Duitse rijk.

Het terreurregime dat tegen de Joden en andere echte[9] of ingebeelde vijanden van het volk werd uitgeoefend vormde een staat binnen de staat. De gewone Duitser had daar niets mee te maken en wilde er doorgaans  ook niets mee te maken hebben als hij uit de verte zag wat er gebeurde. Niet omdat hij in principe anders dacht over Joden en Tsjechen dan Hitler, maar omdat het er in de kampen zo onbeschaafd toeging.

Hitler kan gezien worden als de man die uit het socio-darwinistische nationalisme de logische consequenties trok. Hij nam van het Christendom en de Middeleeuwen veel rigoureuzer  afstand  dan de Verlichting dat deed en bouwde een alternatieve moderne samenleving op. Die samenleving miste de ethiek van Christendom en  Verlichting maar de industrialisatie, de ondernemingsgewijze productie en de Duitse organisatie van economie en samenleving maakte het Hitlerrijk tot een geduchte tegenstander van de Westerse wereld.

We kunnen dankbaar zijn dat die samenleving met zijn Unter- en Übermenschen er niet gekomen is, althans niet voor langer dan twaalf  jaar. De vernietigingskampen waren niet een  aberratie  van een krankzinnige antisemitische tapijtenvreter. Het was weloverwogen politiek. Milosevitch en Mladitch waren veel meer dan de meeste mensen zich realiseren de leerlingen van Hitler. Ethnic cleansing en onderwerping van anderen is een onvervreemdbaar onderdeel van de Hitleriaanse wereldbeschouwing. Hij zag als Oostenrijker uit de Habsburgmonarchie Joden als een aparte etniciteit. Hij had gezien hoe zij onder de Habsburgers met de Tsjechen en andere Slavische volkeren tegen de Duitsers in het economische strijdperk traden  en met hen streden om de voorrang in het  Habsburgse Rijk. De Joden waren vanuit zijn etnische visie op de wereld potentiële  wereldmachthebbers. De strijd tegen hen was naar de mening van Hitler voor de Duitsers en hun broedervolken in Noord Europa een strijd op leven en dood. En daar had hij vrede mee. Zo hoorde het. Het leven was in zijn ogen was leven nu eenmaal een strijd op leven en dood. Dat verklaart ook zijn onwil om toen de oorlog eenmaal verloren was er voor Duitsland het beste van te maken. De beste had gewonnen, hij had gegokt en verloren. Maar zolang zijn rijk overeind bleef was het een reëel en afschrikwekkend alternatief geweest voor de westerse humanistische beschaving.

[1] Zie noot 19.

[2] Niet-Arabisch in de zin dat de degenen die in het kalifaat de dienst uitmaakten niet van Arabisch schiereiland afkomstig waren, hoewel ze intussen wel Arabisch spraken en de Islam als cultuur sterke Arabische elementen bleef houden, met name natuurlijk in de Koran.

[3] Hitlers nationalisme was in de kern Darwinistisch. De lijnen in zijn gedachtewereld naar Spencer en Darwin zijn onmiskenbaar.

[4] De begrippen völkisch en Rasse zijn niet door de Nazi’s uitgevonden. Ze deden in de negentiende eeuw overal in Europa opgeld en hadden voor het ontstaan van de malle Blut und Bodentheorieën van Rosenberg c.s. meer een culturele dan een genetische connotatie. Joseph Chamberlain, de Engelsman en de Fransman Gobineau kunnen als voorlopers van de Duitse rassenleer worden beschouwd.

[5] Tot die tegenstanders behoorde behalve de Beierse koning ook de nieuwe Duitse keizer die heel goed inzag dat het nieuwe rijk ten koste ging van het koninkrijk Pruisen waaraan hij meer gehecht was dan aan Duitsland.

[6] Max Weber, die zelf ook geen democraat was beschrijft die samenleving helder in zijn politieke geschriften.

[7] Vanaf 1939 heerste oorlogsrecht, hetgeen een opschorting van veel burgerlijke rechten impliceerde en de rijksoverheid grote bevoegdheden gaf, maar deze waren niet wezenlijk anders dan tijdens 14-18.

[8] De communist Dimitrov werd gearresteerd in verband met de Rijksdagbrand en was voor de Nazi’s eigenlijk geschikter als verdachte dan Van der Lubbe, maar hij hield zich tegen de Nazi’s te goed overeind om door de rechter te kunnen worden veroordeeld.

[9] De echte vijanden waren de socialisten en communisten, maar aangetrokken door het nationalistische element in de Nazileer, boden zij veel minder weerstand dan verwacht. De binnenlandse weerstand  tegen de Nazi’s is alles bij elkaar te verwaarlozen geweest

19:54 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de achtergrond van het integratieprobleem 5

 

De Islam, nu niet als cultuur, maar  als godsdienst.

De Koran en de Hadith zijn de kenbronnen van het geloof van de Arabische profeet Mohammed. Door zijn volgelingen wordt aangenomen dat de eerste goddelijk is geïnspireerd maar de tweede niet.

De Koran hetgeen opsomming of voordracht betekent, bestaat uit 114 soeras, verzen of secties.[1]

Islam betekent onderwerping, i.e. onderwerping aan Allah. Dit dient letterlijk te worden genomen. De Islamiet is de slaaf van Allah, zoals de onderdanen van de Perzische koningen hun slaven waren en geen vrije mensen zoals de Grieken. Symbolisch daarvoor is de houding die de volgeling van Mohammed aanneemt tijdens het gebed: dat is de houding van de onderdaan van Oosterse koningen in de aanwezigheid van zijn heerser.

Allah[2] is Jahwe, de God uit de bijbel. De Koran beschrijft de leerlingen van Jezus als Moslims en hun God als Allah. De Islam is geen kerk in de christelijke betekenis. Het is eerder een beweging, een manier van leven en van Godsverering die aan een hele reeks van invloeden onderhevig is geweest. De Grieks Romeinse zijn van de wereldlijke invloeden de belangrijkste en bepalen veel van de filosofische en juridische vormgeving, hoewel in het Kalifaat van Bagdad ook de Perzische invloed aanzienlijk was. Mohammed begon zijn carrière als profeet toen hij veertig was. Hij had visioenen van de dag des oordeels die hij beschreef op de wijze van de Apocalyps: bekeert U want ge kent dag noch uur. Er is maar één Machtige van de laatste dag. Hij alleen zal oordelen, zonder helpers, zonder beperking en zonder verantwoording te hoeven afleggen. Van de Almachtige maar Barmhartige God is iedereen afhankelijk; aan Hem dienen we ons te onderwerpen.

Anders dan Joden en vroege Christenen ziet Mohammed geen Godsrijk van de Messias hier op aarde. Het koninkrijk dat komt situeert hij in het paradijs, ofschoon in het tweede deel van zijn godsdienstige loopbaan, de tijd in Medina, zijn aandacht meer op wereldlijke zaken gericht leek dan op het hiernamaals. Het Oude Testament volgens de Joodse leer  is zijn belangrijkste inspiratiebron. Hij beschouwt zich zelf als laatste in lijn van Israëls profeten en Jezus als de voorlaatste.

