Integratie in Nederland

Niet alleen de Limburgers en de Friezen, maar ook de Indische Nederlanders en de Nederlandse joden zijn volledig geïntegreerd. Ik ben aanwezig geweest bij de onderhandelingen tussen de joden en de Nederlandse financiële instellingen over de joodse tegoeden uit de tweede wereldoorlog. Ik heb het toen met eigen ogen kunnen zien. Er was een opmerkelijk verschil tussen Nederlandse en Israëlische joden, zelfs als de laatsten uit Nederland afkomstig waren en nog vloeiend Nederlands spraken. Dat heeft te maken met de integratie in Nederland, die een veel sterker effect heeft op de mensen dan het leven in België of een aantal van de andere kleine Europese landen.

Tegenwoordig is ondanks duidelijk zichtbare  fysieke verschillen een Indische Nederlander even Hollands als een Fries. Een Indische Nederlandse kon ons nationale sekssymbool worden zonder dat iemand dat opmerkelijk vond. Met de Nederlandse Surinamers gaat het dezelfde kant op. Zeg dus niet dat integreren niet kan of dat er geen Nederlandse identiteit is waar in geïntegreerd kan worden. Zo’n identiteit werkt het beste wanneer zij vanzelfsprekend is, zodat er niet over hoeft te worden gesproken.

Dat die identiteit intussen een probleem lijkt te zijn geworden is een gevolg van de massale toevloed van nieuwe landgenoten, die onderling geen Nederlands spreken en die naar de Arabische of Turkse televisie kijken. Een deel ervan lijkt zich tegen de Nederlandse leefgewoonten af te zetten en zich tegen de Nederlandse samenleving op te stellen. Dat is bij eerdere immigranten in de vorige eeuw eigenlijk alleen een tijd lang bij de Molukkers voorgekomen. Een paar jaar geleden herdachten we de kaping van de trein bij De Punt en de gijzeling van de schoolkinderen in Bovensmilde. Wie zich dat nog herinnert weet wat de gevolgen kunnen zijn, als immigranten weigeren zich aan te passen en wanneer de overheid vijandigheid jegens de Nederlandse samenleving faciliteert in plaats van ontmoedigt.

Maar gelukkig is dat nu achter de rug. Ook de Molukkers die nog geloven in een onafhankelijke republiek vermoorden daar geen treinreizigers en schoolkinderen meer voor. Ze zijn geïntegreerd. Zo zal het hoop ik op den duur ook met Turken en Marokkanen gaan, maar de overheid zal wel een actieve integratie politiek moeten voeren, want het gaat kennelijk niet van zelf.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hellas en haar erven.

 

Hellas of Graecia, zoals het door de Romeinen werd genoemd, lag rond de Egeïsche Zee. Het westelijke deel lag in Europa en het Oostelijke in Azië. Met die woorden werden in de oudheid de twee kusten aangeduid. Bedoeld werden met Europa en Azië de kust zelf en het land er onmiddellijk achter. In Azië reikte dat op den duur tot de grenzen van Anatolië en in Europa verliep het min of meer in de Balkan. De Balkan zelf en de achterliggende Donaulanden werden bewoond door wilden en werden niet tot Europa gerekend. Italië oorspronkelijk al evenmin en later eerst alleen het Zuidelijke deel met Sicilië. Europa was een weinig gebruikte term, want het had geen functie behalve dan om in Griekenland een onderscheid te maken tussen West en Oost van de Egeïsche zee. Dat Spanje en Griekenland beide in Europa zouden liggen was in de oudheid niet een notie die bij iemand zou zijn opgekomen. Europa in de tegenwoordige betekenis bestond dus niet.

 

Het Romeinse Imperium, waar alle landen van de Klassieke Oudheid op een gegeven moment  toe hoorden, was gecentreerd rond de Middellandse zee en verdeeld in een Latijn en een Grieks sprekend gedeelte.  Dat viel samen met een westers en een oosters gedeelte. Afrika, waaronder e.t. uitsluitend Algerije  en Tunesië werden begrepen, hoorde tot het Latijnse gedeelte en Egypte, de rest van het Midden Oosten (behalve Iran) tot het Griekse. De landen rond de Perzische Golf bleven op een korte periode onder Trajanus na buiten het Romeinse imperium.

 

In de vierde eeuw na Christus verdeelde Constantijn de Grote[1] het rijk in tweeën, in die zin dat hij het Grieks sprekende gedeelte een eigen hoofdstad en  bestuurlijk centrum gaf: Constantinopel, dat eerder en later ook Byzantium werd genoemd en dat tegenwoordig Istanboel heet. Om redenen die nog steeds niet helemaal duidelijk zijn[2] verpauperde het Westelijk deel van het rijk in de vijfde en zesde eeuw en verviel het na verloop van tijd in onbeschaafde Germaanse rijkjes. Het Oostelijk deel nam niet deel aan het verval maar ging steeds meer de kenmerken vertonen die in het oude Hellas als barbaars en verouderd, zij het niet als onbeschaafd werden gezien. De keizer van Byzantium had meer weg van de vorsten uit de oude Babylonische en Perzische wereld dan van de machthebbers uit het klassieke Griekenland of het Rome van de Republiek. Van de vrije gemeenschap die zich ophield in een gemeenschappelijk publiek domein, waar de oude Grieken zo trots op waren geweest en die met zo veel levendigheid door Plato beschreven zijn, was weinig meer over. Het civiele recht en de rechtspraak, een schepping van de Romeinen, bleef gehandhaafd en de literatuur en filosofie uit de klassieke tijd werden in ere gehouden, maar er werd weinig aan toegevoegd. Beeldende kunsten en architectuur bloeiden op onder aegis van de Kerk. Vooral de bouw en sierkunst (mozaïek) waren uniek Byzantijns maar ook de schilderkunst (Iconen) ontwikkelde zich in nieuwe vormen. Al het leven stond in dienst van de godsdienst, het orthodoxe christendom. Theologische geschilpunten leidden tot heftige meningsverschillen waar het publiek partij in trok en volop aan deel nam.

 

In de zevende eeuw viel een oud ras van onbeschaafde barbaren, de Arabieren, het Byzantijnse rijk binnen en veroverde in korte tijd het Zuidelijk gedeelte, het Midden Oosten met uitzondering van Anatolië, het tegenwoordige Turkije. In het Westen veroverden de Arabieren Noord Afrika en een eeuw later Spanje dat in die tijd in het bezit was van de West Gothen. De Arabieren hadden een nieuwe godsdienst, die de inspiratie was geweest voor hun eensgezindheid en plotselinge veroveringsdrang. Het was een wat verward samenraapsel van Joodse, Christelijke en oude heidense elementen, op dichterlijke wijze gepreekt door de profeet Mohammed en op schrift gesteld door zijn volgelingen. Mohammed zag zich als de opvolger van Jezus en de andere Joodse profeten, maar tegelijk als de afsluiter in hun rij.

 

In de zestiende eeuw kwamen de Nederlandse provincies in opstand tegen de koning van Spanje  vanwege een mengeling van te hoge belastingen, aantasting van oude rechten en gewoonten en een godsdienstgeschil. Om soortgelijke reden als Nederland in de zestiende was in de zevende eeuw het Midden Oosten rijp voor een opstand tegen Byzantium. Dat was de belangrijkste reden dat de verovering een onmiddellijk en doorslaand succes was. Binnen korte tijd waren flinke delen van de bevolking tot de Islam bekeerd en had ook de meerderheid van de resterende Christenen zich onder het zachte juk van de kalief geschikt. De nieuwe godsdienst, die in het begin aan niemand werd opgedrongen, bevatte nogal wat elementen die theologen uit Antiochië en Alexandrië tegen Constantinopel hadden verdedigd en verder ook culturele overblijfselen uit de tijd van voor Alexander de Grote, die op het platte land van het Midden Oosten nog volop aanwezig waren.

 

De onmiddellijke opbloei van de economie in het nieuwe rijk van Mohammed was in hoofdzaak een herleving van de vanouds aanwezige handel en nijverheid die door de voortdurende oorlogen en de hoge belastingen van de voorafgaande eeuwen in de verdrukking waren geraakt. Die bloei ging gepaard met een herleving van de klassieke Griekse wetenschap en filosofie, die nu werd gecombineerd met elementen uit de Perzische en Parthische beschavingen, want ook die oude rijken werden door de aanhangers van Mohammed veroverd. Al snel streefde de nieuwe Islamitische beschaving de Byzantijnse voorbij in welvaart en creativiteit.

 

In het Huis van de  Islam, zoals het nieuwe Islamitische cultuurgebied zich noemde, nam Spanje een bijzondere plaats in. Andalusië gold met Bagdad, Cairo  en Samarkand, als een centrum van de nieuwe beschaving. De geleerdheid van Andalus was voor een belangrijk deel de bron van de plotselinge en hoge bloei van de West Europese beschaving in de tweede helft van de Middeleeuwen. Van de drie erfgenamen van de Romeinen was de Dar al Islam de meest succesrijke, in de Middeleeuwen in elk geval. Toen het Kalifaat van Bagdad in de dertiende eeuw door de Mongolen werd veroverd verloren kunsten en wetenschappen hun hoge beschermer en kregen imams en wetuitleggers het in de Dar al Islam voor het zeggen. Politiek waren het niet langer de Arabieren, maar de Turken en een tijd lang ook de Mamelukken in Egypte die domineerden.

Vanaf de dertiende eeuw  ging het bergafwaarts met de moslimbeschaving. In de zestiende eeuw was er een korte opbloei in het Ottomaanse rijk, die vooral veroorzaakt werd door massale immigratie van Joden en Moren uit het Iberisch schiereiland. Het kwam toen tot een aantal beslissende oorlogen tussen de Sultan en de vorsten uit het Habsburgse huis, die door de Spanjaarden en Oostenrijkers werden gewonnen. Daarna werd de Dar al Islam allengs overvleugeld door het Westen en was het met haar grote invloed op de rest van de wereld gedaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Srbrenica en de Nederlandse politiek

 

Minister Joris Voorhoeve is niet afgetreden vanwege Srebrenica. Dat hadden zijn minister president Kok en zijn politieke leider Bolkestein hem afgeraden zei hij. Waarom Kok dan zoveel jaren na dato zelf wel aftrad was hem niet duidelijk. Op dat punt kunnen we het met hem eens zijn, dat Kok wel erg lang gewacht heeft. Vooral omdat het rapport van het NIOD geen nieuws bracht, maar juist bevestigde wat Kok al die negen jaren tegen het Nederlandse volk gezegd had: ons treft geen blaam. Als hij wachtte omdat hij het rapport niet wilde beïnvloeden dan had hij vergeefs gewacht. Het rapport deed weinig anders dan in erg veel woorden het concept overnemen dat Kok van de gebeurtenissen had gemaakt.

 

Bart Tromp, in leven columnist van Het Parool, heeft naar aanleiding van het aftreden van Lord Carrington, een Britse minister van buitenlandse zaken, ooit uitgelegd wanneer volgens hem een minister hoort af te treden: wanneer er onder zijn verantwoordelijkheid een politieke of bestuurlijke blunder heeft plaats gevonden. Niet alleen wanneer hij zelf een fout gemaakt heeft, zelfs niet alleen wanneer een van zijn ambtenaren dat gedaan heeft, maar wanneer er iets spectaculair fout gelopen is in een zaak die tot zijn portefeuille behoort. Srebrenica is een mooi voorbeeld. Spectaculairder kan iets nauwelijks fout gaan.

 

Kok, Joris Voorhoeve en het NIOD rapport behandelen het gebeurde alsof alleen het criminele en niet het politieke aspect van belang is. De belangrijkste daders in strafrechtelijke zin waren de militair en politiek verantwoordelijke Serviërs. Daar komt het rapport in het kort op neer. Het onderzoek van het NIOD en natuurlijk ook de parlementaire enquête zouden een heel ander doel behoren te hebben, namelijk om uit te zoeken hoe het allemaal zo had kunnen komen en wat de rol van de Nederlandse regering was. Daarbij is het van belang vast te houden aan het uitgangspunt dat een belangrijke politieke gebeurtenis nooit uit de lucht komt vallen. Er is een voorgeschiedenis en er zijn altijd een hele reeks van voorafgaande gebeurtenissen en beslissingen, waarzonder de te onderzoeken ramp niet zou hebben plaats gevonden. Taak van de onderzoeker is om uit te zoeken welke van die gebeurtenissen in het kader van het onderzoek, in dit geval binnen het kader van de Nederlandse politiek, nu de meest relevante oorzaken zijn geweest. Het had beoordeeld moeten worden binnen de politieke en niet de strafrechtelijke modaliteit, zoals de Nederlandse filosoof Dooyeweerd dat zo helder uiteengezet heeft[1]. Oorzakelijkheid is uitsluitend een zinnig begrip binnen een duidelijk af te palen kader, in dit geval de Nederlandse politieke besluitvorming.

 

Die oorzaken waren in dit geval ook helemaal niet zo moeilijk aan te wijzen. Men zegt wel eens dat voorspellen gemakkelijk is, vooral achteraf, maar in dit geval waren de gevolgen van de Nederlandse politieke besluitvorming bij uitzondering eens van tevoren goed voorspeld. Niet een, maar alle militaire deskundigen die zich van tevoren over het Bosnië avontuur hebben uitgelaten, hadden laten weten waar het fout ging lopen en waarom. De uitrusting deugde niet, de soldaten waren niet goed opgeleid, de bevelvoering deugde niet, de oorlogsdoelen deugden niet, de VN waren een ongeschikt gremium voor het nemen van militaire beslissingen.

De Nederlandse politieke besluitvorming werd niet rationeel, maar emotioneel bepaald en de Kamer drukte door. Met de hete adem van de media in de nek werd kamerbreed de noodzaak onderschreven van een Nederlandse bijdrage aan de redding van de Bosnische Moslims. De regering, Kok voorop, meende zich niet aan deze politieke druk te kunnen onttrekken en heeft dus het leven van Bosnische inwoners van de enclave Srbrenica opgeofferd aan de politieke correctheid van een aantal welwillende maar incompetente Nederlandse journalisten en partijpolitieke amateurs.

Dit gebrek aan lef van Kok is de reden waarom het fout liep en dat had de uitkomst van de NIOD en van de kamerenquête moeten zijn, maar het is eigenlijk niet aan de orde geweest. Interessanter vond men om na te gaan hoe de stammenstrijd tussen de landmacht en het departement van defensie was verlopen en wie waar was op het moment suprême, toen toch niemand meer ergens iets aan kon doen.

Joris Voorhoeve, die voor alles toch een intellectueel is, had zelf wel eens met een heldere analyse kunnen komen, als hij het nodig had gevonden om naar buiten te treden over dit onderwerp,  maar hij liet het weer liggen. Welles nietes met de voormalige minister van buitenlandse zaken van Bosnië, schameler kon het niet.

[1] De modale structuur van het juridische oorzakelijkheidsverband, geschrift van de Koninklijk Nederlandse Academie van Wetenschappen

 

Fuller.

 

 

  1. F. C. Fuller, de Engelse militaire historicus is een groot bewonderaar van Alexander de Grote, maar eigenlijk niet van Julius Caesar. Over beiden heeft hij een boek geschreven.  Het Alexander boek is systematisch van opzet met veel persoonlijke geografische research en een knap gebruik van de weinige historische gegevens die er zijn. Met Alexander heeft hij affiniteit.

 

Het Caesar boek is oppervlakkiger. Over zijn leven bestaat veel meer historisch materiaal, maar Fuller houdt niet van zijn onderwerp en hij begrijpt Caesar ook niet zo goed. Hij houdt hem niet voor  een werkelijk groot veldheer en heeft behalve op Caesar zelf ook veel kritiek op het leger waar hij leiding aan gaf. Dat mag natuurlijk best, maar je zou verwachten dat hij dan duidelijk maakt waarom Caesar ondanks zijn beperkte militaire capaciteiten en ervaring en ondanks zijn gebrekkige leger zo succesvol was in zijn veldtochten.

 

Het blijft daarnaast voor de lezers van Fuller onduidelijk waarom het Romeinse leger niet alleen onder Caesar maar ook vijf honderd jaar voor en na hem en zonder echt belangrijke wijzigingen bijna alle oorlogen won die het voerde. Een verklaring daarvoor geeft hij niet. Het blijft bij Fuller een raadsel waarom Rome het Carthago van het militaire genie Hannibal verslagen heeft en waarom de legers van Macedonië en Epirus niet tegen Rome opgewassen bleken. Het Macedonische leger dat door de Romeinen werd verslagen was niet wezenlijk anders dan dat van Alexander en diens vader. Dat leger beschouwt Fuller als het beste uit de oudheid en Hannibal ziet hij met Alexander als de grootste veldheer uit de klassieke tijd. Voor deze opvattingen draagt hij ook goede argumenten aan. Maar dat er bij zijn voorkeur ook een probleem ligt ziet hij niet.

 

Aan de inrichting en de training van het Romeinse leger heeft Caesar niets veranderd. Hij heeft het achtergelaten zoals hij het had aangetroffen, maar hij heeft er belangrijke overwinningen mee behaald. Hij had geluk en heeft de gelegenheid gehad zijn eigen geschiedenis te schrijven. Dat zullen twee van de redenen zijn voor de grote plaats die hij in de geschiedenis heeft verworven.[1]

De door hemzelf geschreven geschiedenis[2] was een apologia pro vita sua, dat leidt geen twijfel. Net als Napoleon was hij een uitstekend propagandist ten eigen behoeve, maar alles verklaren doet dat niet.

 

De legers en de veldheren die Fuller wel voor vol aanziet, die van Alexander en Hannibal, hebben twee dingen gemeen: leger en veldheer zijn tezamen gevormd en opgegroeid. Wat het leger betreft gebeurde dat in beide gevallen in een proces dat twee generaties heeft geduurd: Hannibal en zijn vader Hamilcar Barcas vormden het Carthaagse leger en Hannibal groeide als kind in dat leger op. Hetzelfde gebeurde met het Macedonische leger en met Alexander. De Macedonische koning Philippus, de vader van Alexander, leerde in Thebe het vak van Epaminondas, vormde thuis zijn eigen leger uit het niets en voedde zijn zoon op als aanvoerder ervan, zodat die al op zestienjarige leeftijd het opperbevel over kon nemen. Hannibal en Alexander zijn, met andere woorden, gevormd als instrumenten van het leger, waarmee ze hun overwinningen behaalden.

 

Met Caesar was dat anders. Hij was ruim in de dertig voor hij zijn eerste commando kreeg. Dat is de leeftijd waarop Alexander stierf. Altijd is hij meer politicus dan militair gebleven. Toch gold hij, vooral nadat hij Pompeius had verslagen, als de beste bevelhebber van zijn tijd. Hij had net als Alexander en Hannibal de absolute loyaliteit van zijn soldaten. Een leger onder zijn commando functioneerde als een verlengstuk van hem zelf en net als Alexander en Hannibal wist Caesar zijn wil door te zetten, als dat moest dwars tegen de collectieve wil van zijn soldaten in. Zij haalden alle drie meer uit hun manschappen dan de andere goede militaire commandanten uit de eigen tijd. Het verschil tussen Alexander en zijn diadochen, tussen Hannibal en Hasdrubal en tussen Caesar en Pompeius was niet in de eerste plaats dat zij bekwamere of beter opgeleide militairen waren. Hasdrubal had dezelfde opleiding en dezelfde vader gehad als Hannibal. De diadochen waren uitstekende militairen die in een reeks veldtochten van Alexander hun waarde hadden bewezen en door Alexander zelf waren uitgezocht. Pompeius had briljante campagnes gevoerd en gold zelf als de beste generaal van zijn tijd, tot hij door Caesar werd verslagen. Het verschil was genie en dat is een ander woord voor onverklaarbaar talent.

 

Caesar was een genie, begreep altijd iedere situatie waarin hij terecht kwam onmiddellijk en kon ter plekke de maatregelen nemen die door de situatie werden vereist. Idem Alexander en Hannibal, maar het is waar wat Fuller zegt dat de legers van Alexander en Hannibal  veel gecompliceerder en geavanceerder waren dan die van Caesar. Hun overwinningen waren tactisch briljanter en esthetisch fraaier.

Ik vermoed dat Caesars relatieve gebrek aan militaire opleiding en ervaring meebracht dat de simpelheid van de Romeinse legers voor hem een voordeel betekende en geen nadeel.

 

Caesar was, zoals bijna[3] alle Romeinse veldheren van de republiek, een militaire amateur. Het grootste deel van zijn carrière was gewijd aan de politiek. Het kostte hem weinig moeite om in een paar jaar tijd het militaire handwerk te leren juist omdat het Romeinse  leger simpel van opzet was. Het was relatief gemakkelijk om zo’n leger te oefenen, er hoefde maar weinig te worden geleerd. Er waren verder een paar onderdelen waar hij door zijn ervaringen in het civiele leven een voorsprong had. Hij was succesvol geweest als bouwmeester en leider van technische projecten, hij wist hoe hij moest werken met een uitgebreide intendance. Hij was goed op de hoogte van wat er op technisch terrein mogelijk was en kende een groot aantal technici , die bereid waren voor hem te werken. Het Romeinse leger was in hoofdzaak een technisch leger. Fuller vermeldt dat gespecialiseerde technici gewoon meevochten met de anderen en hij hield dat eigenlijk voor een idiotie. Op specialisten moet je zuinig zijn, die gooi je niet te grabbel in de eerste de beste veldslag. Wat hij over het hoofd ziet is dat je alleen maar zuinig hoeft te zijn op schaarse assets. Iedere Romeinse soldaat was technisch opgeleid en werd dagelijks in zijn vak geoefend. Het leger bouwde na iedere dagmars in een campagne zijn eigen legerkamp. Caesar, maar ook andere Romeinse legeraanvoerders, zoals bijvoorbeeld Trajanus, verrichtten wonderen van ingenieurskunst als dat nodig was en hadden daarvoor de beschikking over honderden uitstekende ingenieurs. Als iedere soldaat een technicus is, is het niet zo moeilijk om een paar honderd superexperts te vinden in een leger van twintig of dertig duizend man.

 

Oorlogen worden gewonnen door de partij die de minste fouten maakt en die over de beste organisatie beschikt. Goede aanvoerders komen tijdens een oorlog naar voren als hij lang genoeg duurt en als je om te beginnen voldoende aanvoerdermateriaal hebt. Het soort cultuur dat leiderschap en goede organisatie voort brengt kan niet op korte termijn uit de grond worden gestampt. Dat is waarschijnlijk de grond voor de Romeinse militaire superioriteit over Carthago en andere concurrenten. Het is daarin vergelijkbaar met de Amerikaanse samenleving van dit moment en de Britse van de voorgaande eeuwen.

Voor het genie van Caesar is geen verklaring, maar voor zijn overwinningen en die van Rome wel.

 

[1] De Nobelprijswinnaar Mommsen die een uitgebreid standaardwerk heeft geschreven over de Romeinse geschiedenis was in dit opzicht echt maar een van de zeer velen. Van de zeventiende tot de twintigste eeuw is er eigenlijk geen kritiek op Caesar, terwijl daar ondanks zijn onmiskenbare talenten toch wel aanleiding toe was, zoals Fuller terecht betoogt.

[2] Acht boeken de bello gallico en drie de bello civile en daarnaast nog enige geschriften die door sommigen aan hem worden toegeschreven maar waarvan het auteurschap onzeker is.

[3] Marius en Sulla waren militaire professionals, maar omdat militairen in de Romeinse traditie niet van politici te onderscheiden waren kwamen ze zonder daarvoor opgeleid te zijn ook in de politiek terecht. Dat hebben de Romeinen geweten. Als er twee mensen kunnen worden aangewezen die persoonlijk verantwoordelijk zijn te houden voor de ondergang van de republiek dan zijn het deze twee.

13:26 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

01 november

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gelijkheid.

 

Een van de basisuitgangspunten van de democratische wereld die ontstaan is uit de Verlichting is de gelijkheid van alle mensen. Dit is op het eerste gezicht een wat opmerkelijk uitgangspunt[1], want iedereen kan zien dat mensen niet gelijk zijn, evenmin als honden bijvoorbeeld. Mensen en honden zijn allebei vrij recente genetische ontwikkelingen. Wolven, waar de honden van afstammen, maar die zelf veel ouder zijn, lijken veel meer op elkaar dan honden. Hetzelfde is waarschijnlijk ook waar voor onze hominide voorouders, ze leken meer op elkaar dan wij. De verschillen tussen mensen zowel in uiterlijk als in gedrag en eigenschappen zijn groot.

Kijkt men naar de meeste soorten insecten of mollusken, dan is het verschil tussen individuen verwaarloosbaar. Die diersoorten zijn aanzienlijk ouder en hebben een ecologische niche gevonden die verdere aanpassing aan de omgeving niet langer nodig maakt. Dat is echte gelijkheid van een soort die tussen mensen niet bestaat, gelukkig zouden we misschien moeten zeggen. Een van de aardige dingen is dat mensen ongelijk zijn maar in staat zijn om samenlevingen te creëren waarin al die ongelijke mensen hun inbreng hebben en complementair lijken te zijn.

Het bijzondere aan mensen is niet dat ze individueel zoveel anders of beter zijn dan dieren, maar dat ze in staat zijn om samenlevingen te creëren van een soort die bij dieren niet bestaat[2]. Voor het in stand houden van de moderne samenleving blijkt de gelijkheidsgedachte een wonderlijk goed middel te zijn. Als iedereen gelijk is en tegenover de samenleving en zijn medeburgers dezelfde rechten heeft, dan kan hij zonder gevaar zijn medewerking aan die samenleving geven. De instincten die gericht zijn op instandhouding van de familie of de clan  kunnen worden gebruikt voor instandhouding van een samenleving, die bestaat uit niet-verwanten. Dat werkt veel beter dan de dwang die in ongelijke samenlevingen zoals de Middeleeuwse of, recenter, de communistische samenleving moest worden aangewend.

[1] Met gelijkheid bedoelden de verlichtingsfilosofen maatschappelijke gelijkheid. Zij leefden in een samenleving waarin standsverschillen bepalend waren voor de maatschappelijke positie van mensen ongeacht hun persoonlijke kwaliteiten. Het was die ongelijkheid die door hen bestreden werd en biologische ongelijkheid werd niet relevant gevonden.

[2] Ook dieren kennen samenlevingen, waarvoor weer de wolf als voorbeeld kan dienen. Een wolvenroedel is een veel succesvollere jachtmachine dan een individuele wolf. De roedel is noodzakelijk voor de overleving van individuele wolven in iedere niet optimale ecologische omgeving. De wolf is daarom goed aangepast aan het leven in een roedel. Zijn afstammeling de hond kon getemd worden door zijn roedel instincten te richten op de mensensamenleving waar hij deel van uit ging maken. Een  wolvenroedel mist de taalcomponent van de menselijke samenleving en daarmee het vermogen tot groei en wijziging onafhankelijk van het genetische programma.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De koning.

 

 

De koning is de alfa male uit de ethologie der dieren. Hij leidt zijn troep van hominiden en zijn kennis en ervaring zijn bepalend voor het welzijn van zijn onderdanen. Dat de koning een functie heeft die oorspronkelijk biologisch van aard is en die vastligt in de genen van zijn onderdanen is de afgelopen decennia duidelijk geworden in het onderdeel van de ethologie dat zich bezig houdt met mensapen. De boeken van Frans de Waal lichten ons op dat punt voor.

 

Israël had aartsvaders, rigteren en profeten voordat de profeet Samuel Saul op verzoek van het volk tot koning zalfde. Zonder koning is een volk niet compleet. Het kan zich met de koning identificeren en de inwoners van Israël voelde zich pas een echt volk toen zij ook een koning hadden, net als hun buren.

 

Toen de dauphin van Frankrijk, de latere Louis XI, naar zijn verre oom de hertog van Bourgondië vluchtte, werd hij in Leuven ontvangen door zijn tante op haar knieën, tezamen met alle hofdames, hoewel hij als smekeling aan de poort stond. De dauphin was in verlegenheid gebracht, hij was voor zijn tijd een modern mens en hield niet van overdreven plichtplegingen. Het Bourgondische Hof van Philippe le Bon stond bekend om zijn ceremonieel en de Spaanse hertogin van Bourgondië vond de troonopvolger van Frankrijk zo boven zich verheven dat zij zich uitsluitend op deze manier, met grote eerbied, tegenover hem kon gedragen.

 

Charles le Téméraire, de zoon van Philippe le Bon schaamde zich over zijn ondergeschikte positie en wilde met alle geweld koning worden in plaats van hertog zodat hij tegen niemand meer hoefde op te kijken. Hij heeft ooit de Duitse keizer Frederik een koningstitel gevraagd in ruil voor een huwelijk van zijn dochter Margaretha met diens zoon, Maximiliaan van Oostenrijk. Margareta was de rijkste erfprinses van Europa, veel rijker dan de Duitse keizer. Rooms Koning wilde Charles worden en Duits keizer na de dood van Frederik en toen daar geen sprake van kon zijn, tenminste koning van Friesland, een vacante titel van een van zijn eigen vorstendommen, zoals zijn geleerden hem verzekerd hadden.

 

De titel van koning en vooral van keizer betekenden veel in de Middeleeuwen en ook nog in de eerste eeuwen van de nieuwe tijd. De drie machtigste Europese vorsten uit de eerste helft van de zestiende eeuw, Hendrik de achtste van Engeland, Frans de eerste van Frankrijk en Karel van Spanje, heer der Nederlanden, wilden alle drie Duits Keizer worden. Ze hebben vermogens gespendeerd aan het krijgen van steun bij de keurvorsten uit het kiescollege. De rijkste en machtigste van de drie werd keizer en staat sindsdien bekend als keizer Karel, de vijfde van die naam.

 

Een koning spreekt tot de verbeelding van het volk en kan als hij door zijn onderdanen wordt erkend en hij er de kwaliteiten voor bezit meer bereiken dan welke andere regeringsleider dan ook. Dat komt omdat hij de legitimiteit, het recht om te regeren in zijn persoon belichaamt. Niemand kan regeren zonder hulp van anderen, maar het vanzelfsprekende overwicht dat een koning heeft ook op zijn hoogstgeplaatste onderdanen geeft hem wel een geweldige voorsprong. Dat zit ons mensen in het bloed, in de genen zeggen we tegenwoordig.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De mestvaalt der geschiedenis.

 

Een idee dat Hegel voor het eerst heeft geformuleerd en dat door Marx is gepopulariseerd is de idee van het dialectische, maar gerichte karakter van de geschiedenis. Marx was net als Nietsche een filosoof van de ‘Umwertung aller Werten’. Hij draaide Hegels hiërarchie van ideeën en materie om. Hij liet de gedachte intact dat de historie een doel heeft, of althans een immanente ontwikkeling vertoont en dat de dialectiek de weg is waar langs deze ontwikkeling plaats vindt.

 

Een noodzakelijke ontwikkeling is een voorspelbare ontwikkeling en als er één element in de leer van Marx verantwoordelijk was voor haar aantrekkingskracht dan was het dit profetische element: de overwinning van de werkende klasse is de noodzakelijke uitkomst van de loop van de geschiedenis. Men kon kiezen om zich in te zetten voor een pijnloze en voorspoedige afwikkeling van het proces of men kon zich tegen de loop der geschiedenis verzetten. Dat laatste had uiteindelijk weinig  zin maar kon toch de nodige ellende veroorzaken. De communisten beschouwden het als hun taak om de komst van het einde van de geschiedenis te bespoedigen en om alle tegenstanders te laten terechtkomen waar zij behoorden: op de mestvaalt van de historie. Zodoende leek de samenleving die volgens Marx en Hegel het produkt was van de blinde krachten van de geschiedenis toch in zekere zin maakbaar te zijn, zij het maakbaar naar een onwrikbaar vastgelegd model.

 

Het einde van de geschiedenis met als resultaat de klasseloze samenleving is er niet gekomen, maar Marx was niet de enige of laatste Hegeliaan. Fukuyama, de Japanse Amerikaan die de met zijn boek over het einde van de geschiedenis zoveel ophef heeft gemaakt, is net als Marx een Hegel adept. Zijn uitkomst van de geschiedenis is de vrije liberale samenleving, maar dat is maar een variant op hetzelfde thema en hij heeft evenzeer ongelijk. Het zijn de dialectische theorieën die daar belanden waar de aanhangers hun tegenstanders naar toe hebben gewenst.

 

 

 

 

SDAP

 

In de vijftiger jaren kreeg ik op mijn middelbare school in Midden Limburg problemen omdat ik een fan was van Willem Drees. Drees kwam toen voor een verkiezingstoespraak naar Roermond en dit gebeurde tot ongenoegen van de Rooms Katholieke geestelijkheid ter plaatse. Ons werd nadrukkelijk verboden naar de bijeenkomst te gaan waar hij zou spreken, tenzij we van plan waren daar de orde te gaan verstoren, dan mocht het. De discussie die ik daarover met de betrokken leraren had, is mij bijgebleven. Het groepje socialisten in Roermond was toen op de vingers van een hand te tellen, maar Drees was onze held.

Drees was een socialist uit de oude SDAP traditie. De SDAP stelde zich tot doel om een grote groep Nederlanders die nooit een kans gehad hadden zich te ontwikkelen uit een moeras van armoe en onwetendheid te tillen en onderdeel te maken van de burgerlijke samenleving. Dat had niets met sentiment en met virtuele achterstanden te maken. De armoe die Drees bestreed was reëel, die kon je ruiken. Drees heeft aan het emancipatieproces zelf een werkzaam aandeel gehad, en misschien wel mede daarom  stelde hij het landsbelang boven dat van zijn partij en het gezond verstand boven dweperij.

In zijn tijd stond het socialisme bij de burgerij nog in een kwade reuk en was de PvdA nog allerminst de elite partij die het na de revolutie van de zestiger jaren  geworden is. Ambtenaren waren overwegend liberaal of  christelijk. De socialisten onder hen waren idealisten en geen baantjesjagers, want daarvoor kon je beter elders terecht.

Toen Drees het morele verval van zijn partij onder Den Uyl niet langer aan kon zien en uittrad, werd dat in de media massaal doodgezwegen. Niet zo lang geleden nog herinnerde Bart Tromp aan de partij van Drees die hij in gunstige zin vergeleek met die van Wouter Bos. Ik denk dat Tromp misschien net iets te jong was om nog tot de groep van tien over rood te hebben gehoord, maar het aardige is dat hij wel een typische vertegenwoordiger is van het soort PvdA-er dat Drees tot uittreden bewoog. Ik wil niet zeggen dat de partij van Bos, die ik voornamelijk voor een mislukte stemmachine houd, nu wel op de oude SDAP zou lijken, maar de partij van Den Uyl c.s. deed dat zeker niet. Van de SDAP werd definitief afscheid genomen toen Den Uyl in plaats van Vondeling tot fractievoorzitter en partijleider werd gekozen. In plaats van een emancipatie partij van serieuze en verstandige mensen is zij met de Jaap Boersma’s, de Klaas de Vriezen, de Kalma’s en de Van Kemenades een partij van baantjesjagers en regenten geworden, die zich de staatsmacht hebben toegeëigend, maar waar weinig socialistisch aan te bekennen is. Dat Bos zich tot taak gesteld heeft die partij te vervangen door iets wat beter past in de tegenwoordige tijd, dat siert hem. Mensen met een SDAP verleden kunnen daar alleen maar tevreden mee zijn.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ankersmit.

 

In de NRC van 20/9/07  staat een artikel van Steven de Jong, redacteur van die krant. Het gaat over de relatie tussen ambtenaren en burgers en het verschil tussen

de belangen van individuele burgers en het algemeen belang. Dat artikel wordt ingeleid door de hooggeleerde Ankersmit uit Groningen met een wat kleiner artikeltje, dat ik hier met U wil bespreken. Ankersmit is (was intussen) hoogleraar intellectuele en theoretische geschiedenis aan de RUG.

Ik heb kritiek op zijn inleiding. Zij begint met een onderscheid dat Ulpianus (170-223 a.D.),  zou hebben gemaakt tussen staat en samenleving en tussen het publieke en het private belang. Dat is een anachronisme. Dit soort onderscheiden bestond in die tijd  nog niet. Het begrip staat kennen we pas sinds eind zeventiende eeuw en het is een idee van Franse oorsprong. L’état c’est moi, zou Louis le Grand hebben gezegd en daarmee bedoeld hebben dat koningschap en uitvoerende macht in Frankrijk samenvielen. Het begrip staat zoals we dat tegenwoordig gebruiken is van negentiende-eeuwse Duitse oorsprong. Kelsen en Von Savigny hebben het geformuleerd.

Waar de hooggeleerde staat zegt bedoelt hij het begrip res publica van Cicero, iets dat meer lijkt op het Engelse common wealth dan op ons begrip staat. De betekenis van het  begrip ligt ergens halverwege tussen samenleving en staat in. De staat is de rechtspersoonlijkheid van de overheid of, als U het niet-juridisch wilt uitdrukken, de staat is de centrale overheid die handelend optreedt . Res publica is de officiële kant van de samenleving. Het openbare leven is waarschijnlijk de beste vertaling. Het heeft niet alleen politieke, maar ook religieuze en andere openbare aspecten. Alles wat in de publieke ruimte gebeurde en een min of meer officieel karakter had.

Wanneer men onder samenleving verstaat de groep mensen die voor hun overleven van elkaar afhankelijk zijn dan was de  samenleving, naar de opvatting van  de Grieks Romeinse wereld waar Ulpianus toe hoorde, de stadstaat. Dat klinkt op het eerste gehoor wat raar. In 200 a.D. was het al honderd jaar na Trajanus  en reikte het Imperium Romanum van de Donau en de Rijn tot aan de Eufraat en de Kaukasus, maar niettemin: Romeinen zagen de stad Rome als hun samenleving. De rest van het rijk hing er maar zo’n beetje bij.

In Griekenland was de polis, de stadstaat, de entiteit die  volgens Plato en Aristoteles de kern vormde  van het leven van een mens. Daar gingen zij trouwens niet zo diep op in, want het sprak in hun tijd van zelf. Het besef dat een mens zonder stad maar een half mens was leefde bij hen sterk. Perioiken en metoiken, de vreemdelingen die naast de burgers  in een stad woonden, waren wel meer waard dan vrijgelatenen en veel meer dan slaven, maar het waren nog beslist geen burgers . Alleen burgers van een stad waren in de ogen van Grieken en Romeinen volwaardige mensen. Zij vormden tezamen hun stad en zij stelden hun leven in dienst van die gemeenschap.

De  begrippen samenleving en staat dateren uit de moderne tijd. De Romeinen en Grieken kenden ze niet. Urbs of civitas (polis of politeia in het Grieks) is de verzameling van burgers (cives) die tezamen een stad vormen. De Civitate Dei van Augustinus wordt in het Nederlands terecht vertaald als De Stad van God, terwijl dat boek toch gaat over het Rijk Gods dat komen gaat. Men kende in de Oudheid ook wel andere vormen van samenleving dan de polis, koninkrijken zoals men die bijvoorbeeld in Azië had. Dat waren uitgebreide stamverbanden en daar moesten de Grieken en Romeinen niets van hebben. Dat was verleden tijd. Voor hen gold de eigen stad  als de enige vorm van een fatsoenlijk bestaan voor vrije mensen.

De emoties die Brutus en Cassius inspireerden bij hun moord op Julius Caesar kwamen voort uit hun terechte vrees dat de laatste bezig was te zagen aan de wortels van hun samenleving. Maar Caesar zaagde al aan een dode boom. De Stad Rome waar de aanslagplegers voor in het krijt traden  bestond niet meer als een zelfstandige samenleving sinds de tijd van de Gracchen en Scipio Africanus. De Punische oorlogen en de verovering van het Middellandse Zeegebied hadden Rome met taken opgescheept die met de organisatie van de stadstaat niet meer verricht konden worden. Toch bleef Ulpianus en bleven de keizers en de burgers van Rome nog eeuwen na Christus Rome zien als de kern en de rest van de wereld als het aanhangsel. En wanneer de paus van Rome met Pasen of Kerstmis de Zegen Urbi et Orbi uitspreekt, dan is dat een laatste overblijfsel van die gedachte. Stad en wereld, de kern en het omhulsel.

Toen Constantijn de Grote in de vierde eeuw de  zetel van zijn rijk verplaatste naar Byzantium en de introductie van het Christendom als staatsgodsdienst voorbereidde, toen pas was de verandering definitief. Rome was niet langer het centrum en het Romeinse patriottisme niet langer het heersende ethos. De politieia van de klassieke tijd heeft na Constantijn een slag van 180 graden gemaakt: De moderne Grieks-Romeinse samenleving was terug bij het Aziatische despotisme dat bij Salamis en Gaugamela voorgoed verslagen leek te zijn.

De Res publica van Cicero is niet onze staat, zoals die door de Duitse staatsrechtgeleerden werd gedefinieerd. Het is de gemeenschap waaraan in de oudheid een groot deel van het ego van de individuen en heel hun  begrip deugd verbonden was. Ankersmit  onderscheidt in zijn inleiding in de Oudheid twee verschillende waardesystemen die men er in het publieke en het private leven op na zou houden en kent aan  elk van de twee een eigen logica toe. Die twee soorten logica zijn een uitvinding van de hooggeleerde zelf.  Twee verschillende waardesystemen voor publiek en privaat leven in de zelfde samenleving bestaan niet. De deugden die de dienaren van de staat volgens Ankersmit horen te hebben zijn rechtvaardigheid en een gevoel voor het algemeen belang. Deze twee eigenschappen zijn zeker onderdeel van de ethiek uit de Oudheid. Maar dat privé personen alleen maar ‘aardig’ zouden hoeven te zijn en verder hun eigen belang zouden kunnen dienen, dat is een slag in de lucht. Waar Ankersmit dat bij Ulpianus heeft gevonden zegt hij niet en terecht. In de digestentekst staat het niet. Krijgt het eigen belang van de burger in de staat de overhand, vervolgt hij,  dan volgt corruptie, omkoopbaarheid, bedrog, oplichting en onrechtvaardigheid.

Die gedachtegang  heeft hij niet van Ulpianus of van welke andere Romein dan ook. Er is maar één vorm van virtus in de oudheid en die is op het publieke leven gericht. Virtus of  deugd omvatte, goed beschouwd, een lijst van de benodigde eigenschappen voor publieke functies. Aardigheid en eigen belang kwamen op die lijst niet voor en een onderscheid tussen publiek en privaat werd voor deugden niet gemaakt.

Het onderscheid tussen publieke en private belangen was in de Oudheid en ook in de Middeleeuwen veel minder duidelijk dan tegenwoordig.  Ambten waren in de oudheid een bron van macht en inkomen en in de Middeleeuwen een vermogensbestanddeel en deel van iemands erfenis.  Omgekeerd werd men geacht zijn privévermogen in te zetten voor het publieke belang als dat nodig was. Een beroep daarom op de Oudheid als inleiding op een pleidooi voor een duidelijker scheiding tussen publiek en privaat belang is de zaak op zijn kop zetten. Men kende in de oudheid en de Middeleeuwen nu eenmaal het individualisme niet dat in onze humanistische wereld zo de boventoon voert. Het publieke belang was in de oudheid het enige belang dat ethisch telde.

Maar Ankersmit heeft meer bijzondere ideeën en hij projecteert ze ook niet allemaal op de Oudheid. Een bedrijf dat winst nastreeft, zegt hij,  bedriegt zijn afnemers(?). Oorlog, belastingheffing en strafrecht zijn volgens hem uitvloeisels van  publieke ondeugden. Hoge belastingen en premieheffing zijn in strijd met het algemeen belang en met de rechtvaardigheid. Denkbaar is dat hier met zwaar aangezette ironie wordt gewerkt en dat eigenlijk het tegenovergestelde werd bedoeld. De stelling is dan in werkelijkheid, conform de strekking van het artikel van De Jong, misschien dat de overheid zich niet zomaar als dienaar van de privé belangen van de burger op kan stellen. Terecht natuurlijk, maar wie zou anders willen beweren?

Ik ben kennelijk niet de enige die moeite heeft met dit soort beschouwingen van Ankersmit. Ik citeer hieronder uit een recensie van zijn boek De Sublieme Historische Ervaring. De recensie is van de hand van Hans Dedeurwaerder.

Een overbodige ervaring

Frank Ankersmit – De sublieme historische ervaring

………….Ook inhoudelijk echter is De sublieme historische ervaring een grote ontgoocheling. Geen enkele oorspronkelijke gedachte is te bespeuren, want als Ankersmit niet citeert, dan heeft hij het uitgebreid over zijn held Huizinga of over filosoof Richard Rorty, die blijkbaar een ganse tijd de ‘ervaringsgeschiedenis’ verdedigde, om dan radicaal terug te kiezen voor het taal-transcendentalisme (d.i. taal als overkoepelend en objectief orgaan). Zo krijgen we te lezen wat deze heren dachten en schreven, maar waar blijft de inbreng van Ankersmit zelf? Waar wil hij heen? Akkoord, hij wil naar een geschiedenis van ervaringen, geschiedenis die niet bang is subjectief te zijn, maar nergens somt hij argumenten op die ons in zijn kamp moeten trekken. Hij beperkt zich tot de mening van een voorstander, van een tegenstander, om er dan kort zijn visie op te geven. Maar een theoretisch model geven of zijn stelling te bewijzen in zijn eigenste taalgebruik, dat laat hij na. Waardoor het boek – en dit is hard om te zeggen, omdat er duidelijk veel research en moeite in gestoken is – een ontstellend overbodige indruk geeft. Het brengt niets bij. Lezers die niet thuis zijn in de materie zullen misschien iets opsteken over kentheorie of empirisme, maar dat zijn lezers die een academisch werk in de eerste plaats niet ter hand zullen nemen. Dit is tenslotte geen inleiding.

Wie het best wil aanvoelen waar Ankersmit  heen wil, moet eigenlijk gewoon Herfsttij der middeleeuwen zelf lezen. Het bespaart dik 400 pagina’s handleiding.

Tot zover Dedeurwaerder.  Ankersmit is een bewonderaar van Huizinga, maar kennelijk niet diens opvolger.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Plutarchus, Churchill en Hitler.

 

 

Ben Knapen schreef de inleiding bij de Nederlandse vertaling van Anmerkungen zu Hitler und Churchill. Het boek is een combinatie van twee lange biografische essays, beide van de hand van Sebastian Haffner, de Duits-Engelse journalist en historicus.

Knapen begint die inleiding zo:

‘Het is eigenlijk een bizarre combinatie die hier voor U ligt, een biografie van Churchill en een van Hitler’.

Haffner dacht daar kennelijk anders over net als de uitgever die het besluit nam om de twee biografische schetsen te combineren.

De parallelliteit in de twee levens, zoals ze door Haffner worden verteld is zo groot, dat de schrijver die er stellig met enige opzet ingebracht moet hebben of er zich in elk geval terdege van bewust moet zijn geweest. Op bladzijde 232 van de vertaling besluit Haffner dan ook met de woorden “in zekere zin hoorden ze bij elkaar en zullen ze in de geschiedenis altijd bij elkaar blijven horen.”

Het zijn de feitelijke parallellen die hij opmerkt in hun levens die het naast elkaar plaatsen van deze twee tegenstanders fascinerend maakt en die aanleiding zijn geweest de twee biografische schetsen te presenteren als waren het parallelle levens van Plutarchus.

 

Let eens op de volgende feiten uit Churchill’s leven:

 

  1. toen hij twintig was, was Churchill hopeloos mislukt op school. Pas in oorlogstijd begon hij goed te functioneren.
  2. de verhouding tussen Churchill en zijn vader was zeer problematisch.
  3. Churchill heeft als subalterne officier gevochten in de loopgraven in Vlaanderen.
  4. Churchill was in zijn jeugd ongelooflijk lui, recalcitrant en vreemd, maar toen hij eenmaal werkte juist heel energiek en vindingrijk. Hij kon fantastisch schelden.
  5. Hij was geen beroepsmilitair maar had groot strategisch inzicht en dwong de bewondering af van professionele militairen.
  6. Hij was het enige genie in een politieke omgeving van middelmatigheid. Hij was een slecht netwerker, maar een briljant commandant toen hij eenmaal onaangevochten de leiding had in de tweede wereldoorlog.
  7. Hij was een verdienstelijk amateurschilder.
  8. Hij had een hekel aan Bolsjewieken.

 

Dat zijn allemaal labels die met hier en daar wat kleine wijzigingen zo op Hitler kunnen worden geplakt. Er zijn natuurlijk ook grote verschillen, met name de verschillen die van Churchill een aantrekkelijke en van Hitler een misdadige en afstotende persoonlijkheid maken, maar ook daar zijn er meer nuances dan in het merendeel van de naoorlogse literatuur worden aangetroffen. De charme en de persoonlijke overtuigingskracht van Hitler, ook tegenover eerste klas talenten als Speer en Schacht, die had verder niemand in Duitsland. Buiten Duitsland was hij in persoonlijk charisma eigenlijk alleen met Churchill vergelijkbaar en in de jongere generatie hadden alleen De Gaulle en Tito een soortgelijke uitstraling.

 

Het is nogal Nederlands om een vergelijking tussen een positieve en een negatieve held uit de wereldgeschiedenis van de hand te wijzen vanwege het morele element. Het heeft aan de andere kant ook wel iets aardigs. Maar wat ik niet aardig vind is dat in moreel ingestelde landen, zoals Amerika en Nederland, de meerderheid van de mensen over lieden die ze veroordelen dan ook meteen helemaal niets goeds meer willen horen. Autobahnen zijn bij wijze van spreken dan niet meer oké omdat Hitler de eerste heeft aangelegd en een behoorlijk schilder kan hij dan ook niet zijn geweest . Dat soort opvattingen is onzinnig. Bij alle ellende die de man heeft aangericht kan best worden vastgesteld dat hij grote talenten had. Van wege die talenten en vanwege andere elementen uit zijn levensloop kan hij wel met anderen vergeleken worden. Dat doet die anderen niets te kort en geeft misschien een betere blik op het raadsel Hitler.

 

 

 

 

 

 

Nazi’s.

 

 

 

 

 

Het nationaal socialisme is antigeschiedenis geworden. Als er nu in Duitsland of ook in Nederland nog mensen met hakenkruisen en SS tekens rondlopen dan gelden die als bizar en provocerend. Behalve de politierechter in Zwolle die in het Nazi gevaar een reden zag om de leider van de Centrumpartij te veroordelen, neemt niemand hier de Nazi’s nog au serieux. Ze zijn als politieke beweging vergeten en leven voort als symbolen van het kwaad. De afkeer die ze oproepen heeft niets meer van doen met een gevaar dat ze kunnen vormen maar met het taboe dat op hen rust en met de Holocaust.

 

Dat was anders in de dertiger jaren. De kans dat het nationaal socialisme of haar variant het Russische Stalinisme de wereld zouden veroveren was toen heel reëel. De eerste wereldoorlog was het echec van de Europese beschaving geweest. Zo werd het door de hele wereld gevoeld. Zij vervulde ook de overwinnaars met afschuw en met de resultaten van het vredesverdrag was niemand tevreden. De liberale waarden en het parlementaire democratische systeem hadden als gevolg daarvan veel van hun geloofwaardigheid verloren. Niemand zag duidelijk hoe de toekomst er uit moest zien, behalve de communisten en nationale socialisten. In Duitsland had de vrede van Versailles de shock van de eerste wereldoorlog bestendigd.  De Weimar republiek die als praktisch haar eerste regeringsdaad dat verdrag getekend had, had daarmee in de ogen van de Duitsers haar legitimiteit verspeeld. De Weimar republiek saboteerde wel later de resultaten van Versailles waar het kon, maar verwierf zich daar geen krediet meer mee, niet bij de eigen bevolking en helemaal niet bij de geallieerden.

 

Hitler was de eerste Duitse politicus die het beestje openlijk bij de naam noemde: Versailles was een monstrum en Duitsland zou er zich niet bij neerleggen. Hij voegde daden bij zijn woorden. Hij dwong ontruiming van het Rijnland af, begon aan de herbewapening, maakte de ontrechting van de Duitsers in het nieuwe Tsjecho Slowakije ongedaan, voegde de rompstaat Oostenrijk bij het Duitse moederland en zette de Duitse economie in het midden van de wereld crisis weer op poten. Allemaal grote politieke successen waarvoor de Nazi’s in Duitsland veel krediet kregen bij de meerderheid van patriotten die verder niet noodzakelijk met andere Nazi denkbeelden sympathiseerden.

 

Duitsland was vóór 1933 in meerderheid niet Nazi, maar ook niet liberaal. De parlementaire democratie had in de Duitse landen nooit goed wortel geschoten en de Verlichting had ginds meer de rechtstaat en een integere ambtenarij opgeleverd dan een parlement dat een middelpunt kon zijn van het publieke leven, zoals dat in de Angelsaksische landen het geval was. Er was in Duitsland geen burgerij die het lot in eigen hand wilde nemen.

 

Het antiparlementarisme en ook het antisemitisme dat uniek aan de Nazi’s verweten wordt zijn eigenlijk erfenissen van het Oostenrijk en Duitsland van voor de eerste wereldoorlog. Zelfs het Führerprinzip was niet nieuw. Bismarck werd in zijn tijd net zo aanbeden als Hitler en een fatsoenlijk man kon ook de IJzeren Kanselier niet in alle opzichten genoemd worden.

 

Wat wel typisch Nazi of Kommi was, waren de gewelddadige elementen, het brutale, het rücksichtsloze en het totalitaire karakter van de staat die hun voor ogen stond. Nationaal socialistisch en communistisch was ook de moderne propaganda met haar absurde leugens die door de herhaling toch uitwerking hadden. Maar weer Duits nationalistisch en niet typisch Nazi was de overheersende anti-Kantiaanse idee, dat niet een kosmopolitische samenleving het ideaal kon zijn, of de broederschap der volkeren, maar dat tussen de verschillende culturen op aarde een concurrentieslag zou beslissen wie er ging overleven.

 

De Nazi’s hieven de verdeeldheid en de depressie in de Duitse natie op en zetten alle neuzen in dezelfde richting: Lebensraum voor het Duitse volk met een goedgeorganiseerde overheid en een goedbewapend leger. Vóór 1941 zag het er naar uit dat het succes ging hebben en dat dit soort natie, een verduitste uitgave van het Russische bolsjewisme de overhand zou krijgen in de Westerse wereld.

 

De man die de Nazi’s praktisch eigenhandig heeft tegengehouden en daar onvoldoende credit voor gekregen heeft is Winston Churchill.

Misschien meent U dat geen van de geallieerde staatslieden zoveel lof te beurt is gevallen als Churchill en dat is ook wel zo, maar toch wordt de betekenis van die man nog onderschat.

Wie hem wel de betekenis geeft die hem toekomt, is de Duitse essayist en historicus Raimund Pretzel. Die is onder zijn nom de plume Sebastian Haffner beroemd geworden door de Hitlerbiografie Anmerkungen zu Hitler maar heeft daarnaast een korte biografie geschreven van de Britse staatsman met de simpele naam Churchill. Daarin wordt Churchill nog neergezet met de levensgrote tekortkomingen die hij bezat naast zijn immense kwaliteiten. Het essay Winston S. Churchill: vom Krieger zum Friedenspolitiker, dat als onderdeel van Im Schatten der Geschichte werd uitgegeven, is zonder enige reserve een politieke eulogie van Haffner aan Churchill.

In de ogen van Pretzel was er een duidelijke verwantschap tussen Hitler en Churchill. Al stak hij natuurlijk zijn voorkeur voor Churchill niet onder stoelen of banken, hij maakte niet de fout van veel naoorlogse historici om Hitler te demoniseren en zo buiten de geschiedenis te plaatsen. Hij kon zich dat beter dan veel anderen permitteren omdat hij als niet-Jood voor het Hitlerregime gevlucht was. Hij heeft de oorlog in Engeland had doorgebracht, als journalist bij de Observer. Maar hij is na de oorlog teruggegaan naar zijn geboorteland en heeft zijn carrière in West Duitsland voortgezet. Hij verkeerde daardoor in een betere positie dan de meesten om de kwaliteiten en gebreken van de beide staatslieden met elkaar te vergelijken en wat hij erover te zeggen heeft is de moeite waard..

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Abu Ghraib.

 

 

Als er één symbool is voor het failliet van de Amerikaanse democratiseringspolitiek in het Midden Oosten, dan is het de Abu Grhaib.

Een geleerde historicus met wie ik bevriend ben, wist dat al op de dag dat het voor het eerst in de krant kwam. Wit weggetrokken mompelde hij, de enige vriend die president Bush in Nederland nog had in die dagen: dit is het eind, nu redden ze het niet meer daar.

 

Hij legde mij uit dat het veranderen van een cultuur een van de moeilijkste ondernemingen is waaraan men kan beginnen. De Amerikanen was het in Japan en in Duitsland gelukt, maar dat was gebeurd na een wereldoorlog met vele miljoenen doden en bovendien hielden de Amerikanen zich in grote lijnen keurig aan hun eigen regels. Ze maakten het op die manier de overwonnen vijand gemakkelijk om normen en waarden over te nemen die de geallieerden de overwinning hadden bezorgd en om de oude geruisloos te laten varen. Ze zorgden met hun bezettingslegers voor orde en rust. Ze zagen erop toe dat de mensen te eten hadden en voor iedereen was te zien dat ze niet in het veroverde land wilden blijven. Als gevolg van de oorlog en de nederlaag lagen die samenlevingen in coma maar de Amerikanen hielpen hen met geld en goodwill weer overeind en alles bij elkaar was dat genoeg voor de ommezwaai.

 

Aan geld en goodwill ontbrak het de Amerikanen ook in Irak niet, maar de Irakese samenleving was door de korte oorlog en de weinige doden die er gevallen waren intact gebleven en de communicatie tussen de geallieerden en de Irakezen was minimaal.. De Amerikanen werken zichtbaar toe naar het op eigen benen zetten van Irak en de materiële middelen zijn daarvoor in overvloed aanwezig. Maar orde en rust handhaven kunnen ze niet, daarvoor zijn ze er met te weinig mensen en is hun relatie met de bevolking te oppervlakkig. Aan de goede bedoelingen van de Amerikanen wordt getwijfeld. Men meent dat ze eigenlijk alleen gekomen zijn vanwege hun oliebelangen. De gratuite wreedheid in Abu Ghraib geeft nu de doorslag: De Amerikanen zijn geen haar beter dan de Arabieren zelf. Aan hun normen en waarden kan geen geloof worden gehecht.

Wie nog enige fiducie had  in de goede trouw van de Amerikanen hield voortaan zijn mond, of hij was zijn leven niet meer zeker.

 

Mijn vriend sprak de hoop uit dat er een snel en grondig onderzoek zou komen en dat de schuldige met de hoogste rang zwaar zou worden gestraft. Intussen is gebleken wie die schuldige hoogste in rang was: Janis Karpinsky, de gevangeniscommandant. Niet dat zij opdracht  gegeven had tot de martelingen, maar zij was commandant en ze was er nooit. De Abu Ghraib lag continu onder vuur en zij kwam er alleen als er hoog bezoek was of om een andere dringende reden. Anders zat zij op een veilige plek in Koeweit of zo. Het Amerikaanse personeel van de gevangenis werd door zijn leiding alleen gelaten en het beschouwde de Irakezen als vijanden tegen wie alles geoorloofd was. Dat was in het Duitsland van 1945 wel anders.

 

 

Limburgs

 

 

Toen mijn ouders in de dertiger jaren verhuisden van Nijmegen naar Roermond was mijn oudste zus een peutertje. Ik werd geboren toen ze al in Roermond woonden, in het begin van 1940 vlak voor de oorlog. Roermond was de stad waar mijn vader oorspronkelijk vandaan kwam. Hij is daar opgegroeid. Zijn ouders kwamen uit het Noorden en zelf is hij daarom nooit een echte Limburger geworden. Daar zijn, zegt men, meestal drie generaties voor nodig. Wij, zijn kinderen, zullen dat niet meer halen, want ook van mijn broers en zusters is niemand in Limburg blijven wonen.

Ik ben wel net als mijn vader  geboren en opgegroeid in Roermond en was de enige in ons gezin die het Limburgs goed verstond en het ook wel wat sprak. De rest dacht en sprak Hollands en dat schept afstand met de echte Limburgers.

 

Gewone  lager opgeleide  mensen spraken in mijn jeugd alleen Limburgs.  De beter opgeleiden spraken Limburgs en daarnaast Nederlands met een zwaar accent. Dat Hollands spraken ze in het openbaar, bij officiële gelegenheden en tegen mensen die uit het Noorden kwamen. Limburgs spraken ze onder elkaar. Ik speelde veel op straat en dan moest je wel. Wie tegen kleine kinderen op straat ABN sprak maakte mee dat het kind schrok en spontaan in tranen uitbarstte.

 

Het is voor de gemiddelde Nederlander gemakkelijker om Fries of Zuid Afrikaans te verstaan dan het Limburgs, zoals dat in de vijftiger jaren nog in Midden en Zuid Limburg werd gesproken. Werd gesproken, want het is niet meer. De televisie heeft zijn opvoedende werk gedaan en de randprovincies van Nederland zijn definitief in de Nederlandse gemeenschap opgenomen. Het Limburgs van nu, daar hebben ook mijn broers en zusters  weinig moeite mee, het lijkt nog het meest op het “Hollands met een accent” dat in mijn jonge jaren op school gesproken werd.

Toen ik in de jaren vijftig voor het eerst in Keulen kwam dacht ik dat heel Roermond was uitgelopen, want ik hoorde niets dan Limburgs om me heen, maar het bleek een plaatselijk Rijnlands dialect dat niet van het ouderwetse Roermonds te onderscheiden was[1].  Ook in Keulen is het oude Rijnlands verdwenen. Alleen met Carnaval wordt er door oudere mensen nog Kölnisch gesproken, als een vorm van folklore. Ook daar is de taal van de TV de norm geworden in de huiskamer. Mijn oma – van vaders kant – vertelde ons dat toen zij begin 1900 in Roermond kwamen wonen er in de kerk nog in het Duits werd gepreekt, zoals mijn moeder toen ze in de dertiger jaren in Nijmegen woonde in Kleef nog in het Hollands heeft horen preken. Daar is nu geen sprake meer van. Kleef is Duits geworden en Roermond Hollands, dat is een onomkeerbaar proces.

 

De grenzen van ons land zijn in het verleden ooit met grote willekeur getrokken. Maastricht en Venlo waren vestingen van de Republiek der (Noordelijke) Nederlanden. Al het land ertussen, een strook soms van een paar kilometer[2]aan weerszijde van de Maas kwam bij Nederland om de verbinding tussen de beide vestingen te verzekeren. De mensen die daar woonden bleven in contact met hun familie aan de overzijde van de grens en spraken dezelfde taal. Ze beschouwden Hollanders als kolonisatoren, ongeveer zoals de Ieren dat met de Engelsen doen, alleen zijn wij Nederlanders en Limburgers wat minder gewelddadig dan de Britten.

 

Hollands werd in Roermond nog als Algemeen Beschaafd aanvaard, als de taal voor de burgemeester en de bisschop, maar in Maastricht en andere Zuid Limburgse plaatsen was zelfs dat niet het geval. Daar sprak de elite gewoon Maastrichts bij de meeste gelegenheden en als het echt deftig moest zijn werd het Frans. Mijn oudste oom was naar Maastricht verhuisd en een van zijn zonen trouwde in een Maastrichtse familie. De vader van de bruid speechte op de bruiloft van zijn dochter in het Frans. Ik zat met open mond te luisteren.

 

Limburg lijkt  gemaakt om het Europese karakter van Nederland te benadrukken, zou je zeggen. Als een deel dezelfde taal spreekt als het Rijnland en en een ander deel zo in zou kunnen schuiven in Wallonië, dan ben je Europees. Dat blijkt nu niet meer zo te zijn. Sinds ik in 1958 uit Limburg vertrokken ben en in Amsterdam woon, is de provincie in snel tempo veranderd. Het dialect is vernederlandst, maar ook  de mensen zijn veel nederlandser geworden dan ik me van vroeger herinner. Vroeger leek een Limburger meer op een Siciliaan dan op een Fries, tegenwoordig spreken Friezen en Limburgers dezelfde taal met alleen een verschillend  accent. Ze wonen in dezelfde soort huizen, kijken naar dezelfde televisieprogramma’s en gaan naar dezelfde campings in Frankrijk op vakantie.

Nederland wordt niet Europeser, het wordt Nederlandser, en ook nationalistischer. Hetzelfde geldt voor alle andere Europese landen en de mislukking van de federale gedachte in Europa moet hier wel mee samenhangen.

[1] Iets soortgelijk overkwam mij toen ik met een stel vrienden in 1958 via Groningen naar Denemarken reisde. Op de pond over de Weser bij Bremerhaven werd Gronings gesproken wat ik, omdat ik Groningse familie heb, goed kon verstaan. Maar het bleek geen Gronings te zijn, het was Oost-Fries, een Saksisch dialect dat niet van Gronings te onderscheiden is.

[2] 6 kilometer om precies te zijn, de reikwijdte van kanonnen in die tijd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Identiteit.

 

Dat onze kroonprins Willem Alexander heet en zijn vrouw Maxima, dat weet ik, maar hoe zijn broers heten en hun vrouwen, dat onthoud  ik niet. Ik las gisteren in de krant dat de kroonprins en Maxima  drie kinderen hebben terwijl ik dacht dat het er twee waren. Het is dus kennelijk een onderwerp dat me niet bezig houdt. Ik ken ook op een enkele uitzondering na de namen niet van de mensen uit de wereld van de televisie, de show en de lichte muziek, het merendeel dus van de bekende Nederlanders. Ik ken de naam Bob Dylan, maar herinner me niets dat hij ooit gespeeld of gezongen heeft en weet eigenlijk niet eens of het een zanger betreft of een instrumentalist. Van Bob Marley weet ik dat hij gitaar speelde omdat een van mijn kinderen dol was op zijn muziek. Voor mij zelf houdt de populaire muziek op bij Ella Fitzgerald en Billy Holiday. Films stoppen bij Taxi driver en One flew over the Cuckoo’s nest

Ik ken wel de ministers van Balkenende IV en de premiers of presidenten van de belangrijke landen om ons heen. Ik kan U desgewenst  in een half uur een goed overzicht geven van de klassieke muziek of van de Nederlandse of de Europese geschiedenis en van de biologie of de ontwikkelingen in de natuurkunde vanaf de zeventiende eeuw. Ik heb een behoorlijke kennis van de topografie van de hele wereld . Ik ken de bijbel, NT en OT en van de koran weet ik behoorlijk wat omdat ik er stukken uit vertaald heb. Ik ken de moderne en de klassieke Griekse literatuur zoals dat vroeger op het gymnasium gebruikelijk was.  Ik heb ooit bladzijden Homerus en Shakespeare uit mijn hoofd geleerd en ook Franse en Duitse gedichten. Mijn geheugen is selectief. De dingen die ik me herinner zijn andere dan de meeste mensen onthouden. Ik zou, denk ik, afgaan bij iedere quiz over weetjes omdat ik van elementaire dingen in de tegenwoordige samenleving niet op de hoogte ben. Maar over de onwetendheid van anderen  op de terreinen waar ik zelf in ben geïnteresseerd kan ik mij verbazen.

Er zijn wel mensen met dezelfde belangstelling als ik, maar je vindt ze weinig in Nederland. Ik kende ze bijvoorbeeld in de Angelsaksische advocatuur, waar ik ooit veel mee te maken had, maar bij mijn Nederlandse vakbroeders zijn ze zeldzaam.

Geschiedenis is een vak dat mij nu aan zou spreken. Op de UvA volgde ik vroeger naast mijn rechtenstudie wel colleges geschiedenis en filosofie, maar ik stak er niet zo veel van op. Geschiedenis stelde me teleur, ik vond het saai vooral, maar dat is misschien een vak waar je eerst een tien of twintig jaar in gegrasduind moet hebben voor je het systematisch gaat bestuderen. Van de continentale Duitse en Franse filosofie van na Kant weet ik weinig, maar van Angelsaksische weer tamelijk veel.

Als voorbeeld hoe ver het intellectuele leven in Nederland van mij af staat, neem ik Frank Ankersmit, een leeftijdgenoot van me. Iets jonger maar niet veel. Tot voor kort gaf hij les in Groningen in de theoretische en intellectuele geschiedenis, onderwerpen waar ik behoorlijk van op de hoogte ben.

Hij schreef een tijd geleden een stukje in de NRC over de verschillen in private en publieke belangen zoals die tegenwoordig worden beleefd  en vergeleek dat met de klassieke oudheid. Dat is een onderwerp waar hij met zijn leeropdracht iets zinnigs over zou moeten kunnen zeggen. Hij verwees naar Ulpianus (170-223 A.D.), een bekende jurist uit de Romeinse keizertijd die ik in 1960 voor mijn kandidaatsexamen bestudeerd heb. Ankersmit schreef hem de volgende opinie toe:

Rechtvaardigheid en gevoel voor het algemeen belang zijn de deugden die de dienaren van de staat zouden horen te hebben. Privé personen hoeven alleen maar aardig te zijn en kunnen verder hun eigen belang dienen.”

Waar hij dat bij Ulpianus heeft gevonden weet ik niet. In mijn digestentekst staat het niet.

Krijgt het eigen belang van de burger in de staat de overhand dan volgt corruptie, omkoopbaarheid, bedrog, oplichting en onrechtvaardigheid”,

gaat hij verder.

. “Rechtvaardigheid en dienstbaarheid aan het algemeen belang staan radicaal tegenover het eigenbelang van de burger en diens aardigheid.”

Dat laatste heeft hij niet van Ulpianus of van welke andere Romein dan ook. Virtus, het Romeinse woord voor deugd, omvatte in feite niets anders dan een lijst van de benodigde eigenschappen voor publieke functies. Aardigheid en het dienen van het eigen belang kwamen op die lijst niet voor. Er was geen apart woord voor privé deugd en een onderscheid tussen publieke en private moraal werd niet gemaakt.

Anders dan Ankersmit beweert was juist in de oudheid en ook in de Middeleeuwen het verschil tussen publiek en privaat veel minder pregnant aanwezig dan tegenwoordig. Als een van de redenen waarom het Westelijk deel van het Romeinse rijk ten onder ging wordt wel genoemd de gewoonte van de keizers om notabelen met hun privévermogen aansprakelijk te stellen voor het innen van de belastingen in hun regio. Die mensen trokken weg en lieten de steden waar ze vandaan kwamen onbestuurd en onbestuurbaar achter. Tussen de privé-  en staatsuitgaven van Romeinse keizers bestond even weinig verschil als bij de Zonnekoning.

Ankersmit moet op de hoogte zijn van het leven en het werk van zijn streekgenoot Viglius (Wigle van Aytta van Zwichem,  Oktober 1507 – 8 mei 1577). Hij  was een van de grote juristen uit de tijd van Karel V en verdedigde Maria van Hongarije in de procedure die zij voerde tegen haar broer Ferdinand over haar bruidschat. Die bruidschat bestond voor een belangrijk deel uit landerijen in Oostenrijk. Ferdinand weigerde die ter beschikking te stellen, omdat het huwelijk en de bruidschat waren bedoeld om het bondgenootschap tussen Oostenrijk en Hongarije tegen de Turken te verstevigen. Haar man was gesneuveld en Hongarije verloren gegaan aan de Turken, dus volgens Ferdinand had het betalen van de bruidschat geen zin meer. Viglius won die zaak voor zijn cliënte. Vanzelfsprekend zouden wij zeggen, maar honderd jaar eerder had Ferdinand hem waarschijnlijk gewonnen. In de Middeleeuwen had men zijn bezit vanwege zijn publieke functie en zoiets als privébezit van publieke persoonlijkheden bestond niet.

In een ander artikel maakt Ankersmit bezwaar tegen de uitspraak van Prinses Maxima dat zij eigenlijk niet zou weten wat de Nederlandse identiteit is en tegen een rapport van de WRR dat tot onderwerp heeft de identificatie van immigranten met hun nieuwe en ons oude vaderland. Met zijn beschouwing wil hij aantonen dat het niet hebben van een eigen Nederlandse identiteit minder onschuldig is dan prinses Maxima en mevrouw Meurs (van de WRR)  willen doen geloven.

Die bezwaren lijken me wel terecht maar de motivering kan ik echt niet volgen. Hij zegt:

In 1870 ontstond uit een bonte verzameling zelfstandige staten en staatjes het verenigde Duitse Keizerrijk. Dat….bezat nog niet een geschiedenis die zijn identiteit vastlegde. De catastrofes die Duitsland in twee wereldoorlogen aanrichtte zijn in belangrijke mate het gevolg van een land dat zijn politieke identiteit niet kende, daarom terugviel op zijn culturele identiteit en cultureel verschil vertaalde in termen van politieke agressie.

Geschiedenis is dus volgens Ankersmit niet zozeer het verhaal van een land en een  volk, maar het verhaal van een juridische en bestuurlijke constructie, i.c. de Duitse staat. Niet alleen Duitsland maar het merendeel van de Europese landen zou op grond van de Ankersmit definitie geen geschiedenis meer blijken te hebben.

Er bestaat een verschil tussen de politieke identiteit van een land en de culturele identiteit, gaat hij verder. Op grond hiervan moeten we aannemen dat die tientallen metersdikke Deutsche Geschichten die in de negentiende eeuw geschreven zijn, allemaal betrekking gehad hebben gehad op de culturele geschiedenis van Duitsland. De Duitsers zelf zagen dat anders. Die zagen Duitsland als een oud land en haar volk als een oud volk met in de negentiende eeuw Pruisen als kern. In die geschiedenis was de staatkundige continuïteit van het nieuwe keizerrijk gelegen en daarom werd de Duitse eenheidsstaat door de bevolking met veel enthousiasme begroet. De nieuwe Duitse keizer zelf was overigens in 1870 veel minder happy met het tot stand komen van zijn nieuwe rijk dan Bismarck en het merendeel van de Duitse onderdanen. Die wijze oude heer zag – en misschien bedoelt Ankersmit dat ook wel –  dat de identificatie van het nieuwe Duitsland met het Pruisen van zijn voorvaderen minder compleet was dan iedereen maar aannam.

De catastrofes die Duitsland in twee wereldoorlogen aanrichtte zijn in belangrijke mate het gevolg van een land dat zijn politieke identiteit niet kende.

Dat lijkt me een nieuwe en onbewezen stelling. Het is waar, en misschien is dat wat Ankersmit bedoelt, dat Duitsland door zijn toegenomen bevolking, maar meer nog door zijn snel gegroeide industrie een nieuw element was in de Europese politiek, dat het bestaande evenwicht verstoorde. Dat nieuwe industriële Duitsland wist niet met haar nieuwe macht om te gaan en ook de buurlanden moesten wennen. De eerste wereldoorlog had een onverwacht verloop. Duitsland bleek opgewassen tegen Frankrijk, Engeland en Rusland samen  en pas toen Amerika tot de coalitie toetrad werd de nieuwe Europese grootmacht verslagen of zag in elk geval van voortzetting van de oorlog af.

Pruisen had een uitstekend ambtenarencorps en de beste archieven van Europa. Gebrek aan kennis van het eigen verleden kan nooit de oorzaak zijn geweest van de twee verloren oorlogen of van de ongemene hoeveelheid mensenlevens die zij gekost hebben. Dat het Pruisische Duitsland een land zonder geschiedenis was is een gotspe. Historische gebeurtenissen zijn zelden monocausaal te verklaren, ook de twee wereldoorlogen niet, maar dat zij gevoerd werden omdat Duitsland zijn identiteit niet kende, lijkt me als stelling niet alleen onbewezen maar ook nogal onwaarschijnlijk.

Waarschijnlijker is dat Duitsland, zoals de voormalige premier Verhofstadt van België in Buitenhof beweerde, een nationalistisch land bij uitstek was. Duitsland probeerde de hegemonie in Europa te veroveren en daarmee ruimte voor een andere kijk op de samenleving en de staatsinrichting dan de humanistische: geen democratie en geen globale samenwerking maar competitie à l’outrance. Dat was de filosofie van de keizer en van Hitler en van gebrek aan nationale identiteit was bij beiden geen sprake.

 

 

 

 

 

 

 

Lodewijk XI van Frankrijk

 

 

Toen Lodewijk XI aan de macht kwam was Frankrijk nog bezig bij te komen van de gevolgen van de honderdjarige oorlog, die enorme verwoestingen in het land had aangericht. Zij had het volk een afkeer van Engelsen bijgebracht die nog steeds niet helemaal verdwenen is. Het was een tijd, waarin het vertrouwen in de bestaande orde zo geschokt was dat alle constitutionele veranderingen mogelijk leken en dat was iets dat Louis goed besefte. Hij heeft de welvaart in het land hersteld en de twee grootste vijanden van zijn huis en zijn land buiten gevecht gesteld.

 

Het definitief uitschakelen van de adel als machtsfactor is het werk geweest van Lodewijk XIV, maar Lodewijk XI heeft er het zijne aan bijgedragen. Hij heeft Bourgogne vernietigd en Engeland als factor in de Franse politiek geëlimineerd.