Het succes van zijn profetieën was in zijn geboortestad Mekka gering en Mohammed vertrok daarom naar Yathrib, een Noordelijke plaats waar veel mensen van Zuid Arabische afkomst en ook een substantiële kolonie van Joden woonde. Deze verhuizing geldt als een belangrijk keerpunt in de Islam. Zij wordt de Hijra genoemd. Yathrib werd later omgedoopt in Medina, wat stad van de profeet betekent. Twee derden van de Koran ontstond in Medina.

Het  gedeelte dat vóór de Hijra werd geschreven spreekt mensen die opgevoed zijn in de Westerse beschaving doorgaans het meeste aan. Zijn aandacht is dan volledig op God gericht en zijn inspiratie profetisch, poëtisch en zeker indrukwekkend.

Mohammed was zijn eigen legeraanvoerder en kadi. Wetgeving en rechtspraak vullen de latere sura’s, waarbij er rekening mee moet worden gehouden dat in de Islam net als in het Jodendom Wet en Theologie in elkaars verlengde liggen.

Jahiliya of barbaars heidendom, was hetgeen waartegen de Islam zich richtte en ook datgene wat ten tijde van Mohammed in Arabië  nog rijkelijk voorhanden was. De Ka’aba of heilige steen in Mekka was voorwerp van heidense verering geweest, maar werd nu omgevormd tot een Islamitisch heiligdom. Een eenmalige pelgrimage naar de steen(hadj) werd een van de vijf grondslagen van de Islam. De andere vier zijn geloof in God en erkenning van de profeet Mohammed, dagelijks gebed met bijbehorend ritueel, het geven van aalmoezen en tenslotte de Ramadan of jaarlijkse vastenperiode. Het geven van aalmoezen aan de armen werd een godsdienstige belasting, maar de overige steunpilaren zijn vrijwel onveranderd in stand gebleven. Daarbij is de pelgrimage naar de heilige steen in de tegenwoordige tijd met zijn comfortabele reismogelijkheden wel iets anders dan in de eerste eeuwen van de Islam.

 

De Islam is net als iedere andere godsdienst een systeem dat op zich zelf staat en dat moeilijk van buitenaf beoordeeld kan worden. Men moet vooral  niet alle moorden en gruweldaden die in haar naam worden gepleegd aan de Islam toe rekenen. De wereld zoals Mohammed die aantrof in Arabië was gruwelijk en moorddadig en de Islam heeft daar en ook buiten Arabië in het begin een belangrijke beschavende invloed gehad. De eerste eeuwen deed zij daarin beslist niet voor het Christendom onder.

Dit gezegd zijnde ontkomt men toch niet aan de constatering dat overal in de wereld waar tegenwoordig de Islam voorkomt naast andere godsdiensten en beschavingen, agressie en criminaliteit overwegend aan de Islamitische kant worden aangetroffen. De Islam heeft kennelijk wel een beschavende, maar toch  geen voldoende beschavende invloed op de wereld.

Opnieuw de invloed van de  Islam op  de Christelijke Middeleeuwen.

Toen na Karel de Grote heel West Europa in elkaar zakte onder de gelijktijdige aanvallen  van Noormannen en Hongaren bestond de beschaving in West  Europa een tijdlang uit een paar kloosters die aan  de overvallen ontsnapt waren. Voor het overige verviel de regio tot woestenij. Dat duurde tot ergens in de tweede helft van de tiende eeuw er een ommekeer kwam. De invallen van de Noormannen hielden op, niet in de laatste plaats doordat een aantal roverhoofdlieden tot graaf of hertog werden benoemd met als opdracht andere rovers op afstand te houden.

De tijd na de val van het West Romeinse rijk tot aan de opkomst van de Karolingers was al een periode van voortgaand verval geweest in West Europa. Rome bestond niet meer als politieke entiteit, maar de laat Hellenistische cultuur bleef gewoon bestaan, zij het als een pitje dat steeds lager ging branden. De kerk en vooral de kloosters handhaafden zo goed en zo kwaad als dat ging wat er aan beschaving en opvoeding voorhanden was.

De macht was in heel West Europa in handen van Germaanse minderheden die waar zij konden parasiteerden op een Gallisch Romeinse bevolking. Duitsland was nog grotendeels woest en bewoond door onbeschaafde Germanen; de Friezen uit de lage landen onderhielden de handelsbetrekkingen tussen de Oost- en Noordzeelanden en via de Noordzee met Engeland en de Zuid Franse Atlantische kust. Een drukke handel bestond ook tussen de Oostzee en de Zwarte zee via de Oekraine en de Dnjepr. Wat er in deze streken aan welvaart was moest in het Zuiden van Frankrijk en aan de Oostkust van Spanje worden gezocht, aan de kusten dus van de Middellandse Zee.

De Latijns Christelijke welvaart verdween ook daar toen Spanje veroverd werd door de Arabieren en de Middellandse zee voor Christelijke scheepvaart ontoegankelijk werd. De Saracenen werden door Karel Martel tegengehouden bij Poitiers en kwamen sindsdien in West Europa niet ver meer uit de buurt van Middellandse Zee, al hielden ze een tijd lang ook  de Alpenpassen bezet.

De militaire overwinning van Karel Martel  had niet alleen positieve gevolgen. West Europa raakte een tijdlang geïsoleerd van de beschaafde wereld. Byzantium was alleen nog met een geweldige omweg via Rusland te bereiken en met de Arabieren bestond een staat van voortdurende oorlog. De grote welvaart die Spanje genoot van de achtste tot de elfde eeuw ging grotendeels aan West Europa voorbij. De korte Karolingische renaissance had belangrijke politieke en ook culturele  gevolgen op lange termijn, maar op korte termijn waren de gevolgen onbetekenend. De invallen van Noormannen en Hongaren waren een gevolg van een afbrokkelend centraal gezag en cultureel en bestuurlijk onvermogen bij de latere Karolingers. Pas toen de Noormannen zelf orde op zaken begonnen te stellen in de kuststreken ging het wat beter. De Vikingen bleken goede leerlingen van vooral de Byzantijnen en de Moren maar in mindere mate ook van de Gallo Romeinen, of wat daar in Frankrijk nog van over was.

In de elfde eeuw ontstond de kruistochtenbeweging als tegenhanger van de Islamitische Jihad. In de twaalfde werden de eerste kathedralen gebouwd en de eerste handgeschreven boeken gemaakt die we nu nog in de musea kunnen bewonderen. In twee honderd jaar ging West Europa van praktisch niets naar een fascinerend hoogtepunt van de Westerse beschaving. Bovendien een volkomen nieuwe beschaving, die in niets leek op wat hier vroeger in de Romeinse tijd was geweest. Wat het zo boeiend  maakt is dat wij met die Middeleeuwse beschaving in de tegenwoordige tijd veel minder affiniteit hebben dan met de klassieke Griekse beschaving waar we in de Renaissance hernieuwd kennis mee hebben gemaakt.  De Middeleeuwen zijn voorbij. Ze zijn voor ons een terra incognita. Waar kwam het allemaal vandaan en waar is het gebleven[3]? Wanneer we deze vraag kunnen beantwoorden zal ook ons begrip voor de Moslimwereld toenemen.