 

Lodewijk XI zag in dat Bourgogne de belangrijkste tegenstander zou zijn van de Franse Koninklijke macht, omdat alleen ten koste van Frankrijk het Bourgondisch rijk als opvolger van het oude middenrijk van Lotharius levensvatbaar zou kunnen blijven. Engeland en Bourgondië tezamen vormden een permanent bedreiging voor zijn land en zijn huis en hij heeft alles gedaan om die bedreiging uit te schakelen. In Charles le Téméraire had hij het soort vijand dat iedereen zich wensen zou. Die heeft de erfenis van zijn vader in een paar jaar tijd naar de Filistijnen geholpen en de Bourgondische positie in Frankrijk teniet gedaan alsof zij er nooit geweest was. Zijn dochter Maria van Bourgondië heeft wat er over was van de nalatenschap van Philips als bruidschat ingebracht in haar huwelijk met Maximiliaan van Oostenrijk. De Habsburgers erfden de vijandschap van de Bourguignons met het Franse koningshuis Valois, maar vormden anders dan hun voorgangers geen bedreiging  voor Frankrijk van binnenuit. Zij  waren vijanden van buitenaf. Voor het vestigen van een gecentraliseerde Franse Koninklijke macht waren het eigenlijk eerder bondgenoten dan vijanden. Pas na Lodewijk XI was Frankrijk een vanzelfsprekendheid en beschouwde iedereen die daar woonde zich als Fransman.

 

 

Veertiende eeuw, honderdjarige oorlog

 

De honderdjarige oorlog begon als een dynastieke strijd tussen de huizen Valois en Plantagenet om de troon van Frankrijk. Het bezit van de Plantagenets in Frankrijk was lang veel belangrijker dan hun Engelse bezittingen en veel groter dan dat van de Valois. Het omvatte oorspronkelijk praktisch het hele Zuiden en Westen van het huidige Frankrijk. Er woonden meer mensen en het bracht meer op dan hun bezittingen in Engeland. Bij het begin van de oorlog was van al dat oorspronkelijke Franse bezit van de nakomelingen van Willem de Veroveraar  alleen Guyenne nog over. Maar het Engelse Hof en de adel spraken rond 1350 sinds driehonderd jaar Frans, ze voelden zich ook Frans en de oorlog was wat hun betrof een burgeroorlog, niet een Engelse veroveringsoorlog. De Franse bevolking en ook de gewone Engelsen dachten daar anders over. De Engelsen troepen spraken een vreemde taal en gedroegen zich als vijanden. In feite voelden de inwoners van Frankrijk zich pas in en na de honderdjarige oorlog voor het eerst als Fransen en niet langer alleen  Vlamingen, Normandiers, Angevijnen, Bretonnen, Gasconjers etc.

 

Vanuit Engels nationaal standpunt bekeken was deze oorlog zinloos. De overwinningen kostten alleen geld en leverden niets op dan buit voor de soldaten, waarvoor de oude zegswijze gold dat die zo gewonnen was en zo geronnen.

 

Van de veldslagen uit het begin van de oorlog zijn Crécy en Maupertuis dankzij Shakespeare in het geheugen van de mensen blijven hangen, maar hebben eigenlijk alleen de vlootslag bij Sluys en de belegering en verovering van Calais  blijvend resultaat gehad. Met die wapenfeiten vestigde Engeland voor het eerst zijn maritieme suprematie. Bij Sluys, in het tegenwoordige Zeeuws Vlaanderen werd de Franse vloot vernietigd en door de verovering van Calais had Engeland een Franse haven die zowel vanuit het Oosten als het Westen voor zeilschepen aan te varen was en die als vesting bovendien gemakkelijk te verdedigen bleek. Zij stelde de Engelse wolexport naar Vlaanderen veilig, de basis voor de welvaart van het land. Al die andere spectaculaire veldslagen, veroveringen en strooptochten brachten Frankrijk wel grote schade toe maar zonder een evenredig voordeel voor Engeland. Wanneer   nu nog animositeit bestaat tussen de beide landen dan is die tot de tijd van de honderdjarige oorlog terug te voeren. De brutale verwoestingen van de Engelsen in Frankrijk zijn alleen maar te vergelijken met de latere Franse verwoestingen in het Rijnland,  in Duitsland, in de tijd van Richelieu en Lodewijk XIV. Er zat sindsdien een zekere parallelliteit van de nationale gevoelens van Fransen tegenover Engelsen met die van Duitsers tegenover Fransen, het soort nationalistische gevoelens dat pas na de wereldoorlogen iets lijkt te slijten.

 

Waar de honderdjarige oorlog aan doet denken is aan de twisten in de Mohammedaanse wereld, aan de burgeroorlogen in Irak bijvoorbeeld of in Afghanistan. De eerbied voor mensenlevens was nihil, maar de hoffelijkheid tussen tegenstanders kon imponerend zijn.  Die hoffelijkheid, zoals bijvoorbeeld de rouwmis die in Frankrijk werd opgedragen na het overlijden van Edward III of de manier waarom de Franse koning Jean le Bon als gijzelaar in Engeland werd onthaald, was beperkt tot tegenstanders van dezelfde stand. Met boeren en burgers uit de lagere stand werd omgegaan als met het vee van de vijand.

Waarom een zo zinloze oorlog zo lang kan duren is rationeel niet  te verklaren. Hij was niet tot Frankrijk en Engeland beperkt. Wij hadden in de Lage Landen in diezelfde tijd de Hoekse en Kabeljauwse twisten, de Schieringers en de Vetkopers en de Van Heekeren en de Bronckhorsten. Onder uiteenlopende namen kwamen in die tijd op veel plaatsen in Europa oorlogen voor van een vergelijkbaar karakter. Meestal was er voor de generatielange conflicten nergens een duidelijke reden en veroorzaakten zij overal dezelfde grote schade.

De versterking van het centrale gezag dat een einde aan de oorlogen kon maken is het belangrijkste gevolg geweest. Waar de burgeroorlogen het hevigste waren geweest, zoals in Spanje en Frankrijk, was ook de macht van de koningen het grootste nadat de vestiging van het centrale gezag eenmaal was geslaagd

 

Benedictus XVI en Turkije.

 

De paus is er intussen wel aan gewend dat alles wat hij zegt op een goudschaaltje wordt gewogen. Zijn zijdelingse erudiete opmerking over wat een Byzantijnse keizer ooit over Mohammed en diens volgelingen had gezegd bleef niet privé. Zij werd vertaald als een pauselijke veroordeling van de Islam en in Turkije ook als een bevestiging van een uitspraak die hij gedaan had, als kardinaal nog, dat de Turken niet thuis horen in Europa. Zijn publieke en private uitspraken tijdens en voor zijn latere Turkse reis gaven blijk van een toegenomen voorzichtigheid en van een opvallende Turkvriendelijkheid. Dat de Turken van hun kant net zo voorzichtig zijn tegenover de paus en andere westerse hoogwaardigheidsbekleders kan men niet zeggen, tenminste niet als het om Erdogan en andere Turkse Islamisten gaat.

Het is voor de paus te laat waarschijnlijk, populair zal hij er nooit meer worden, maar toch beter zo dan andersom. Mensen op de tenen trappen hoort alleen te gebeuren met voorbedachten rade, met een redelijk doel en nooit per ongeluk. Dat is precies wat Erdogan doet. Toen hij Peres schoffeerde in Davos was dat helemaal niet per ongeluk. Hij werd er om toegejuicht door zijn landgenoten en elders in het Midden Oosten. Dat vindt hij op dit moment belangrijker dan zijn populariteit in de EU.

De EU is van Turkvriendelijk intussen Turkkorzelig geworden en heeft het land gestraft voor zijn koppigheid inzake Cyprus, door acht onderhandelingsgebieden in de ijskast te zetten.

Het Nederlandse parlement ging nog een stap verder en heeft  -volkomen onnodig- de uitspraak gedaan dat alle onderhandelingen moeten worden opgeschort, tot Turkije zich beter gaat gedragen.

Die Kamermeerderheid bemoeide zich met zaken waar zij niet over gaat en wekt daarmee onnodige wrevel bij de mensen die er wel over gaan.

Maar niet alleen het Nederlandse parlement, ook de EU is niet verstandig bezig. In de kwestie Cyprus hebben ze zelf een belangrijke fout gemaakt door Cyprus toe te laten voordat het conflict over de Cypriotische Turken was gesetteld. Er lag een uitonderhandeld en redelijk compromis op tafel. De Griekse Cyprioten hebben dat naast zich neer gelegd, toen de buit van het lidmaatschap eenmaal binnen was. De Cyprioten mochten bij referendum beslissen over het compromis en stemden tegen. Dat was niet democratisch, maar gewoon dom van de Cypriotische regering en de EU . Als lidmaatschap en compromis in hetzelfde referendum aan de bevolking waren voorgelegd was het waarschijnlijk anders gelopen en met name ook democratischer. De behandeling van de Turkse Cyprioten is immers een schoolvoorbeeld van etnische geweldspolitiek.

Openlijke druk op Cyprus en Griekenland om het compromis alsnog uit te voeren was wat Turkije had mogen verwachten en van de EU niet heeft gekregen. Turkije laat zich terecht niet piepelen op dit punt. Maar in het geval Peres en ook bij de behandeling van de paus was het Turkije die de fout in ging.

Een belangrijke vraag is of Europa en de Turkse elite gelijk hebben met hun opvatting dat Turkije een seculiere samenleving is en dat de Islam daar een privé aangelegenheid is van een deel van de bevolking.

Voor het oude Turkse regime en met name voor het leger is die opvatting min of meer een raison d’être. Ondanks het feit dat een Moslim partij aan de regering is, is het regime en is de grondwet er seculier. Niet de regering en het parlement zijn in Turkije de baas of de hoeder van de grondwet, dat is het leger. Vanuit een democratisch oogpunt zit hier een tegenstrijdigheid.

Turkije kan of niet worden toegelaten omdat het geen parlementaire democratie is maar een gecamoufleerde dictatuur van het leger. Of het kan worden geweigerd omdat er geen volledige vrijheid van godsdienst en politieke overtuiging bestaat. De situatie wordt nog verergerd omdat de partijgenoten van Erdogan er op goede gronden van verdacht worden dat zij de vrijheid van godsdienst zullen afschaffen zodra zij de werkelijk macht in Turkije in de hand zouden krijgen. Als goede Islamieten zien zij dat misschien ook wel als hun plicht.

Turkije kan alleen maar worden toegelaten omdat de hoop bestaat of bestond dat deze houding tijdelijk was en dat die mede door toelating in de EU zou gaan veranderen.

Die hoop is er de laatste jaren niet op vooruit gegaan. In plaats van meer seculier wordt Turkije steeds Islamistischer. Bij de Turkse publieke opinie smelt de bereidheid weg om concessies te doen en dat gebeurt nu in de EU landen ook.

Het is bekend dat de wens om Turkije toe te laten tot de EU meer uit Amerika kwam dan uit de EU landen zelf. In Amerika heerste tot de oorlog in Irak de overtuiging dat het Midden Oosten op weg was naar de democratie. Men meende dat Turkije daar als brug tussen Europa en het MO een belangrijke rol in zou kunnen spelen. Het blijkt nu dat de Turken en andere Westers gezinde waarnemers in het MO gelijk hadden: voor democratie is meer nodig dan een algemeen kiesrecht. Een democratische regeringsvorm invoeren in gebieden die daar nog niet aan toe zijn, dat is vragen om chaos. Zorg eerst maar voor een rechtstaat en een niet corrupt ambtenarenapparaat. Hoe je dat in het MO en ook in Turkije voor elkaar krijgt lijkt voorlopig een raadsel. Het Midden Oosten wil Islamisme als het de kans krijgt en geen mensenrechten of democratie. Behalve in Israël natuurlijk. Dat is dan ook geen Midden Oosten, maar een voorpost van het Westen.

De Turken zagen aankomen dat er een zelfstandige en niet democratische Koerdenstaat zou komen in het Noorden van Irak, die hun een hoop ellende ging bezorgen en de Egyptenaren en Jordaniërs voorspelden de burgeroorlog tussen Soennieten en Sjiieten, die intussen in Irak al een aantal jaren gewoed heeft en nog steeds van tijd tot tijd weer opvlamt.

In dat verband kan er nu nog eens goed worden nagedacht of het wel zo tijdelijk is dat er in Turkije een gecamoufleerde dictatuur bestaat. We zouden onze gedachten nog eens moeten laten gaan over de vraag wat de partij van Erdogan te winnen heeft bij toetreding tot de EU.  Iets anders in elk geval dan het leger. Het leger denkt in de EU een veilige haven te vinden voor de secularisatie. Erdogan wil de zekerheid dat het leger niet nog een keer gaat ingrijpen als het bezwaren heeft tegen de uitvoering van het politieke program van een Islamitische partij.

Binnen een of twee generaties telt Turkije meer inwoners dan Duitsland. Wat oppervlakte betreft is het groter. Wat de economie aangaat lijkt het ook die kant op te gaan, hoewel, dat zou nog wel weer eens kunnen veranderen. Hoe dan ook, alleen een brug zal Turkije nooit worden. Daar is het te groot en te belangrijk voor. Dat ze daar in Amerika minder kijk op hebben dan hier ligt voor de hand. Turkije ligt ver weg voor de Amerikanen en daar vinden ze niet gauw iets groot. Daar telt vooral dat het land altijd een trouwe NATO bondgenoot geweest is. De beledigingen die zulke eerbiedwaardige mensen als president Peres en paus Benedictus in dat land ten deel zijn gevallen zouden de Amerikanen horen te waarschuwen: Turkije is Islamistischer dan ze daar denken.

 

 

 

 

 

 

 

 

Het  Duitse nationalisme

 

 

Wagner is de muzikale profeet bij uitstek van het nationalisme. Het nationalisme is het politieke aspect van een cultuurstroming, die onder de naam Romantiek in de negentiende eeuw een reactie op de rationele Verlichting vormde en daar een alternatief voor wilde zijn. De stroming was niet tot de Duitse landen beperkt, maar vond er wel de meeste aanhang. De Engelsman Chamberlain en de Fransman Gobineau waren buiten Duitsland een paar belangrijke protagonisten van de stroming. Maar ook Max Weber, toch geen racist en een belangrijke Duitse socioloog en filosoof, was een nationalist en geen democraat..

Racisme en militarisme gelden als de belangrijkste uitwassen van het nationalisme. Het kosmopolitische humanisme, zoals dat tot uiting komt in de UN Declaration of Human Rights, werd  door de Duitser Kant geformuleerd, maar door Hegel en veel andere Duitsers afgewezen. De liberale parlementaire democratie, die de politieke uitdrukking van het humanisme is, kwam in Duitsland en de door Duitsland beïnvloede landen van Oost Europa niet van de grond. Het Grootduitse parlement van Frankfurt werd door Pruisen en Bismarck vakkundig politiek gesaboteerd en toen de vurig gewenste hereniging van Duitsland er kwam in 1870, was die niet democratisch en republikeins, maar autocratisch-monarchaal en militair-nationalistisch.

Bismarck, Keizer Wilhelm en Adolf Hitler, waren in Duitsland de staatkundige vormgevers van het nationalisme. Hitler gaf het zijn extreme vorm, die alle aspecten ervan in onze tijd definitief  in diskrediet heeft gebracht.

 

Het teruggrijpen op de Middeleeuwse cultuur was een van de middelen die de aanhangers van het nationalisme gebruikten om de mensen duidelijk te maken dat het verlichte humanisme niet de enig denkbare vorm van samenleving was, maar dat het anders kon en vroeger ook anders was geweest. Soortgelijke op het verleden teruggrijpende cultuurstromingen hebben zich in de geschiedenis ook elders voorgedaan. In Iran bijvoorbeeld (de nieuw-Perzen) of dichterbij in Italië (het risorgimento) en de moderne Grieken gebruikten de herinnering aan het oude Hellas om hun vrijheidsoorlog tegen de Turken de inspireren.

Tannhäuser wordt gekenmerkt door het contrasteren van de strakkere moraal uit de Middeleeuwen tegen de moderne humanistische zedenleer, met onder meer haar losse seksuele moraal maar ook met veel eerbied voor een individueel mensenleven.  Het hiernamaals stond in de Middeleeuwen in het publieke leven centraal. Wat hier op aarde gebeurde was minder belangrijk. Mensen lynchen kon,  oorlogvoeren kon, mits tot meerdere eer en glorie van God of tot redding van zielen. Het leidt geen twijfel dat de gewelddadigheid van de wereldoorlogen en het Naziregime ondermeer door de romantische verheerlijking van geweld in de negentiende eeuw werd mogelijk gemaakt.

Dat er eerst in 1917 en later in 1942 een wereld  in de toekomst leek te liggen die volgens Duitsnationalistische principes was georganiseerd, dat werd mij in de vijftiger jaren door mijn geschiedenisleraar op de middelbare school uitgelegd. De Nederlandse Unie vormde er in zijn ogen een bewijs voor dat dit toekomstbeeld voor de meerderheid van de Nederlanders indertijd al een realiteit was. Politieke en culturele uitingen van vóór 1945 zijn vaak moeilijk te duiden, als wij in ons niet in dat verdwenen toekomstperspectief kunnen verplaatsen.

 

 

het irrationele overtuigt.

 

Een rationeel en consistent wereldbeeld heeft aantrekkingskracht voor individuen maar niet voor grote groepen. Landen en volkeren blijven alleen bij elkaar als het gemeenschappelijk wereldbeeld voldoende divers is om iedereen iets te bieden waar hij zich in vinden kan en dat is niet goed mogelijk als het wereldbeeld al te consistent en rationeel zou zijn.

Als men de geschriften en redevoeringen van Hitler erop na leest dan was er voor nationalistische Duitsers – en dat was de grote meerderheid –  werkelijk elck wat wils. Hitler was socialist, wat hem aantrekkelijk maakte voor ex-communisten, maar hij gaf alle ruimte aan het grootkapitaal. Hitler was ongelovig maar riep in zijn redevoeringen voortdurend een Duitse God aan, met wie Protestanten en Katholieken wel leven konden. Hij verheerlijkte het Duitse verleden en dat paste in het wereldbeeld waarmee de meeste Duitsers waren opgevoed. Hij had daarnaast een goed oog voor de moderne techniek en voor de noodzakelijke aanpassingen in de maatschappelijke organisatie van het nieuwe Duitsland. Hij liet het voortreffelijke Duitse ambtenarenapparaat in stand maar gaf via de partij en nationaal socialistische organisaties kansen aan nieuwe mensen. Hij liet het leger met zijn oude bevelstructuur in stand maar bouwde daarnaast een militair elitecorps dat alleen aan hemzelf loyaal was.

Zo gaat het met alle succesvolle volksleiders en ook met belangrijke, wereldbeeld bepalende geschriften. In de bijbel en de koran kan iedereen vinden wat hij er in zoekt, al zijn dat voor uiteenlopende mensen hele verschillende zaken. Dat geldt tot op zekere hoogte ook voor Das Kapital van Karl Marx.

 

Er zijn geschriften die op zich veel interessanter zijn en vooral veel samenhangender, zoals bijvoorbeeld, an Enquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations, van Adam Smith en Darwin’s The Origin of Species by means of Natural Selection. Dit soort boeken kan ook een grote invloed hebben maar zij werken altijd indirecter. Zij overtuigen een elite en bereiken de rest van de bevolking alleen in afgeleide vorm. Alleen de boeken die de emoties van de hele bevolking raken en tegelijkertijd elementen bevatten die elk zeer uiteenlopende groepen van de bevolking aanspreken kunnen de bevolking rechtstreeks overtuigen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de Nederlandse geschiedenis.

 

Geschiedenis gaat niet over een territoir, maar over een volk of gemeenschap die dat territoir tot woonplaats heeft. Als er continuïteit bestaat in een gemeenschap of cultuur maar het territoir is in de loop der jaren uitgebreid, gekrompen of verplaatst, zoals dat bijna altijd het geval is, dan wordt gemakkelijk de vergissing gemaakt dat het territoir waarop de gemeenschap of cultuur nu wordt aangetroffen vanouds  samenvalt met de geschiedenis van die gemeenschap.

De Nederlandse geschiedenis is hier een goed voorbeeld van. Afhankelijk van het tijdstip waarop je het beginpunt kiest verandert het territoir. Het is goed verdedigbaar om te stellen dat de Nederlandse geschiedenis pas begon bij de Unie van Utrecht, nu ruim vierhonderd jaar geleden, met de afgescheiden Noordelijke provincies van het Bourgondische rijk, maar de meeste geschiedschrijvers zien dat anders.

In de twintigste eeuw  bestond nog de zeventiende-eeuwse traditie om de geschiedenis van ons land te laten beginnen bij de Batavieren die bij Lobith de Rijn kwamen afvaren op vlotten van boomstammen. Dat geschiedbeeld is sindsdien wel wat aangepast. Het graafschap Holland wordt tegenwoordig gezien als de kern waaromheen ons land is ontstaan. Alles wat binnen de huidige grenzen van Nederland gebeurde voordat het graafschap ontstond is een soort aanloop, geen wezenlijk onderdeel. Dat is eigenlijk geen grote verbetering. Weliswaar is er best iets concreets over de vroege jaren van Holland bekend en is praktisch alles wat er over de Batavieren geschreven is pure fantasie, maar Holland heeft eigenlijk niet eerder dan in de zestiende eeuw een rol van betekenis gespeeld. Net zo min als de Batavieren in de premoderne tijd heeft Holland vóór haar grote bloeiperiode de kern gevormd van de culturele gemeenschap die nu als het land en volk van Nederland geldt.

In de eerste plaats was een groot deel van het land er helemaal niet in de beginjaren van Holland. Letterlijk niet, in de zin dat grote delen van het huidige Holland onder water stonden, maar ook staatkundig niet, omdat het merendeel van het latere Hollandse grondgebied nog in handen van anderen was, in hoofdzaak van de bisschop van Utrecht. Cultureel was er nauwelijks iets in de beginjaren. Er konden maar weinig mensen wonen op de terpen van het graafschap en daarbuiten moest men steeds met overstromingen rekening houden.

Nederland ontleent zijn betekenis aan zijn ligging aan de monding van een aantal grote rivieren. Die rivieren vormen tezamen een grote Delta, van de Groningse kwelders tot de Zeeuwse gaten, waarvan in de natuurlijke toestand de geografie aan voortdurende verandering onderhevig is. Het beste is dit te vergelijken met Gangesdelta in Bengalen of de Nijldelta in Egypte. De tegenwoordige (natuurkundige) kaart van Nederland verschilt aanzienlijk van de kaarten uit het begin van de jaartelling en dat is niet alleen een kwestie van een verbeterde cartografie. Juist vanwege de voortdurende overstromingen en de moerassige instabiele bodem van het Deltagebied, was het niet midden in het moeras, in Holland, maar op de grens tussen het hoge land en het latere poldergebied, dat de belangrijkste handels- en verkeersknooppunten ontstonden. In het Noorden van het rivierengebied waren dat Utrecht en de IJssel- en Maassteden, in het Zuiden Brugge en Gent.

Dat de tegenwoordige grens tussen Nederland en België een kwestie van toeval is geweest en dat bovendien Holland een tijd lang meer op Vlaanderen georiënteerd was dan op de andere Noordelijke provincies heeft Geyl overtuigend aangetoond. Georiënteerd zijn moet hier letterlijk worden genomen. De vorstendommen Brabant en Vlaanderen waren zoveel dichter bevolkt, zoveel welvarender en ontwikkelder dat van een zelfstandige culturele ontwikkeling in Holland geen sprake kon zijn. Tot de vijftiende eeuw toe is van Holland als factor in de Europese politiek nauwelijks sprake. De buitenwereld was georiënteerd op de Vlaamse handelssteden. Dat Holland ooit in de Middeleeuwen de eer te beurt viel om een Rooms Koning te leveren, een Duits Keizer elect zo te zeggen, was niet omdat het zo belangrijk was maar juist omgekeerd, omdat de Keurvorsten, de hoge heren in het kiescollege, van de graaf van Holland niets te duchten hadden. Iets dergelijks overkwam een graaf van Nassau, een van de voorvaderen van de Zwijger. Holland zag verder ooit een keer een leger van de Duitse Keizer en de bisschop van Utrecht op strafexpeditie verschijnen en het wist het nog te verslaan ook. Dat kwam omdat de graaf tol begon te heffen bij Vlaardingen op de Nieuwe Maas, waardoor hij een keizerlijk prerogatief schond en hij de handel van Utrecht en Keulen in problemen bracht. De Hollandse graaf wist het leger van de keizer te verslaan omdat de zwaar gewapende ridders vast kwamen te zitten in de modder. Een soort Gulden Sporenslag in het klein, maar verder van zo weinig betekenis dat het buiten Holland in de Europese geschiedenis niet onthouden is.

In de vijftiende eeuw werd Holland belangrijker. Dat had twee oorzaken. De bedijking en inpoldering nam een grote vlucht en Holland kreeg een stabielere bodem en een aanzienlijk grotere bevolking. De visserij en de scheepsbouw waren beide technisch verbeterd en handel en transport werden belangrijke middelen van bestaan.

In het Zuiden had intussen ook een verschuiving plaats gevonden. Brabant was in betekenis vooruitgegaan ten koste  van Vlaanderen. De verzanding van de haven van Brugge maakte Antwerpen geschikter als handelscentrum en ook politiek was Brabant in de vijftiende eeuw belangrijk geworden als het centrum van de Noordelijke bezittingen van de hertogen van Bourgondië. Dezen resideerden in Leuven, Mechelen en Brussel en niet meer in Brugge. Van uit Brabant werd veel gedaan aan de verbetering van de politieke en economische infrastructuur van de Nederlanden. Vooral Philippe le Bon heeft zijn best gedaan om van de verschillende Nederlandse gewesten, die voor en na in zijn handen vielen een eenheid te maken, met Brussel en Mechelen als centrum voor bestuur en administratie en Antwerpen voor handel en financiën.

Als van een begintijd kan worden gesproken van de culturele eenheid van de Nederlanden dan is het de regering van deze Bourgondische prins. Zijn nakomelingen hebben het Noordelijk deel van het land geregeerd tot  aan de afzwering van Philips II en het Zuidelijk deel tot aan de tijd van Napoleon.

Met de twee Unies, die van Utrecht en van Arras, is er een eind gekomen aan de eenheid van de Bourgondische Nederlanden. België en Nederland kunnen beide hun geschiedenis herleiden tot dit tijdstip. Voor die tijd is hun geschiedenis gemeenschappelijk en blijft slechts de vraag wanneer voor het eerst sprake was van een culturele eenheid met voldoende cohesie om van een drager van geschiedenis te kunnen spreken.

Ik zou pleiten voor de Bourgondische tijd, maar daar kan men anders over denken. Daarvoor was er zeker ook al iets dat de Nederlanden samenbond. Alle gewesten behoorden tot het gebied van de Delta of waren in elk geval gelegen aan de benedenloop van de grote rivieren. De meeste leefden in hoofdzaak van de handel. Enkele van de Zuidelijke gewesten spraken Frans of waren tweetalig, maar de andere een vorm van Nederduits, een taal die overigens nog een behoorlijk stuk buiten onze huidige landsgrenzen ook werd gesproken. De meeste gewesten hadden tot de bisdommen Utrecht, Luik en Arras behoord. De broeders van het gemene leven uit Deventer, die Geert Groote en Thomas a Kempis hebben voortgebracht, waren ook in de overige gewesten populair. De rederijkerskamers waren overal in de Nederlanden (maar ook in Noord Frankrijk en Noord Duitsland) het middelpunt van de burgerlijke cultuur. Men studeerde in de Nederlanden meer in Leuven dan aan de grote Universiteiten van Praag of Parijs. Overal in de Nederlanden waren de steden belangrijker dan de adel, ook al was dat in het Noorden, waar men geen grote adel meer had, veel uitgesprokener dan in het Zuiden. Men had dus nogal wat gemeen op cultureel terrein, maar de toename van de saamhorigheid in de Bourgondische tijd was toch spectaculair.

De grenzen zoals we die nu hebben, men kan het nalezen bij Geyl, zijn een gevolg van de krijgskansen in de tachtigjarige oorlog. Voor de hand liggend zijn ze niet. Nederland beneden de grote rivieren zou om een aantal reden veel beter bij België passen en het Oosten misschien wel beter bij Duitsland.

Dat Amsterdam de opvolger werd van Antwerpen als het belangrijkste financiële handelscentrum van Noord Europa was een rechtstreeks gevolg van de Spaanse furie en de afsluiting van de Schelde voor de Antwerpse scheepvaart. De kooplui verhuisden naar Amsterdam met hun waren en hun geld en handelsrelaties. De spectaculaire bloei van Noord Nederland in de zeventiende eeuw is een voortzetting van de Bourgondische bloei waar voor de zeventiende eeuw het hele gebied van de Lage Landen aan deelnam.

Nederland is meer dan België of de andere kleine Europese landen een land met een eigen cultuur en een eigen geschiedenis. Toch zou het niet doenlijk zijn die geschiedenis te begrijpen los van de Europese geschiedenis waarvan zij onderdeel uitmaakt. Voor de Bourgondische tijd was men zich hier niet duidelijk bewust een eenheid te vormen die zich van Frankrijk en Duitsland onderscheidde. Het nationalisme stond toen overal nog in zijn kinderschoenen. Vlaanderen en Artois beschouwden zich als delen van het Franse Koninkrijk en de overige provincies als delen van Duitsland, maar veel belang had dat niet. Het Duitsland uit die tijd was helemaal geen staat maar eerder iets dat lijkt op de huidige Europese Unie en haar Economische Gemeenschap, een losse bond van kleine soevereine staatjes. Voor alle regio’s in Frankrijk en Duitsland gold in de Middeleeuwen een grote mate van maatschappelijke en staatkundige zelfstandigheid. De Nederlanden waren geen uitzondering. Pas de poging van de Bourgondische hertogen om van hun gebieden een eenheid te maken heeft een band geschapen tussen de gewesten die op de duur tot een gezamenlijke zelfstandigheid heeft geleid. Daarin liep Holland niet voorop.

De rol van Holland als de drager en naamgever van de Nederlandse geschiedenis is zeker belangrijk en vanaf het einde van de zestiende eeuw ook onbetwistbaar, maar in eerdere tijden waren er al wel centra van wat nu de Nederlandse cultuur heet.

In de zestiende en zeventiende eeuw begon zich, wanneer we nu terugkijken, het merendeel van de tegenwoordige Europese staten te vormen. Frankrijk en Engeland liepen daarbij voorop en waren al in de zeventiende eeuw grote spelers. Voor Italië en Duitsland duurde het tot de negentiende eeuw voordat de natievorming definitief plaats vond. Met de benefit of hindsight kan men in eerdere eeuwen al wel de wortels zien van wat nu onafhankelijke staten zijn, maar dat had ook anders kunnen lopen. Italië had tot de negentiende eeuw minder  samenhang dan de Benelux. Frankrijk had heel gemakkelijk uit een aantal verschillende staten kunnen bestaan, waarvan er een ook belangrijke bezittingen in Engeland zou hebben gehad. Zonder het nationalisme van de negentiende eeuw hadden we misschien een Habsburgs Midden Europa gehad, waar stukken van Italië en de Balkan deel van zouden hebben uitgemaakt. Polen had Zweeds kunnen zijn en Rusland misschien ook wel. Ik bedoel maar. Achteraf gezien lijken veel dingen voor de hand liggend of noodzakelijk, maar die noodzaak is schijn en in werkelijkheid is er veel toeval.

 

 

 

 

 

 

 

Wilders en de assimilatie van moslims.

 

 

De Partij voor de Vrijheid van Wilders is een protestpartij. Zij heeft geen politiek programma dat uitvoerbaar zou zijn als zij in de regering zou komen. Ze keert zich tegen de zondvloed van Islamitische immigranten en tegen de overheid die dat heeft laten gebeuren. Daarmee vindt zij weerklank bij een substantieel deel van de bevolking. Die steunen nu Wilders’ partij en voor een deel de SP, maar niet in de hoop dat het veel zal helpen. Ze doen dat om hun ontevredenheid te uiten.

Dat een immigratie van Islamieten op deze schaal een ongelukkig verschijnsel is vinden de mensen in de volkswijken die er direct mee geconfronteerd worden, maar ook de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het onderwijs, de zorg, de veiligheid op straat en nog een aantal andere publieke diensten die door hun aanwezigheid worden ontwricht. Die zeggen het alleen niet openlijk, want in die kringen wordt dat nog als onfatsoenlijk ervaren.

Dat het ongelukkig is vinden ook mensen die als historici of sociologen een studie hebben gemaakt van etnische conflicten. Dat zijn conflicten die het gevolg zijn van het optreden van meer dan een cultuur binnen dezelfde publieke ruimte.

Wie de geschiedenis van de Balkan bestudeert in de laatste honderd vijftig jaar ziet een aaneenschakeling van moord en doodslag. Die is onderbroken door een communistische politiestaat, die de etnische conflicten een tijdlang heeft onderdrukt, maar daarna zijn ze weer opgeleefd. Ook de conflicten in Irak tussen Koerden, Arabische Sunnieten, en Sjiieten zijn etnisch van aard en verwant aan de Balkanconflicten. Het Midden Oosten conflict waarin Israël centraal staat, is etnisch. De koloniale bevrijdingsoorlogen waren etnisch, Darfour en Zuid Soedan zijn etnisch. Het IRA geweld is etnisch net als de Baskische terreur.

 

Wie een potentieel etnisch conflict  vrijwillig in huis haalt is van God los en de achtereenvolgende kabinetten die het hier in Nederland vanaf de zeventiger jaren allemaal hebben laten gebeuren hebben heel wat te verantwoorden. Dat het hier tot zulke conflicten gaat komen als in het Midden Oosten staat nog niet vast, maar het nemen van het risico alleen al was behoorlijk onverantwoord.

Het hebben van meer dan één etnische entiteit binnen een moderne gemeenschap is vragen om problemen, al zijn er  wel voorbeelden waarbij het goed gaat. In Zwitserland zijn de vier taalgemeenschappen etnisch verschillend, maar door hun geografische scheiding zijn de problemen beperkt gebleven tot die tussen de Frans-  en Duitstalige gemeenschappen in Kanton Bern. In België zijn de conflicten tussen de Vlaamse en Franstalige gemeenschappen virulent maar tot nu toe niet of nauwelijks gewelddadig geweest. Ook de  Catalaanse etnische beweging doet het sinds de Spaanse burgeroorlog zonder geweld, maar haar aanwezigheid in het Spaanse staatsverband is niet vrijwillig.

De ernstigste etnische conflicten zijn die waarbij de betrokken partijen geen onderscheiden gebieden bewonen, maar door elkaar heen wonen. De godsdienstige Nederlandse zuilen waren daar een voorbeeld van. De aanhangers woonden door elkaar heen en leefden gescheiden, al had wel iedere zuil in ons land  haar eigen geografische kerngebied. In Nederland bestond de godsdienstige diversiteit al lang en er was altijd een groot reservoir van wederzijds verdraagzaamheid, waardoor het gebruik van geweld door de eeuwen heen een uitzondering is gebleven. Nederland heeft enkel om die reden als natie de zuilen  kunnen overleven.

In Spanje zijn etnische conflicten regel geweest van de tijd van de Visigothen tot de regering van de Katholieke Koningen. De vruchtbare mengbeschaving van Islamieten, Joden en Christenen, die Spanje[1] in de Middeleeuwen tot het welvarendste deel van Europa maakte is aan etnische conflicten ten onder gegaan. De kans dat het misloopt met een multiculturele samenleving is domweg te groot en als zij  te vermijden is rust op de overheid de plicht te om dat te doen. De partij voor de Vrijheid die het tekortschieten van de overheid in dit opzicht aan de kaak stelt moet als  een symptoom van het ongenoegen van de kiezer worden beschouwd.

De Islamitische gemeenschap binnen onze samenleving moet geassimileerd worden willen we op den duur etnische conflicten kunnen voorkomen. De Moslims en bloc weer naar huis te sturen als ze niet assimileren, naar Marokko en Turkije, zoals Wilders zegt te willen, dat gaat niet gebeuren. Het is in strijd met de grondwet, met een aantal mensenrechtenverdragen, maar vooral met de hier heersende moraal en het fatsoen. Het verdrijven van de Moslims zou te veel lijken op de deportatie van de Joden. Daarvoor is geen meerderheid te vinden bij de Nederlandse bevolking, nog los van de onoplosbare logistieke problemen die het mee zou brengen. Assimilatie is dus de enige oplossing, er is geen alternatief. Vermoedelijk denkt Wilders daar net zo over, maar zeg hij dat niet hardop, omdat zo’n standpunt geen extra kiezers levert.

De assimilatie is een tweezijdig proces, ook dat kan niet anders. Pas als vanuit beide gemeenschappen, de autochtone en allochtone, voldoende mensen zich in gaan zetten voor wat hen verbindt in plaats van wat hen scheidt, bestaat een kans dat het gaat lukken. Aboetaleb is een goed voorbeeld van iemand uit de Marokkaanse gemeenschap die een positieve bijdrage levert. Vanuit de Nederlandse gemeenschap gebeurt er bitter weinig. De afkeer van Wilders die de Nederlandse elite aan de dag legt en waar veel mensen zich op voor laten staan helpt de assimilatie niet, zij werkt averechts. Zij bevordert eerder de tegenstellingen in de samenleving dan dat zij die opheft. De man en zijn partij zijn een symptoom, ze zijn niet het probleem. Het veroordelen van Wilders helpt de Marokkaanse en Turkse immigranten niet om zich hier beter thuis te voelen. Het zijn juist de aanhangers van Wilders waar ze mee moeten samenleven, niet die van Pechtold en Halsema. De neerbuigende inburgeringfaciliteiten en de bureaucratische aanpak van het onderwijs, van de veiligheid, de huisvesting en de zorgproblemen hebben allemaal geen bijdrage geleverd aan de assimilatie. Ze hebben alleen de etnische tegenstellingen vergroot. De stemmen op Wilders komen niet uit de elite of uit de middenklasse. Zijn partij en die van Marijnissen zijn de twee partijen van het autochtone volk. Dat geen van de politici die aan de verkiezingen van de laatste jaren hebben meegedaan met een denkbare oplossing voor het etnische probleem is gekomen is de belangrijkste verklaring voor de instabiliteit in de Nederlandse politiek[2].

[1] Spanje was in de Middeleeuwen Islamitisch zoals het tegenwoordig Christelijk is. De Islam was de dominante beschaving, waarvan de Christelijke beschaving van West Europa een buitenpost was. Wij kennen de kruistochten vooral in het heilige land maar in Spanje hebben kruistochten, de Christelijke vorm van Jihad, plaats gevonden tot 1492 toe. Toen namen de Christenen de macht definitief over en dwongen de twee andere cultuurgroepen tot emigratie. Dat gebeurde niet uit willekeur of godsdienstige bigotterie. Men was de voortdurende etnische strijd moe. Het Islamitische bewind dat vanaf 800 n.C. in Spanje regeerde had steeds met conflicten te kampen gehad, vooral met de Christenen en in mindere mate met de Joden. Zoals nu de Moslims klampten toen de Christenen zich vast aan hun geloof als de etnische identiteit waarmee zij zich tegenover een superieure beschaving staande konden houden. De Islam tolereert vanouds op last van de Koran de aanwezigheid van andere geloven “van het boek”, mits ze zich onderwierpen, maar het nieuwe Christelijke bewind van de twee katholieke koningen meende die fout in Spanje niet te moeten herhalen.

[2] De politieke partijen en  de regering gaan de boer op om uit te vinden wat de bevolking van hen verwacht. Ze komen thuis met lijsten van verbeterpunten, maar dat is niet wat de burger nu echt van een overheid verwacht. Burgers willen de regering niet vertellen hoe het moet. Daar is nu juist de regering voor, om dat zelf uit te vinden. Ze willen een regering die oplossingen vindt voor problemen waar de mensen mee zitten. Als een regering er niets van bakt willen de mensen die weer naar huis kunnen sturen. Zo werkt de democratie.

Verdraagzaamheid.

 

Jonathan Israël beschouwt de Franse filosoof Bayle tezamen met Baruch Spinoza als de grondlegger van onze traditie van verdraagzaamheid. Die opvatting lijkt niet helemaal overtuigend want juist vanwege die reputatie van verdraagzaamheid kwam de Franse Hugenoot en  kwamen de Iberische Joden naar Nederland. De verdraagzaamheid dateert van eerder en de  Broeders van het Gemene Leven waren er zowel een uiting als de vormgever van. Wel kan Bayle gelden als een van de twee filosofische grondleggers van de Nederlandse verdraagzaamheid, maar we praktiseerden intussen die verdraagzaamheid al een eeuw of wat voordat een Fransman ons uit kwam leggen waarom we dat deden.

Zowel Spinoza als Bayle leggen verband tussen onverdraagzaamheid en fundamentalisme. Dat lijkt in zoverre juist dat het juist onverdraagzame naturen zijn die zich tot fundamentalistische religies voelen aangetrokken: het legitimeert als het ware hun onverdraagzaamheid. De broeders werden niet voor niets door de bisschop van Utrecht op hun orthodoxie onderzocht. Net als Franciscus golden ze als twijfelgevallen: niet de leer van de kerk maar het leven van Jezus gold al leidraad en die was zoals bekend een antifundamentalist .

Nederland is het enige land waar de wederdopers in hun oorspronkelijke vorm als beweging voor het einde der tijden voet aan de grond kregen. Tegen hen werd pas opgetreden toen hun gedrag de spuigaten uit ging lopen en ze een bedreiging gingen vormen voor de openbare orde. Rond 1530 probeerden ze eerst in Amsterdam en later met tijdelijk succes in Munster de macht te grijpen. Het lukte Menno Simonsz vrij snel daarna om van een beweging van gewelddadige anarchisten en heiligen der laatste dagen een pacifistische groepering te maken naar Nederlandse snit die we tegenwoordig nog kennen als de keurige doopsgezinde gemeente en die in Amerika bekend staat als de Amies.

Geert Grote dateert uit de eerste helft van de veertiende eeuw en zijn beweging uit de tweede helft. De Imitatio werd een eeuw later geschreven. Kenmerkend zowel voor de lekenorde als voor het boek van Thomas a Kempis is de nadruk op de vrome levenswijze en met name op het leven  van Jezus van Nazareth, dat daarbij als voorbeeld geldt. De verwantschap met Franciscus (een eeuw eerder) is evident. Humanistische idealen als de gelijkheid van alle mensen en de zorg voor de minder bedeelden komen rechtstreeks uit de synoptische evangeliën.

Dat de beweging juist in Nederland aanslaat heeft wellicht te maken met de oude traditie van samenwerking die hier bestond en die zichtbaar tot uiting kwam op twee terreinen: de waterhuishouding (polderonderhoud, dijkbewaking) en de gematigde ongewelddadige concurrentie tussen de Nederlandse steden. Anders dan in Italië werden er hier zelden of nooit gewapende conflicten uitgevochten tussen de steden, terwijl het aantal geurbaniseerde mensen hier groter was dan waar ook in Europa. Tot de zeventiende eeuw waren die steden in het Noorden geen van allen erg groot en moesten ze het meer hebben van samenwerking en verdeling van de handel dan van moordende concurrentie. Samenwerking en verdraagzaamheid zijn broertje en zusje. Het een kan niet zonder het ander. Dat geldt met name voor een land dat zo aan beïnvloeding van overal bloot staat, als deze handelsnatie.

Onze landsheer Karel V was zeer tegen de Lutheranen gericht en daarom werden die  in de Nederlanden van hogerhand bestreden. Karel V was een populair vorst en van echte weerstand tegen zijn politiek is in de Noordelijke gewesten geen sprake. Toch wisten de Lutheranen zich met weinig moeite te handhaven en hadden ze overal in het Noorden hun kerken tot de vervolgingen in de tijd van Philips II. Alleen de toen al bestaande verdraagzaamheid kan daarvoor een verklaring geven. Karel V was anders dan zijn zoon Philips geen fundamentalist, al was hij wel een overtuigd katholiek..

Verdraagzaamheid is met dat al een relatief begrip. Het kost geen moeite om in de zestiende en zeventiende eeuw hier voorbeelden te vinden die naar de huidige maatstaven gemeten als onverdraagzaam kunnen gelden. Dat neem niet weg dat van elders uit Europa de mensen (Bayle en andere Hugenoten, Iberische Joden, Lutheranen) naar Nederland kwamen om precies de reden dat de Nederlandse reputatie van verdraagzaamheid  niet van gisteren was. Busken Huet en anderen wijzen erop dat de scholen van Geert Grote niet tot de intellectuele hoogtepunten van Europa hoorden en dat is zeker juist. Erasmus heeft zijn Grieks niet in Deventer geleerd. Het was een godsdienstige, geen geleerde beweging. Niet de Renaissance geleerdheid maar de humanistische ethiek stamt uit de Nederlanden van de veertiende eeuw.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bureaucratie in de tweede wereldoorlog en nu

 

De verwoesting van Dresden in de tweede wereldoorlog was een oorlogsmisdaad. Daar bestaat eigenlijk ook bij de voormalige geallieerden geen twijfel meer over. Er wordt in de geschiedenisboeken overwegend beschaamd over gezwegen. Over de bombardementen op Hiroshima en Nagasaki kun je nog aarzelen, maar het bombardement van Dresden had geen enkele militaire betekenis. De stad was cultureel van groot belang en zat bovendien vol vluchtelingen die daar juist naar toe getrokken waren omdat het er veilig leek. De vuurzee die als  gevolg van het bombardement ontstond was de meest vernietigende uit de hele wereldoorlog, erger dan in de atoombomsteden in Japan en het aantal doden was navenant.

Op het eerste gezicht kan dit niet anders worden gezien dan als een bewust terreur bombardement. Maar bij nader onderzoek blijkt het toch anders te liggen. Het bevel was niet specifiek gegeven om Duitsland te terroriseren, maar om een andere reden.

Het geallieerde commando voor de bombardementen in Duitsland had een enorme logistieke organisatie ter beschikking met vliegtuigen, crews, voorraden, toeleveranciers etc.. Het was de taak van de bevelhebber om dat apparaat aan het werk te houden en dit gebeurde op een voorgeprogrammeerde manier. De te bombarderen doelen werden aangereikt door een geautomatiseerd systeem, dat wel iets had van een moderne computer. Die computer was als het ware uit de zinnige militaire doelen gelopen. Er was eenvoudig niets meer in Duitsland dat voor een massaal bombardement in aanmerking kwam, maar het bevel om het bestaande apparaat voor het selecteren van bombardementsdoelen af te tuigen was nog niet gegeven. Van het commando werd verwacht dat het functioneerde, dat het dingen deed en die deed het dus.: Dresden was als doel next best in het systeem en de stad werd om een bureaucratische reden gebombardeerd.

De Brits-Amerikaanse militaire luchtvaart aan het einde van de tweede wereldoorlog was een uitstekend georganiseerd en heel gespecialiseerd apparaat. Het was maar voor een ding geschikt en dat was het bombarderen van doelen in Duitsland en dat deed het. Er zijn veel apparaten in de moderne wereld met een vergelijkbare omvang en mate van specialisatie. Machines die als het ware automatisch werken en waar niemand echt meer controle over heeft. Hoe efficiënter apparaten zijn, hoe minder menselijke beslissingsmomenten er worden ingebouwd, hoe groter de gevolgen kunnen zijn als er iets fout loopt.

Een ander voorbeeld van een efficiënte mammoetorganisatie waar nauwelijks menselijke beslissingen meer aan te pas komen is de internationale nieuwsvoorziening. Wie wil weten hoe die werkt die moet het boek lezen van Joris Luyendijk, met als titel ‘Het zijn net Mensen, Beelden uit het Midden Oosten’.

Doordat nieuws onder hoge tijdsdruk moet worden geproduceerd door kranten en televisiestations die elkaar onderling beconcurreren maakt iedereen gebruik van de efficiënte nieuwstoelevering van een beperkt aantal grote persbureaus. Die bepalen wat nieuwswaardig is en stellen ook het format vast. De correspondenten ter plaatse vullen in en als er geen vulsel te vinden is dan wordt het gefabriceerd. De cameraploegen zijn duur en hebben geen tijd om te wachten tot de menigte die ze willen filmen zich verzameld heeft. Daarom maken ze zelf ter plekke een menigte en nemen die zo op dat het lijkt alsof er tien keer zoveel mensen zijn als in werkelijkheid. Hetzelfde interview wordt twintig keer gegeven, steeds door dezelfde persoon aan een andere correspondent, omdat hij de enige ter plekke is die Engels spreekt en de correspondent de plaatselijke taal niet beheerst. De redactie thuis moet rekening houden met de vooroordelen van lezers en adverteerders, heeft zelf ook vooroordelen en wil daarvan afwijkende berichten niet hebben. Van alles en nog wat bepaalt de inhoud van de nieuwsvoorziening, maar zeker niet in de eerste plaats de relevantie van de feiten. Wat we te zien krijgen wordt  niet meer bepaald door de intrinsieke waarde van de gerapporteerde feiten, maar door de mogelijkheden van het apparaat. Dat leidt ertoe dat er steeds vaker hetzelfde komt en het gaat vervelen. De mensen zijn op den duur niet meer in nieuws geïnteresseerd en zappen weg bij de zoveelste crisis in het Midden Oosten. Ze weten intussen wat ze te zien krijgen, namelijk hetzelfde als al die vorige keren, met dezelfde kunstmatige verontwaardiging en andere ingeblikte emoties. Het publiek geeft op den duur de voorkeur aan ander amusement.

Luyendijk, die geen journalist maar Arabist is van opleiding, had er op den duur genoeg van om daaraan  mee te werken en kapte. Als relatieve buitenstaander die nog een beetje afstand had weten te bewaren, kon hij ons in zijn boek een overtuigend beeld geven van de manier waarop wij door correspondenten en andere nieuwsvoorzieners in het ootje worden genomen. Zijn collega’s namen het hem niet in dank af, maar dat hij gelijk heeft is onmiskenbaar. Wie er even bij stil staat en er over nadenkt ziet dat het moeilijk anders kan. Het systeem van nieuwsverschaffing graaft zelf de kuil waar het in valt, het loon van de efficiency.

 

 

 

 

 

 

 

 

Revolutie

 

Voor communisten en andere linkse bewegingen heeft het begrip revolutie een positieve klank. De Franse, de Russische, de Cubaanse, de Sandinistische revolutie, het zijn allemaal politieke bewegingen waar een links iemand zich achter kon stellen. Dat geldt niet voor de nationaal socialistische revolutie[1]in Duitsland. Toch,als de Nazi’s de wereldoorlog hadden gewonnen had de wereld er als gevolg van die revolutie totaal anders uitgezien. Op een nog  ingrijpender manier anders dan dat bij een geslaagde communistische wereldrevolutie het geval zou zijn geweest.

Hoe de wereld er had uitgezien als het Stalinisme de overhand zou hebben gekregen weten we intussen. De Sovjet Unie besloeg al een groot deel van de wereld. De Sovjet Unie was een slavenrijk. De kwalijke aspecten van de industriële revolutie, zoals de milieuverontreiniging, zouden de overhand hebben gekregen en de toename van de welvaart zoals die in de westerse samenleving heeft plaats gevonden zou grotendeels achterwege zijn gebleven. De Lorenzcurve, die de verdeling weergeeft van het nationaal inkomen over de bevolking en die als de verdeling gelijk is samenvalt met de bissectrix van de hoek van de coördinaten, was nergens in de ontwikkelde wereld zo bol en dus zo ongelijk als in de voormalige Sovjet Unie.

Het is nog te vroeg om vast te stellen hoe de Chinese variant van “een communisme met een vriendelijk gezicht” zich gaat ontwikkelen. Misschien meer in de richting van het nationaal socialisme dan van het stalinisme, maar we weten het niet. Elders in de wereld is het communisme nu passé defini op wat ongelukkige restanten na als Cuba en Noord Korea. Het voordeel van hun bestaan is dat wie Puerto Rico met Cuba, of Noord en Zuid Korea met elkaar vergelijkt  ook nu nog helder ziet wat het communisme teweeg brengt voor de mensen die er het slachtoffer van zijn.

 

Het nationaal socialisme van Hitler onderscheidde zich ondermeer van het nationale communisme van Stalin door een veel grotere mate van vrijheid van de economische krachten in de samenleving. De economie in Duitsland die door de nederlaag, het vredesverdrag de hyperinflatie en de wereldcrisis in het slop was geraakt, herstelde na de machtsovername van de Nazi’s op een spectaculaire manier. Het belangrijke verschil tussen Nazi’s enerzijds en communistische en liberale landen anderzijds was hun systeem van normen en waarden. Het Nazisme hield een ontkenning in van de waarden zoals die zijn neergelegd in het handvest van de Verenigde Naties: de rechten van de mens en de democratische beginselen. Dat zijn de waarden van de verlichting die in de moderne wereld de plaats hebben ingenomen van  oudere Christelijke waarden. De Nazi’s verwierpen de democratie en het internationalisme. Hun ethiek was beperkt in scope. Alleen Duitsers werden als volwaardige mensen erkend. Internationale concurrentie nam de plaats in  van internationale samenwerking.

In Rusland werden democratie en mensenrechten niet in de praktijk gebracht, maar ze werden er verkondigd, dat wil dus zeggen er werd lippendienst aan bewezen. Ze behielden daardoor hun ideële kracht en hebben zeker  bijgedragen aan de ineenstorting van het socialistische stelsel.

Hitler verachtte de wereldsamenleving zoals die zich vóór zijn komst ontwikkeld had en zoals die zich sinds de Duitse nederlaag verder ontwikkeld heeft. Hij achtte haar in strijd met de menselijke natuur.

Hij vond de Duitse samenleving superieur aan alle andere samenlevingen op de wereld en meende dat die in een Darwiniaanse concurrentie met Amerika en Japan in de wereld de overhand zou krijgen. Hij verwachtte dan in samenwerking met Engeland de andere civilisaties te zullen onderwerpen en dienstbaar te maken aan de Duitse. Dat Duitsland die strijd ook zou kunnen verliezen achtte hij mogelijk, al moet het hem erg verbaasd hebben dat Duitsland het af moest leggen tegen de Sovjet Unie, waarvan hij de zwakheden zo goed in kaart gebracht meende te hebben. Het is waarschijnlijk dat hij daarbij de kracht van het Russische nationalisme onderschat heeft, waarvan de praktijk in Rusland tijdens de oorlog sterker bleek te zijn dan de communistische leer.

Hitler had de eerste wereldoorlog als frontsoldaat meegemaakt en leefde in Duitsland tijden de ontredderende periode na de vrede van Versailles. Aan zijn oorlogse en naoorlogse ervaringen ontleende hij een energieke haat tegen alles wat met het humanisme en internationalisme te maken had. Hij haatte het wellicht om persoonlijke redenen die we niet kennen maar ook omdat hij meende dat het  gericht was tegen de Duitse cultuur waarin hij was opgegroeid en waarmee hij zich vereenzelvigde.

Hij had in de Habsburgse Dubbelmonarchie gezien hoe ineffectief de Duitse beschaving in Oost Europa zich onder de aegis van de verlichting en het liberalisme verzette tegen het opkomende nationalisme in de Slavische landen. Hij had ervaren hoe de Duitsers en Hongaren als de twee heersende nationaliteiten concurrentie kregen van de Tsjechen en van de Oost Europese Joden en hoe zij binnen de Dubbelmonarchie politiek en economisch steeds meer van hun heersende posities kwijt raakten. Hij haatte de poging van de Duitse Habsburgers om van Oost Europa een multiculturele samenleving te maken zoals hij de Joden en de Tsjechen haatte, vooral de Joden.

Engeland en Amerika bewonderde hij. Engeland vanwege haar nationale tradities en wereldheerschappij en Amerika vanwege haar moderne industriële ontwikkeling, die hij ook in Duitsland tot stand wilde brengen.

Hitler bracht iets nieuws in Duitsland en hij personifieerde de breed gevoelde afkeer van het Weimarregime. Dat was de bevolking duidelijk en het was de reden waarom zijn populariteit voor de machtsovername in 1933 een paar maal gerezen was en gedaald. Hij daalde als het beter leek te gaan in Duitsland en hij rees als de wanhoop toenam. Hitler was een risicovol alternatief, dat begreep iedereen, maar dat risico werd aanvaardbaarder naarmate het oude regime meer in diskrediet raakte. De brutaliteit van het Nazisme was duidelijk. Het deed in dat opzicht voor het communisme niet onder. Maar wie zich Duits nationalist voelde en dat deed eigenlijk iedereen, die kon aannemen dat deze brutaliteit hem tegen dreigingen van buiten zou beschermen.

Dat de Duitse vernedering van Versailles zou worden omgezet in een triomf, dat het iedereen beter zou gaan, dat waren de hoop en de verwachting die Hitler in het zadel hielpen. Het is een misvatting dat Hitler een toevalsfactor was, iemand die door een gril van de geschiedenis zich op het verkeerde moment op de verkeerde plaats bevond en daardoor zijn land en de wereld bij toeval in het ongeluk kon storten. Hitler was wel degelijk een groot talent met grote en revolutionaire ideeën, maar naar onze Christelijke en liberale maatstaven gemeten een slecht mens, de antichrist in vrijwel alle opzichten.

 

 

[1] Revolutie betekent een  nieuwe maatschappelijke orde. De omwenteling kan met geweld gepaard gaan, maar nodig is dat niet. De glorious revolution in Engeland, waarmee in dat land de democratische orde tot stand kwam en de macht van het Parlement gevestigd werd was praktisch geweldloos. Van de andere kant kunnen bestaande regimes met geweld omver worden geworpen zonder dat er iets veranderd in de maatschappelijke orde, een verschijnsel dat zich in ontwikkelingslanden regelmatig voordoet..

 

 

 

 

una sancta catholica

 

Het symbolum Nicenum of de geloofsbelijdenis van Nicea (325 a.D.) is een door keizer Constantijn afgedwongen compromis tussen een aantal verschillende opvattingen over de natuur van de Christus en  een aantal andere theologische twistpunten, niet meer begrijpelijk voor wie de voorgeschiedenis niet kent. Het heeft in al zijn onbegrijpelijkheid gediend als het gemeenschappelijke fundament van alle Christelijke geloofsleer en levert ondermeer de tekst voor dat prachtige gezang, het credo in al die missen van Johan Sebastian Bach, Wolfgang Amadeus Mozart en Antonio Vivaldi.

Wanneer in de Middeleeuwen, waar ook in Europa, in de mis het belletje rinkelde hield iedereen even op met praten  met zijn buurman of waar hij verder door werd afgeleid en hij concentreerde zich op het wonder: de transsubstantiatie van brood en wijn in het lichaam en bloed van Jezus, opgeofferd tot redding van alle Christenen. Iedereen geloofde daar heilig in. Net zo geloofde men in de kosmologie zoals die in de Divina Commedia werd beschreven, voor een klein deel Bijbels en voor het overige afkomstig van Aristoteles en Ptolemeus. Het begrip van de wereld waarin men leefde, haar ontstaan, haar toekomst tot aan de wederkomst van Christus, de plaats in die wereld van heidenen, Joden, Mohammedanen en andere ongelovigen, daar dacht iedere Christen hetzelfde over. De Paus en de Keizer en alle andere geestelijke en wereldlijke machthebbers, die hun gezag aan hen ontleenden, waakten over het behoud van dat beeld. De gelovige Christen ontleende er zijn identiteit aan. De bijbel speelde in dat beeld een rol maar ook andere elementen maakten deel uit van het Christelijke wereldbeeld.

 

Voor Christenen die leefden onder het bewind van Tataren in Rusland, de Turken in Azië en op de Balkan en van  de Moren in Spanje hadden Paus en Keizer niet helemaal dezelfde functie maar ook zij leefden op de basis van Nicea[1], met een wereldbeeld dat nauwelijks anders was. Buiten Europa heeft het zelfs langer voortbestaan dan in het vrije Westen.

Aan het begin en aan het einde van die Ene Heilige en Apostolische Kerk stonden twee imponerende grote geesten, Aurelius Augustinus en Blaise Pascal. Beiden beschouwden de ongerijmdheden in de geloofsbelijdenis als een mysterie dat niet te begrijpen was en het geloof als iets dat te groot was voor het menselijk brein. Van Augustinus stamt het beeld van het kind dat aan het strand probeert om de zee in een emmertje te scheppen, terwijl aan Pascal de uitspraak wordt toegeschreven dat hij geloofde niet ondanks, maar omdat dat absurd was. Pascal leefde in de moeilijke overgangstijd tussen het Middeleeuwse en het wetenschappelijke moderne wereldbeeld. Hij loste in navolging van Descartes het probleem dat die dichotomie aan hem en andere geleerden uit zijn tijd verschafte op door daadwerkelijk twee werkelijkheden naast elkaar aan te nemen die onderling geen raakpunten hadden[2].

In de dertiende eeuw had een leerling van Mohammedaanse en Joodse filosofen, de erudiete Dominicaan Thomas Aquinas al geprobeerd de tegenstellingen weg te redeneren. Hij was de grootste analyticus en het beste juridische brein van de Middeleeuwen, maar geen Augustinus of Pascal. De dertiende eeuw, waarin Thomas leefde was tevens de laatste waarin de Middeleeuwse wereld in zijn oude glorie kon worden meegemaakt, daarna kwam met de verbanning van de Pausen naar Avignon, de keuze van een of meer tegenpausen, de afname van hun morele overwicht en daarmee de ruimte voor twijfel aan het oude wereldbeeld. Het ontstaan van de reformatie en het mislukken van de contrareformatie maakte het ondenkbare waar:

de leer van Nicea en het wereldbeeld van Dante waren niet langer onaantastbare waarheid; de knop voor de Verlichting werd omgedraaid in Avignon.

 

 

[1] Armenen zijn monophysieten net als de Kopten

[2] Van Francis Bacon naar onze landgenoot Herman Dooyeweerd loopt een andere lijn die het verschil tussen het Christelijk en het wetenschappelijk wereldbeeld niet zoekt in de wereld zelf maar in de wijze waarop de werkelijkheid door mensen wordt waargenomen. Spinoza tenslotte creëerde in de zeventiende eeuw een Godsbeeld dat paste in de nieuwe werkelijkheid, maar dat door zijn tijdgenoten massaal als atheïstisch van de hand werd gewezen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

democratie in Amerika

 

 

Toen de Tocqueville in de dertiger jaren van de negentiende eeuw zijn beroemde boek schreef over de democratie in Amerika, bestond dat als politiek systeem niet in de rest van de wereld. Amerika zelf was toen nog geen vijftig jaar een zelfstandige staat. De grote immigratie daar moest nog komen even als de grote interne trek van het Oosten van de VS naar het toen nog wilde Westen.

Wat iedereen die het boek leest opvalt is dat niettemin de VS en hun democratie zoals wij die hebben leren kennen in de tweede helft van de twintigste eeuw al anderhalve eeuw eerder bleken te bestaan. Wij veramerikaniseren nu, dat wil zeggen, Europa en de rest van de wereld hebben democratie, mensenrechten en de gelijkheid van alle burgers met de daarbij behorende samenleving van Amerika overgenomen.

Dat proces is in Europa niet zonder horten of stoten gegaan. De Tocqueville zelf met zijn aristocratische achtergrond zag de bezwaren helder: De middelmaat regeert en voor excellentie is geen ruimte. Dat wil zeggen, excellentie is een noodzaak voor de groei en vooruitgang van de samenleving, maar de publieke erkenning ervoor blijft uit; de excellentie werkt in het verborgen en haar resultaten bereiken de samenleving via de achterdeur[1].

In het Duitsland van de negentiende eeuw, dat een soortgelijke bloei en groei doormaakte als de Verenigde Staten, was er geen democratie. Wel was er een eigen variant van de Verlichting. En bestond er een rechtstaat, maar de samenleving bleef er hiërarchisch, d.w.z. ondemocratisch. De staat was in het keizerlijke Duitsland niet een middel om de burgers hun rechten te verschaffen, maar vormde een doel op zich. De Duitsers waren onder Wilhelm II onderdanen, geen burgers.

 

Bij Hitler en de nationaal socialisten kwam er een vorm van  gelijkheid van iedereen onder de leider, ongeveer zoals die onder Stalin in de Soviet Unie bestond, maar nog steeds geen democratie: Het Duitse volk, ook voor zover dat buiten de staatsgrenzen leefde in Oostenrijk en Oost Europa, nam bij Hitler de plaats in van de staat als het subject van politiek handelen. Het werd daarbij niet vertegenwoordigd door een parlement of een gekozen president, maar door een leider, die zich zelf als zodanig had opgeworpen, i.c. door Hitler zelf.

Maar het “Alle Menschen werden Brüder”, de tekst van het slotkoor uit Beethovens negende symfonie, is wel degelijk ook een Duitse gedachte. Hij stamt van Immanuel Kant, die de ethiek van de Verlichting formuleerde en filosofisch onderbouwde. In Duitsland zelf werd daar nooit een politieke vorm aan gegeven[2], dat gebeurde in Amerika. De fraternité van de Franse revolutie eindigde met de guillotine en aan de Duitse Brüder was geen beter lot beschoren. De Duitse variant op de Verlichting en de industriële revolutie eindigde in Auschwitz en Treblinka. De democratie zoals wij die nu kennen stamt uit Amerika.

[1] Zoals de taalkunst het overheersende element was in de Griekse beschaving en de muziek in Europa in de korte periode tussen de Middeleeuwen en de industriële revolutie, zo zijn de natuurwetenschappen dat nu. De meest talentvolle mensen werken op dat terrein en de Nobelprijzen zijn de enige vorm van publieke erkenning voor de grote prestaties die daar geleverd worden. Van wat in de wetenschap gebeurt dringt maar weinig door tot het grote publiek en ook de vertegenwoordigers van dat publiek, de media en de politici, zijn slecht op de hoogte. Toch zou de techniek die de industriële samenleving draaiende houdt en waar we allemaal van leven  ondenkbaar zijn zonder de wetenschap.

[2] In 1848 heeft het er even naar uitgezien, dat ook in Duitsland de parlementaire democratie het zou winnen van de nieuwe autoritaire staat, maar het parlement van Frankfurt bleek niet opgewassen tegen de Pruisische staat van Bismarck.

 

het begrip staat

 

 

De Encyclopédie definieert het begrip staat (Frans état, Latijn res publica) als volgt: terme générique qui désigne une société d’hommes vivant ensemble sous un gouvernement quelconque, heureux ou malheureux. Zij acht deze definitie gelijkwaardig aan de definitie van Cicero : « multitudo, juris consensu et utilitatis communione sociata « , hetgeen zij vertaalt als « une multitude d’hommes joints ensembles par des intérêts et des lois communes, auxquelles ils se soumettent d’un commun accord », maar wat ik zou willen vertalen als een groep mensen die zich rechtens verbonden hebben met het oog op een gemeenschappelijk nut.

Het (onvolledige) citaat van Cicero is uit De Re Publica, boek I (39). De volledige versie luidt :

Est igitur, inquit Africanus[1], res publica res populi, populus autem non omnis hominum coetus quoquo modo congregatus, sed coetus multitudinis iuris consensu et utilitatis communione sociatus. (eius autem prima causa coeundi est non tam imbecillitas quam naturalis quaedam hominum quasi congregatio; non est enim singulare nec solivagum genus hoc, sed ita generatum ut ne in omnium quidem rerum affluentia.)

 

Deze is dus wel wat uitgebreider dan het citaat in de Encyclopédie. Het relevante gedeelte, ruw vertaald, luidt als volgt: “het gemene best (de staat) is een functie van het volk, maar volk hierbij te verstaan niet als iedere willekeurige verzameling van mensen, maar een die zich houdt aan zelfgestelde regels en met een gemeenschappelijk belang.

 

État is afgeleid van het Latijnse status, en dat betekent stand. In de Europese staatkundige context heeft de betekenis van het woord état een uitbreiding ondergaan. Naast stand, in de zin van de stand van de adel of de burgerij, betekent  het ook staat als in de  “staat der Nederlanden”. De uitgebreidere betekenis  kreeg het in de zeventiende eeuw, toen de Zonnekoning met enig recht kon zeggen l‘ état, c’est moi.

Volgens d’Alembert en Diderot zou de oorspronkelijke betekenis van het woord zijn geweest: “corporatie”, d.w.z.  samenwerking van mensen gericht op een gezamenlijk doel, vergelijkbaar dus met res publica in de definitie van Cicero. Etymologisch lijkt die verklaring niet juist. Status in het Latijn is een afleiding van sistere en dat betekent tot stand brengen. Status was oorspronkelijk het tot stand gebrachte en kreeg de bijbetekenis van rijkdom, vermogen en later van maatschappelijke stand.

De algemene betekenis van een georganiseerde groep mensen en met name die van (door morele of door rechtsregels) gebonden doelgemeenschap, die de Ecyclopédie “état” wil geven is lijkt me nieuw, maar dat neemt niet weg dat die bijzondere doelgemeenschap een begrip is dat om een passende uitdrukking vraagt. Het is in zekere zin jammer dat “status” de door de Encyclopédie gegeven betekenis niet gehouden heeft[2], want er is nog steeds geen goed woord in de moderne talen dat de daar gegeven definitie of die van Scipio dekt.

De begrippen samenleving, beschaving, volk en stam hebben elementen gemeen. Ze lijken een gezamenlijke biologische oorsprong ter hebben, biologisch in de zin van voorjuridisch. Dat prejuridische werd in de achttiende eeuw aangeduid met het Latijnse woord naturalis zoals in de uitdrukking ius naturale, natuurrecht. Het natuurrecht is een vorm van recht die niet alleen aan alle mensen gemeen is, maar ook in tijd aan de door de mensen zelf gemaakte vormen van recht vooraf gaat.

Staat is de bij uitstek juridische vormgeving van een autonome leefgemeenschap van mensen. Het is geen natuurrechtelijk begrip, in de zin waarin Volk, Reich en Führer dat bijvoorbeeld bij Hitler wel zijn. Sebastian Haffner lijkt zoiets op te merken in zijn Amerkungen zu Hitler, maar het aspect heeft bij historici in het algemeen niet erg veel belangstelling gekregen.

 

 

 

 

[1] Scipio, de overwinnaar in de Afrikaanse oorlog. Zijn volledige naam was: Publius Cornelius Scipio Aemilianus Africanus minor Numantinus

[2] Sinds de Duitse staatsrechtgeleerden uit de negentiende eeuw betekent staat niet alleen meer het juridische aspect van volk of leefgemeenschap maar veel eerder de overheid, bestaande uit een ambtelijke en een politieke component. De staat is niet meer de uitdrukking van het volk maar staat als machthebber tegenover het volk, ongeacht of dat gebeurt in een autocratisch of een democratisch jasje.

 

 

 

 

 

 

 

 

Schreibtischmörder.

De grootste moordenaars in de geschiedenis zijn de schrijftafelmoordenaars. Het blijkt veel gemakkelijker om mensen die je niet kent van afstand te vermoorden, dan iemand van vlees en bloed die voor je staat. Als op Twitter iemand zegt zo’n zin te hebben om een vuurpijl te richten op een hoofddoek dan is het de idee van een vuurpijl op de idee van een hoofddoek. Met die hoofddoek wordt niet het meisje mee bedoeld dat bij de bakker in de winkel staat,  de dame uit het ziekenhuis met wie je een  afspraak komt maken bij je dokter of tegenwoordig ook de dokter zelf. Het zou daar bij de bakker of in de kliniek bij niemand opkomen met vuurpijlen te gaan schieten, maar het komt dus wel op bij de twitteraar achter haar computer.

Hoe komt dat en hoe zit dat met die abstracte moordlust? Zouden Hitler en Milosevitch net zoveel levens op hun geweten hebben gehad als ze eigenhandig aan het moorden hadden moeten meedoen? Ja denkt U of zegt U, al die kampbeulen die met behulp van het Vaticaan of van de Zwitserse autoriteiten naar Zuid Amerika zijn gevlucht, hebben zich daar immers ook als brave burgers gedragen en de meesten waren dat voor de oorlog in het Duitse burgerleven toch ook? Dus links eigenhandige moordenaar en rechts brave burger, dat kan best. Toch is dat wat anders. Psychologisch zijn mensen bewijsbaar tot veel in staat als een legitiem gezag daar opdracht toegeeft en als andere mensen het ook doen. Maar Himmler zag goed in dat kampbeul zijn zo tegen de natuur van de meeste mensen ingaat dat alleen grote maatschappelijke pressie  de beulen daar toe brengen kon. Dat geldt niet voor de geestelijk gestoorden die men onder die beulen ook wel aantrof. Maar het soort mensen dat met plezier moordt en martelt handhaaft zich niet gemakkelijk in een normale samenleving, ook niet in die van de nazi’s.

Het is niet voor niets dat men in Nazi-Duitsland eerst de Joden moest ontmenselijken voordat men ze vermoorden kon. Je vermoordt geen medemens uit vrije wil als je normaal bent en dat is maar gelukkig ook.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Francia.

 

 

One of the interesting aspects of history is the opportunity it provides  to observe the development of ideas and the meaning of words. Even of words that signify something solid like a geographical area but more specifically  a complex concept like a culture or a country.

Take for instance the word France or Frankreich or Francia. This is the country of France in three different languages.

The word started its career in the fifth or sixth century AD as the name of a confederation of German tribes in the present border area of Germany and the Low Countries. The confederation was called Franks, which stands for “the free people”.

The name got renown internationally as the result of conquests of king Chlodvig, the first of a number of French Louis’ and German Ludwigs that ruled over France and Germany during the Middle ages and in modern days.

Chlodvig or Clovis and his descendants, the Merovingians, ruled over an area that covered the old tribal heartland of the Franks and a part of present France. The second royal house of the Franks, the Carolingians, ruled over a much wider area, coinciding approximately with the present EU in its original form of ‘the Six’’. That larger Carolinian empire was soon broken up. Initially it was divided in three and later it was reduced to two parts: East and West Francia.

The Franks who lived in the South Western part of the realm were assimilated by the local population and adopted Latin for their daily language in the form wherin it was spoken in the former Roman  province. The Northeast continued to speak its own language, which they called “the peoples language” or Dietsch. The bastard Latin developed into French and the Dietsch is now called Deutsch or German.

One of the earlier Carolinian kings was one of those remarkable individuals that arrive once in every few hundred years that single-handedly appear to change the course of history. Charlemagne conquered a large part of the present Western Europe and left it with a new destiny, totally different from the way he found it. He acquired the title of Roman Emperor in the process.

Roman Emperor had been the title of the sovereign of the Roman civilization that covered a huge area around the Mediterranean Sea for more than a thousand years. To become emperor meant to receive recognition as the leader of that civilization. That was more than even Charlemagne could claim. It was the Roman pope that crowned him emperor for his own purposes, but the real Roman Emperor was the sovereign of Byzantium, the ruler of part of the Eastern Mediterranean.

The Pope had been the most influential of Christian prelates, due to the fact that he was the bishop of Rome, the ancient capital of the Roman Empire. The emperor Constantine the Great had moved the seat of government to the east, to Byzantium or Constantinopel at the Bosporus and the Pope had as a consequence lost much of his influence. By appointing an emperor of his own in addition to the emperor of the East, he  stood to regain some of that influence or at least to reduce  his dependence on the East.

For Byzantium, as it was called at the time, this was  a minor setback. Western Europe, however, with its newfound destiny became in time a force to be reckoned with. The name of Rome still held sufficient magic to transform the position of what was in effect  a tribal chief into one of the players in the Mediterranean world. Nobody, except for the Pope and the Franks themselves recognized Charles as Roman Emperor. The emperor of Byzantium reigned over a much larger and an infinitely more civilized part of the world. Western Europe, however, received recognition as Francia by Byzantium and from the Arab Caliphs, the two powers of the day.

The southwestern Part of Francia had the contacts the major Muslim Centers in the Mediterranean: Andalusia, Egypt, Syria and Mesopotamia. That part of the Carolingian world came to consider itself Francia and the Eastern part called itself das Heilige Roemische Reich Deutscher Nation or the Holy Roman Empire in Germany.

 

In Byzantium and the Arab countries people from Western Europe were called Franks, regardless if they came from present France, Germany or elsewhere in Western Europe. They were Franks as long as they were Latin Christians that recognized the Pope as their spiritual, and the (German) emperor as their nominal secular leader. Franks they have been called in the lands of the Islam and the Greek Orthodoxy and it meant much the same as Europeans.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Karen Armstrong.

 

 

Karen Armstrong lijkt niet de eerste de beste te zijn als je ziet wat ze allemaal gedaan heeft. Zij is ooit haar carrière begonnen als non. Als Rooms Katholiek vrouwelijk geestelijke dus,  maar is na zes jaar weer uitgetreden. Ze heeft in Oxford gestudeerd en daar ook moderne literatuur gedoceerd. Ze gaf een tijdlang  les aan een modern opleidingsinstituut voor Joodse rabbijnen, het Leo Baeck college en is erelid van de Vereniging voor Moslim Sociale wetenschappen. Ze lijkt  een typische vertegenwoordiger  van de moderne theologie, zoals we die ook in Nederland kennen uit de Katholieke 8 Mei Beweging. Behalve boeken en een televisieserie over de Islam heeft zij onder meer werken over vrouwentheologie, de invloed van Paulus op het Christendom en een boek over middeleeuwse Engelse mystiek op haar naam staan.

Theologie hoort  net als het wetenschappelijke socialisme  tot de wetenschappen die nu eenmaal uit hun aard niet onafhankelijk en waardevrij kunnen zijn. Zij dienen, om in de woorden van Marx te spreken, niet om de wereld te leren kennen maar om haar te veranderen. Onder omstandigheden ook, zou men daar aan toe kunnen voegen, om haar te bewaren in de oude toestand.

In een artikel, waarvan de vertaling stond in Vrij Nederland van 3 november 2001, geeft Armstrong een verklaring voor de woede van de Islamitische wereld, waarvan de 11 September gebeurtenissen van dat jaar als een uitwas beschouwd kunnen worden. De oorsprong zoekt zij in navolging van Edward Said in de koloniale tijd. Nadat de sociale en economische ontwikkelingen in Europa aanvankelijk tot bewondering en navolging hadden  geleid en ook tot een zekere modernisering van de Islamitische wereld, was daar later een ommekeer in gekomen.