Tot 1400  hadden we  hier in West Europa een uitloper van de Islambeschaving ongeveer zoals Oost Europa in de communistische tijd een aanhangsel was van de Amerikaanse en West Europese beschaving. Zoals Stalin de geschiedenis vervalste en  alle nieuwe ontwikkelingen presenteerde als eigen vindingen van het communisme, zo hield de Christelijke kerk de invloed van de Dar al Islam uit de boeken en deed of het allemaal vinding was van eigen bodem. Voor filosofie en wetenschap is die gang van zaken intussen wel komen vast te staan. Het lijkt ook zo te zijn dat we het vervaardigen van bijbels en urenboeken hebben afgekeken van de makers van korans uit Spanje en dat we de gotische kathedralen hebben leren bouwen door te kijken naar de bouw van de grote caravanserails. We zijn in de Middeleeuwen polders gaan droogmalen met windmolens. Die kregen we via Spanje van de Arabieren, die de molens voor de bevloeiing gebruikten. Ook de ridders met hun toernooien hebben de kunst afgekeken van Arabische voorbeelden. De kleding van onze nonnen was die van beschaafde vrouwen uit het Midden Oosten[4]. Ook de Arabische discriminatie van vrouwen en homo’s hadden we hier een halve eeuw geleden nog volop en die stamt echt niet uit de Griekse oudheid. Het is onmiskenbaar dat we hier in de Hoge Middeleeuwen een culturele kolonie van de Islam zijn geweest, ongeveer zoals Afrika, Zuid Amerika, Australië en Azië dat nu van Europa zijn en van de VS . De Middeleeuwse Europese cultuur dient als import te worden beschouwd. Vandaar dat het ook weer zo gemakkelijk is verdwenen, toen we via de renaissance de draad van de oude Westerse beschaving weer hebben opgevat.

Humanisme en Christendom.

We leven  in een postchristelijke tijd. Niet het christendom, maar het humanisme bepaalt onze ethische en culturele waarden. De waarde van het mensenleven, de grondrechten, de gelijkheid tussen de mensen, de democratie, zij vormen de kern van het humanisme.

Het humanisme is een ideologie en een ideologie is een vorm van geloof. Omdat een aantal humanistische “geloofspunten” betrekking hebben op de aard van de mens kunnen ze in strijd komen met de erkende godsdiensten maar ook met hetgeen op grond van wetenschappelijk onderzoek over de aard van de mens bekend is geworden.

Een van de punten waarop het humanisme strijdt met het christendom is de stelling dat  de mens van nature goed is en dat slechtheid een gevolg is  van verkeerde opvoeding . De leer van het Christendom is dat de mens van nature, dan wel als gevolg van de zondeval, slecht is en alleen door een cultureel proces, de inwerking van de genade Gods, van zijn slechtheid is af te brengen

Kant, de Verlichtingsfilosoof,  maakte terecht een onderscheid tussen de twee categorieën “Sein” en “Sollen”. Met het eerste bedoelde hij al datgene dat samenhangt met waarneembare  feiten en met hetgeen daaruit kan worden afgeleid. Met het tweede al datgene wat wij op grond van geloof of voorkeur juist achten in morele zin. Veel onjuiste gedachten wijt hij aan het maken van onvoldoende onderscheid tussen deze categorieën. Ideologie en geloof horen thuis in de categorie Sollen, wetenschap in de categorie Sein

Goed en slecht zijn ethische begrippen die thuis horen in de categorie Sollen. De wetenschap kan er als zodanig geen oordeel over hebben. Wat de wetenschap wel kan doen is biologische begrippen als agressie, primair of secundair reageren, empathie of een gebrek aan empathie voorleggen aan humanisten en christenen en nagaan of de aanwezigheid van de hiermee samenhangende gedragspatronen door hen als goed of slecht worden gekwalificeerd. Dan blijkt bijvoorbeeld dat ongeremd agressief gedrag, zoals regelmatig te constateren op jeugdige leeftijd bij mensen van het mannelijk geslacht door zowel christenen als door humanisten als slecht wordt beschouwd.

De biologische wetenschap kan dan constateren dat deze eigenschappen voortvloeien uit de menselijke genen en dat, op dit onderdeel van het begrip “slecht” in elk geval, het christendom een leerstelling huldigt die meer met de resultaten van de wetenschap overeenstemt dan het humanisme.

Alleen remmingen als gevolg van heersende culturele waarden en een daarop gebaseerde behoorlijke opvoeding kunnen het natuurlijk gedrag van mensen op dit punt voldoende aanpassen.  Alleen daarmee worden  jonge mannen in een modern beschaafde samenleving inpasbaar. De humanistische leerstelling dat mensen van nature goed zijn en dat het dus aan de kwalijke invloed van de omgeving ligt als zij slecht of crimineel gedrag vertonen dient in het licht van wetenschappelijk feitenmateriaal op zijn kop te worden gezet. Slecht gedrag is niet noodzakelijk in strijd met de menselijke natuur en individuele correctie van onwenselijk gedrag kan nodig zijn,  zoals ook de aanpassing van een samenleving waarin crimineel gedrag veel voorkomt.

De inspanningen die het Christendom zich in de Middeleeuwen heeft getroost om agressie en andere vormen van ‘biologische slechtheid’ uit de  westerse cultuur te bannen, hebben niet op dezelfde manier in de Dar al Islam plaats gevonden. De Islam was ethisch gesproken een grote vooruitgang op het heidendom in de Arabische wereld, maar ethisch kan de leer van Mohammed  niet in de schoenen staan van die van Jezus van Nazareth. Diens ethiek  was trouwens ook voor veel Christenen te hoog gegrepen. De gewelddadige wereld waarin het Christendom terecht kwam door de aftakeling van het Romeinse rijk maakte die leer tot een luxe, die men zich alleen op Zon- en feestdagen kon veroorloven (de godsvrede). In Byzantium bleef men meer dan in de Latijnse Christenheid het geweld zien als een ultimum remedium. In het onbeschaafde westen en in de Dar al Islam speelde geweld en bedreiging met geweld een rol die met de oorspronkelijke leer van Jezus niet in overeenstemming is te brengen. Pas na de Verlichting, in het moderne humanisme ziet men een terugkeer naar de uitbanning van het geweld, op de manier waarop die in de Bergrede werd gepreekt. De moderne post Christelijke samenleving met zijn zorg voor de medemens en het milieu is in dat opzicht Christelijker dan de Middeleeuwen.