De belangrijkste oorzaak daarvan zijn de aspecten van de modernisering die volgens haar ook in Europa tot bloedige revoluties, terreur, volkenmoord, gewelddadige godsdienstoorlogen, de plundering van het platteland, uitbuiting in de fabrieken en geestelijke malaise hebben geleid en tot een ernstige wetteloosheid in de recent geïndustrialiseerde megasteden. De ontwrichting van de bestaande samenleving en de ondermijning van oude normen en waarden. Datzelfde  zien we nu ook in de ontwikkelingslanden, waaronder de Islamitische. Daar vindt die ontwikkeling alleen noodgedwongen binnen een veel kortere periode plaats dan vroeger in Europa.

De lezers van Vrij Nederland bevinden zich hier meen ik op bekend terrein. Het is in links-liberale kring sinds lang heersende leer om de moderne Europese geschiedenis als extreem gewelddadig en de voorafgaande Renaissance en Middeleeuwen als vreedzaam, zij het arm en onderontwikkeld af te schilderen.

Beide aspecten van deze leer zijn echter geschiedkundig onhoudbaar. De moderne tijd was relatief gesproken niet gewelddadig en de Middeleeuwen waren niet vreedzaam. Het zijn in hoofdzaak onze normen tegenover geweld die veranderd zijn. Men is onvoldoende op de hoogte van de hoeveelheid moord, terreur, genocide etc. die tot het leven van alledag in de geschiedenis behoort. Dat geweld heeft er onder meer toe geleid dat de wereldbevolking vóór de achttiende eeuw, ondanks veel grotere geboortecijfers dan tegenwoordig, nooit boven de paar honderd miljoen is uitgekomen.

Die Middeleeuwen bestonden in de Arabische landen nog volop toen de Europese mogendheden daar in de negentiende eeuw ingrepen en voor het eerst sinds de veertiende eeuw een vorm van interne vrede brachten. Wie zich van de toestand in de Arabische landen in die tijd op de hoogte wil stellen kan met vrucht de uitvoerige studie lezen van de franse schrijver en politicus De Lamartine, Reis in de Oriënt. Hij beschrijft wat hij met eigen ogen gezien heeft van de wreedheid en wetteloosheid die heersten in de Levant, voor de Fransen daar orde op zaken stelden. Dat de inwoners van die landen gelukkig waren met de vervanging van hun Turkse meesters door Europeanen is begrijpelijk. Dat zulke dankbaarheid nooit lang duurt is evenzeer begrijpelijk en dat per saldo niemand erg blij is wanneer zijn binnenlandse aangelegenheden in belangrijke mate door buitenlandse mogendheden worden bepaald, spreekt eigenlijk wel van zelf.

Wat juist is in het betoog van Armstrong is dat de moderne industriële samenleving een enorme culturele verandering betekent en dat Europa meer tijd gehad heeft om aan die veranderingen te wennen dan de ontwikkelingslanden, waaronder de Dar al Islam. Het is niet vreemd dat die ontwrichtende veranderingen onlustgevoelens opwekken en ook niet dat die zich richten tegen de bron van al die veranderingen, het Westen en vooral Amerika. Terecht is dat natuurlijk niet, want alles bij elkaar hebben de landen in de Oriënt veel aan  Europa en Amerika te danken en zou de ellende daar niet te overzien zijn als het westen zijn handen van de Oriënt zou aftrekken. Maar dit soort dingen gebeuren ongeacht of zij terecht of ten onrechte zijn. Daarom is een apologie als Armstrong schreef vrij zinloos. De boosheid van de Dar al Islam is zoiets als de klimaatverandering. Een natuurverschijnsel, je moet je dijken ertegen verhogen en minder olie verstoken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

l’art d’histoire

In Frankrijk bestaat de traditie dat politici erudiet zijn en beschikken over intellectuele vaardigheden. In de negentiende eeuw werd de bekende dichter en schrijver Alphonse de Lamartine minister en in de twintigste onder De Gaulle de niet minder  bekende André Malraux. De Gaulle zelf heeft werken geschreven die voor die van Churchill niet onderdoen en ook François Mitterand en Giscard d’Estaing hebben een boek op hun naam staan. Dat stelde wel niet zoveel voor, met name het boek van Giscard niet. Maar hij deed het toch maar en een echt boek, dat zou Den Uyl niet gepresteerd hebben, die toch geldt als onze meest intellectuele politicus van na de oorlog. Helemaal eerlijk tegenover de PvdA is dat overigens niet, want de oude Drees, die helemaal geen intellectuele pretenties had heeft een aantal voortreffelijke publicaties op zijn naam staan. Of iemands ervaring als politicus hem een betere dichter maakt weet ik niet en evenmin of dichterlijk talent helpt in het politieke métier, maar voor historici is de combinatie vruchtbaar.

De beste geschiedenisboeken worden geschreven door mensen  die zelf geschiedenis hebben gemaakt. Churchill, De Gaulle en Henry Kissinger zijn recente vertegenwoordigers van die school, Thucydides was de oudste en de beste. Maar je hoeft geen minister president of rechterhand van de president van de VS te zijn geweest om een goed historicus te zijn.  George F. Kennan was ambassadeur in Moskou aan het begin van de koude oorlog en ook Gibbon had geen absolute topfunctie, maar wel politieke verantwoordelijkheid en toegang tot het proces waarmee uit rauwe waarnemingen historische feiten worden gecreëerd.

 

 

 

 

Tiran.

 

 

Het Griekse woord Tyrannos en het woord princeps van Machiavelli, meestal vertaald door vorst, betekent hetzelfde, alleenheerser. In het Grieks had het doorgaans de connotatie dat de betrokkene zijn macht verworven en niet ge-orven had, maar op Sicilië had men een tijdlang een erfelijke tirannie en ook (vreemde) koningen werden alternatief wel als basileus of tyrannos aangeduid.

Caesar was in deze zin een tiran, maar als hij zo door Cassius genoemd werd was dat wel degelijk pejoratief bedoeld. Dat is ook wel logisch, want in Rome was zelfs de titel rex, of erfelijk koning, verdacht en het is de koningskroon die Caesar aangeboden werd en die hij geweigerd had, maar niet beslist genoeg geweigerd had, die hem de das om deed.

De Romeinse koning was de klassieke alfa male, opperbevelhebber, hoofd van de civiele dienst, opperpriester en hoogste rechter tegelijk, vergelijkbaar met de rigteren in Israel en de gekozen koningen van de Germaanse volkeren tijdens de volksverhuizing. In de ogen van Romeinen en de Grieken was dit primitief en deed het af aan de waardigheid van de res publica, de polis in Griekenland. De functie van koning was in Griekenland afgeschaft en in Rome verdeeld eerst tussen twee praetoren en later de twee consuls die ieder jaar gekozen werden, terwijl de rechterlijke en priesterlijke functies door anderen werden bekleed. De kortheid van hun ambtsperiode, het wederzijdse veto en hun verbondenheid met de senaat beperkte hun macht. Dat schiep ruimte voor een senatoriale oligarchie waar iedereen die van de juiste komaf en bekwaamheid was een rol in kon spelen. Die ruimte, de senaat, waarin het bestuurlijke leven van de Romeinse republiek zich afspeelde en waar iemand zich roem en onsterfelijkheid kon verwerven werd geacht niet aanwezig te zijn waar een tiran de macht uitoefende. Daar was geen vrijheid, geen openbaar leven, daar was iedereen slaaf. Dat hierin veel waarheid school bleek toen onder Marius, Sulla, de driemanschappen en uiteindelijk het principaat van Augustus en diens opvolgers de senaat verwerd tot een reservoir van dienaren van de keizers, terwijl de discussie daar niet meer plaats vond en politiek elders werd bedreven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het kenmerk van revoluties

 

 

 

Een echte revolutie vindt plaats wanneer het gezag van de overheid verdwenen is en de mensen of een andere overheid erkennen of helemaal niemand. In het laatste geval ontstaat anarchie en chaos.

 

Het gevaar van anarchie en het ontbreken van een aantrekkelijk of zelfs maar aanvaardbaar alternatief is de reden dat wrede en onrechtvaardige regimes zoals dat van Saddam Hoessein het zolang uithouden. Anarchie is erger dan onrecht en een wrede dictator die de orde handhaaft is beter dan het voortdurende gevaar dat iedereen bedreigt om door zijn buurman vermoord te worden.

 

Een geslaagde revolutie vooronderstelt een aanvaardbaar alternatief. Doorgaans probeert het zittende regime het ontstaan van dat alternatief te voorkomen en dan ontstaat een kringloop van geweld die of leidt tot een bloedige revolutie of tot onderdrukking en verheviging van de repressie door het zittende regime.

 

Voorbeelden van vreedzame revoluties waren de regimewisselingen in het Oostblok rond 1990. De communistische regimes en de door hen gepropageerde maatschappelijke organisatie hadden alle krediet bij de bevolking verloren en een alternatief in de vorm van een westers regime was via de televisie en andere communicatiemiddelen aan de bevolking van de communistische landen voorgehouden.  Regimewisseling was mogelijk en aanvaardbaar en het geloof in eigen kunnen was bij de communisten zo helemaal verdwenen dat van een gewelddadig verdedigen van de status quo werd afgezien.

 

Een ander voorbeeld was de machtsovername van Hitler. Die vond plaats na verkiezingen die hij weliswaar gewonnen had maar die hem geen parlementaire meerderheid hadden opgeleverd. De steun bij de bevolking voor de Weimarrepublik was niettemin praktisch van de ene op de andere dag verdwenen en het Ermächtigungsgesetz, waarmee Hitler de macht aan zich trok, kwam er zonder slag of stoot door. Ook de politieke partijen, zoals socialisten en communisten, die daarvan het ergste moesten vrezen deden niets en als gebiologeerd door een slang liet iedereen Hitler zijn gang gaan.

 

Een gewelddadige revolutie was de Oktoberrevolutie waarmee de communisten in Rusland aan de macht kwamen. De enorme verliezen in de eerste wereldoorlog hadden het tsaristische regime haar legitimiteit gekost en de democratische Doema bood geen aanvaardbaar en geloofwaardig alternatief. De communisten grepen de macht die op de grond lag omdat alle andere partijen te besluiteloos waren om hem op te rapen.

 

Macht is altijd gebaseerd op de bereidheid van de samenleving om zich te laten regeren en van groepen in de samenleving om actief met het regime mee te werken. Voor het slagen van een revolutie is het nodig dat een coherente groep met een duidelijk programma de macht aan zich trekt. Dan is een revolutie mogelijk, maar anders blijft het oude regime aan de macht, ook al bakt het er weinig van.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Mommsen.

 

In het eerste hoofdstuk van zijn Römische Geschichte schrijft Mommsen dat het bij hem eigenlijk niet om een geschiedenis van Rome gaat maar om een geschiedenis van Italië. Staatsrechtelijk mag het de Romeinse stadstaat zijn die eerst Italië en daarna de rest van de wereld onderworpen heeft, zegt hij, in wezen was het toch het volk van Italië dat dit rijk gedragen heeft.

 

Is dat zo? Het werk van Mommsen en Meinecke hoort tot het gedachtegoed van Adolf Hitler en diens generatie. Zij denken in naties (Völker) en houden niet van het rationele karakter van stadstaten met hun constituties. De Duitse geschiedwetenschap uit die tijd heeft geen oog voor de bestuurlijke voordelen van stadstaten in tijden toen de communicatiemogelijkheden nog zo veel beperkter waren dan tegenwoordig. Grotere staatkundige eenheden waren in de Oudheid geen aanrader, bezien tenminste vanuit het belang van de burgers. Dat gold voor de Oudheid, maar ook voor het Europa van vóór negentien honderd. Daar staat tegenover dat in militair opzicht stadstaten alleen in onderlinge samenwerking en met hulp van de omstandigheden tegen de grote natiestaten zijn opgewassen. De Kleinstaaterei waarmee Duitsland ook in Mommsens tijd nog te maken had, was een van de oorzaken waarom Duitsland in macht zo achter was gebleven bij de twee grote natiestaten van Europa, Engeland en Frankrijk en de reden waarom het tegen Napoleon het loodje had gelegd. De vereniging van het Duitse rijk onder Habsburg en/of Hohenzollern had  de hele negentiende eeuw lang op de agenda gestaan van Duitse Politiker en Historiker. Rome was een goed voorbeeld van wat zo’n natie zou kunnen bereiken, maar dan als volk en niet als stad; als land en niet als gemeente. Mommsens geschiedenisopvatting paste bij de Zeitgeist  maar was zij juist? Zij onderschat de invloed die de omstandigheden uit het begin van een culturele organisatie hebben op het latere verloop. Ik neem een voorbeeld uit een heel andere context.

 

Toen mijn Amsterdamse Advocatenkantoor ooit een kantoortje van zes man overnam in Rotterdam was niet iedereen overtuigd dat dit kantoor qua bedrijfscultuur bij ons zou passen. Maar wat doet het er toe dachten de meesten, het is de bedoeling dat het in een paar jaar tijd tussen de veertig en tachtig advocaten zal hebben en dan zal het toch onherkenbaar zijn geworden. Nou, dat groter worden gebeurde ook, het nieuwe kantoor groeide als kool en in een paar jaar tijd had het de bedoelde omvang. Maar het had ook nog steeds de bedrijfscultuur van het kleine kantoortje dat we ooit hadden overgenomen.

 

Niet alleen staatsrechtelijk, ook cultureel is Rome steeds een roverstaat[1] aan de Tiber gebleven. De stad Rome vormde  het raamwerk waarbinnen de hellenistische beschaving rond de Middellandse Zee het bijna achthonderd heeft kunnen uithouden; daarna een periode van nog eens duizend jaar onder de hoede van Rome’s dochterstad Byzantium. Zelf heeft Rome de wereld het Romeinse recht geschonken; de staat was in technisch organisatorisch opzicht state of the art, het heeft een aaneengesloten periode van honderd jaar vrede voortgebracht ten tijde van de adoptief keizers en dat is het eigenlijk wel.  Wat er aan literatuur en andere culturele uitingen was, is navolging van de oude Grieken. Filosofie idem dito en wetenschap was er niet.

 

Het rijk van de stad Rome is te gronde gegaan aan haar begin: Het heeft zich ook in de keizertijd niet kunnen ontworstelen aan haar parasitaire karakter. Toen het niet meer met geweld in stand kon worden gehouden bleef er te weinig over waar het van leven kon en dus viel het in duigen.

[1] In de zin waarin roofridders in de middeleeuwen leefden van wat anderen opbrachten, zonder zelf een productieve bijdrage te leveren.

 

 

 

 

Kapitalisme of ondernemingsgewijze productie

 

 

 

Kapitalisme is via het marxisme het algemeen gebruikte woord geworden voor een samenleving die democratie kent en een ondernemingsgewijze productie. Deze productiewijze onderscheidt zich van de ambachtelijke die er in Europa aan voorafging door grootschaligheid en kapitaalintensiviteit. Zij is op de markt is gericht en niet op plaatselijke afnemers.  Zowel de productie als de financiering ervan komen voort uit de internationale handel op grote schaal,die al in de Middeleeuwen bestond.

De nieuwe vorm van productie wordt niet langer beheerst door de gilden[1], de middeleeuwse kartelorganisaties van ambachtslieden. Bedrijfstakgewijs en regionaal ontstaan specialisaties. Er worden in de productie halffabricaten vervaardigd en gebruikt. Delen van de productie worden uitbesteed bij derden en er ontstaan grote netwerken van onderling afhankelijke producenten en handelaren.

Financiering vindt plaats door krediet van toeleveranciers, die genoegen nemen met betaling in wissels en al snel ook door banken die de wissels in disconto nemen.

 

Het land dat aan het begin van de nieuwe tijd in de zestiende en zeventiende eeuw het verste was met de toepassing van de kapitalistische technieken van productie en financiering was het land met de grootste handelsstromen, het nieuwste land van Europa, de Verenigde Provinciën.

 

De Verenigde Provinciën, dat waren de zeven Noordelijke provincies van de Bourgondische landen van Overderwaarts. De twee belangrijkste ervan waren Holland en Zeeland en binnen Holland was Amsterdam met afstand de belangrijkste stad. Amsterdam was de vrijhaven voor iedereen die om politieke en godsdienstige redenen uit zijn vaderland had moeten vluchten. Het was het belangrijkste centrum voor de economische technieken, de handelskennis,  handelsnetwerken en  culturele verworvenheden die al die immigranten hadden meegebracht.

 

Holland was door zijn ligging en het gebrek aan eigen grondstoffen al vroeg aangewezen op de bulk trade. Die diende om zich zelf van voedsel en grondstoffen te voorzien maar ook om ervoor te kunnen betalen. Holland importeerde hout en graan uit de Oostzee en betaalde met een deel daarvan voor de wijn en specerijen die het haalde uit de Zuid Europese landen en de Levant. Het had onvoldoende eigen graan om de bevolking te voeden en veel te weinig hout voor de huizenbouw en de scheepsproductie in Zaandam en Amsterdam. Hollandse transporteurs werkten met veel schepen, die een relatief grote inhoud hadden en een relatief kleine bemanning. Ze namen genoegen met kleine winstmarges. Hollandse vervoerders waren goedkoper dan alle anderen. In het midden van de zeventiende eeuw had men op een groot aantal terreinen van handel en transport de andere zeevarende naties er uitgeconcurreerd en praktisch gesproken een monopolie verworven in de handel in bulkgoederen.

 

Het onderscheid tussen handel en productie en ook tussen het produceren van goederen en dienstverlening is aan het einde van de Middeleeuwen niet meer zo duidelijk als voorheen in de ambachtelijke tijd. In Holland en Friesland werden in de zeventiende eeuw Engelse koeien vetgemest, maar of dat nu dienstverlening tegen betaling of import en herexport van koeien was?  Het kan allebei zijn en het verschil is klein. Zo ging het ook met andere producten die via de Hollandse scheepvaart op de Hollandse stapelmarkten in depot werden genomen. Soms werden ze bewerkt, omdat ze dan gemakkelijker te verkopen waren; soms, als de marge voldoende was, gingen ze er weer uit zoals ze er ingekomen waren. De basis was handel en er werd waarde aan de producten toegevoegd naarmate daar vanuit de handel vraag naar was.

 

Industrie heeft in de Republiek  niet beklijfd. Zij was afhankelijk van de handelsstromen en kon daarom even plotseling weer verdwijnen als zij gekomen was.

 

Holland en Zeeland waren de meest geürbaniseerde gebieden van Europa. Zonder handel en industrie zou de bevolking niet hebben kunnen overleven en met dit gebrek aan autonomie, zwakte en kracht tegelijk, waren de Provincies in de zeventiende eeuw uniek. Voor hun stapelvoedsel, brood, en voor de grondstoffen van de nijverheid waren Holland en Zeeland, ondanks voortdurende nieuwe landaanwinningen in de polders, afhankelijk van import. Die positie, waarin de steden ook in andere landen al eerder hadden verkeerd, was voor een heel land iets nieuws. Het betekende dat de Republiek machtig genoeg moest zijn om haar handelswegen te kunnen beschermen of in vrede moest leven met al haar potentiële concurrenten. Tot het eind van de zeventiend eeuw gold het eerste. Daarna, tot de Napoleontische tijd het tweede. Van het continentaal stelsel, de handelsblokkade van Napoleon, heeft ook geen land zoveel te lijden gehad als Nederland. Hier betekende het niet alleen gebrek aan nering maar letterlijk gebrek aan brood.

 

Deze kwetsbaarheid waarin Nederland al vroeg kwam te verkeren gold voor heel Europa tijdens de eerste en tweede wereldoorlog en zij geldt intussen voor de gehele mensheid. Het succes van de ondernemingsgewijze productie en de technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen heeft zijn eigen risico’s gecreëerd: van de zes en een half miljard mensen die er nu op aarde leven, zouden er niet meer dan een paar honderd miljoen kunnen overleven zonder de ondernemingsgewijze productie en de internationale handel.

 

 

[1] De enige  gildes die nog functioneren in de moderne tijd zijn beroepsverenigingen waaronder de Orde van Advocaten, de Notariële Broederschap, het NIVRA  en de artsenverenigingen

 

 

 

 

Paul Brill, Bill Clinton, Johnson en Obama.

 

Brill is columnist van de Volkskrant. Op 25/7/09 analyseerde hij het presidentschap van Obama en vergeleek het met dat van een paar andere Amerikaanse presidenten. Dat deed hij  misschien wat aan  de vroege kant wat Obama betreft, maar dat vond hij zelf ook wel. Ik laat de vergelijking daarom voor wat hij is op een enkel punt na. Brill vindt hem op Clinton lijken en dat doet hij naar mijn mening juist helemaal niet. Misschien wel in aanleg en talent, maar niet in opvoeding en prestaties. En ook niet in het deel van zijn carrière dat aan zijn presidentschap vooraf ging..

Obama komt uit een middenklasse milieu waarin gedisciplineerd geleefd werd. Van die opvoeding heeft hij de resultaten laten zien. Zijn academische record is indrukwekkend. Hij studeerde niet alleen cum laude af aan Harvard Law School, maar hij was daar chairman van de Law Review, wat hem in de ogen van kenners tot een van de meestbelovende juristen van zijn generatie maakt. Obama maakte politiek en wetenschappelijk carrière in Chicago, dat academisch, commercieel en politiek tot de top van de VS behoort.

Clinton kwam uit het soort milieu dat men vroeger in de Zuidelijke Staten white trash noemde, met een dronken stiefvader, die zijn vrouw en kinderen sloeg. Hij heeft zich met behulp van zijn vrouw uit dat milieu omhooggewerkt, maar er wel in zijn carrière de sporen van behouden. Hij studeerde in Georgetown, een voorstad van de hoofdstad Washington, kreeg een Rhodes beurs voor Oxford in Engeland vanwege zijn onmiskenbaar grote talent, maar studeerde daar niet af. Dat deed hij later wel aan Yale University maar zonder enige distinctie.

Clinton was een ongedisciplineerde hasjroker en een draftdodger, terwijl Obama zijn leven lang een toonbeeld van hard werken en resultaten is geweest. Clinton maakte zijn politieke carrière in het provinciestadje Little Rock, Arkansas, waar hij hoogleraar rechten, attorney general en gouverneur werd. Dat is vergelijkbaar met commissaris van de koningin in Drente, een benoeming als officier  aan de rechtbank in Assen en tot leraar aan het HBO in Emmen. Clinton is talentvol, maar heeft altijd beneden zijn kunnen gepresteerd.

Hij hervormde de gezondheidszorg niet, wat hij beloofd had, hij gaf überhaupt weinig geld uit voor nieuw beleid, terwijl hij het geluk had dat de bloei van de economie voortduurde waar zijn voorganger de voorwaarden voor geschapen had. Maar vooral, hij liet de unieke kans lopen op een blijvend goede relatie met Rusland. Hij amuseerde zich met een dronken president Jeltsin maar verzuimde Rusland op grote schaal bij te staan bij haar omvorming tot een democratische staat. Clinton heeft de kans laten liggen om de kernwapens de wereld uit te krijgen, uit Amerika en Rusland in elk geval.

Of Obama al zijn beloften waar gaat maken moeten we afwachten, maar te oordelen naar wat hij tot nu toe heeft gedaan is hij in elk geval als mens oké en dat kan van Clinton niet zonder meer gezegd worden. Daarmee doel ik niet op de relatie met die stagiaire of al die andere affaires, maar op de manier waarop hij met beschuldigingen en tegenslag omging. Op Clinton kunnen de VS evenmin trots zijn als op Lyndon Johnson. Ook over de laatste lijkt Brill beter te spreken dan hij verdient, behalve dan over zijn Vietnambeleid. Maar ook Lyndon Johnson was een dubieuze figuur die in zijn hele leven uitsluitend onderwijzer en politicus geweest is, wat geen van beide bij uitstek lucratieve beroepen zijn. Niettemin liet de man een groot fortuin na bij zijn overlijden en dat geeft te denken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zuid Afrika.

 

Iedereen heeft de neiging om bij conflictsituaties partij te kiezen. Als we besloten hebben om de ene partij gelijk te geven, dan heeft daarmee automatisch de andere in alle opzichten ongelijk. Dat beiden ongelijk kunnen hebben of beiden gelijk vanuit hun eigen standpunt, dat is niet iets wat snel bij mensen opkomt.

A plague on both your houses zegt Mercutio in de derde acte van een van de beroemdste toneelstukken van Shakespeare. Hij zelf was toen hij die woorden sprak net het slachtoffer geworden van de vendetta tussen de Montagues en de Capulets en had dus alle reden om beide partijen te verwensen, maar gebruikelijk is het niet. Gebruikelijk is om te kiezen en alle schuld te schuiven op de partij waartegen men gekozen heeft. Toch is over beide partijen verdeelde schuld heel gewoon. In de loop van  een conflict doen meestal beide partijen dingen die niet door de beugel kunnen.  Wat de eigen partij doet wordt vergoelijkt als een begrijpelijke en noodzakelijke reactie op het wangedrag van de tegenpartij. Wat de tegenpartij doet is slecht tout court en zonder voorgeschiedenis. Ik heb zelf die neiging ook, het is denk ik algemeen menselijk. In het Joods Arabische conflict lukt het mij niet om iets positiefs over Hamas of Fatah te bedenken en ben ik onvoorwaardelijk voor Israël. Iets dergelijks had de generatie van mijn ouders met Zuid Afrika.

Honderd jaar geleden konden de Boeren uit Zuid Afrika in Nederland geen kwaad doen. Zij werden door de Engelse overmacht in een hoek gedrongen en hun vrouwen en kinderen werden in concentratiekampen gestopt. Toen onze jonge koningin Wilhelmina de Gelderland stuurde om president Kruger naar Europa te brengen, kon het enthousiasme hier niet op. De Zuid Afrikanen waren onze neven, bijna onze broeders.

Sinds de Tweede Wereldoorlog is die zaak gekeerd. De uitvinders van de Apartheid konden geen goed meer doen. Apartheid is immers een vorm van rassendiscriminatie en wat dat betekende hadden we tijdens de Holocaust kunnen zien. Het ANC zagen we als een bevrijdingsbeweging en niet als een terreurorganisatie, alsof die twee benamingen elkaar uit zouden sluiten. Het ontving steun bij alles wat het deed. Linkse Nederlanders beriepen er zich in het openbaar op dat zij explosieven en wapens smokkelden om de acties van het ANC te ondersteunen. Toch deed het ANC met die wapens soortgelijke dingen als later Hamas en Fatah.

Dat ondanks of dankzij de aanwezigheid van een relatief grote blanke bevolking Zuid Afrika onder het apartheidsregime de meest welvarende zwarte bevolking had van Zuidelijk Afrika was een waarheid waarover niet gesproken kon worden. Het stuitte op een taboe. Trouwens de welvaart was wel degelijk erg ongelijk verdeeld. De blanken waren veel welvarender dan de zwarten. De meesten tenminste. Er was ook  wel een groep arme blanken, maar daar hoorde je nooit van. En dat het onderwijs voor de zwarten veel beter was dan in alle buurlanden, zeker in de tijd vóór het getroffen werd door een ANC boycot, dat heb ik in Nederland maar zelden gehoord of gelezen. Als gevolg van die boycot en van de explosieve bevolkingsgroei ondermeer door immigratie uit de buurlanden is de relatieve armoede van de zwarten sinds de hoogtij dagen van de apartheid toegenomen. Het gaat met de armoede en het geweld in Zuid Afrika onder het bewind van het ANC van kwaad tot erger. Nog steeds is het geen vergelijk met de armoede en het geweld in Mozambique, Angola of Rhodesië, want de illegale emigratie uit die landen naar Zuid Afrika blijft onverminderd groot, maar Zuid Afrika is niet meer de uitzondering die het vroeger was.

Niemand zal beweren dat de zwarten het in Zuid Afrika beter hadden voor de afschaffing van de Apartheid, maar  dat komt omdat niet alles in welvaart te meten valt. We kunnen met onze humanistische achtergrond niet aanvaarden dat een zo groot deel van de bevolking als tweederangsburgers behandeld wordt. Maar kijkt men alleen naar inkomen, scholing, huisvesting en andere uiterlijke tekenen van welvaart voor de arme meerderheid, dan is die  wel degelijk achteruit gegaan. De Klerk, Botha en Vorster deden het puur bestuurlijk beter dan hun zwarte opvolgers, gemeten aan alle criteria die we daar in het algemeen voor aanleggen. Alle criteria, met uitzondering van de discriminatie van de gekleurde bevolking. Dat het regime waar zij leiding aan gaven het ergste was dat de wereld kende is iets wat de antiapartheidsbeweging hier altijd beweerd heeft en dat is domweg niet waar. Het MPLA[1] regime moordde op veel grotere schaal en joeg de evolués en etnische minderheden het land uit. Hetzelfde geldt voor Frelimo[2].

In Kosovo vormen de Roma een minderheid. Sinds de NATO daar de Albanezen aan de macht geholpen heeft gaat het de Zigeuners daar slecht. Dat geldt ook voor andere minderheden, die er in overvloed zijn zoals overal op de Balkan. Ook zij zijn tweederangsburgers  en voor hen komt er geen mondiaal protest. Zij hebben geen Nelson Mandela die het symbool kon worden voor hun onderdrukking en bovendien, we hebben gekozen voor de Albanezen.

Zuid Afrika wordt geregeerd door het ANC, dat als organisatie net zo corrupt is als de meeste zwarte regeringen in Afrika. President Mbeki werd afgezet omdat hij  met al zijn gebreken op andere terreinen probeerde een rem te zetten op de corruptie en het fatsoenlijker deel van zijn kabinet trad met hem af. Van zijn opvolger kan op het punt van corruptiebestrijding niet veel verwacht worden. Dat is treurig maar onvermijdelijk, want daarom steunde het ANC hem.

Tegen de Apartheid zijn goede argumenten aan te voeren, daar hoef je nu niemand meer van te overtuigen. Maar dat Zuid Afrika gebaat is geweest met een één-partijregime van het type ANC is een misvatting. Een onttakeling van het apartheidsregime door afschaffing van de rassenongelijkheid en vervanging door een vorm van censuskiesrecht voor een lange overgangsperiode was waarschijnlijk de betere keuze geweest. Maar dat had het tij tegen en dat heeft het nog. De armoede en het geweld tellen minder zwaar dan de ideologische zekerheid bij de meerderheid van de Europese landen dat alle bevolkingsgroepen in ieder land gelijk zijn en dat etnische verschillen niet gemaakt horen te worden. Dat dit ten koste gaat juist van de groepen die men zet te willen beschermen doet daar niet aan af.

 

[1] Movimento Popular de Libertação de Angola

[2] Frente de Libertação de Moçambique

 

 

 

Korte geschiedenis van de Lage Landen.

 

Het begin van het tegenwoordige Europa en ook van Nederland  ligt bij het efemere rijk van de half legendarische Karel de Grote. Karel stierf in 814 a.D. en had toen het grootste deel van de tegenwoordige EU veroverd op de in het Noord Oosten wonende Germaanse en Slavische barbaren en op de bewoners van het uiteengevallen Romeinse Gallië. Spanje en Portugal waren toen in handen van de Moren en bleven dat ook. Afgezien van een enkele veldtocht die eindigde toen zijn  achterhoede in een hinderlaag van de Basken viel bij Roncesvalles is hij niet in Spanje geweest . Niet lang na zijn dood werd zijn rijk verdeeld tussen zijn drie kleinzonen, Lotharius, Lodewijk en Karel.  Bij die gelegenheid kwam het gebied van de Lage Landen, de latere Benelux, bij het deel van Lotharius, de nieuwe keizer en de oudste van de drie.

Lotharius’ deel bestond uit Gallië Cisalpina ( Noord Italië) en verder het gebied van de Alpen met de passen naar Duitsland en Frankrijk en tenslotte de stroomgebieden van de Rhône en de Rijn: een deel van het oude Roomse rijk plus de enige wegen in West-Europa waar nog transport van enige betekenis mogelijk was.

Dat was een goede keus, maar het pakte anders uit dan verwacht mocht worden. Lotharingen, het veelbelovende rijk van Lotharius, kwam niet tot ontwikkeling. De naamgever overleed vroeg en zijn gebied werd verdeeld tussen zijn beide broers. Lotharingen met de  Lage Landen en de keizerskroon kwamen in handen van de  Oost Frankische heerser Lodewijk de Duitser, met uitzondering van Vlaanderen en Artois. Na deze verdeling volgde er in de Lage Landen en elders in Europa een lange periode van een onzekere en langzame politieke ontwikkeling.

In het rijk van Lodewijk de Duitser werd de volkstaal (Duits of Diets) gesproken, hetgeen wil zeggen dat de Franken, Saksen en Friezen daar  hun eigen volkstaal behielden. In het Westen en Zuiden was de oude taal van het Romeinse rijk, het Latijn, verbasterd tot een aantal dialecten, waaronder het Oud- Frans. De taalgrens liep door de lage landen maar viel niet helemaal samen met de nieuwe politieke grens. Vlaanderen was Germaanstalig maar lag in het West Frankische deel en de latere Waalse provincies van België hoorden bij het Duitse rijk.

De Lage Landen, gelegen aan de benedenloop en monding van Rijn, Maas en Schelde, behielden hun betekenis als het centrum voor transport dat ze ook al in de Romeinse tijd hadden gehad. Dat gold zowel voor zee- als binnenvaart.

In de moerassen rond de riviermondingen en aan de  kust woonden rond 800 a.D. relatief weinig mensen. Vaste woonsteden konden alleen gebouwd worden op verhoogde plaatsen, de terpen, en het aantal terpen was beperkt. Het hele moerasgebied, van de Schelde tot de Weser werd bewoond door Friezen, die leefden van veeteelt en verder van handel en visvangst. Zij kunnen als de oudste echte Nederlanders gelden. De Friezen bleven de hele Middeleeuwen door  buiten de feodaliteit. Zij golden als “vrije mensen”. Of liever omgekeerd: alleen de Friezen die zich aan de feodaliteit wisten te onttrekken bleven zich Friezen noemen. Het handvol Hollanders en Zeeuwen dat onder Frankisch bewind kwam verloor zijn Friese taal en cultuur.

Feodaliteit was een vorm van bestuur waarbij de ambtenaren van de koning met een stuk grond ‘beleend’ werden waarmee  zij in hun onderhoud konden voorzien maar dat zij ook hoorden te besturen en te verdedigen. In de tijd van de Karolingers was geld praktisch verdwenen en was  ruilverkeer de basis van de economie. De verbindingen waren slecht en het leenstelsel was een praktische manier om de bestuurambtenaren een eigen belang bij hun regio te geven en hen aan hun ambt te binden. Die leengoederen werden in de loop van de tijd zelfstandiger en de leenmannen werden onafhankelijke heersers.

Staatkundig bestonden rond 800 a.D. in de Lage Landen alleen een aantal bisschoppelijke diocesen. Atrecht-Kamerijk en Doornik ressorteerden onder het Franse aartsbisdom Reims en de bisdommen Utrecht en Maastricht-Tongeren-Luik onder het aartsbisdom Keulen. Het dun bevolkte Noorden van Nederland hoorde in zijn geheel tot het bisdom Utrecht. De feodaliteit was in 800 pas in opkomst en het duurde vrij lang voor de feodale verhoudingen in het land zich gesetteld hadden. In de tussentijd was de kerkelijke indeling de belangrijkste staatkundige vormgeving.

In de 9e en 10e eeuw was de betekenis van de grote rivieren een tijdlang eerder negatief dan positief want de Vikingen gebruikten voor hun rooftochten de riviermondingen  als de toegangspoort tot Europa. Van de vruchten van de Karolingische renaissance, een korte opbloei van de klassieke cultuur in de achtste eeuw, bleef maar weinig over. In de Lage Landen, zoals elders in West Europa, verwierven praktisch analfabete feodale heren macht  en dienden als een vorm van lokale verdediging tegen de overvallen van Noormannen en andere, lokaal opererende rovers. Alleen de kloosters behielden als een soort bakens in de duisternis de Christelijke Romeinse cultuur, die zich via hen heel langzaam verspreidde onder de primitieve Germaanse volkeren van het Noorden.

Het uitgebreide handelsnetwerk dat in voorgaande eeuwen met name de Friezen hadden opgebouwd tussen De Oostzee en de Middellandse zee kwam als gevolg van  de roerige tijden tussen 800 en 1000 in verval.

Rond het jaar 1000 hielden de Noormannenovervallen op, omdat er niet meer zo veel te roven viel en ook omdat de verdediging beter werd georganiseerd, niet in de laatste plaats door de Noormannen zelf. Die hadden  overal in West Europa belangrijke gebieden in leen hadden gekregen om ze te verdedigen tegen hun landgenoten.

Als uitvloeisel van het feodale stelsel hadden zich in de lage landen in de loop van de twee eeuwen na Karel de Grote een aantal nieuwe vorstendommen gevormd. De belangrijkste twee, Vlaanderen en Brabant, lagen in het Zuiden omdat daar de nabijheid van rivieren gepaard ging met de aanwezigheid van bewoonbare en bebouwbare grond. Er was daar landbouw mogelijk  naast  transport en handel. Al snel ontstond  ook lichte industrie, hoofdzakelijk textiel.

In het latere Holland, Zeeland en Friesland was er voorlopig niet veel te doen. Het graafschap, later hertogdom,  Gelre ontstond op dezelfde basis als een aantal eeuwen eerder Lotharingen, maar dan op lokale schaal. Een op de rivieren georiënteerde staatkundige eenheid, die een sleutelrol speelde bij  het bulktransport van goederen. Gelderse steden ontstonden aan de Rijn en Waal, de Maas en aan de IJssel. Vooral de steden aan de Maas (Roermond, Venlo) en IJssel (Arnhem, Zutphen, Kampen en Deventer)  waren aanvankelijk belangrijk. Buiten het graafschap Gelre bleef het Noorden van Nederland grotendeels horen onder de bisschop van Utrecht, die gold als een rijksgrote.

Holland, met zijn lange rij graven met namen als Dirk en Floris ontleende zijn relatieve betekenis aan de ligging aan de Rijn monding, waardoor in Vlaardingen een tol kon worden geheven. Dit recht moest moeizaam worden bevochten op de graaf van Gelre, de bisschop van Utrecht en de Duitse Keizer. In de loop der eeuwen breidden de wereldlijke vorsten hun macht en grondgebied uit ten koste van de Utrechtse kerkvorst. Na elfhonderd bloeide overal in Europa en ook hier de cultuur op, die we nu als Middeleeuws kennen.  Onder invloed vooral van de machtige Moorse rijken in het Middellandse Zeegebied.

West Europa was tot veertienhonderd cultureel een satelliet van de Islamcultuur, ongeveer zoals de communistische landen dat waren van het Westen in de tijd na de tweede wereldoorlog.

In de veertiende en vijftiende eeuw vond er onder leiding van een aan de Franse koning geparenteerde familie, het Bourgondische huis, een dynastieke concentratie van Nederlandse gewesten plaats. De Bourgondiërs, vooral Philips de Goede, brachten eenheid in het rechtstelsel en moderniseerden de financiën van de gewesten, Noordelijke zowel als Zuidelijke. Zij maakte ook een einde aan een stel hardnekkige veten die onder een aantal verschillende namen bekend zijn maar vooral als de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Door de nieuwe vrede, de vanouds bestaande goede verkeersfaciliteiten en de moderne juridisch-financiële infrastructuur van de Bourgondiërs, nam de welvaart spectaculair toe en werden de Nederlanden het meest welvarende deel van West Europa.

Brabant en Vlaanderen namen daarvan het grootste deel voor hun rekening, maar ook Holland had aandeel in de toegenomen welvaart. De internationale handel en de lakenindustrie verhuisden tijdens het  Bourgondische regime voor een belangrijk deel van Vlaanderen naar Antwerpen, dat in de vijftiende en zestiende eeuw met Genua, Venetië en Florence om de voorrang kon strijden. Gent en vooral Brugge, de centra uit de Middeleeuwen,  namen in betekenis af, ondermeer door verzanding van hun havens. In Holland ontwikkelde zich de Oostzeehandel, de veeteelt (vetweiderij) en (onstuimig) de haringvisserij, als gevolg van het uitvinden van het haring kaken. Amsterdam begon aan zijn opmars. Een  groot aantal andere steden nam deel aan de opbloei van een stedelijke cultuur van de Lage Landen die in Europa alleen in Italië en Zuid Duitsland haar gelijke vond.

Aan het einde van de vijftiende eeuw kwam de Bourgondische erfenis terecht bij het Habsburgse huis. Het Franse deel van de nalatenschap, Bourgondië en delen van Elzas Lotharingen  viel in handen van het Franse koningshuis, maar het resterende deel werd gevoegd bij de erflanden van de Habsburgers , waar ook de landen van de Spaanse kroon toe hoorden en een belangrijk deel van het heilige Roomse rijk in Duitsland en Italië. De Duitse keizerskroon, die van oorsprong niet erfelijk was, kwam definitief in hun handen.

Heel even waren de Nederlanden het middelpunt van dit grote rijk, want Karel V was hier geboren en voelde zich Vlaming, maar zijn zoon Philips II was een Spanjaard. Spaans bestuur en Spaanse belastingheffing maar vooral een godsdienstpolitiek die in strijd kwam met de gewestelijke privileges in de Nederlanden leidden hier tot een opstand, die formeel 80 jaar heeft geduurd, van 1568 tot 1648..

Tijdens deze opstand ontwikkelde zich een nationaal gevoel en ook een vorm van nationale regering. Maar niets was daarbij gepland, alles gebeurde onder druk van de omstandigheden. Er ontstond een staatsvorm sui generis, die na verloop van tijd de Republiek van de Verenigde Nederlanden werd genoemd. De soevereiniteit berustte bij de vertegenwoordigingen van de provincies, de Staten. De Raadspensionaris was hun permanente secretaris. De Stadhouder was altijd iemand uit het huis van Willem van Oranje. Deze  was de eerste aanvoerder geweest van de opstand. Zijn opvolgers waren de hoogste militaire en civiele ambtenaren van de Republiek. Tezamen bepaalden de stadhouder en de raadspensionaris het beleid in de Republiek.

De Republiek bleek een wereldwonder. In de eerste vijftig jaar van haar bestaan werd zij het culturele en economische middelpunt van de Westerse wereld. Grote koloniale gebieden werden veroverd op Spanjaarden en Portugezen. De cultuur der lage landen stond aan de wieg van de wetenschappelijke revolutie en van  de moderne democratische samenleving. De Verlichting begon hier. Helaas maakten de zuidelijke provincies van de Nederlanden er sinds de Unie van Utrecht geen deel meer van uit. Het militaire genie van de Spaanse veldheer Parma en hun grotere geografische toegankelijkheid brachten mee dat zij in Habsburgse handen bleven, eerst in Spaanse en daarna in Oostenrijks Habsburgse handen.

De voorlijkheid van de Republiek en haar verbazingwekkende welvaart brachten haar in conflict met de veel grotere en potentieel ook machtiger buurlanden Frankrijk en Engeland. Duitsland bleef tot in de negentiende eeuw verdeeld en impotent. Een reeks van oorlogen met Frankrijk dwong de Nederlanden tot een uitputtend bondgenootschap met Engeland.  Aan het einde van de zeventiende eeuw was onze stadhouder co-koning van Engeland en werd de Nederlandse schatkist aangewend voor een bondgenootschappelijke overwinning in de oorlog om de Spaanse successie.

In de achttiende eeuw was het definitief afgelopen met de hoge vlucht van de Republiek. Engeland, inmiddels Great Britain, had de voortrekkersrol overgenomen en streed een eeuw lang met Frankrijk om de hegemonie. Nederland werd een land van renteniers en landbouwers.

Aan het einde van de achttiende eeuw kwam de Franse revolutie, in Nederland begeleid door de beweging van de patriotten. Het land werd door de Fransen veroverd, die er de Bataafse Republiek stichtten. Dit was een eenheidsstaat, waarin de oude privileges van de stedelijke en provinciale regenten werden afgeschaft en een overheid naar Frans voorbeeld werd ingericht, een inrichting die in grote trekken nog steeds bestaat..

Toen in Frankrijk de revolutie werd opgevolgd door het Consulaat van Napoleon en daarna door het Franse keizerrijk  kreeg ook Nederland zijn Napoleon in de vorm van koning Lodewijk. Inlijving bij Frankrijk was de volgende  stap. In de vorm van de regering veranderde daardoor weinig. De staatsrechtelijke infrastructuur werd sterk verbeterd door invoering van een op Franse leest geschoeide provinciale en gemeentelijke indeling. Het fiscale systeem werd gemoderniseerd. Nederlandse soldaten dienden in de legers van Napoleon. De blokkade door Engeland vernietigde de laatste restanten van de Nederlandse welvaart. De koloniën gingen verloren aan Engeland.

De nederlaag van Napoleon bracht de Oranjes terug in Nederland, nu niet meer als stadhouders maar als koningshuis. Deze stap werd afgedwongen door Willem Frederik, zoon van stadhouder Willem V. Hij werd als Soeverein Vorst ingehaald door de notabelen van de Republiek, maar meende dat deze titel hem in de rangorde van de Europese vorsten op een te lage plaats zou neerzetten. In plaats van te blijven bij de unieke titel en functie van Stadhouder, koos hij voor een plaats in de rij van nieuwe Europese koningen.

Willem, die zich meer Duitser dan Nederlander voelde, had al eerder blijk had gegeven van een beperkte vaderlandsliefde door te marchanderen met Napoleon over een afruil van zijn rechten in Nederland tegen rechten in Fulda, een van de ministaatjes van het verdeelde Duitsland en een voormalig bisdom.

Ondanks deze weinig hoopvolle voortekenen bleek hij in de praktijk van het bestuur geen onbekwaam vorst. Hij gaf resoluut leiding aan een modernisering van zijn nieuwe koninkrijk, geholpen door de teruggaaf van de koloniën door Engeland. Aan dat koninkrijk was voor een korte periode ook het Zuidelijke deel van de Nederlanden toegevoegd. Dit bleek geen succes. De twee delen van de Lage Landen waren sinds de zestiende eeuw teveel uiteengegroeid. In de zuidelijke provincies brak in 1830 een opstand uit, die na wat schermutselingen leidde tot onderhandelingen en secessie van het Koninkrijk België. De negentiende eeuw bracht in Noord en Zuid Nederland een hernieuwde bloei. In  Noord Nederland vooral van de handel en in België van de industrie.

Volgens velen duurde de 19e eeuw tot aan de eerste wereldoorlog en daar is zeker iets voor te zeggen. In Nederland duurde hij dan tot de tweede wereldoorlog. In die extra lange eeuw maakte Nederland een ontwikkeling door naar een constitutioneel koninkrijk op Britse leest geschoeid. Het algemeen kiesrecht werd  in 1917 bereikt. In  plaats van de koning nam het parlement de macht in handen en waren wij dus in een aantal opzichten weer terug bij de tijd van de Republiek.

De tweede wereldoorlog heeft een grote verandering te weeg gebracht  in Nederland. Het land had in vergelijk met andere Westerse landen in Europa en overzee een achterstand gehad in zijn culturele ontwikkeling. Met een schok werd het nu in de twintigste eeuw gepositioneerd. Die schok leidde na de oorlog eerst tot angstige pogingen om terug te keren naar de vooroorlogse tijd (de wederopbouw), maar tevergeefs. In de zestiger jaren sloeg het tij om. Nederland, verloor in rap tempo de kenmerken van een negentiende-eeuwse natie en ging net als de andere Europese landen steeds meer Amerikaanse trekken vertonen.

De zuilenmaatschappij die het land verdeeld had gehouden  in een Protestantse, een Katholieke en een Humanistische gemeenschap werd ontmanteld. Nederland werd definitief een humanistische samenleving. Van preuts werd het libertijns en de godsdienst verdween als een dominante factor in het publieke leven. De economie werd gemoderniseerd. In plaats van landbouw werd de industrie een grote werkgever terwijl het dienstenverkeer, waaronder de handel en het transport, haar  belangrijke plaats bleef houden. Zeescheepvaart verloor aan belang maar de binnenvaart en het wegtransport namen in omvang toe. Rotterdam en omgeving werden aanvankelijk de economisch motor zoals later in de negentiger jaren de luchthaven Schiphol dat zou worden.

Van de zes oprichters van de Economische Gemeenschap was Nederland er een. Om onduidelijke redenen streefde ons land in het begin tegelijkertijd naar toetreding van Groot Brittannië en naar een federale politieke structuur van de gemeenschap. Deze twee doelstellingen waren niet tezamen te bereiken. Het is Groot Brittannië geworden, gelukkig maar. Een federaal Europa naar Amerikaans of Duits model zou Nederland weinig voordelen opleveren en haar unieke eigen cultuur in de verdrukking hebben gebracht

Nederland maakt nu deel uit van Europa. Het ziet er naar uit dat Europa een staatkundige periode tegemoet gaat als de Nederlanden in de periode rond 1600, een ontwikkeling sui generis. Wat het worden gaat weet niemand en een nieuwe naam zal er achteraf wel worden opgeplakt. De nationale overheden met hun verouderde apparaten is misschien geen lang leven meer beschoren maar de landen blijven in elk geval bestaan. Dat Nederland, met zijn nog steeds ideale geografische ligging hier nieuwe kansen krijgt staat wel vast. Dat het een ander soort overheid nodig heeft om die ontwikkeling vorm te geven ook.

 

 

 

 

 

 

 

 

oorlogen in de veertiende eeuw

 

 

De honderdjarige oorlog begon als een dynastieke strijd tussen de koningshuizen Valois en Plantagenet om de troon van Frankrijk. Het waren beide Franse huizen. Het bezit van de Plantagenets in Frankrijk was eeuwen lang veel belangrijker dan hun Engelse bezittingen. Het omvatte oorspronkelijk praktisch het hele Zuiden en Westen van het tegenwoordige Frankrijk. Er woonden meer mensen en het bracht meer op dan hun bezit in Engeland. Bij het begin van de oorlog was van al dat oorspronkelijke Franse bezit van de Engelse koningen alleen Guyenne nog over. Maar het Engelse Hof en de adel spraken rond 1350 al driehonderd jaar Frans, ze voelden zich Frans en de oorlog was wat hun betrof een burgeroorlog, niet een Engelse veroveringsoorlog. De Franse bevolking dacht daar anders over. De Engelsen troepen spraken een vreemde taal en gedroegen zich als vijanden. In feite begonnen de inwoners van Frankrijk zich in en na de honderdjarige oorlog voor het eerst als Fransen te voelen en niet langer alleen als Vlamingen, Normandiërs, Angevijnen, Bretonnen, Gasconjers etc.

 

Vanuit Engels nationaal standpunt bekeken was de oorlog zinloos. De meeste overwinningen kostten alleen geld en leverden niets op dan wat buit voor de soldaten. Daarvoor gold de oude zegswijze zo gewonnen zo geronnen. Oorlogen zijn kapitaalvernietigingen op grote schaal.

 

Van de veldslagen uit het begin van de oorlog zijn Crécy en Maupertuis dankzij Shakespeare in het geheugen van de mensen blijven hangen, maar hebben eigenlijk alleen de vlootslag bij Sluys en de belegering en verovering van Calais enig blijvend resultaat gehad. Met die wapenfeiten vestigde Engeland voor het eerst zijn maritieme suprematie. Bij Sluys, in het tegenwoordige Zeeuws Vlaanderen werd de Franse vloot vernietigd en door de verovering van Calais had Engeland een Franse haven die zowel vanuit het Oosten als het Westen voor zeilschepen aan te varen was en die als vesting bovendien gemakkelijk te verdedigen bleek. Zij stelde de Engelse wolexport naar Vlaanderen veilig, de basis in die tijd voor de welvaart van het land. Al die andere spectaculaire veldslagen, veroveringen en strooptochten brachten Frankrijk wel grote schade toe maar zonder een evenredig voordeel voor Engeland. Wanneer  er  nu nog animositeit bestaat tussen de beide landen dan is die tot de tijd van de honderdjarige oorlog terug te voeren. De brutale verwoestingen van de Engelsen in Frankrijk zijn alleen maar te vergelijken met de latere verwoestingen door de Fransen van het Rijnland en van Baden in Duitsland in de tijd van Richelieu en Lodewijk XIV . Er zit sindsdien een zekere parallelliteit van de nationale gevoelens van Fransen tegenover Engelsen en die van Duitsers tegenover Fransen, het soort nationale gevoelens dat pas na de wereldoorlogen iets aan het slijten lijkt..

 

Voor de gewone mensen was de oorlog een honderdjarige ramp, voor de adel en geestelijkheid gold dat minder. De eerbied voor mensenlevens was nihil, maar de hoffelijkheid tussen tegenstanders kon imponerend zijn, al werd die regelmatig afgewisseld door uitbarstingen van grote wreedheid. Die hoffelijkheid, zoals bijvoorbeeld de rouwmis die in Frankrijk werd opgedragen na het overlijden van Edward III of de manier waarom de Franse koning Jean le Bon als gijzelaar in Engeland werd onthaald, was beperkt tot tegenstanders van dezelfde stand. Met boeren en burgers uit de lagere stand werd omgegaan als met het vee van de vijand.

Hoe een zo zinloze oorlog zo lang kan duren is rationeel niet goed te verklaren. Belangrijk is te weten dat de oorlog niet tot Frankrijk en Engeland beperkt bleef, maar onderdeel was van een Europabrede burgeroorlog. Wij hadden in diezelfde tijd Hoekse en Kabeljauwse twisten, de Schieringers en de Vetkopers en de Van Heekerens en de Bronckhorsten. Onder uiteenlopende namen kwamen in die tijd op veel andere plaatsen in Europa oorlogen voor van een vergelijkbaar wreed karakter. Meestal was er voor de generatielange conflicten nergens een duidelijke reden en veroorzaakten zij overal dezelfde grote schade.

De versterking van het centrale gezag dat een einde aan de oorlogen kon maken is het belangrijkste gevolg geweest.

 

 

EU op de Balkan

 

George Konrad, de Hongaarse winnaar van de Akense Vredesprijs was niet ingenomen met het NATO optreden in Kosovo. Twaalf duizend Servische doden, dat leek hem teveel als collateral damage en over de materiële schade in het voormalige Joegoslavië spreekt hij dan niet eens.

 

Het is waar dat ook de NATO landen bij nader inzien minder blij zijn met hun eigen optreden in Kosovo dan toen ze er mee begonnen. Met name het optreden van de Albanese terroristen tegen Servische en Roma minderheden wekte naderhand veel weerstand bij NATO mensen ter plaatse. Bij de Albanese inval in het Servische grensgebied met Kosovo, heeft de NATO aan de voormalige Servische tegenstander ruim baan gegeven om de voormalige Albanese bondgenoten af te stoppen.

 

Konrad wijdt het NATO gedrag aan gebrek aan kennis van de geschiedenis van de regio en aan gebrek aan inzicht in de psychologie van de diverse etnische groeperingen.

 

Hijzelf is Hongaar en constateert dat er nu etnische Hongaren wonen in Servië, Kroatië en Slovenië en dat zij in alle drie landen worden beschouwd als ongewenste vreemdelingen, omdat de nieuwe staten op etnische grondslag zijn georganiseerd.

 

Het oude Joegoslavië was een etnische lappendeken en had ingebouwde beschermingen voor etnische minderheden die in de nieuwe staten ontbreken. Dit is vanuit het standpunt van de Westerse beschaving gezien geen vooruitgang. Het Westen had er beter aangedaan het voortbestaan van het oude Joegoslavië te garanderen. Dat was het  minste van twee kwaden. Met alle nadelen die het ook had was het een betere optie geweest dan het steunen van de nieuwe nationalisten. In elk geval had eerst voor een nieuwe paraplu voor de minderheden moeten worden gezorgd voor de oude aan de kant gezet werd.

 

Dit is kort samengevat het interview dat Konrad aan de Nederlandse televisie gaf op 26 april 2001, nu al weer ruim negen jaar geleden.

 

Wat valt hierop te zeggen? Het oude Joegoslavië werd beheerst door de ex-communist en deugniet Milosevitch. De theoretische garanties voor de vrijheden van de etnische minderheden bleken in de praktijk niet veel waard. Iedereen weet wat er in  Kosovo is gebeurd, maar kijk ook eens naar de Vojvodina. Daar is nu toevallig geen volksopstand of oorlog uitgebroken, maar dat had zomaar gekund. Duitsland en Oostenrijk, de dichtstbijzijnde Westerse buren, hebben slechte herinneringen aan het oude Joegoslavië dat beheerst werd door het russofiele Servië. Dat was een broeinest van het panslavisme en een van de meest relevante oorzaken van de eerste wereldoorlog. Kennis van de geschiedenis en inzicht in de psyche van de diverse samenstellende bestanddelen van het oude Joegoslavië brachten Duitsland en Oostenrijk juist tot steun aan de onafhankelijkheid van Slovenië en Kroatië, de op West Europa georiënteerde delen van het land.

 

Wat Slovenië aangaat is dat ook wel goed afgelopen. Slovenië heeft een relatief homogene bevolkingssamenstelling, een bijna Oostenrijkse welvaart en de onafhankelijkheid is zonder slag of stoot tot stand gekomen. Op het gebied van het huidige Kroatië daarentegen leven of leefden Italianen, Serven, Bosniërs, Hongaren en Zigeuners. De onafhankelijkheid is daar met behoorlijk wat bloedvergieten en met behoorlijk wat etnische zuiveringen gepaard gegaan. De Duitsers hebben heel wat minder reden om tevreden te zijn met de invloed die ze daar hebben uitgeoefend. Zowel Slovenië als Kroatië hebben overigens nog steeds eigen bevolkingsgroepen die niet binnen de nationale grenzen wonen en helemaal gerust kunnen we er dus ook nu nog niet op de afloop zijn.

 

Wat al de Balkanlanden en de overige gebieden van Midden en Oost Europa gemeen hebben, is dat ze vroeger, voor de eerste wereldoorlog, tot het Turkse, het Russische  of het Habsburgse rijk hebben gehoord of eerst tot het Turkse en dan tot het Habsburgse rijk. Alle drie rijken waren lappendekens van minderheden en per saldo had men daar behoorlijk mee leren leven.

In het Turkse rijk was dat een gevolg van een bewuste verdeel en heers politiek. Men gaf godsdienstige of anderszins etnische minderheden voldoende autonomie om integratie met andere nationaliteiten te voorkomen en zorgde vervolgens voor zoveel tegenstellingen dat de Turkse overheid als scheidsrechter onmisbaar werd.

Rusland, Oostenrijk en Hongarije waren in veel van de gebieden de opvolgers van de Turken en zij lieten de lappendeken voor wat zij was. De Habsburgers zorgden voor een competent en integer bestuursapparaat in de door hen bestuurde gebieden en gaven in de negentiende eeuw ruim baan aan de economische ontwikkeling. Economisch is Oost Europa in die tijd een gebied geworden waar de onderdelen van elkaar afhankelijk waren geworden en de Parijse vredesakkoorden die na de eerste wereldoorlog de regio politiek en economisch in quasi autonome delen hebben gesplitst hebben haar grote economische schade toegebracht.

 

Zonder het romantische nationalisme dat in de negentiende eeuw in Europa een overheersende rol begon te spelen, zou een ontwikkeling naar een Verenigde Staten van Oost Europa een Oost Europese Economische Unie  eigenlijk voor de hand gelegen hebben. Nu ontstond in Oostenrijk-Hongarije met de steun van Rusland een subversieve beweging die in de Slavisch sprekende gebieden naar onafhankelijkheid streefde. Kern van deze beweging waren in het Zuidelijk deel van het Rijk de Serven en in het Westelijk deel de Tsjechen. Naast de Slavisch sprekende volkeren, kende Oost Europa Duits, Hongaars, Roemeens, Albanees, Turks en Roma sprekende minderheden terwijl de onderling verschillen behalve door taal ook door godsdienst en andere culturele kenmerken werden bepaald.

 

Het lot van Oostenrijk en haar hoofdstad Wenen is iedereen bekend. Oostenrijk is een kind geworden met een waterhoofd. Hongarije is na de eerste wereldoorlog tot minder dan de helft van zijn oorspronkelijke omvang teruggebracht, waardoor het overgebleven gedeelte wel als vrijwel homogeen Hongaars kan worden aangemerkt. Hongaarse en Duitssprekende minderheden wonen nu in alle buurlanden. Alleen Slovenië is redelijk homogeen, met maar een kleine Hongaarse en Kroatische minderheid . Het voormalig Joegoslavië en Roemenie vormden in de naoorlogse periode het andere uiterste. Zij zijn of waren de oude Habsburg monarchie in het klein. Ook de overige landen hebben allemaal grote of kleinere minderheden, waar ze geen van alle goed mee om weten te gaan. Overal is men met reden benauwd dat de minderheden steun zullen zoeken bij hun etnische verwanten in andere landen. De enige goede oplossing zou zijn de oude onderbroken ontwikkeling op te pakken en te streven naar een Oost Europese Unie, een heroprichting van de Habsburg monarchie onder een andere naam en in een modern jasje.  Door de oude sentimenten die een dergelijke ontwikkeling in de weg staan zal in de praktijk de omweg via een lidmaatschap van de Europese Unie wel de enige politiek haalbare oplossing blijken, maar het resultaat is hopelijk hetzelfde: een reparatie van de vergissing van de Westerse mogendheden na de eerste wereldoorlog.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hitlers gedachtegoed.

 

Sinds Joachim Fest en Sebastian Haffner is het niet meer de gewoonte om Hitler te beschouwen als een domme huisschilder die door een gril van het noodlot aan het hoofd kwam te staan van een van de meest competente staten van de Westerse samenleving. Hitler was een evil genius, maar beslist een genius. Onder zijn leiding presteerde Duitsland aanzienlijk beter dan onder de regimes van zijn voorgangers, de Weimarrepublik en  Wilhelm II. Beter, niet in de zin van het eindresultaat, de Duitse nederlaag en beter al helemaal niet in ethische zin, maar beter in de zin van organisatorische, militaire en industriële prestaties. Het waren echt niet alleen de mislukkelingen en de Spiessbürger[1], die zich vol enthousiasme achter zijn regime schaarden, maar ook de geleerden, de filosofen en de kunstenaars. Het was eind dertiger jaren praktisch het hele Duitse volk en daartoe hoorden onder meer Werner von Braun, Martin Heidegger en Herbert von Karajan, om maar een paar namen te noemen van mensen die ook na de oorlog hun grote reputatie hebben behouden. Zij allen dachten dat de overwinning van Duitsland onvermijdelijk was en verheugden zich in dat vooruitzicht.

Hitler had ook anders dan vaak beweerd wordt een heel consistent wereldbeeld met wortels die teruggaan tot het midden van de negentiende eeuw.

Hitler was een sociaal darwinist uit de school van Spencer, Gobineau en Chamberlain. Hij verwierp het bij ons dominante wereldbeeld van Kant en Schiller. Hij moest niets hebben van het Alle Menschen werden Brüder en ook niet van een wereldsamenleving en een global economy. Hij zag zo’n wereldsamenleving waarin zonder oorlog of concurrentie werd samengewerkt stranden op de overbevolking en hij achtte haar in strijd met de wetten van de natuur. De mens heeft geen andere natuurlijke vijand dan zich zelf en zonder concurrentie tussen de samenlevingen zouden ze alle ten onder gaan. Homo homini lupus zegt het Latijnse spreekwoord en hij had zich vast voorgenomen de wolf te zijn die de Duitse samenleving naar de overwinning en dominantie zou voeren ten kosten van de samenlevingen die hij als minder vitaal[2] en krachtig beschouwde. De innerlijke tegenstrijdigheid van het toenmalige liberale wereldbeeld met haar kolonialisme en  democratie en mensenrechten was hem duidelijk. Hij bleef er lang van overtuigd dat de grootste koloniale mogendheid ter wereld dat tijdig in zou zien. Het was hem duidelijk dat Engelands eigen belangen meebrachten dat het Duitsland zou steunen in haar voornemen een hegemonie te vestigen op het Eurasische continent. Alleen een samenwerking tussen Duitsland en Engeland kon Amerika en Rusland afhouden van een wereldoverheersing en alleen een vervanging van de democratie door een rationelere filosofie kon in zijn ogen op den duur de bestaande overmacht van Europa garanderen. Dat de democratie met haar pursuit of happiness een gelukkiger samenleving beloofde dan zijn Uebermenschenwelt, dat zag hij niet of het interesseerde hem niet. Aan de eerste wereldoorlog had hij de overtuiging overgehouden dat alleen overleven er toe diende en daarvoor moest je de sterkste zijn. Daarin stonden hij en Duitsland niet alleen. De idee leefde overal sterk in het interbellum, maar is door de verschrikkingen van de tweede oorlog en vooral van de Shoa met terugwerkende kracht uit de geschiedenis geschrapt.

Het was hem zelf beter duidelijk dan zijn volgelingen dat Duitsland de oorlog die hij als onvermijdelijk zag ook kon verliezen en ook dat was voor hem een aanvaardbare uitkomst omdat die onzekerheid  nu eenmaal de manier is waarop de natuur haar werk doet. Zou Amerika de strijd winnen dan was daarmee vastgesteld dat haar systeem het betere was. Niet proberen was verzaken. Helden nemen risico’s en Hitler beschouwde zich als een held in de traditie van Karel de Grote en Frederik de Grote van Pruisen. Nog tijdens zijn leven moest de beslissing vallen over het lot der volkeren en hij had daarbij het Duitse lot in handen

Vanuit die visie moet zijn tweeslachtigheid tegenover Groot Brittannië worden gezien bij Duinkerken en wordt de missie van zijn rechterhand Rudolf Hess begrijpelijker. Dat hij daadwerkelijk deelgenoten had voor zijn opvattingen in Engeland en dat die voorkwamen in de hoogste kringen van de Britse samenleving,  staat nu wel vast. Zonder Churchill hadden zij misschien de wapenstilstand met Duitsland wel kunnen doorzetten waar Hitler op rekende. Zijn oorlogsverklaring aan Amerika was geen wanhoopsdaad maar een logisch uitvloeisel van zijn wereldvisie en zijn bondgenootschap met Japan een verstandshuwelijk, zoals zijn eerdere bondgenootschap met Stalin.

Hitler was een pure Machiavellist. Ethiek was in zijn ogen dienstbaar aan de eigen samenleving en had geen functie in de strijd tussen de volkeren. De Joden waren een volk dat hij bewonderde en haatte, maar van wie het lot in zijn ogen onverbrekelijk verbonden was met de Kantiaanse wereldsamenleving. Joden konden niet anders dan de hegemonie van Duitsland bestrijden en dat deden ze ook. Zij maakten geen onderdeel uit van een van de naties in Europa of elders in de wereld. Zij maakten gebruik van de faciliteiten van alle landen en hadden loyaliteit tegenover niemand[3]. Een wereldsamenleving waarin geen enkele natie boven de anderen verheven was, moest wel het ideaal zijn van de Joden en een voorwaarde voor de onderhuidse dominantie van dit volk zonder land. Zijn vernietiging was een voorwaarde voor de overwinning van Hitlers wereldvisie en van zijn eigen Duitse natie.

De vernietigingsbevelen die hij aan het einde van de oorlog gaf en die door Speer en anderen gesaboteerd werden omdat zij een wederopstanding van Duitsland na de oorlog zouden bemoeilijken, waren een laatste consequentie van deze visie. Zijn eigen zelfmoord was een erkenning van de nederlaag van zijn denkbeelden en tegelijk een bevestiging ervan.

 

[1] Als Spießbürger oder Spießer werden in abwertender Weise Personen bezeichnet, die sich durch geistige Unbeweglichkeit, ausgeprägte Konformität mit gesellschaftlichen Normen, Abneigung gegen Veränderungen der gewohnten Lebensumgebung und ein starkes Bedürfnis nach sozialer Sicherheit hervortun.(wikipedia)

[2] Die gedachte was in het interbellum vrij algemeen. Het élan vital van Bergson en de boeken van Hemingway bevatten soortgelijke ideeën. Als nazi’s en fascisten iets gemeen hadden was het in hoofdzaak deze van het humanisme afwijkende maatschappijopvatting.

[3] Het paradoxale hiervan is dat er misschien nooit een land is geweest waar Joden zich zo mee hebben vereenzelvigd als met Duitsland. De idee dat de Duitse Joden als groep geen loyaliteit hadden tegenover Duitsland wordt niet gesteund door historische feiten. De idee moet afkomstig zijn uit het Habsburgse rijk waarin Hitler was geboren en opgegroeid.

 

 

Hitler en de US

 

 

Toen de Tocqueville in de dertiger jaren van de negentiende eeuw zijn La Démocratie en Amerique schreef, bestond er nog geen democratie in de rest van de wereld. Amerika zelf was toen nog maar vijftig jaar een zelfstandige staat. De grote immigratie moest nog komen, even als de grote trek van het Oosten van de VS naar het wilde Westen.

Wat iedereen die het boek leest moet opvallen is dat niettemin de VS en hun democratie zoals wij die hebben leren kennen in de tweede helft van de twintigste eeuw anderhalve eeuw eerder al  bleken te bestaan. Wij veramerikaniseren nu. Europa en de rest van de wereld hebben democratie, mensenrechten en de gelijkheid van alle burgers met de daarbij behorende samenleving met een vertraging van anderhalve eeuw van Amerika overgenomen.

Dat proces is niet zonder horten of stoten gegaan. De Tocqueville zelf met zijn aristocratische achtergrond zag de bezwaren helder: De middelmaat regeert in een democratie en voor excellentie is er maar weinig ruimte. Excellentie is goed beschouwd een noodzaak voor verdere vooruitgang van de samenleving, maar de publieke erkenning ervoor blijft uit. Zij werkt in het verborgene en haar resultaten bereiken de samenleving via de achterdeur[1].

In het Duitsland van de negentiende eeuw, dat een soortgelijke bloei en groei doormaakte als de Verenigde Staten, was er geen democratie. Wel was er een eigen variant van de Verlichting en bestond er een rechtstaat, maar de samenleving bleef er hiërarchisch, en ondemocratisch. De staat was in het keizerlijke Duitsland niet alleen maar een middel om de burgers hun rechten te verschaffen. Zij vormde een doel op zich. De Duitsers waren onder Wilhelm II onderdanen, geen burgers. De keizer was het symbool van de natie en het hoofd van een sociale piramide. Hij had wel iets meer macht dan een constitutionele vorst in een democratie, maar het meeste daarvan was schijn. Duitsland werd niet door hem of door zijn Hof geregeerd maar door een bureaucratie, met aan het hoofd een kanselier. Die bureaucratie was de kern van de Duitse rechtsstaat. Zij was gedisciplineerd en betrouwbaar. De Duitse overheid was de meest effectieve in Europa. Die Duitse autocratische samenleving kreeg een eerste klap in 14-18.

 

De Weimarrepubliek was een poging van de overwinnaars in de eerste wereldoorlog om Duitsland aan het Angelsaksische model aan te passen, om in plaats van een bureaucratische rechtsstaat een democratische rechtsstaat te introduceren, maar die poging mislukte grotendeels. De oude standenmaatschappij bleef bestaan en de democratische gelijkheid kwam niet tot stand. Tot aan de komst van Hitler.

Bij Hitler en de nationaal socialisten kwam er een vorm van  gelijkheid van iedereen onder de leider, ongeveer zoals die onder Stalin in de Sovjet Unie bestond, maar nog steeds geen democratie: Het Duitse volk, ook voor zover dat buiten de staatsgrenzen leefde in Oostenrijk en Oost Europa, nam bij Hitler de plaats in van de staat als het subject van politiek handelen. Het volk werd niet vertegenwoordigd door een parlement of een gekozen president, maar door een leider, die zich zelf als zodanig had opgeworpen, i.c. door Hitler zelf.

 

Maar het “Alle Menschen werden Brüder”, de tekst van het slotkoor uit Beethovens negende symfonie, is wel degelijk ook een Duitse gedachte. Hij stamt van Schiller en indirect van Immanuel Kant, die de ethiek van de Verlichting formuleerde en filosofisch onderbouwde. In Duitsland zelf werd daar nooit een politieke vorm aan gegeven[2], dat gebeurde in Amerika. De fraternité van de Franse revolutie eindigde met de guillotine. Und kannst du nicht mein Bruder sein so schlag ich dir den Schädel ein, dat werd het onder Hitler. De Duitse variant op de Verlichting en haar eigen industriële revolutie eindigde in Auschwitz en Treblinka. De democratie zoals wij die nu kennen stamt uit Amerika.

 

1] Zoals de taalkunst het overheersende element was in de Griekse beschaving en de muziek in Europa in de korte periode tussen de Middeleeuwen en de industriële revolutie, zo zijn de natuurwetenschappen dat nu. Onze meest talentvolle mensen werken op dat terrein en de Nobelprijzen zijn de enige vorm van publieke erkenning voor de grote prestaties die daar geleverd worden. Van wat in de wetenschap gebeurt dringt maar weinig door tot het grote publiek en ook de vertegenwoordigers van dat publiek, de media en de politici, zijn slecht op de hoogte. Toch zou de techniek, die de industriële samenleving draaiende houdt en zes en een half miljard mensen in leven, zonder wetenschap ondenkbaar zijn.

[2] In 1848 heeft het er even naar uitgezien, dat ook in Duitsland de parlementaire democratie het zou winnen van de nieuwe autoritaire staat, maar het parlement van Frankfurt bleek niet opgewassen tegen de Pruisische staat van Bismarck.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Joden

 

 

De Joden zijn het eerste volk dat is blijven voortbestaan, nadat het zijn eigen territoir was kwijt geraakt en her en der te midden van andere etnische entiteiten was terechtgekomen. Daarnaast kennen we nu in West Europa de Roma en Sinti als volkeren zonder land. Maar hun geschiedenis is jonger[1]en zij hebben voor zover bekend nooit als gesetteld onderdeel van andere samenlevingen gefunctioneerd. Zij blijven op zich zelf leven als nomaden in de steppe van de moderne samenleving en waar ze dat niet meer doen assimileren ze snel en verdwijnen uit het zicht. Ook de Libanezen, de Grieken, de Armeniërs, de Indiërs en de Chinezen wonen al sinds mensenheugenis voor een deel in de verstrooiing zonder daar hun identiteit te verliezen, maar waar er een moederland blijft is dat toch iets anders en minder bijzonder.

 

In zekere zin kan men wel zeggen dat het Joodse volk zoals wij het kennen in de diaspora is ontstaan.

Kern van hun Joodse etnische identiteit is hun godsdienst[2]. Die is in de zesde eeuw vC. in Babylon ontstaan, in haar specifieke vorm van de eredienst rond de Thora en van de leefregel die daaraan wordt ontleend.

 

De Babylonische Joden kregen vijftig jaar na hun wegvoering door Nebuchadnesar van  de Perzische koning Cyrus het recht om terug te keren naar hun land van oorsprong. Daar bleken ze vervreemd van de autochtone bevolking die ze daar aantroffen, de Samaritanen. Die erkenden zij niet (meer) als van het zelfde geloof en dezelfde etniciteit. Ze erkenden wel de Joodse nederzettingen die buiten Palestina in de Diaspora bestonden, voor zover ze die tenminste rond hun vernieuwde godsdienst konden verenigen. Een van de thema’s van deze religie was de terugkeer naar het heilige land. Niet de terugkeer uit Babylon, waar zij op hoopten toen zij hun Thora vastlegden, maar de mythische terugkeer uit Egypte onder leiding van Mozes, die zij als de stichter van hun religie beschouwden.

Toen de Joden in 70 n.C. door de Romeinen opnieuw uit Palestina werden verbannen was het leven in de diaspora daarom voor hen geen vreemde ervaring meer. Ook vóór de Babylonische gevangenschap  hadden al Joden buiten Jeruzalem en Palestina gewoond. Omdat handel en scheepvaart tot hun hoofdactiviteiten behoorden was het contact tussen de diverse centra van de diaspora steeds intact gebleven. Hun leven bleef gericht op Jeruzalem, zoals later de Islam zich richtte op de stad Mekka, maar door de eeuwen was terugkeer voor de meeste van hen een onbereikbaar ideaal. Jeruzalem werd pas negentien eeuwen later weer een Joodse stad, toen de Zionisten met Westerse steun de terugkeer mogelijk hadden gemaakt en zij als onderdeel van de honderdjarige oorlog die de Arabieren tegen hen voeren een einde maakten aan een wel zeer langdurige Arabische bezetting van de stad.

 

Joden zijn altijd een identificeerbare groep gebleven, in omvang toenemend en afnemend al naargelang de omstandigheden. Afnemend door vervolging en assimilatie en toenemend door hun welvaart en gedisciplineerde leefwijze. Zij houden zich tegenwoordig staande te midden van driehonderd miljoen vijandige Arabieren en anderhalf miljard vijandige Moslims, omdat ze hun zaken beter voor elkaar hebben. Het zijn betere militairen en betere organisatoren. Ze krijgen de wapens die ze nodig hebben en zelf niet kunnen maken tegenwoordig van Amerika en daarvoor van Frankrijk. De angst die veel Europeanen hebben voor het geweld en het terrorisme hebben bij ons de bodem uitgehaald onder de steun die Israël gewend was ook in Nederland te krijgen, maar ook zonder dat redden ze het wel. Ze hebben altijd de Arabieren nog en wie Arabieren als vijanden heeft kan het ook zonder vrienden stellen.

 

[1] Zij hebben concentratiegebieden, zoals nu nog in Kosovo en Roemenië en vroeger ook in Spanje; een eigen land of territoir hebben ze (misschien) ooit in India gehad waaruit ze afkomstig lijken te zijn, maar ze leiden nu een nomadisch bestaan binnen vreemde civilisaties en hebben zich voor zover bekend nergens ooit definitief gevestigd.