[1] : belangrijk onderzoek naar de bronnen van de Islam is in de negentiende eeuw gedaan door Snouck Hurgronje in Nederland en Noeldeke in Duitsland. Ook Goldziher, een Joodse geleerde uit Hongarije, heeft belangrijk werk op het terrein van de Islamwetenschap gepubliceerd in de tweede helft van de negentiende en de eerste jaren van de twintigste eeuw. Het werk van Goldziher is zo interessant omdat hij afkomstig was uit een milieu van orthodoxe Joden waar veel meer spontaan begrip bestaat voor de Islam dan in de rationele neo-Christelijke traditie waar Snoeck en Noeldike uit voortkwamen

[2] De naam Allah dateert van voor Mohammed en hoorde oorspronkelijk toe aan een heidense Arabische oppergod. Mohammed bedoelde wel degelijk de God van Joden en Christenen als hij de naam Allah gebruikte.

[3] Ik ben ooit eens binnen gestapt bij een universitair Instituut voor de Middeleeuwen dat we toen nog hadden, ergens op de Herengracht in Amsterdam en heb een van de aanwezige geleerden gevraagd mij een antwoord te geven op die vraag. Dat antwoord kwam niet. Eerlijk gezegd geloof ik niet dat de geleerde het met me eens was dat er hier van een probleem sprake was. Iets is er toch en het komt altijd wel ergens vandaan en dan verdwijnt het weer. Zoiets zei hij tegen me en het is me niet gelukt om echt met hem in gesprek te komen over het onderwerp.

[4] Wie in zijn katholieke jeugd de nonnen nog heeft meegemaakt zal een schok van herkenning hebben gehad toen eind vorige eeuw opnieuw de kleding uit het Midden Oosten in de Hollandse straten verscheen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de achtergrond van het integratieprobleem 6

 

 

De oorsprong  van de Moderne tijd. De Verlichting en haar voorgangers.

De periode in de moderne geschiedenis waarin wij leven, die in Amerika aanvangt met de onafhankelijkheid en in Europa met de Franse revolutie, kan ondanks de wereldoorlogen en de Holocaust en ondanks communisme, nationaal socialisme en het kolonialisme toch  gelden als in het algemeen een gelukkige en beschaafde tijd in de geschiedenis. Gelukkiger dan het Rome van de adoptiefkeizers, de periode die Gibbon zag als de beste ooit. Geluk hoort dan gedefinieerd te worden langs de lijnen van de Verlichting als welbehagen voor een zo groot mogelijk aantal mensen.

Voor degenen die geleden hebben in een van de wereldoorlogen, de Holocaust of de andere rampen van de moderne tijd kan het anders lijken, maar sub specie aeternitatis lijkt het een juiste of  in elk geval een verdedigbare stelling.

De moderne geschiedenis van de Westerse wereld werd tot nog toe gekenmerkt door een afname van armoede en gebrek en door een toename van vrijheid, gelijkheid en broederschap in een goed geordende samenleving. Door een toename van welvaart en democratie dus en door een versterking van de rechtstaat. Er leven hier in het Westen meer mensen in vrede en veiligheid dan ooit eerder het geval is geweest en hoewel er ook hier nog steeds veel mensen op of onder een cultureel aanvaard  bestaansminimum leven is het percentage daarvan toch lager dan het,  voor zover wij weten, ooit in het verleden is geweest.

Sinds 1700 is de bevolking in het Westen en sinds 1900 is de hele wereldbevolking spectaculair gaan groeien. Al sinds prehistorische tijden schommelde zij rond de paar honderd miljoen en nu zitten we opeens op ruim zes miljard. De voorspellingen, voor wat die waard zijn, stellen het eindpunt van de groei op ongeveer 15 miljard, ergens in de loop van deze eeuw.

De beginselen van de Verlichting zijn gericht op het vergroten van het geluk van een zo groot mogelijk aantal mensen. Het  werd mogelijk geacht dit te bereiken door een vorm van regeren waarin de meerderheid het voor het zeggen had en een samenleving waarin alle mensen gelijk zouden zijn voor de wet, elkaar zouden respecteren en als vrienden met elkaar om zouden kunnen gaan. Dit was kort samengevat in de leus vrijheid, gelijkheid en broederschap.

Voor zover men ooit kan zeggen dat een politiek programma is verwezenlijkt, is het dit programma van de founding fathers in de Verenigde Staten en van de verlichtingfilosofen in Europa geweest. Voor praktische doeleinden kan het nu  als verwezenlijkt worden beschouwd. De mensen, die leven in de Westerse wereldsamenleving zijn gelukkiger, of in elk geval welvarender dan in eerdere perioden van de geschiedenis en er zijn overal in de wereld erg veel meer mensen dan er vroeger waren, waardoor de totale hoeveelheid geluk buiten proportie veel  groter is dan ooit tevoren[1].

Het is waar dat vooral de bijdrage van industrialisatie en van een efficiënte economische organisatie van de samenleving belangrijk is geweest voor de stijging van de welvaart, maar bij de verdeling van de welvaart hebben de humanitaire beginselen van de Verlichting een belangrijke rol gespeeld. Democratie en mensenrechten vormen de kern van onze maatschappelijke ethiek. Die heeft ergens tussen 1700 en nu een algemene geldigheid gekregen en staat tezamen met wetenschap en techniek aan de basis van de moderne of Westerse beschaving. Deze beschaving heeft in West Europa de Christelijke vervangen en haar invloed heeft zich intussen over de hele wereld uitgebreid[2].

Om de beschaving, die in de Middeleeuwen in het Westen van Europa was gesitueerd, de Christelijke te noemen is overigens om een aantal redenen, die ten dele hier boven al besproken zijn, wat onnauwkeurig. Het Westerse Christendom was maar een deel van de Christelijke wereld en in het begin van de Middeleeuwen niet eens het belangrijkste deel. Gedurende een groot deel van de Middeleeuwen was Byzantium aanzienlijk beschaafder en besloeg het Byzantijnse rijk ook een groter gebied. Behalve de Grieks orthodoxe kerk in Byzantium bleven ook de Russisch orthodoxe kerk en de oude afgescheiden kerken uit Azië en  Afrika buiten het Westerse Christendom. Verder was het Westen in het begin van de Middeleeuwen nog overwegend heidens van cultuur. De eerste vijf honderd jaar van de Middeleeuwen, van 500 tot 1000 a.D.,   kunnen heel goed beschreven worden als een voortdurend streven van de Kerk van Rome, om de volkeren uit het Noordwesten van Europa te kerstenen. Dat gebeurde door middel van het door Karel de Grote heropgerichte Romeinse Rijk en door het stichten van kloosters en nieuwe bisdommen[3].

Hoe dan ook, pas aan het einde van de Middeleeuwen was West Europa werkelijk in zijn geheel christelijk maar op een eigen manier, die op essentiële punten afweek van de andere varianten van dezelfde godsdienst. Toen ook begon het verzet tegen de macht van Rome belangrijke vormen aan te nemen[4].

 

Dit verzet was aanvankelijk religieus van aard en gericht tegen het wereldlijk karakter van de Kerk van Rome. In Engeland was het Wycliff, in Bohemen Huss en in de Lage Landen  waren het Geert Groote en Thomas a Kempis, die een terugkeer naar een vromer soort Christendom voorstonden, tegenstanders als zij waren van de wereldlijke macht en de pracht en praal van de theocratie in Rome.