[2] Volgens Toynbee in A Study of History is iedere etnische identiteit of civilization te herleiden tot een godsdienst. Ik zou menen dat een gemeenschappelijke taal ook de kern kan zijn, zoals bijvoorbeeld bij de Basken maar dat religie vaak die functie heeft lijkt historisch juist.

de soevereiniteit

 

Tijdens de processen tegen Van Oldenbarnevelt, Grotius e.a. kwam aan de orde of het de provincie Holland of de Generaliteit was die de procedure diende te voeren. De beantwoording van die vraag had grote rechtsgevolgen, want de Generaliteit werd door Maurits van Oranje beheerst en de Staten van Holland waren het tehuis van zijn tegenstanders, die nu terecht stonden. De vraag werd beslist met het argument dat het verraad waar de beklaagden van werden beschuldigd gepleegd zou zijn tegen de Generaliteit. De beslissing dat dan ook de Generaliteit het proces diende te voeren was allerminst concludent, maar Maurits was dan ook geen jurist, maar een militair.

Grotius betoogde dat Holland het forum diende te zijn, omdat de soevereiniteit krachtens de Unie van Utrecht bij de Staten van de provincies  lag. Rechtspraak is onderdeel van de soevereiniteit en dat was dus juridisch een krachtig argument. Toch was er wel wat tegen in te brengen. Soevereiniteit is immers een staatsrechtelijk begrip en staatsrecht is niet alleen geschreven recht en het heeft sterke feitelijke elementen. De Unie had de hoogste macht in theorie bij de afzonderlijke provincies gelegd, maar er niet voor gezorgd dat ook de hoogste militaire macht daar terecht kwam. De efficiency gebood om tijdens de oorlog tegen Spanje die macht bij de generaliteit te leggen en daarmee ook een belangrijk element van de soevereiniteit.

Een tweede feitelijk element in de soevereiniteit is de wil van het volk, zoals die tot uitdrukking komt in de publieke opinie en bij de benoeming van de gezagsdragers. In de strijd van de remonstranten tegen de contraremonstranten stond de meerderheid van de publieke opinie achter de contraremonstranten. Met steun van het volk had Maurits in de meeste steden in de provincies buiten Holland intussen “de wet verzet”d.w.z. de remonstrantse regenten vervangen door contraremonstranten, die zijn strijd tegen Van Oldenbarnevelt steunden. Zowel de godsdienstige, de politieke als de militaire macht stonden op den duur aan de kant van Maurits en de Generaliteit. Daarmee was waarschijnlijk ook de soevereiniteitsvraag beslist. Zoals De Gaulle in 1958 door een referendum de wet kon verzetten in de vierde republiek, zo deed Maurits dat door zijn optreden tegen Van Oldenbarnevelt. Dat neemt natuurlijk niet weg dat Maurits naar onze maatstaven gemeten weinig beter was dan Milosevitch en de executie van Van Oldenbarnevelt een gerechtelijke moord. Maar dat is ethiek en strafrecht. Het is geen staatsrecht, dat nu eenmaal veel feitelijker is dan andere delen van het recht en veel minder ethisch.

 

Over het begrip soevereiniteit is in de negentiende eeuw veel gepubliceerd, met name in de Duitse landen. Een belangrijke bijdrage aan het begrip werd hier in de vorige eeuw gegeven door toenmalige rector magnificus van de Vrije Universiteit, de rechtsfilosoof Herman Dooyeweerd. In een diesrede in 1950 gaf hij een heldere en beknopte uiteenzetting onder de titel De Strijd om het Souvereiniteitsbegrip in de moderne Rechts- en Staatsleer. De problemen die komen gingen door de Europese verdragen en ander supranationale ontwikkelingen werden daarin al onderkend en van commentaar voorzien. Sinds die vijftiger jaren is het onderwerp hier wat in de vergetelheid geraakt. Ook tijdens de discussie over de Europese grondwet is van de bestaande literatuur over het onderwerp maar zelden gebruik gemaakt. Dat is eigenlijk jammer.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Macht, recht en verdraagzaamheid.

 

Macht hoort getemperd te worden door recht en verdraagzaamheid voor minderheden. Dat zijn belangrijke kenmerken van de democratische regeringsvormen die  in Europa en de rest van de Westerse wereld zijn ontstaan. De Republiek van de Zeven Verenigde Provinciën was daarvan een vroege leerschool.

 

De staatsinrichting van de Republiek was gebaseerd op de Unie van Utrecht. De Unie was een bondgenootschap tussen zeven provincies om zich te verdedigen tegen de Spaanse dwingeland en helemaal niet bedoeld als grondwet. Het heeft daarom ongeveer een eeuw geduurd voor de machtsverhoudingen tussen de diverse onderdelen en organen van de republiek definitief waren gesetteld. Toen duurde het nog een eeuw voordat dit eindresultaat weer op de mesthoop van de geschiedenis kon worden gedeponeerd.

In die tussentijd was de Republiek een van de grote mogendheden van Europa geweest en een tijd lang het Europese centrum van de nieuwe verlichte beschaving, gebaseerd op ratio en wetenschap en onderlinge verdraagzaamheid tussen de mensen en hun godsdiensten.

 

Omdat de Unie in eerste instantie een militair bondgenootschap was, werden het commando over de troepen en de financiering van leger en vloot bij voorrang geregeld. De prins van Oranje was stadhouder en opperbevelhebber en de provincie Holland was de belangrijkste financier. Holland was met afstand de machtigste provincie van de zeven, maar het moest de andere provincies wel steeds van haar standpunten overtuigen om die door te kunnen voeren. Omdat de koning van Spanje van het alleenrecht van de katholieke godsdienst het uitgangspunt had gemaakt van zijn strijd tegen de Verenigde Provinciën, was het calvinisme de vlag waaronder de strijd van de andere kant werd gevoerd. Dat betekende niet dat de meerderheid van de bevolking calvinistisch was, maar de strijd maakte nu eenmaal bipolariteit praktisch onvermijdelijk. Het protestantse geloof in zijn strengste vorm werd daardoor naast de koorden van de beurs, de kussens van de Raad (van Staten) en des prinsen stalen kling[1] de vierde machtsfactor in de Republiek.

 

De terechtstelling van Van Oldenbarnevelt en de gevangenneming van een aantal andere regenten, die in heel Europa afschuw wekten, was mogelijk geworden doordat Maurits bereid was zijn leger in te zetten, door het verzet dat altijd latent aanwezig was in de andere provincies tegen de dominantie van Holland en door de gelijktijdige strijd tussen remonstranten en contraremonstranten, die de emoties bij de bevolking hoog had laten oplopen.

Maurits maakte van zijn macht een rechtstreeks gebruik en deed geen moeite zijn tegenstanders te overtuigen. Zijn halfbroer Frederik Hendrik die hem opvolgde deed dat beter. Hij sloot compromissen met de tegenstanders van het stadhouderlijk bewind en heeft de ondergang van de Republiek, die onder Maurits dichtbij leek te komen weten af te wenden. Van Oldenbarnevelt zelf en zijn latere opvolger Johan de Witt waren meesters in het indirect aanwenden van macht. Altijd waren zij bereid andere spelers op het politieke toneel de ruimte te geven, zolang daardoor hun hoofddoel, het welzijn van de Republiek, niet in gevaar werd gebracht. Ook Frederik Hendrik was een volleerd politicus, maar zoals de meeste Oranjes gaf hij aan de dynastieke belangen van zijn huis de voorrang boven die van de Republiek. De stadhouderloze tijdperken waren niet voor niets de hoogtepunten van de Gouden Eeuw. De verdraagzaamheid die de burgerlijke machthebbers betrachtten en de macht die altijd getemperd werd door een besef van de belangen en de rechten van anderen, maakten het bewind van de regenten tot een unicum in het toenmalige Europa en tot een voorbeeld voor de democratische regeringsvormen die  in Amerika en Engeland en, ondanks de Franse revolutie,  ook in Europa zijn ontstaan.

[1] uit het bekende hekeldicht van Vondel over de strijd tussen Arminius en Gomarus.

 

 

 

De achtergronden van het integratieprobleem

 

 

Het zijn niet de individuele immigranten die de problemen veroorzaken bij het  integreren, het is de cultuur die zij meebrengen en het is de cultuur die zij hier aantreffen. Die twee matchen niet.

Veel  mensen denken bij het woord cultuur aan kunst, aan literatuur en theater  of aan muziek. Misschien ook aan oude klederdrachten of aan volksdansen, maar niet aan de manier waarop huizen worden ingericht of aan andere dagelijkse dingen. Toch is dat ook cultuur. Het is cultuur is als er in Nederlandse huizen planten in het raam staan.  Of wanneer in andere landen kinderen opstaan als vader de kamer binnen komt en wanneer ze leren om hun mond houden tot er tegen ze gesproken wordt. Meisjes die naar school gaan net als jongens, of een baan nemen als ze van school afkomen, dat is cultuur. Wanneer meisjes ergens anders op de wereld met hun dertiende worden uitgehuwelijkt aan een oudere man die ze nog nooit gezien hebben,  dan is ook dat cultuur[3].

Er zijn cultuurverschillen in veel verschillende gradaties. Het verschil tussen fietsende Nederlanders in Amsterdam, op weg naar hun werk en jagende Bosjesmannen in de Kalahari is een kwestie van cultuur, maar dat geldt ook voor  de verschillen tussen twee Amsterdamse advocatenkantoren. Het zijn de groepen waarin geleefd wordt die bepalend zijn voor het verschil in gedrag van mensen, vaak meer nog dan hun eigen keuzes of de verschillen in de genen waarmee ze geboren zijn.

Wij leven in een individualistische samenleving waarin het belangrijk is hoe je zelf bent en waarin persoonlijke prestaties tellen. Er zijn ook samenlevingen geweest -onze eigen Middeleeuwen waren er een van –  waar alleen maar gold tot welke groep je hoorde. Samenlevingen waar het individu alleen als lid van die groep een functie had en daarbuiten niet. In zulke samenlevingen is het niet alleen maar van belang tot welke groep je hoort, daar ben  je groepslid en niet veel meer dan dat.

De wetenschap van de culturele antropologie houdt zich bezig met cultuur in deze algemene betekenis en sociologie eigenlijk ook. Geschiedschrijvers als onze eigen Johan Huizinga,  de Zwitser Jacob Burckhardt of de Engelsman Arnold Toynbee schrijven over cultuur. Zij beschrijven de variaties ervan in ons eigen verleden en dat van anderen. Cultuur is een interessant begrip en we worden er nu dagelijks mee geconfronteerd door de verschillen in dit opzicht tussen ons zelf en de nieuwe Nederlanders. Dat zijn de landgenoten die we de allochtonen noemen, de vreemdelingen. Allochtoon betekent letterlijk ergens anders geboren zijn, maar in de praktijk betekent  het dat mensen verschillend zijn omdat ze tot een andere cultuur horen. Soms ook, maar niet altijd, betekent het “er anders uitzien”, van huidskleur en van lichaamsbouw. Een groot deel  van onze allochtonen is intussen in Nederland geboren en dus in de oude betekenis van het woord intussen al weer autochtoon.

Sommige  allochtonen zien er anders uit dan de oude Nederlanders  maar dat doen ze lang niet allemaal. Degenen tegen wie de autochtone Nederlanders zich het meeste afzetten zijn de twee grote moslimgroepen van Turken en Marokkanen. Die verschillen in fysieke kenmerken minder van ons dan bijvoorbeeld onze landgenoten van Indonesische afkomst. Ze verschillen in uiterlijk zeker minder van ons dan de Surinamers, maar in gedrag en in attitude des te meer en veel meer dan de Indische Nederlanders.

De moslims vormen een eigen wereld, die veel ouder is dan de moderne westerse samenleving. Het moslimgebied, dat zich Dar al Islam noemt reikt van Marokko in het Noord Westen van Afrika tot in Afghanistan en het Westen van China en ook delen van Zwart Afrika horen ertoe. In dat hele gebied bestaat een duidelijke culturele eenheid. We vinden die terug in de opvoeding van hun kinderen, de omgang met oude mensen, in de hoofdsluiers en lichaambedekkende kleding van de vrouwen, in de baarden van de mannen, in de inrichting van winkels en de huizen, de manier van eten, met de daarbij behorende luchtjes en in nog veel meer andere dingen. Turken en Marokkanen komen uit de moslimwereld, uit de Dar al Islam.

De Turkse en Marokkaanse gemeenschappen zijn varianten op een zelfde thema, al is Turkije van de twee landen duidelijk het meest gemoderniseerd. Het is in het thuisland, vooral in Istanboel en aan de kusten van Klein Azië, veel meer verwesterd[4]dan de Arabische landen. Dat neemt niet weg dat vooral de Turken in het buitenland erg zich zelf blijven, ook na generaties nog . Als er immigranten zijn die het in zich hebben om net zo definitief te vernederlandsen als bijvoorbeeld de Indische Nederlanders, dan  zijn dat eerder de Marokkanen dan de Turken.

Er zijn nu al  behoorlijk wat Marokkanen die Nederlands gekleed gaan, accentloos Nederlands spreken en de taal ook vaak fraai weten  te schrijven. Ze zijn intelligent, goed opgeleid en bekleden vooraanstaande functies als Kamerlid of als spelleider bij televisieprogramma’s en zijn in hun manier van doen eigenlijk niet meer van andere Nederlanders te onderscheiden. Dat er minder vernederlandste Turken[5] zijn, komt misschien omdat die ook op een verwesterde manier Turks kunnen zijn en daar de voorkeur aan geven. Dat  alternatief hebben de Marokkanen niet.

Ondanks de veel grotere uiterlijke verschillen tussen de  blanke Nederlanders en de  zwarte Surinamers, zijn de culturele verschillen met Surinamers[6] in de loop der jaren aan het verdwijnen. Bij hen en met name bij hun vrouwen heeft zich de laatste tien jaar of twintig jaar een groeischeut voorgedaan in het integratieproces, terwijl de Marokkanen en Turken zich als groep nu verder van de Nederlandse samenleving lijken te distantiëren dan twintig jaar geleden.

De integratie van Moslims wordt geremd door culturele factoren en die factoren hangen samen met hun geloof. Geloof is niet alleen een kwestie van religieuze overtuiging. Er zijn aan het geloof ook een aantal specifieke maatschappelijke opvattingen en gewoonten verbonden. Discriminatie van Joden en homoseksuelen zijn nauw met het geloof verbonden. Dat geldt niet voor vervroegd schoolverlaten en steunfraude. Ook die komen op grotere schaal bij Moslims voor dan bij andere groeperingen. Winkeldiefstal, overvallen, inbraak, drugsdelicten en andere vormen van commune criminaliteit komen opvallend veel meer voor bij de niet geïntegreerde Marokkanen[7] dan bij geïntegreerde allochtonen of autochtone Nederlanders. Als dit soort asociale trekken niet genetisch bepaald zijn (en niemand gelooft dat eigenlijk) dan ligt de oorzaak ervan logischerwijze  in de groepscultuur. Dat is niet alleen de cultuur die men uit het Riftgebergte en uit Koerdistan of Cappadocië heeft meegenomen. Ten dele is het zeker  de averechtse inwerking van onze eigen cultuur op de Marokkaanse  en Turkse bevolkingsgroep, die een gevolg is van het feit dat de twee leefwijzen niet goed mixen.

 

De Nederlandse Cultuuromslag.

In de zestiger jaren van de twintigste eeuw, ruim een kwart eeuw voor het begin van de grote immigratie naar Nederland vanuit de derde wereld, hebben we in Nederland een cultuuromslag meegemaakt. In een paar jaar tijd was er van de oude zuilensamenleving die we honderd jaar gehad hadden weinig meer over. De protestantse en de katholieke zuil, de zuilen van de mannenbroeders en van het rijke roomse leven, losten plotseling op. De zuil van het socialisme fuseerde cultureel met de liberale zuil. Tezamen representeerden zij het deel van de Nederlandse samenleving dat vanouds het meeste aansloot bij de internationale wereld. Maar ook de gelovige bevolkingsgroepen pasten zich aan. Een tijd lang, tot ongeveer vijftien jaar geleden,  hadden we daarna een homogene samenleving, zoals de Scandinavische landen die al eerder hadden bereikt. Dat is het soort samenleving waarin democratie en mensenrechten floreren.

Van die homogene samenleving is nu weinig meer over. Allochtonen uit alle landstreken, maar voor  meer dan de helft afkomstig uit Marokko, Turkije en  Suriname vormen een groeiende etnische minderheid van ruim 3,2 miljoen, twintig procent van de bevolking. Het aanzienlijke Islamitische deel van de niet-westerse immigranten onttrekt zich aan assimilatie, met name omdat hun geestelijke leiders zeer afwijzend staan tegenover belangrijke aspecten van de samenleving waarin wij leven. Dat is de libertijnse samenleving die hier in de zestiger jaren van de vorige eeuw is ontstaan. Als de immigratie van onze nieuwe Islamitische landgenoten vijftig jaar eerder had plaats gevonden dan hadden ze in een aantal opzichten geruisloos kunnen integreren. Voor de Nederlandse jongeren die nu opgroeien is het moeilijk voorstelbaar dat vóór 1960 de puriteinse gewoonten en denkbeelden van de Islamieten, waaronder hun afkeer van homoseksuelen en de tweederangs positie die vrouwen bij hen bekleden, ook hier in Nederland normaal gevonden werden.

Toch waren de Nederlandse cultuur van voor de zestiger jaren en de moslimcultuur niet in alle opzichten hetzelfde. De gewelddadigheid die de Dar al Islam kenmerkt zowel in privé aangelegenheden als in het publieke leven, die kenden  wij hier al eeuwen lang niet meer zo. Maar aparte scholen voor meisjes en jongens, gescheiden sporten, vooral zwemmen, vrouwen die ontslag kregen  als ze  zwanger werden, vrouwen die überhaupt nauwelijks deelnamen aan het arbeidsproces en aan het publieke leven, dat soort dingen werden ook in het verzuilde Nederland lang als verworvenheden beschouwd, als een teken van beschaving.

De vijftiger jaren herinneren wij die ze hebben meegemaakt ons als saai en uitzichtloos, vooral in de Nederlandse provincie. De zestiger jaren waren voor ons een onverwachte bevrijding. Dat gold in Nederland, dat wat achter liep in dit opzicht, maar tot op zekere hoogte was het net zo in de rest van Europa, met uitzondering van Scandinavië. De vijftiger jaren waren een laatste restant van de wereld van voor de Verlichting, die zich in het antirevolutionaire en contrareformatoire Nederland langer had weten te handhaven dan elders wel, een late variant van het westerse Christendom. Ook tussen de werelden van de christenen en de moslims bestonden in het verleden spanningen, maar de verschillen tussen de moslims en de moderne wereld zijn veel groter. Om die verschillen te begrijpen is het zinnig om terug te gaan naar het verleden, om te beginnen naar de stichters van de twee religies, Jezus van Nazareth en Mohammed.

 

De Wortels van de Westerse wereld. Het Christendom.

Het belang van historische figuren is niet in de eerste plaats dat zij grote veldslagen winnen of nieuwe wetten introduceren, maar dat zij een nieuw beeld van de wereld of de samenleving creëren. Een beeld dat zij aan een wijde omgeving kunnen opleggen. Hun vermogen om hun volgelingen te inspireren en leiding te geven is daarbij de unieke eigenschap waar al het andere uit voort vloeit. Alexander de Grote heeft de wereld waarin hij geboren werd onherkenbaar veranderd. Mohammed deed dat ook en Jezus van Nazareth misschien wel meer dan alle andere wereldhervormers. Het blijft daarbij de vraag of hij dat ooit gewild heeft en als hij het wilde of het bij benadering is gebeurd op de manier waarop hij het zich had voorgesteld[8].

Maar de gelijkheid die hij preekte van mensen, omdat zij allen kinderen zijn van de ene God, de vrede en broederschap, dat zijn onder andere namen de dragende ideeën geworden van de democratische westerse samenleving. Die kenmerken golden bepaald niet voor de wereld waarin Jezus leefde, al waren er wel meer Joodse schriftgeleerden die de bijbel in deze richting wilden interpreteren. Dit aspect van de moderne samenleving zou er niet geweest zijn zonder Jezus en misschien ook niet zonder Paulus,  althans niet wereldwijd. Buiten Palestina misschien alleen in de Joodse diaspora, want Jezus was Jood en preekte uitsluitend voor de Joden. Paulus, die een Romeins staatsburger was, heeft de leer van Jezus buiten het Jodendom uitgedragen, maar niet ongewijzigd en niet ongeschonden.

Mohammed, die zowel Joodse als Christelijke invloeden ondergaan had voor hij de Koran reciteerde aan zijn volgelingen, hield het Christendom, dat hij om zich heen zag, met goede redenen  voor een vervalsing van de leer van Jezus. Zelf beschouwde hij Jezus als de grootste van alle profeten die hem waren voorgegaan, maar hij had bedenkingen tegen de kerk van Paulus en van Constantijn. Het Christendom met zijn  Griekse mystiek en filosofie had in de opvatting van Mohammed teveel heidense aspecten gekregen. Hij verwierp alles wat de volgelingen van Paulus aan het oorspronkelijke evangelie hadden toegevoegd. Dat was  met name de Goddelijkheid van Christus. De gedachte dat een mens tevens god kon zijn verwierp hij voor ieder ander mens, hemzelf inbegrepen. Maar daarnaast hield hij ook de goddelijke drie-eenheid voor een van de platonische insluipsels. Het kind dat door Mohammed[9]werd weggegooid, tezamen met het Christelijke badwater, was de vredesboodschap. Die boodschap is wel degelijk evangelisch en de Christelijke kerk heeft haar door de eeuwen heen bewaard. Zij heeft haar via de Verlichting aan de moderne wereld doorgegeven en het is de ethische kern gebleven van het humanisme. Dat wij nu de mensenrechten voor onaantastbaar houden en oorlog verafschuwen komt door de verandering in de wereld die Jezus van Nazareth heeft te weeg gebracht.

Het respect voor het individu ongeacht diens achtergrond en het afzien van geweld, dat zijn twee ethische regels die kenmerkend zijn voor onze samenleving. Ze komen voort uit het Christendom. Als Uw vijand U slaat, keer hem dan de andere wang toe. Wat gij aan de minste van de mijnen doet, dat hebt ge aan mij gedaan. Mij zult ge niet altijd bij U hebben, maar de armen, die zult ge bij U hebben. Eerbied voor het menselijk leven, niet op massale schaal, maar individueel, dat is Christelijk.

Het Christendom is ooit begonnen als een Joodse sekte, als een aantrekkelijke variant van het Jodendom, wars van de georganiseerde religie, die in die tijd vertegenwoordigd werd door Farizeeën  en Sadduceeën, de schriftgeleerden van het Nieuwe Testament. Paulus en zijn volgelingen hebben van deze Joodse sekte een Griekse mysteriedienst gemaakt, met een machtige kerkelijke organisatie die alles overvleugelde wat er voordien in de oudheid op dat terrein had bestaan. Als zodanig is het een van de vormende krachten geworden van de westerse beschaving.

In de Middeleeuwen was de Christelijke Kerk aan deze zijde van de Middellandse Zee de kern van de samenleving, zoals de Islam dat werd aan de andere zijde. Dat Christendom was in navolging van het Romeinse rijk al vroeg gescheiden in een Oosters Grieks sprekend stuk en een westers en Latijns deel. Beide varianten hadden sinds Constantijn geen apart leven naast de staat. Er was één samenleving, waarin kerk en staat in elkaar over liepen en een eenheid vormden. Die eenheid, zowel bij de Islam als in de Christenheid, was kenmerkend voor de Middeleeuwen.

Aan het einde ervan, al voor het begin van de nieuwe tijd, verdween die eenheid in het Christelijke West Europa. De pausen waren in het Franse Avignon terecht gekomen en zij kregen tegenpausen in Rome. Vorstenhuizen, verbonden aan regio’s die uitgroeiden tot primitieve “nationale” staatsverbanden kregen in de samenleving de overhand. De rol van de keizer verbleekte. Het keizerschap werd een eretitel zonder macht. Door de machtsverbrokkeling  binnen de Christenheid, kregen  eerst de Reformatie en daarna de Verlichting hun kans. Wat vroeger door de kerkelijke machthebbers met behulp van de seculiere overheid de kop zou zijn ingedrukt, kon nu tot bloei komen en navolging krijgen: een postchristelijke wereld van de ratio, de godsdienstige verdraagzaamheid en de wetenschap. In die verlichte wereld is de industrialisatie tot stand gekomen en met haar de welvaart en de overheersing van de wereld door Europa. En na de Middeleeuwen kwam ook de andere wortel van de moderne samenleving opnieuw tot haar recht: de klassieke beschaving.

 

De ander wortel, de Grieks- Romeinse wereld.

Polis of politeia staat voor het klassieke Griekse begrip stadstaat, maar bij Plato en Aristoteles is de politeia al het ruimere[10] begrip constitutionele staatkundige gemeenschap. Politeia contrasteerde met het begrip koninkrijk, wat in die tijd de staatkundige organisatie was van de rest van de wereld. De Romeinse urbs is een  polis, een stadstaat met een constitutie. Tot ver in de keizertijd was de stad Rome het staatkundige[11] raamwerk waarbinnen het Romeinse publieke leven zich afspeelde. De Grieken en Romeinen beschouwden hun manier van leven als moderner en beschaafder dan die van de barbaren, als de enige fatsoenlijke manier eigenlijk voor vrije mensen om te leven. Dat gold zowel voor de Atheense democratie[12] als voor de Romeinse republiek[13].

Wanneer Aristoteles de mens definieert als een maatschappelijke wezen (zoön politikon) dan bedoelt  hij letterlijk dat kenmerkend is voor deze wezens dat zij deel uitmaken van hun polis[14]. Dat de andere vormen van staatkundige organisatie uit hun tijd voor barbaars werden aangezien, was niet alleen een kwestie van taalverschil, maar had wel degelijk ook betrekking op hun andere manier van leven. Die manier werd door de Grieken als achterhaald beschouwd. In hun ogen waren de Oosterse rijken  tirannieën en ongeschikt voor vrije mensen. Het Perzische rijk, waarmee Griekse steden ten tijde van Aristoteles al generaties lang in oorlog waren geweest,  is representatief  voor deze verouderde  vorm van politieke en maatschappelijke organisatie. De Perzen en de andere rijken uit de oudheid waren regionale staten onder gezag van een vorst. De onderdanen waren lid van het rijk omdat zij zo waren geboren of omdat ze waren veroverd. Rechten waren gunsten van de vorst en plichten waren wat de koning af kon dwingen. Het wetboek van Hamurabi, de Thora van de Joden en later de Koran van de Moslims waren geen constitutionele documenten, die de staat beoogden in te richten en die willekeur van machthebbers uitsloten. Eerder waren het voorlopers van een burgerlijk wetboek. Een constitutie, d.w.z. regels die ook de machthebbers bonden,  hadden Joden en Egyptenaren niet.  Hun oude rijken waren uitgebreide families en de koning was het opperstamhoofd. Niet wezenlijk anders dan een groep hominiden met aan het hoofd een alpha male.

De Grieken waren vrije mensen, burgers van hun stad met rechten en plichten die voortvloeiden uit hun constitutie. Afhankelijk van de vorm lag de macht in de handen van veel of weinig personen. Zoals Polybius in het zesde hoofdstuk van zijn Geschiedenis uiteenzet[15], is een constitutie niet voor de eeuwigheid. Een constitutie is niet alleen een rationeel maar ook een historisch fenomeen. Zij haakt in op de noden van de samenleving en verandert met de groei en de verandering van de gemeenschap die zij beoogt te organiseren. Wat geschikt lijkt voor een polis zoals die De Grieken die in de vijfde eeuw kenden, werkte niet meer in de Romeinse republiek die ten tijde van de Gracchen[16] bestond. In wezen was het Romeinse wereldrijk toen al lang geen stad of polis meer, al dachten de Romeinen nog steeds van wel. Het Romeinse rijk, de orbis terrarum, was te groot en te heterogeen geworden om nog op de oude manier bestuurd te worden.

De elementen waarin de Grieks/Romeinse staatsinrichting zich van de “Aziatische”onderscheidde zijn nog steeds kenmerkend voor wat wij tegenwoordig de Westerse beschaving noemen.  De Aziatische en Afrikaanse koninkrijken uit de Griekse klassieke tijd waren modificaties van stamverbanden en dat zijn niet-westerse rijken, zoals bijvoorbeeld het Zimbabwe van Mugabe of het Rusland van Poetin nog steeds. De Grieks-Romeinse polis is een breuk met dit concept. De begrippen rechtsstaat en democratie zijn zonder haar ondenkbaar. Het zijn de rationele elementen in een samenleving die verder grotendeels wordt bepaald door wat genen en gewoonten voorschrijven.

 De erven  van Rome: Byzantium, Arabië en Frankistan .

 

Byzantium.

Hellas of Graecia, zoals het door de Romeinen werd genoemd, lag aan de Egeïsche Zee. Het westelijke deel lag in Europa en het Oostelijke in Azië. Met Europa en Azië werden in de oudheid de twee kusten van die zee aangeduid. Bedoeld werden de kusten zelf en het land er onmiddellijk achter. In Azië reikte dat op den duur tot de grenzen van Anatolië en in Europa verliep het min of meer in de Balkan. De Balkan en de achterliggende Donaulanden werden bewoond door wilden en werden niet tot Europa gerekend. Europa was een weinig gebruikte term, want het had geen functie behalve om in Griekenland een onderscheid te maken tussen het Westen en Oosten  van de zee. Dat Spanje en Griekenland beide in Europa zouden liggen was in de oudheid niet een gedachte die bij iemand zou zijn opgekomen. Europa in de tegenwoordige betekenis bestond dus niet.

Het Romeinse Imperium, waar alle landen van de Klassieke Oudheid uiteindelijk toe hoorden, was niet Europees. Het was gecentreerd rond de Middellandse zee en verdeeld in een Latijn en een Grieks sprekend gedeelte.  Dat viel samen met een westers en een oosters gedeelte. Afrika, waaronder e.t. uitsluitend Algerije  en Tunesië werden begrepen, hoorde tot het Latijnse gedeelte en Egypte, de rest van het Midden Oosten (maar niet Iran) tot het Griekse.

In de vierde eeuw na Christus verdeelde Constantijn de Grote het rijk in tweeën, in die zin dat hij het Grieks sprekende gedeelte een eigen hoofdstad en  bestuurlijk centrum gaf. Dat was Constantinopel, dat eerder en later ook Byzantium werd genoemd .Tegenwoordig is het Turks en heet Istanboel. Tegelijkertijd gaf Constantijn het rijk een nieuwe staatsgodsdienst, het Christendom. Om redenen die nog steeds niet helemaal duidelijk zijn[17]verpauperde een eeuw later het Westelijk deel van het rijk en in de vijfde en zesde eeuw viel het allengs in handen van onbeschaafde Germaanse barbaren. Het Oostelijk deel dat Rum ( Rome) bleef heten, nam niet deel aan het verval maar ging steeds meer kenmerken vertonen die in het oude Hellas als barbaars en verouderd, maar niet als onbeschaafd werden gezien. De keizer van Byzantium had meer weg van de vorsten uit de oude Babylonische en Perzische tirannieën  dan van de machthebbers uit het klassieke Griekenland of het Rome van de Republiek. Van de vrije gemeenschap die zich ophield in een gemeenschappelijk publiek domein, waar de oude Grieken zo trots op waren,  bleef weinig meer over. Zij werd vervangen door een hofhouding en een  bureaucratie van slaven en vrijgelatenen, in alles afhankelijk van de keizer. Het civiele recht en de rechtspraak, een schepping van de Romeinen, bleef wel bestaan en ook de literatuur en filosofie uit de klassieke tijd werden in ere gehouden, maar er werd nauwelijks nog iets aan toegevoegd. Beeldende kunsten en architectuur bloeiden wel  opnieuw op onder aegis van de Kerk. Vooral de bouw en sierkunst (mozaïek) waren uniek Byzantijns. Ook de schilderkunst (Iconen) ontwikkelde zich in nieuwe vormen. Al het leven stond in Byzantium in dienst van de godsdienst, het orthodoxe christendom. Theologische geschilpunten leidden er tot heftige meningsverschillen waar het publiek partij in trok en volop aan deel nam. Byzantium, een mengeling van Oosterse en Hellenistische elementen, bleef duizend jaar langer bestaan dan het Westelijk deel van het Romeinse rijk en vormde daarna het fundament waarop het Islamitische rijk van de Osmaanse sultans werd gebouwd.

 Arabië.

In de zevende eeuw viel een oud volk van woestijnnomaden, de Arabieren, het Byzantijnse rijk binnen en veroverde in korte tijd het Zuidoostelijke deel daarvan. Dat omvatte het huidige Midden Oosten met uitzondering van Anatolië en na verloop van tijd ook de Maghreb en een tijd lang Sicilië en Spanje.

Toen Mohammed en zijn opvolgers na hun verovering de godsdienst van het Midden Oosten vernieuwden, voorzagen zij daadwerkelijk in een behoefte. Egypte, Syrië en Irak hadden het gehad met Byzantium. Sinds de concilies van Nicene en Chalcedon werd hun een geloof opgelegd waar ze weinig affiniteit mee hadden[18][1]. De voortdurende oorlogen met Iran verstoorden het ambacht en de handel in het Midden Oosten en de door Byzantium opgelegde belastingen putten de regio financieel uit. Mohammed en de eerste kaliefen brachten soelaas: het geloof werd van een hoop onbegrijpelijkheden ontdaan, de rituelen en de ethische voorschriften werden gematigd  en bleken voortaan voor iedereen te doen. De belastingen gingen terug naar een dragelijk niveau. De contacten tussen de Vruchtbare Halve Maan en Iran werden hersteld; de twee grote beschavingsgebieden fuseerden en brachten elkaar tot hernieuwde bloei. De handel op het verder gelegen deel van Azië, met India vooral dat overzee bereikbaar was,  leefde op en er ontstond een ongekende vooruitgang in rijkdom, kennis en vaardigheden.

 

Frankistan.

Voor het oude westelijke deel van het Romeinse rijk had de opkomst van de Islam vooreerst vooral negatieve gevolgen. Toen Spanje en Sicilië in Moslimhanden vielen werden de verbindingen overzee tussen Spanje, Frankrijk en West Italië  met elkaar en met Byzantium verbroken[19]. De aandacht van Rome wendde zich af van de Middellandse Zee en richtte zich op het Germaanse deel van Europa dat in de zevende eeuw nog grotendeels heidens was. De achteruitgang in beschaving was in de eerste eeuwen catastrofaal, maar met de opkomst van een nieuw koningshuis bij de Franken, de Karolingers, kwam er een periode van herstel. De achteruitgang zette na de dood van Karel de Grote wel  weer door, maar de basis voor een latere groei van een nieuwe en eigen modus werd toen  gelegd. De kloosters waren gesticht en in reactie op de aanvallen van Noormannen en Hongaren ontstonden verdediging- en bestuursystemen waaruit de latere Middeleeuwse feodaliteit voortkwam.

In de achtste eeuw werd Spanje veroverd door de Moslims, de Moren zoals ze in Frankistan werden genoemd. Dat was een blessing in disguise. In plaats van de chaotische West-Gothische rijkjes kwam er in Spanje het zeer beschaafde grote Moorse rijk, dat als leerschool heeft gediend voor de Middeleeuwse beschaving van West Europa. Alles wat wij bewonderen in de hoge Middeleeuwen ontstond in Spanje en elders in de Dar al Islam. De troubadours, de romantische poëzie, de riddertoernooien en andere ridderlijke gewoonten, de architectuur van de grote kathedralen en de kastelen. De Islam was de centrale en dominante  beschaving van de Middeleeuwen, een voorbeeld en een eikpunt, zoals de moderne beschaving dat nu is voor het niet westerse deel van de wereld.

De Latijnse Christenheid in de Middeleeuwen was niet veel meer dan een afschaduwing van de Dar al Islam. Frankistan werden we daar genoemd. Van deze afhankelijkheid van de Dar al Islam  vinden we veel minder terug in de Christelijke kronieken van die tijd dan we zouden verwachten. Dat komt, naar men mag aannemen, omdat die kronieken werden geschreven in de kloosters. Dat waren afdelingen van de geloofspropaganda[20].

In Spanje begon in de elfde eeuw de Reconquista, de herovering van Andalus door de twee of drie overgebleven West Gothische rijkjes, met steun van de adel uit West Europa[21]. Vooral vanaf de elfde eeuw zag men aan deze zijde van de Pyreneeën een grote opbloei van de beschaving, die ontleend werd aan het Moorse Spanje. Zij bereikte ons via de nieuwe Christelijke koninkrijken van (vooral) Aragon/Catalonië en Castilië/Léon. Joodse kooplui, voor wie Mohammedanen en Christenen lood om oud ijzer waren, speelden een zekere rol als intermediair, maar dat is een rol die ook vaak wordt overdreven. De massale[22]invloed van de Moorse beschaving is niet te verklaren door de activiteit van het handvol Joodse kooplui, dat hier actief was in de eerste tijd van het economisch en cultureel herstel in het Westen[23]. De rechtstreekse  invloed van de Christelijk/Mohammedaanse fusiebeschavingen in Spanje en op Sicilië was belangrijker. Ook het belang van de Kruistochten naar het Heilige Land was maar beperkt. Het aantal kruisvaarders  dat ooit weer terugkwam uit het Midden Oosten en dat in de gelegenheid was geweest om ginds wat op te steken was daarvoor te gering.

Venetië was een restant van de Byzantijnse bezittingen in Italië en had via de Adriatische zee de contacten met Byzantium  behouden. Na het herstel in de elfde eeuw  kwam ook van die kant en uit de concurrerende stad Genua input in de beschaving in de Latijnse Christenheid. De latere Renaissance, die een einde maakte aan de Middeleeuwen en die een voorloper werd van de Reformatie en de Verlichting, bloeide vooral op als gevolg van de ineenstorting van het Byzantijnse Rijk. In Byzantium was een deel van de klassieke literatuur uit de Oudheid bewaard gebleven en dat  kwam toen naar het Westen, tezamen met een groep geleerden die de oude teksten uit het Grieks konden vertalen.

Rond 1300 is het Abassiden Kalifaat, dat de kern vormde van de Dar al Islam,  ten onder gegaan aan de invallen van de Mongolen. Aan de dominantie van de Arabische beschaving kwam daarna een einde. Voordat  het Turkse rijk de Islam weer een hechte basis had gegeven was de groei van de Latijnse Christenheid al te ver gevorderd om nog door de Islam gedomineerd te kunnen worden.

 

De Islam als cultuur. Dar al Islam en Oemma.

In de zestiende eeuw kwamen de Nederlandse provincies in opstand tegen de koning van Spanje  vanwege een mengeling van te hoge belastingen, aantasting van oude rechten en gewoonten en een godsdienstgeschil. Om soortgelijke reden was het Midden Oosten rijp voor een opstand tegen Byzantium toen de Arabieren daar binnen vielen. Dat was de belangrijkste reden waarom de verovering een onmiddellijk en doorslaand succes werd. Binnen korte tijd waren  grote delen van de bevolking tot de Islam bekeerd en hadden ook de overgebleven Christenen zich onder het zachte juk van de kalief geschikt. De nieuwe godsdienst, die in het begin  aan niemand werd opgedrongen, bevatte nogal wat elementen die theologen uit Antiochië en Alexandrië tegen Constantinopel hadden verdedigd en verder ook Aramese overblijfselen uit de tijd van voor Alexander de Grote, die op het platte land van het Midden Oosten volop aanwezig waren gebleven[24].