Italië zelf had in de persoon van Savonarola van Ferrara een religieuze hervormer gekend, maar die had maar een beperkt succes. Daar kreeg het verzet tegen de kerkelijke overheid eerder de vorm van een terugkeer naar de waarden van de antieke Grieks-Romeinse cultuur. Dat was een stadscultuur geweest en zij  sloeg vooral aan in de onafhankelijke Noord Italiaanse steden zoals zij dat later ook deed in de steden van de Lage Landen. In Italië waren Venetië en Genua al een groot deel van de Middeleeuwen belangrijke centra voor zeevaart en handel geweest. Zij hadden een natuurlijke ontvankelijkheid voor de poliscultuur van het oude Griekenland. In steden als Milaan, Bologna en vooral Florence bloeiden aan het einde van de Middeleeuwen centra van beschaving op, die naast hun Christelijke basiscultuur ook belangrijke elementen van de antieke beschaving bevatten. Op de universiteiten die in de veertiende eeuw ontstonden en waar onder meer het Romeins recht werd onderwezen, werd het oude curriculum uit de klassieke tijd in ere hersteld. Naast de Christelijke waarden dus ook de antieke humaniora. Een grote impuls werd gegeven door de stroom van boeken en geleerden die richting Italië kwam toen in 1453 Byzantium eindelijk viel voor de Turken.

 

De renaissance heeft gediend als een breekijzer in het hechte bouwwerk van het in cultureel opzicht uniforme Westerse Christendom. Al snel werden de pre-christelijke waarden ook in het Noorden onderwezen, waarbij de universiteiten van Parijs, Leuven en Praag als voortrekkers optraden. Van de antieke waarden was het vooral het vrijheidsbegrip dat aan invloed won. Dat was de waarde geweest die in de Romeinse republiek en in het Griekenland van vóór Alexander de Grote zo’n belangrijke rol gespeeld had en die in de Byzantijnse en Islamitische beschavingen teloor was gegaan. Vrijheid van de burger  tegenover de overheid was het begrip waarmee Rome en Athene zich onderscheidden van de beschavingscentra elders in de wereld. In de Lage Landen was Desiderius Erasmus en in Engeland Thomas More de voortrekker van deze culturele vernieuwing. De renaissance vond hier aansluiting bij de eerdere godsdienstige hervormingen en versterkte het anti-Rome gevoel.

In het heilige Roomse rijk der Duitse natie, het Duitse Keizerrijk, waar in de vijftiende eeuw de Boheemse godsdiensthervormer Huss al een gewelddadige opstand had ontketend, ontstond in de zestiende eeuw een vernieuwing van het Christelijk geloof, die aan de eenheid van het Westerse Christendom voorgoed een einde maakte. Zij veroorzaakte een breuk in de Europese cultuur, die pas in onze dagen is hersteld. Maarten Luther was een mysticus, een tot Paulus bekeerde Saulus, maar van huis uit geen scheurmaker. Dat werd hij pas toen in Rome en bij de rijksoverheid zijn vernieuwingsdenken op grote weerstand bleek te stuiten en excommunicatie en de rijksban van die weerstand het gevolg waren.

Luther en Erasmus waren tijdgenoten. Erasmus was humanist en bleef katholiek. Luther was hervormer en heeft de kerk verlaten. Zij beiden waren de grootste talenten van hun tijd, de eerste helft van de zestiende eeuw. Luther was een genie; zijn Bijbelvertaling is nog steeds het mooiste Duits dat ooit geschreven werd,  mooier naar mijn mening dan  dat van Goethe. Zoals Shakespeare het moderne Engels heeft gecreëerd, zo heeft Luther eigenhandig het Hoogduits in het leven geroepen. De Evangelieteksten die Bach gebruikt voor zijn kerkmuziek, de muziek waarvan men zou kunnen volhouden dat zij  het esthetische hoogtepunt vormt van de Westerse beschaving, zijn afkomstig uit de Lutherbijbel[5].

Erasmus was de eerste moderne mens in West Europa. Goed katholiek natuurlijk, maar opgeleid door de aanhangers van de moderne devotie in Deventer. Deze typisch Nederlands/Rijnlandse religieuze stroming bevatte alle elementen die Luther met zijn hervorming wilde verwezenlijken, behalve een: de mystieke godservaring, die Luther wel had maar Erasmus niet. Erasmus was timide en vermeed de ruzie, Luther zocht die op. Het is klassieke tragiek  dat de authentieke Christen Maarten Luther door de breuk die hij veroorzaakte meer heeft bijgedragen aan het verdwijnen van de Westerse Christenheid en aan het ontstaan van het moderne postchristelijke humanisme, dan de humanist Erasmus van Rotterdam.

Toen Luther werd geëxcommuniceerd en in de Rijksban werd gedaan in Worms, was het de bekende Erasmus die zijn reputatie op het spel zette om de veel minder bekende Luther te beschermen. De liefde was niet wederzijds. Luther zag beter dan wie ook dat een humanistisch Christendom het einde betekende van de godsdienst die hij wilde zuiveren en bewaren;  hij meende terecht dat het humanisme als variant van het Christendom nooit een lang leven kon zijn beschoren: niet de mens maar de genade Gods bepaalt het toekomstige heil en van Erasmus’ mensgeoriënteerde vroomheid moest Luthers niets hebben.

De tweespalt tussen de aanhangers van Luther en de kerk van Rome leidde enerzijds tot het Concilie van Trente en een moreel herstel van Rome maar anderzijds tot godsdienstoorlogen, die met grote bloedigheid werden uitgevochten en die tot halverwege de zeventiende eeuw duurden. Deze oorlogen hadden uiteindelijk tot gevolg dat er een groep landen rond de Noordzee ontstond die overwegend protestants was en een gebied rond de Middellandse Zee en in continentaal Europa dat overwegend katholiek gebleven is.

[1] Dat geldt op dezelfde rekenkundige manier ook voor de hoeveelheid ellende in de wereld en men kan daarom met rede van menig verschillen over deze kwantitatieve benadering van het geluk.

[2] De Islam heeft zichzelf altijd als een stap vooruit beschouwd ten opzichte van  het Christendom en voor die opvatting is veel te zeggen. Haar stelling is dat veel onnodige Christelijke en Joodse poespas uit de gemeenschappelijke religieuze bronnen zijn verwijderd en  dat de Islam beter dan het Christendom aansluit bij de menselijke natuur. Maar de Westerse beschaving is in vergelijking met Christendom en Islam effectiever in het organiseren van een wereldbeschaving en is inmiddels ook in de Dar al Islam niet meer weg te denken. Geen Islamitisch land zou meer overleven zonder Westerse technieken en zonder de handel met het Westen. Wat er dus ook waar is van de superioriteit van de Islam boven Jodendom en Christendom, naar dezelfde maatstaven gemeten blijft de Islam achter bij de westerse beschaving.

[3] De Kerk had zoveel aandacht voor dat heidense Noordwesten vanwege de noodzaak om met hulp van de daar wonende volkeren de Mohammedaanse vijand buiten de deur te houden.

[4] Een vorm van afwijkend Christendom die samenhing met de Donatisten uit de tijd van Augustinus en met de Manicheeërs uit Perzië had een aantal eeuwen eerder in West Europa opgang gemaakt (Katharen) maar was door de Christelijke machthebbers met wortel en tak uitgeroeid. Paus Innocentius III, die daarvoor verantwoordelijk was voegde niet voor niets een zevende werk toe aan de vanouds erkende werken van barmhartigheid: het begraven van de doden. Hij was daarnaast zo intelligent dat hij zich zelf daarna geen grote kansen meer toedichtte op het bereiken van het eeuwig heil. Maar het uitroeien van de ketters hield hij voor noodzakelijk en zijn eigen heil als een offer dat gebracht moest worden. Op zijn manier een oprecht gelovige deze Innocentius.

[5] Es begab sich aber zu der Zeit das ein Gebot von dem Kaiser Augusto ausging das aller Welt geschätzet würde etc. Prachtig!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De achtergrond van het integratieprobleem 7

 

 

 

De protestante landen namen vanaf de zeventiende eeuw het voortouw bij de kolonisatie en bij de handel op de overzeese gebieden in Azië en Amerika. Die brachten in heel West Europa een enorme welvaartstoename teweeg. In haar kielzog kwam de explosieve ontwikkeling van wetenschap en techniek, die een van de kenmerken zou gaan vormen van de moderne beschaving.

Die ontwikkeling werd mogelijk gemaakt doordat het Christendom  haar monopolie op onderwijs en haar macht tot handhaving van de rechte leer kwijt raakte. Afstand van het oude Middeleeuwse geloof betekende ook afstand van de Middeleeuwse vormen waarin het geloof werd onderwezen en met name van de hiërarchische structuur waarin dat onderwijs plaats vond. Mensen begonnen voor zich zelf te denken en namen niet meer klakkeloos over wat hun werd geleerd.

Nu de waarheden van het geloof opnieuw overdacht konden worden, voelden de natuurfilosofen zich vrij om los te komen van Thomas van Aquino en van Aristoteles. Zij claimden het recht om ook op eigen houtje de natuur te gaan bestuderen.  Dat bracht een ontwikkeling van wat later  wetenschap werd genoemd, een nieuwe manier van kijken naar de wereld. Daarnaast ontstond ook de mogelijkheid voor opstandige geesten om naar de overzeese gebiedsdelen te verhuizen in plaats van het gevang in te gaan. Zij kregen de vrijheid om daar in de Nieuwe Wereld een nieuw leven op te bouwen.  De welvaart die dit allemaal mogelijk maakte en er tegelijk ook door bevorderd werd, tezamen zorgde dit voor een verandering in de samenleving, die aan het einde van de achttiende eeuw zou leiden tot een revolutie, eerst in Amerika en toen in Frankrijk. De beide revoluties markeerden een omslag in de cultuur en leidden tot het ontstaan van een geheel nieuw wereldbeeld en een nieuwe manier van leven.

Het Protestantisme was nog een variant geweest op het oude Christelijke thema. De Verlichting brak met het oude geloof en zette er iets anders voor in de plaats. In Nederland werd dat nieuwe wereldbeeld door de antirevolutionair Groen van Prinsterer de humaniteitkerk[1] genoemd. Groen en na hem Kuyper zagen in dat de beginselen van de Verlichting niet met de Christelijke leer in overeenstemming te brengen waren en dat zij in Nederland een ernstig gevaar vormden voor het bestaande Christelijke karakter van de natie. Wat hij daarmee bedoelde is voor de huidige generatie misschien niet meer meteen duidelijk. We staan daarvoor te ver af van de Middeleeuwen, die in praktisch alle opzichten anders waren dan de moderne tijd.

De wereld gezien door de ogen van een Middeleeuwer was geen prettige of inspirerende plek. Door de zondeval van onze stamvader Adam aan het begin van de geschiedenis was de wereld een vijandige plaats geworden. Men werd er bij voortduring bedreigd door de duivel en zijn trawanten en slechtheid had overal de overhand. Die wereld was weliswaar gered door de komst van de Christus, maar de verwezenlijking van het  heil moest wachten tot diens wederkomst. Je moest er maar het beste van maken, in de hoop dat dan met de Genade Gods in het werkelijke leven na de wederopstanding uit de dood hiervan de vruchten zouden kunnen worden geplukt. In het wereldbeeld van de middeleeuwse christen was er voor het dagelijkse leven slechts beperkte aandacht. Een kerk waar eeuwen aan gebouwd werd door anonieme bouwmeesters en beeldhouwers ter meerdere ere en glorie van God, dat had de aandacht en daar werden fortuinen aan gespendeerd. Kloosters werden door vorsten en grootgrondbezitters begiftigd met landerijen.  De gevers stelden zich daarmee zeker van een gelukkig leven in het leven na de wederkomst van Christus. Mensen waren jaren van huis om als pelgrims zonden uit te boeten en een marteldood werd verwelkomd om de zegen die het beloofde voor  het hiernamaals. Mensen werden niet oud en ook de rijken leefden tamelijk beroerd; het comfort was gering, de hygiëne was slecht. Steden konden in de Middeleeuwen hun eigen bevolking niet op peil houden en waren om in stand te blijven afhankelijk van een voortdurende immigratie.

Wat betreft het leven hier op aarde waren de Middeleeuwen geen beste tijd al had het natuurlijk ook zijn goede kanten. Zo waren er veel meer vakantiedagen dan tegenwoordig. Niet dat mensen op vakantie gingen, dat bestond nog niet, maar op belangrijke heiligendagen werd er niet gewerkt en werd er feest gevierd. Aan de middeleeuwse kunst te oordelen was het leven niet somber of doods maar levendig en kleurrijk en menselijke emoties lagen dichter aan de oppervlakte.

Van de vroege Christenheid tot het jaar duizend werd eigenlijk elk moment de terugkomst van Christus op aarde verwacht. Dat heette de Parousia of het laatste oordeel. Het vormde de spil van het Christelijke geloofsleven. Bij de wederkomst van Christus zouden de doden uit hun graven verrijzen en zou de Heiland iedereen, de levenden en de doden, beoordelen op hun aardse gedrag. Er zou dan een nieuwe, herstelde aarde komen, ongeveer zoals die geweest was vóór het wangedrag van Adam. Op deze nieuwe aarde zou het eeuwigdurend Rijk van Christus worden gesticht. De goeden zouden een plaats krijgen in  Christus’ Rijk en worden beloond met een eeuwigdurend gelukkig leven. Wie per saldo tekort was geschoten zou uit dit Rijk worden verbannen en met Satan voor eeuwig een miserabel leven leiden in een plaats van straf en lijden, het door Dante beschreven inferno, gelijkend op de Griekse onderwereld.

Het ligt voor de hand dat in de vroege Middeleeuwen, toen men in het Christendom nog algemeen geloofde dat het leven hier op aarde voor iedereen nog maar van korte duur zou zijn, aan dat leven weinig waarde werd gehecht althans geen waarde omwille van dat leven zelf. Toen na het jaar duizend ook de meest fervente Christenen niet meer in een nabije terugkomst van de Heer geloofden, kreeg het leven op aarde zin op basis van zijn eigen merites, niet meer uitsluitend als middel om punten te verzamelen voor het leven in het komende Rijk van de Heer. Het hiernamaals werd abstracter van aard en in plaats van een nieuw koninkrijk op aarde, kwam het ( Islamitische) vooruitzicht op de hemel, een plaats boven de wolken, in de nabijheid van God. Bovendien kreeg de tussenfase een nieuwe actualiteit, die ooit was ingevoerd voor de doden die een korte tijd op het laatste oordeel moesten wachten voordat definitief over hun lot kon worden beslist. Deze tussenfase, vagevuur geheten, was niet helemaal zo erg als de hel, de plaats van de Satan, maar prettig was het er niet. De wachttijd in het vagevuur kon worden gebruikt om uit te boeten wat in de proeftijd hier op aarde verkeerd was gegaan. Die boetetijd kon nu verkort worden door het verzamelen van aflaten tijdens het leven hier op aarde. Aflaten waren positieve punten waartegen een negatief saldo van zonden  in het vagevuur kon worden weggestreept.

Dat punten verzamelen was een van de belangrijke bezwaren die Luther tegen het heersende regime in de Kerk aanvoerde. Aflaten werden allengs niet alleen meer verkregen door bidden, vasten en goede werken, maar ze konden tegen vaste tarieven worden gekocht en vormden een belangrijke bron van inkomsten voor de clerus in Rome en elders in de Kerk.

Luther wilde daar vanaf en leerde dat het uitboeten van hetgeen in het leven hier op aarde verkeerd was gegaan alleen mogelijk was door de welwillendheid van de Heer, die zijn eigen verdiensten kon aanwenden voor vermindering van de schuld van Christenmensen. Uit eigen kracht was niemand ertoe in staat om het Rijk van Christus te bereiken[2].

Dit christelijk wereldbeeld bestaat niet meer als een vormende kracht in de samenleving. Ook wie wel nog naar de kerk gaat ziet het leven door humanistische ogen. Humanistische waarden prevaleren boven Christelijke. Er is niemand meer in onze samenleving die een mensenleven zou opofferen om de betrokkene daarmee de zekerheid van een plaats in de hemel te bezorgen. De gedachte dat mensen beter arm kunnen blijven, omdat ze dan niet door het oog van de naald hoeven kruipen, is er een die tegenwoordig weinig aanhang meer zal vinden. De missie en zending als middel om bekeerlingen te maken en zielen te winnen is vooral de laatste decennia, toen het heel hard gegaan is met de ontkerkelijking, verleden tijd geworden. Wat de NOVIB, Oxfam en andere zendingsorganisaties doen is nu ontwikkelingshulp geworden en die is gericht op het leven op deze aarde.

Het wereldbeeld is niet alleen veranderd omdat er nu andere ethische normen en waarden gelden. De wereld wordt niet meer vanuit de Bijbelse openbaring beschouwd. Wij doen dat nu vanuit een onderzoekend kritische houding, welke houding ten grondslag ligt aan het wetenschappelijk wereldbeeld. De wetenschappelijke methode en de daarmee samenhangende technische vooruitgang hebben een ongekende welvaart geproduceerd.

De vergroting van de wereldbevolking die daardoor mogelijk is geworden bedraagt een factor twintig of dertig. Toch lijkt het zeer de vraag of die enorme toename ook tot stand zou zijn gekomen als niet het mensenleven als de belangrijkste ethische waarde in het humanisme zou gelden. Overal waar het menselijk leven of de kwaliteit daarvan wordt bedreigd kan een beroep worden gedaan op hulp van het Westen en zelden gebeurt dat tevergeefs.

Het is geen toeval dat de laatste mondiale poging om aandacht te vragen voor de problemen van de overbevolking al weer een halve eeuw  geleden is. De Club van Rome mag dan in details er wel naast gezeten hebben, in de grote lijn had zij zeker gelijk. De toename van de wereldbevolking heeft inderdaad de door haar beschreven suïcidale kanten. Alleen al de bespreking van de bevolkingsproblematiek raakt  echter zo aan de taboes van een humanistische wereld, dat wij er de voorkeur aan geven het probleem te negeren. De categorie problemen die we aanduiden met de naam milieuproblematiek zijn zo duidelijk en zo direct verbonden aan het probleem van de overbevolking dat het bijna komisch is om te zien hoe volledig dit aspect ervan  in de discussies wordt genegeerd.

Het is evident dat de huidige wereldbevolking niet in leven kan worden gehouden zonder de moderne goederen- en energieproductie, of althans zonder een productie die in de huidige orde van grootte ligt. Productie veroorzaakt milieuverontreiniging. Menselijk afval veroorzaakt milieuverontreiniging, hoe meer mensen hoe meer productie en hoe meer verontreiniging.   De vraag of de toename van de wereldbevolking van de laatste twee eeuwen verband houdt met het zegevieren van de beginselen van de Verlichting kan positief beantwoord worden. De vraag die zich nu opdringt is of de wereld zich deze beginselen nog lang zal kunnen blijven permitteren. Zij is veel lastiger te beantwoorden, met name omdat een onderzoekende en kritische houding en de ethische regels van het humanisme bij dit probleem met elkaar in strijd komen. De Verlichting, met andere woorden lijdt aan een innerlijke tegenstrijdigheid. De Islam, die deze innerlijke tegenstrijdigheid niet kent, komt daarom in Europa op een wel bijzonder ongelukkig moment.

Het allochtonenprobleem is een cultureel probleem en ten dele ook een jeugdprobleem. Het is evenzeer een gevolg van een crisis in onze eigen humanistische cultuur als een gevolg van de komst van nieuwe bevolkingsgroepen, die van een meegebrachte leefwijze geen afstand willen doen. Huidskleur en andere lichamelijke kenmerken spelen in het probleem een ondergeschikte rol. Zij hebben onder omstandigheden een signaalfunctie: ze verwijzen naar de culturele of etnische verschillen waar ze mee samenvallen.

Culturele verschillen hoeven niet noodzakelijk tot wrijvingen te leiden. De Chinese bevolkingsgroep, die zich in Amsterdam rond de Nieuwmarkt concentreert, onderscheidt zich meer dan de meeste andere immigrantengroepen in taal en gewoonten van de rest van de stad. Maar zij leeft vreedzaam en zonder problemen te midden van de overige Nederlanders.

Twee categorieën immigranten vormen een probleem: de Moslims uit Noord Afrika en het Midden Oosten en de Afro-Europeanen. Beide groepen onderscheiden zich doordat ze in relatief grote aantallen aanwezig zijn en leefgewoonten hebben waarin geweld en gebrek aan respect voor de heersende cultuur een belangrijke rol spelen. Zij scoren hoog in alle criminaliteitscijfers maar met name in geweldscriminaliteit. Wanneer men hen vergelijkt met de Oost Aziatische immigranten die geen Moslims zijn is dat het meest opvallende verschil.

Wanneer men de ervaringen in andere delen van de wereld in aanmerking neemt dan kan het moeilijk anders dan dat het geloof een belangrijke, zij het geen beslissende rol in speelt. Moslimimmigranten uit Suriname onderscheiden zich wat criminaliteit en geweld aangaat niet van andere Surinamers van Aziatische afkomst. Indische Nederlanders zijn overwegend Christelijk, maar ook bij hen onderscheiden de Moslims zich in Nederland niet of nauwelijks van de Christenen en ongelovigen.

De relatie tussen het Moslimgeloof en de agressiviteit van haar belijders is geen logisch noodzakelijk verband en de verschillen in dit opzicht tussen de verschillende Moslimgroeperingen zijn evident. Aan de andere kant,  het statistische verband is zo overweldigend dat een relatie moeilijk te ontkennen valt. Wereldwijd is er meer geweld waar te nemen bij Moslims dan bij de aanhangers van andere grote wereld religies of bij niet religieuze humanisten, waartoe ook de boeddhisten en aanhangers van de diverse niet-communistische Chinese levensbeschouwingen behoren.

Dat geweld is terug te vinden in de historie van de Dar al Islam en in de ontstaansgeschiedenis van de godsdienst. Opmerkelijk is dat de Islam in het bronland Arabië aanvankelijk juist een onmiskenbare beschavende invloed heeft gehad, maar dat kon dan ook gemakkelijk..

De eerste eeuwen van de Islam leidden tot een grote opbloei van de beschaving in de oude cultuurlanden waar zij dominant werd. Dat hield op toen niet langer de Kalief en zijn vertegenwoordigers de belangrijkste machthebbers waren maar de imams en Sharia rechtsgeleerden.  Een tijdelijke  nieuwe opbloei van de Islam ontstond in het Osmaanse rijk, waar de Sultan de oude rol van kalief op zich nam en de invloed van de  Imams[3]dienovereenkomstig slonk.

Hieruit zou men kunnen afleiden dat het vooral de invloed van de Imams is, met hun onveranderlijke toepassing van de voorschriften is, het gebrek aan aanpassing aan veranderende omstandigheden,  die de Islam parten spelen. Terecht wordt vaak opgemerkt dat ook de Joodse Heilige Schrift, die door Joden en  Christenen als gezaghebbend wordt aanvaard gewelddadige passages bevat. Maar Joden- en Christendom laten de gewelddadige voorschriften buiten toepassing en voelen zich er niet langer op aanspreekbaar. Ook  Moslims die persoonlijk geen geweld zouden gebruiken laten na om voldoende sociale druk op hun gewelddadige geloofsgenoten uit te oefenen om het geweld uit hun cultuur te bannen. Zij blijken aanspreekbaar te blijven op de geweldspassages uit de Koran.

Zoals bij andere bevolkingsgroepen ook het geval is concentreert het geweld en de criminaliteit zich bij jongens en jonge mannen. Het verschil is de massaliteit van het geweldsgebruik bij grote delen van de jongere Moslims en het gebrek aan corrigerende  invloed van zowel de oudere geloofsgenoten als de Moslim gezagsdragers. Hier is wel degelijk sprake van een cultureel probleem dat niet zal worden opgelost door aan Moslim autoriteiten in eigen wijken de vrije hand te laten.

Geweld is geen monopolie van de Islam, het is een menselijke eigenschap. Men vindt het ook in de eigen westerse beschaving, maar minder. De Afro-Amerikaanse en Afro- Europese bevolkingsgroepen zijn tenminste zo gewelddadig als de Islamitische. Maar bij hen is er in het algemeen geen geloof dat het geweld legitimeert. Wanneer hun de kans geboden wordt zullen Afro-Europeanen assimileren. De Moslims onder hen en onder de andere etnische groeperingen assimileren niet, ondermeer omdat hun godsdienstige leiders legitieme bezwaren hebben tegen het libertijnse karakter van de westerse cultuur. Ze beseffen daarbij heel goed dat het gebruik van geweld om de eigen normen en waarden te handhaven een onontbeerlijk middel is nu zij in de westerse samenleving niet op hulp van de overheid kunnen rekenen voor het behoud van die normen en waarden.

Willen de overheden aan de ene kant de humanitaire waarden van de westerse samenleving handhaven en aan de andere kant de nieuwe moslimbevolkingsgroepen integreren dan mag niet langer worden verwacht dat dit een automatisch en gemakkelijk proces zal zijn. Het westen zal daarvoor een deel van zijn libertijnse verworvenheden moeten opgeven. Aan de andere kant kan aan de Islam geen vrijheid van openbare geloofsuitoefening worden gelaten zolang men binnen die cultuur en godsdienst niet afziet van de geldigheid van de voorschriften die geweldgebruik legitimeren. Zonder dwang zullen de hoeders van het geloof niet afzien van geweld want het is het belangrijkste  middel waarmee zij in een vijandige samenleving de eigen normen en waarden kunnen handhaven.

Vrijheid van godsdienst is een verworvenheid van een homogene humanistische samenleving. Zij werkt averechts tegenover een godsdienst die uit is op verovering van de wereld en daarbij zelf het geweld niet schuwt. Voor een assimilatie van de Moslimgemeenschappen zijn de middelen nodig die Moestafa Kemal Ataturk in het moderne Turkije heeft toegepast: tolerantie van de godsdienst in het privéleven maar uitbanning van alle Moslimkenmerken uit het publieke leven. Alleen als de Moslim leefgemeenschappen worden  opengebroken zal er ooit geassimileerd kunnen worden. Het bevorderen van deze separate gemeenschappen uit gemakzucht is een veel ernstiger fout van het Amsterdamse gemeentebestuur dan de mislukte aanleg van een metrolijn.

[1] Daarmee bedoelde hij niet de quasi godsdienst die de fanaten van de Franse revolutie hadden bedacht maar die nooit door iemand serieus is genomen, zomin als het “Germanentum” in de Nazi-tijd of soortgelijke rituelen in communistisch Rusland. Het ging om iets dat de kern raakte van de wereldbeschouwing.

[2]  Aan niet-christenen was leven in het toekomstige Rijk van Christus niet toegestaan. Onder niet-christenen zijn alle niet-gedoopten te verstaan, ook kinderen die stierven voor ze gedoopt konden worden. Van hen werd aangenomen dat ze al wel een ziel hadden en dus voor het oordeel van de Heer in aanmerking kwamen maar niet naar de hemel konden. Dit was een groot probleem voor de ouders en verklaarde ook veel van de afkeer tegen de wederdopers, die de kinderdoop verwierpen.

[3] Onder imams mede te verstaan moefti’s, ulama’s en andere wetsuitleggers en schriftgeleerden

 

 

Over akasdorp

gepensioneerd advocaat
Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie, geschiedenis. Bookmark de permalink .