De onmiddellijke opbloei van de economie die in het nieuwe Mohammedaanse rijk ontstond, was in hoofdzaak een herleving van de vanouds aanwezige handel en nijverheid die door de voortdurende oorlogen en de hoge belastingen van de voorafgaande eeuwen in de verdrukking waren geraakt. Die bloei ging gepaard met een herleving van de klassieke Griekse wetenschap en filosofie, die nu werd gecombineerd met elementen uit de Perzische en Parthische beschavingen. Ook dat deel van de wereld werd door de aanhangers van Mohammed veroverd. De contacten met de beschavingen uit het verre Oosten van Azië en vooral met India voegden nieuwe elementen toe aan de mix. Al snel streefde de nieuwe Islamitische beschaving de Byzantijnse voorbij in welvaart en creativiteit.

In het Huis van de Gehoorzaamheid, zoals het nieuwe Islamitische cultuurgebied zich noemde, nam Spanje een bijzondere plaats in. Andalusië gold met Bagdad, Cairo  en Samarkand, als centrum van de nieuwe beschaving.

Van de drie erven van de Romeinen was de Dar al Islam in de Middeleeuwen met afstand de meest succesrijke. Maar toen het Kalifaat van Bagdad in de dertiende eeuw door de Mongolen werd veroverd en de kalief van het toneel verdween verloren kunsten en wetenschappen hun beschermheer. De Islamitische predikanten en wetuitleggers kregen het in de Dar al Islam voor het zeggen. Politiek waren het niet meer de Arabieren, maar eerst de Seldsjoek Turken en later een tijd lang ook de Mamelukken in Egypte die domineerden. Vanaf de dertiende eeuw  ging het in de Dar al Islam bergafwaarts met de  beschaving. In de zestiende eeuw kwam er een tijdlang een opbloei in het vernieuwde Turkse rijk van de Osmanli. Die opbloei werd gefaciliteerd door een massale immigratie van Joden en Moren uit het Iberisch schiereiland. Die volksverhuizing was een gevolg van  de voltooiing van de Reconquista. De Katholieke Koningen, hadden genoeg van de etnische twisten in hun rijk en dwongen Joden en Moren in Spanje tot integratie of tot emigratie.

Het kwam in de loop van de zestiende eeuw tot een aantal beslissende oorlogen tussen de Sultan van Istanboel en de vorsten uit het Habsburgse huis, die door de Spanjaarden en Oostenrijkers werden gewonnen. Daarna werd de Dar al Islam allengs op alle terreinen van de beschaving overvleugeld door het Westen. Het ressentiment tegen deze loop der geschiedenis is in de Islamitische wereld nog steeds groot[25].

Het begrip Oemma heeft geen geografische betekenis. Het duidt de culturele gemeenschap aan waarvan de Islam de godsdienst is. De Westerse cultuur en de Oemma zijn equivalenten, maar de Oemma is zich als het ware meer bewust van het eigen bestaan. Gelovigen  hechten doorgaans aan de Oemma meer belang dan aan hun seculiere nationaliteit. De Pakistani horen tot de Oemma en daarbij doet het er voor hen niet toe of ze in Islamabad, in Leeds, of in Kashmir wonen[26].

De Soenna beschouwt het land waar de Islam niet de heersende godsdienst is  als Dar el Harb, het land van de oorlog. Verkeren Moslims niet in een positie om daar oorlog te voeren dan noemen ze het Dar al Ahd (wapenstilstand) of Dar al Suhl          (verdrag). Deze opvattingen leken in de moderne Islamitische landen van een eeuw geleden te zijn uitgestorven, maar onder invloed van het Islamisme[27] zijn ze herleefd en vormen ze de basis voor het moderne Islamitische geweld. Slachtoffers van deze oude en onverdraagzame leer zijn in de eerste plaats de goedwillende[28] Moslims zelf. Wat de Oemma bijeen houdt zijn de Koran en de Soenna. De Koran is het boek waarvan de godsdienstige mythe zegt dat het Mohammed gegeven is in de vorm van een boodschap door de engel Gabriel en dat door hem op zijn beurt  in de loop van zijn carrière gedicteerd zou zijn aan schrijvers die het voor hem hebben opgeschreven. De Soenna is de combinatie van het Moslimgeloof en een  verzameling van normen en gebruiken van de Arabieren en de veroverde volkeren, die al bestond vóór de prediking van Mohammed. Die gebruiken, waartoe kledingsvoorschriften horen en de ondergeschikte positie van de vrouw hebben na zijn komst een vorm van godsdienstige wijding gekregen. Zijn geloofsverkondiging bracht een belangrijke wijziging in de Soenna aan, maar als verschijnsel was zij niet nieuw. Mohammed heeft haar een nieuwe autoriteit gegeven naast de Koran, door te verklaren dat voor waar gehouden werd in de Soenna ook waar zou zijn in de ogen van God[29].

Tussen Perzië en Byzantium had eeuwenlang een erfvijandschap bestaan. Arabië was in de eeuwen voor Mohammed een bufferzone geweest tussen de twee rijken en beide vestigden er hun invloed door het promoten van religieuze stromingen, de Byzantijnen het orthodoxe Christendom en de Perzen, ter ondermijning van de Byzantijnse invloed, de Christelijke ketterijen en het Jodendom. Arabië was een nomadengebied met elkaar bestrijdende stammen die voortdurend op de rand van een bestaansminimum leefden en met alleen in Jemen en  de streek rond Mekka en Yathrib een gesettelde bevolking. De godsdienst die er om buitenlands politieke  redenen was ingevoerd had tot onbedoeld  gevolg dat zich politieke eenheden gingen vormen op godsdienstige op grondslag in plaats van op bloedverwantschap. Men kreeg Christelijke en Joodse stammen. Mohammed vormde zijn nieuwe godsdienst uit de Joodse en Christelijke elementen, die hij op zijn reizen leerde kennen. Zijn nieuwe godsdienst was Joods/Christelijk maar daarnaast ook Arabisch van inspiratie. Zij bleek geschikt om alle Arabische stammen een focus voor eenwording te verschaffen. Gewapend met de nieuwe leer trokken de stammen vervolgens niet meer tegen elkaar maar tegen de buitenwereld ten strijde. Dat deden ze op een moment dat Perzië en Byzantium uitgeput waren door hun onderlinge oorlogen. Zij hadden net vrede gesloten en de wapens neergelegd toen de onverwachte aanval kwam uit de woestijn. Ze bleken niet in staat voldoende weerstand te bieden. De onderworpen volkeren van het Midden Oosten zagen hun kans schoon en maakten gemene zaak met de Arabieren. Ze verwelkomden de nieuwe godsdienst, als een vernieuwing en verbetering van het bestaande. Met de Arabieren voelden ze meer verwantschap dan met hun Griekse en Perzische overheersers. Een wederopstanding van de oude Midden Oosten culturen was het gevolg, maar in de nieuwe jas van de Islam.

Deze  theorie van Toynbee[30] heeft wel iets aantrekkelijks, vooral ook omdat het een verklaring geeft voor de snelheid van het proces, dat meer weg heeft van een geslaagde opstand dan van een verovering en het verklaart ook waarom de rol van de Arabieren op politiek gebied weer zo snel was uitgespeeld. Met het kalifaat van de Abassiden kwam het niet-Arabische[31] element uit het Midden Oosten aan de macht, om die niet meer af te staan tot hun rijk door de Mongolen werd vernietigd.

Het Kalifaat van Bagdad vertoonde  naast Aramese trekken veel Griekse en Perzische elementen. De bijbel en het oude christendom vormde de religieuze basis voor de Qu’ran, de Perzen voor de schone kunsten. Maar Euclides, Aristoteles en Plato waren de iconen van filosofie en wetenschap in de eeuwen dat de Arabische beschaving heeft gebloeid. Dat die zich na  de rampzalige nederlaag tegen de Mongolen nooit meer heeft hersteld is niet alleen te betreuren voor de Arabieren, maar voor alle beschaafde mensen. De  latere Islam van de imams verhoudt zich tot het rijk van de kalief van Bagdad  als Byzantium tot het klassieke Griekenland van de vijfde eeuw voor Christus. Vanaf dertienhonderd is de vitaliteit uit de Islamitische beschaving verdwenen.

 

 

Het  fascisme, het nationaal socialisme en andere agressieve ideologieën

 

De Islam  is in een aantal opzichten vergelijkbaar met de godsdienst van de  Mormonen, die op dezelfde manier een afgeleide is van het Christendom met een nieuwe profeet en gedeeltelijk nieuwe leerstellingen. De Mormonen hebben op één punt een voorsprong op de Mohammedanen en dat is dat de stichter van de godsdienst Joseph Smith in zijn eigen opvolging heeft voorzien. Niet de feitelijke opvolging van Brigham Young die als een soort Aboe Bakr of Omar de zorg voor de gelovigen op zich nam, maar de institutionele opvolging van een nieuwe profeet in elke generatie, iemand die gemachtigd is de nieuwe leer aan gewijzigde omstandigheden aan te passen. Dat maakte het bijvoorbeeld mogelijk dat de Heiligen der Laatste Dagen de veelwijverij formeel weer konden  afschaffen die hun voortbestaan in het monogame en Christelijke Amerika bemoeilijkte. Dat de Islam geen geautoriseerde manier heeft om zich zelf aan de eisen van een veranderende wereld aan te passen is een belangrijke oorzaak van de problemen die zij nu heeft.

Om de Islam met het fascisme te vergelijken is een overschatting van het fascisme. Mussolini had bij lange na niet het formaat van de profeet van de Islam en zijn leer is nu terecht al weer haast vergeten. Een vergelijking met het nationaal socialisme is eerder op zijn plaats. Mohammed was een mens met goede en slechte eigenschappen. Geen vergoddelijkt persoon als Jezus van Nazareth, dat wilde hij nadrukkelijk zelf ook niet. Maar zeker ook geen slecht mens, zoals Hitler. Wel zijn Hitler en Mohammed te vergelijken als het om de enorme impact gaat die zij hadden op de wereld om hen heen. Dat die invloed van Mohammed zoveel langduriger is geweest dan die van Hitler  is grotendeels toeval. Er waren  in de tijd van Mohammed geen mogendheden die in vitaliteit vergelijkbaar waren met Amerika en Rusland en die aan zijn revolutie een einde hadden kunnen maken. Hitler had zijn oorlog ook kunnen winnen. Zoveel heeft dat niet gescheeld. Dan had hij zijn rijk in de wereld kunnen vestigen. Of het duizend jaar zou hebben geduurd is nu natuurlijk niet meer vast te stellen maar onmogelijk lijkt het niet.

Men meent hier dat de vergelijking tussen Nazisme en Islam niet opgaat vanwege het godsdienstige karakter van de Moslimcultuur. Het is juist de combinatie van een serieuze godsdienst en het geweld waarmee zij wordt gepropageerd die de Islam voor de vreedzame mensen in de wereld zo moeilijk aanvaardbaar maakt. De vergelijking met het Nazidom wordt minder beledigend als men bereid is te aanvaarden dat een cultuur gebaseerd op godsdienst niet wezenlijk hoeft af te wijken van een cultuur die gebaseerd is op een socio-biologisch[32] concept. Gelovigen en ethici wijzen zo’n vergelijking van de hand maar dat geldt niet voor sociologen voor zover die alle culturen in beginsel als gelijkwaardig  beschouwen en  feitelijke oordelen laten prevaleren boven normatieve.

Het Derde Rijk was een Duits rijk, geen wereldrijk. Hitler’s conceptie van de wereld was een verzameling van hiërarchisch gerangschikte culturele eenheden[33] met aan het hoofd het Duitse Volk. Dat volk moest verenigd worden in één staatkundige organisatie, het Rijk, en onder één leider, de Führer, te weten hij zelf. De plaats boven aan de hiërarchie moest met militaire, culturele en economische prestaties worden afgedwongen.

Dit völkische concept stond tegenover het kosmopolitische idee van de Verlichting, de liberté, égalité en fraternité van de Franse revolutie en het alle Menschen werden Brüder van de romantiek.

Hitler had een afkeer van de wereld van de mensenrechten, het individualisme en de Volkenbond, hij prefereerde de hechte Duitse wereld van zijn jeugd, die hij aangetast zag door de multiculturele samenleving die hij in het Wenen van vóór de eerste wereldoorlog had meegemaakt.

Een wereld waarin Tsjechen en Joden gelijkberechtigd zouden worden aan een fatsoenlijke Duitse Biedermann uit Linz stootte hem af en met hem stootte het de grote Duitse middenklasse van Midden Europa af. Duitsland had vóór de Weimarrepublik niet of nauwelijks een democratische voorgeschiedenis gekend. Hitler was dan wel een revolutionair, maar als socialist en juist niet op het punt van het nationalisme. Daarmee stond hij met twee benen  in een Duitse traditie. Het Duitsland van de Keizer was geen democratie, niet als samenleving en niet als staatkundig systeem. De macht van de keizers berustte niet op een grondwet die door een soeverein volk was opgesteld en aanvaard, niet op de volkswil dus, maar op de macht van het Pruisische leger en het Pruisische ambtenarenapparaat. Het waren Bismarck en zijn ambtenaren die in 1870 het rijk ten koste van Frankrijk en Oostenrijk en tegen de zin van de interne Duitse tegenstanders in het leven hadden geroepen[34]. Ook Oostenrijk was geen democratie, niet voor en niet na 1918. Beide Duitse landen zijn pas in de democratische westerse samenleving opgenomen na de tweede wereldoorlog. Vóór de eerste wereldoorlog waren het varianten van de Westerse samenleving, niet democratisch, ook niet totalitair, maar met een eigen vorm van de bureaucratisch-monarchale rechtsstaat[35].

Dat element wilde Hitler behouden, of liever gezegd herstellen, want de Weimar Republiek was een van buiten opgelegd democratisch experiment waar de meeste Duitsers een uitgesproken hekel aan hadden. De bureaucratische rechtsstaat heeft Hitler zoveel mogelijk intact gelaten. Natuurlijk, iedereen in Duitsland wist waar de SA en later de SS en de Gestapo  toe in staat waren. De dreiging was reëel en voor Joden en anderen die niet in de Duitse cultuurkring werden aanvaard werd de dreiging uitgevoerd. Maar binnen de naziwereld functioneerde het ambtenarenapparaat en de rechterlijke macht in grote lijnen zoals onder de keizer[36]. Dimitrov[37], de Bulgaar, werd vrijgesproken en voor de volmachten die Hitler nodig had haalde hij een wettige parlementaire meerderheid.

Had hij dat niet gedaan dan is het ook zeer de vraag of hij het leger en de ambtenaren had meegekregen in zijn oorlogsavonturen. De geweldige militaire macht die Duitsland in de jaren negenendertig tot twee-enveertig ontwikkelde kwam niet voort uit de Nazi ideologie of de terreur van de SS. Die kwam uit de voortreffelijke organisatie van het leger en uit de door ambtenaren gereguleerde Duitse oorlogsindustrie. Ambtenaren, militairen en ondernemers  werkten vrijwillig mee omdat Duitsland legitiem in de handen van Hitler was geraakt. Hij was benoemd door de oude Hindenburg en wettig kanselier geworden van het herstelde Duitse rijk.

Het terreurregime dat tegen de Joden en andere echte[38]of ingebeelde vijanden van het volk werd uitgeoefend vormde een staat binnen de staat. De gewone Duitser had daar niets mee te maken en wilde er doorgaans  ook niets mee te maken hebben als hij uit de verte zag wat er gebeurde. Niet omdat hij in principe anders dacht over Joden en Tsjechen dan Hitler, maar omdat het er in de kampen zo onbeschaafd toeging.

Hitler kan gezien worden als de man die uit het socio-darwinistische nationalisme de logische consequenties trok. Hij nam van het Christendom en de Middeleeuwen veel rigoureuzer  afstand  dan de Verlichting dat deed en bouwde een alternatieve moderne samenleving op. Die samenleving miste de ethiek van Christendom en  Verlichting maar de industrialisatie, de ondernemingsgewijze productie en de Duitse organisatie van economie en samenleving maakte het Hitlerrijk tot een geduchte tegenstander van de Westerse wereld.

We kunnen dankbaar zijn dat die samenleving met zijn Unter- en Übermenschen er niet gekomen is, althans niet voor langer dan twaalf  jaar. De vernietigingskampen waren niet een aberratie  van een krankzinnige antisemitische tapijtenvreter. Het was weloverwogen politiek. Milosevitch en Mladitch waren veel meer dan de meeste mensen zich realiseren de leerlingen van Hitler. Ethnic cleansing en onderwerping van anderen is een integraal onderdeel van de Hitleriaanse wereldbeschouwing. Hij zag als Oostenrijker uit de veelvolkerenstaat van de Habsburgers  de Joden als een aparte etniciteit. Hij had gezien hoe zij onder de Habsburgers met de Tsjechen en andere Slavische volkeren economisch tegen de Duitsers in het strijdperk traden  en met hen om de voorrang streden in het  Habsburgse Rijk. De Joden waren vanuit zijn etnische visie op de wereld potentiële  wereldmachthebbers. De strijd tegen hen was naar de mening van Hitler voor de Duitsers en hun broedervolken in Noord Europa een strijd op leven en dood. Zo hoorde het. Het leven was in zijn ogen was leven nu eenmaal een strijd op leven en dood. Dat verklaart ook zijn onwil om toen de oorlog eenmaal verloren was er voor Duitsland het beste van te maken. De beste had gewonnen, hij had gegokt en verloren. Maar zolang zijn rijk overeind bleef was het een reëel en afschrikwekkend alternatief geweest voor de westerse humanistische beschaving.

 

De Islam, nu niet als cultuur, maar  als godsdienst.

 

De Koran en de Hadith zijn de kenbronnen van het geloof van de Arabische profeet Mohammed. Door zijn volgelingen wordt aangenomen dat de eerste goddelijk is geïnspireerd maar de tweede niet.

De Koran hetgeen opsomming of voordracht betekent, bestaat uit 114 soeras, verzen of secties[39].

Islam betekent onderwerping, i.e. onderwerping aan Allah. Dit dient letterlijk te worden genomen. De Islamiet is de slaaf van Allah, zoals de onderdanen van de Perzische koningen hun slaven waren en geen vrije mensen zoals de Grieken. Symbolisch daarvoor is de houding die de volgeling van Mohammed aanneemt tijdens het gebed: dat is de houding van de onderdaan van Oosterse koningen in de aanwezigheid van zijn heerser.

Allah[40] is Jahwe, de God uit de bijbel. De Koran beschrijft de leerlingen van Jezus als Moslims en hun God als Allah. De Islam is van oorsprong geen kerk in de christelijke betekenis. Het is eerder een beweging, een manier van leven en van Godsverering die aan een hele reeks van invloeden onderhevig is geweest. De Grieks Romeinse zijn van de wereldlijke invloeden de belangrijkste en bepalen veel van de filosofische en juridische vormgeving, hoewel in het Kalifaat van Bagdad ook de Perzische invloed aanzienlijk was. Mohammed begon zijn carrière als profeet toen hij veertig was. Hij had visioenen van de dag des oordeels die hij beschreef op de wijze van de Apocalyps: bekeert U want ge kent dag noch uur. Er is maar één Machtige van de laatste dag. Hij alleen zal oordelen, zonder helpers, zonder beperking en zonder verantwoording te hoeven afleggen. Van de Almachtige maar Barmhartige God is iedereen afhankelijk; aan Hem dienen we ons te onderwerpen.

Anders dan Joden en vroege Christenen ziet Mohammed geen Godsrijk van de Messias hier op aarde. Het koninkrijk dat komt situeert hij in het paradijs, ofschoon in het tweede deel van zijn godsdienstige loopbaan, de tijd in Medina, zijn aandacht meer op wereldlijke zaken gericht leek dan op het hiernamaals. Het Oude Testament volgens de Joodse leer  is zijn belangrijkste inspiratiebron. Hij beschouwt zich zelf als laatste in lijn van Israëls profeten en Jezus als de voorlaatste.

Het succes van zijn profetieën was in zijn geboortestad Mekka gering en Mohammed vertrok daarom naar Yathrib, een Noordelijke plaats waar veel mensen van Zuid Arabische afkomst en ook een substantiële kolonie van Joden woonde. Deze verhuizing geldt als een belangrijk keerpunt in de Islam. Zij wordt de Hijra genoemd. Yathrib werd later omgedoopt in Medina, wat stad van de profeet betekent. Twee derden van de Koran teksten ontstonden in Medina.

Het  gedeelte dat vóór de Hijra werd geschreven spreekt mensen die opgevoed zijn in de Westerse beschaving doorgaans het meeste aan. De aandacht van de profeet is dan volledig op God gericht en zijn inspiratie profetisch, poëtisch en zeker indrukwekkend.

Mohammed was zijn eigen legeraanvoerder en kadi. Wetgeving en rechtspraak vullen de latere sura’s, waarbij er rekening mee moet worden gehouden dat in de Islam net als in het Jodendom Wet en Theologie in elkaars verlengde liggen.

Jahiliya of barbaars heidendom, was hetgeen waartegen de Islam zich richtte en ook datgene wat ten tijde van Mohammed in Arabië  nog rijkelijk voorhanden was. De Ka’aba of heilige steen in Mekka was voorwerp van heidense verering geweest, maar werd nu omgevormd tot een Islamitisch heiligdom. Een eenmalige pelgrimage naar de steen(hadj) werd een van de vijf grondslagen van de Islam. De andere vier zijn geloof in God en erkenning van de profeet Mohammed, dagelijks gebed met bijbehorend ritueel, het geven van aalmoezen en tenslotte de Ramadan of jaarlijkse vastenperiode. Het geven van aalmoezen aan de armen werd een godsdienstige belasting, maar de overige steunpilaren zijn vrijwel onveranderd in stand gebleven. Daarbij is de pelgrimage naar de heilige steen in de tegenwoordige tijd met zijn comfortabele reismogelijkheden wel iets anders dan in de eerste eeuwen van de Islam.

 

De Islam is net als iedere andere godsdienst een systeem dat op zich zelf staat en dat moeilijk van buitenaf beoordeeld kan worden. Men moet vooral  niet alle moorden en gruweldaden die in haar naam worden gepleegd aan de Islam toe rekenen. De wereld zoals Mohammed die aantrof in Arabië was gruwelijk en moorddadig en de Islam heeft daar en ook buiten Arabië in het begin een belangrijke beschavende invloed gehad. De eerste eeuwen deed zij daarin beslist niet voor het Christendom onder.

Dit gezegd zijnde ontkomt men toch niet aan de constatering dat overal in de wereld waar tegenwoordig de Islam voorkomt naast andere godsdiensten en beschavingen, agressie en criminaliteit in sterkere mate aan de Islamitische kant worden aangetroffen. De Islam heeft kennelijk wel een beschavende, maar toch  geen voldoende beschavende invloed in de wereld.

 

Opnieuw de invloed van de  Islam op  de Christelijke Middeleeuwen.

 

Toen na Karel de Grote heel West Europa in elkaar zakte onder de gelijktijdige aanvallen  van Noormannen en Hongaren bestond de beschaving in West  Europa een tijdlang uit een paar kloosters die aan  de overvallen ontsnapt waren. Voor het overige verviel de regio tot woestenij. Dat duurde tot ergens in de tweede helft van de tiende eeuw er een ommekeer kwam. De invallen van de Noormannen hielden op, niet in de laatste plaats doordat een aantal roverhoofdlieden tot graaf of hertog werden benoemd met als opdracht andere rovers op afstand te houden.

De tijd na de val van het West Romeinse rijk tot aan de opkomst van de Karolingers was al een periode van voortgaand verval geweest in West Europa. Rome bestond niet meer als politieke entiteit, maar de laat Hellenistische cultuur bleef gewoon bestaan, zij het als een pitje dat steeds lager ging branden. De kerk en vooral de kloosters handhaafden zo goed en zo kwaad als dat ging wat er aan beschaving en opvoeding voorhanden was.

De macht was in heel West Europa in handen van Germaanse minderheden die waar zij konden parasiteerden op een Gallisch Romeinse bevolking. Duitsland was nog grotendeels woest en bewoond door onbeschaafde Germanen; de Friezen uit de lage landen onderhielden de handelsbetrekkingen tussen de Oost- en Noordzeelanden en via de Noordzee met Engeland en de Zuid Franse Atlantische kust. Een drukke handel bestond ook tussen de Oostzee en de Zwarte zee via de Oekraïne en de Dnjepr. Wat er in deze streken aan welvaart was moest in het Zuiden van Frankrijk en aan de Oostkust van Spanje worden gezocht, aan de kusten dus van de Middellandse Zee.

De Latijns Christelijke welvaart verdween ook daar toen Spanje veroverd werd door de Arabieren en de Middellandse zee voor Christelijke scheepvaart ontoegankelijk werd. De Saracenen werden door Karel Martel tegengehouden bij Poitiers en kwamen sindsdien in West Europa niet ver meer uit de buurt van Middellandse Zee, al hielden ze een tijd lang ook  de Alpenpassen bezet.

De militaire overwinning van Karel Martel  had niet alleen positieve gevolgen. West Europa raakte een tijdlang geïsoleerd van de beschaafde wereld. Byzantium was alleen nog met een geweldige omweg via Rusland te bereiken en met de Arabieren bestond een staat van voortdurende oorlog. De grote welvaart die Spanje genoot van de achtste tot de elfde eeuw ging grotendeels aan West Europa voorbij. De korte Karolingische renaissance had belangrijke politieke en ook culturele  gevolgen op lange termijn, maar op korte termijn waren de gevolgen onbetekenend. De invallen van Noormannen en Hongaren waren een gevolg van een afbrokkelend centraal gezag en cultureel en bestuurlijk onvermogen bij de latere Karolingers. Pas toen de Noormannen zelf orde op zaken begonnen te stellen in de kuststreken ging het wat beter. De Vikingen bleken goede leerlingen van vooral de Byzantijnen en de Moren maar in mindere mate ook van de Gallo Romeinen, of wat daar in Frankrijk nog van over was.

In de elfde eeuw ontstond de kruistochtenbeweging als tegenhanger van de Islamitische Jihad. In de twaalfde werden de eerste kathedralen gebouwd en de eerste handgeschreven boeken gemaakt die we nu nog in de musea kunnen bewonderen. In twee honderd jaar ging West Europa van praktisch niets naar een fascinerend hoogtepunt van de Westerse beschaving. Bovendien een volkomen nieuwe beschaving, die in niets leek op wat hier vroeger in de Romeinse tijd was geweest. Wat het zo boeiend  maakt is dat wij met die Middeleeuwse beschaving in de tegenwoordige tijd veel minder affiniteit hebben dan met de klassieke Griekse beschaving waar we in de Renaissance hernieuwd kennis mee hebben gemaakt.  De Middeleeuwen zijn voorbij. Ze zijn voor ons een terra incognita. Waar kwam het allemaal vandaan en waar is het gebleven[41]? Wanneer we deze vraag kunnen beantwoorden zal ook ons begrip voor de Moslimwereld toenemen.

Tot 1400  hadden we  hier in West Europa een uitloper van de Islambeschaving ongeveer zoals Oost Europa in de communistische tijd een aanhangsel was van de Amerikaanse en West Europese beschaving. Zoals Stalin de geschiedenis vervalste en  alle nieuwe ontwikkelingen presenteerde als eigen vindingen van het communisme, zo hield de Christelijke kerk de invloed van de Dar al Islam uit de boeken en deed of het allemaal vinding was van eigen bodem. Voor filosofie en wetenschap is die gang van zaken intussen wel komen vast te staan. Het lijkt ook zo te zijn voor het vervaardigen van bijbel- en urenboeken. De kunst daarvan hebben we afgekeken van de makers van korans uit Spanje en de gotische kathedralen hebben we leren bouwen door te kijken naar de bouw van de grote caravanserails. We zijn in de Middeleeuwen polders gaan droogmalen met windmolens. Die kregen we via Spanje van de Arabieren, die de molens voor de bevloeiing gebruikten. Ook de ridders met hun toernooien hebben de kunst afgekeken van Arabische voorbeelden. De kleding van onze nonnen was die van beschaafde vrouwen uit het Midden Oosten[42]. Ook de Arabische discriminatie van vrouwen en homo’s hadden we hier een halve eeuw geleden nog volop en die stamt echt niet uit de Griekse oudheid. Het is onmiskenbaar dat we hier in de Hoge Middeleeuwen een culturele kolonie van de Islam zijn geweest, ongeveer zoals Afrika, Zuid Amerika, Australië en Azië dat nu van Europa zijn en van de VS . De Middeleeuwse Europese cultuur dient als import te worden beschouwd. Vandaar dat het ook weer zo gemakkelijk is verdwenen, toen we via de renaissance de draad van de oude Westerse beschaving weer hebben opgevat.

 

Humanisme en Christendom.

We leven  in een postchristelijke tijd. Niet het christendom, maar het humanisme bepaalt onze ethische en culturele waarden. De waarde van het mensenleven, de grondrechten, de gelijkheid tussen de mensen, de democratie, zij vormen de kern van het humanisme.

Het humanisme is een ideologie en een ideologie is een vorm van geloof[43]. Omdat een aantal humanistische “geloofspunten” betrekking hebben op de aard van de mens kunnen ze in strijd komen met de erkende godsdiensten maar ook met hetgeen op grond van wetenschappelijk onderzoek over de aard van de mens bekend is geworden.

Een van de punten waarop het humanisme strijdt met het christendom is de stelling dat  de mens van nature goed is en dat slechtheid een gevolg is  van verkeerde opvoeding . De leer van het Christendom is dat de mens van nature, dan wel als gevolg van de zondeval, slecht is en alleen door een cultureel proces, de inwerking van de genade Gods, van zijn slechtheid is af te brengen

Kant, de Verlichtingsfilosoof,  maakte terecht een onderscheid tussen de twee categorieën “Sein” en “Sollen”. Met het eerste bedoelde hij al datgene dat samenhangt met waarneembare  feiten en met hetgeen daaruit kan worden afgeleid. Met het tweede al datgene wat wij op grond van geloof of voorkeur juist achten in morele zin. Veel onjuiste theorieën wijt hij aan het maken van onvoldoende onderscheid tussen deze categorieën. Ideologie en geloof horen thuis in de categorie Sollen, wetenschap in de categorie Sein

Goed en slecht zijn ethische begrippen die thuis horen in de categorie Sollen. De wetenschap kan er als zodanig geen oordeel over hebben. Wat de wetenschap wel kan doen is biologische begrippen als agressie, primair of secundair reageren, empathie of een gebrek aan empathie voorleggen aan humanisten en christenen en nagaan of de aanwezigheid van de hiermee samenhangende gedragspatronen door hen als goed of slecht worden gekwalificeerd. Dan blijkt bijvoorbeeld dat ongeremd agressief gedrag, zoals regelmatig te constateren op jeugdige leeftijd bij mensen van het mannelijk geslacht door zowel christenen als door humanisten als slecht wordt beschouwd.

De biologische wetenschap kan dan constateren dat deze eigenschappen voortvloeien uit de menselijke genen en uit hun hormoonstelsel. Op dit onderdeel van het begrip “slecht” in elk geval, huldigt het christendom een leerstelling die meer met de resultaten van de wetenschap overeenstemt dan het humanisme.

Alleen remmingen als gevolg van heersende culturele waarden en een daarop gebaseerde behoorlijke opvoeding kunnen het natuurlijk gedrag van mensen op dit punt aanpassen.  En alleen daarmee worden  jonge mannen in een modern beschaafde samenleving inpasbaar. De humanistische leerstelling dat mensen van nature goed zijn en dat het dus aan de kwalijke invloed van de omgeving ligt als zij slecht of crimineel gedrag vertonen dient in het licht van wetenschappelijk feitenmateriaal op zijn kop te worden gezet. Slecht gedrag is niet noodzakelijk in strijd met de menselijke natuur en individuele zowel als collectieve correctie van onwenselijk gedrag kan nodig zijn.

De inspanningen die het Christendom zich in de Middeleeuwen heeft getroost om agressie en andere vormen van ‘biologische slechtheid’ uit de  westerse cultuur te bannen, hebben niet op dezelfde manier in de Dar al Islam plaats gevonden. De Islam was ethisch gesproken een grote vooruitgang op het heidendom in de Arabische wereld, maar ethisch kan de leer van Mohammed  niet in de schoenen staan van die van Jezus van Nazareth. Diens ethiek  was trouwens ook voor veel Christenen te hoog gegrepen. De gewelddadige wereld waarin het Christendom terecht kwam door de aftakeling van het Romeinse rijk maakte die leer tot een luxe, die men zich alleen op Zon- en feestdagen kon veroorloven (de godsvrede). In Byzantium bleef men meer dan in de Latijnse Christenheid het geweld zien als een ultimum remedium. In het onbeschaafde westen en in de Dar al Islam speelde ondanks de inspanningen van de kerk van Rome geweld en bedreiging met geweld een rol die met de oorspronkelijke leer van Jezus niet in overeenstemming is te brengen. Pas na de Verlichting, in het moderne humanisme ziet men een terugkeer naar de uitbanning van het geweld, op de manier waarop die in de Bergrede werd gepreekt. De moderne post Christelijke samenleving met zijn zorg voor de medemens en het milieu is in dat opzicht Christelijker dan de Middeleeuwen.

 

 

De oorsprong  van de Moderne tijd. De Verlichting en haar voorgangers.

De periode in de moderne geschiedenis waarin wij leven, die in Amerika aanvangt met de onafhankelijkheid en in Europa met de Franse revolutie, kan ondanks de wereldoorlogen en de Holocaust en ondanks communisme, nationaal socialisme en het kolonialisme toch  gelden als in het algemeen een gelukkige en beschaafde tijd in de geschiedenis. Gelukkiger dan het Rome van de adoptiefkeizers, de periode die Gibbon zag als de beste ooit. Geluk hoort dan gedefinieerd te worden langs de lijnen van de Verlichting als welbehagen voor een zo groot mogelijk aantal mensen.

Voor degenen die geleden hebben in een van de wereldoorlogen, de Holocaust of de andere rampen van de moderne tijd kan het anders lijken, maar sub specie aeternitatis lijkt het een juiste of  in elk geval een verdedigbare stelling.

De moderne geschiedenis van de Westerse wereld werd tot nog toe gekenmerkt door een afname van armoede en gebrek en door een toename van vrijheid, gelijkheid en broederschap in een goed geordende samenleving. Door een toename van welvaart en democratie dus en door een versterking van de rechtstaat. Er leven hier in het Westen meer mensen in vrede en veiligheid dan ooit eerder het geval is geweest en hoewel er ook hier nog steeds veel mensen op of onder een cultureel aanvaard  bestaansminimum leven is het percentage daarvan toch lager dan het,  voor zover wij weten, ooit in het verleden is geweest.

Sinds 1700 is de bevolking in het Westen en sinds 1900 is de hele wereldbevolking spectaculair gaan groeien. Al sinds prehistorische tijden schommelde zij rond de paar honderd miljoen en nu zitten we opeens op ruim zes miljard. De voorspellingen, voor wat die waard zijn, stellen het eindpunt van de groei op ongeveer 15 miljard, ergens in de loop van deze eeuw.

De beginselen van de Verlichting zijn gericht op het vergroten van het geluk van een zo groot mogelijk aantal mensen. Het  werd mogelijk geacht dit te bereiken door een vorm van regeren waarin de meerderheid het voor het zeggen had en een samenleving waarin alle mensen gelijk zouden zijn voor de wet, elkaar zouden respecteren en als vrienden met elkaar om zouden kunnen gaan. Dit was kort samengevat in de leus vrijheid, gelijkheid en broederschap.

Voor zover men ooit kan zeggen dat een politiek programma is verwezenlijkt, is het dit programma van de founding fathers in de Verenigde Staten en van de verlichtingfilosofen in Europa geweest. Voor praktische doeleinden kan het nu  als verwezenlijkt worden beschouwd. De mensen, die leven in de Westerse wereldsamenleving zijn gelukkiger, of in elk geval welvarender dan in eerdere perioden van de geschiedenis en er zijn overal in de wereld erg veel meer mensen dan er vroeger waren, waardoor de totale hoeveelheid geluk buiten proportie veel  groter is dan ooit tevoren[44].

Het is waar dat vooral de bijdrage van industrialisatie en van een efficiënte economische organisatie van de samenleving belangrijk is geweest voor de stijging van de welvaart, maar bij de verdeling van de welvaart hebben de humanitaire beginselen van de Verlichting een belangrijke rol gespeeld. Democratie en mensenrechten vormen de kern van onze maatschappelijke ethiek. Die heeft ergens tussen 1700 en nu een algemene geldigheid gekregen en staat tezamen met wetenschap en techniek aan de basis van de moderne of Westerse beschaving. Deze beschaving heeft in West Europa de Christelijke vervangen en haar invloed heeft zich intussen over de hele wereld uitgebreid[45].

Om de beschaving, die in de Middeleeuwen in het Westen van Europa was gesitueerd, de Christelijke te noemen is overigens om een aantal redenen, die ten dele hier boven al besproken zijn, wat onnauwkeurig. Het Westerse Christendom was maar een deel van de Christelijke wereld en in het begin van de Middeleeuwen niet eens het belangrijkste deel. Gedurende een groot deel van de Middeleeuwen was Byzantium aanzienlijk beschaafder en besloeg het Byzantijnse rijk ook een groter gebied. Behalve de Grieks orthodoxe kerk in Byzantium bleven ook de Russisch orthodoxe kerk en de oude afgescheiden kerken uit Azië en  Afrika buiten het Westerse Christendom. Verder was het Westen in het begin van de Middeleeuwen nog overwegend heidens van cultuur. De eerste vijf honderd jaar van de Middeleeuwen, van 500 tot 1000 a.D.,   kunnen heel goed beschreven worden als een voortdurend streven van de Kerk van Rome, om de volkeren uit het Noordwesten van Europa te kerstenen. Dat gebeurde door middel van het door Karel de Grote heropgerichte Romeinse Rijk en door het stichten van kloosters en nieuwe bisdommen[46].

Hoe dan ook, pas aan het einde van de Middeleeuwen was West Europa werkelijk in zijn geheel christelijk maar op een eigen manier, die op essentiële punten afweek van de andere varianten van dezelfde godsdienst. Toen ook begon het verzet tegen de macht van Rome belangrijke vormen aan te nemen[47].

 

Dit verzet was aanvankelijk religieus van aard en gericht tegen het wereldlijk karakter van de Kerk van Rome. In Engeland was het Wycliff, in Bohemen Huss en in de Lage Landen  waren het Geert Groote en Thomas a Kempis, die een terugkeer naar een vromer soort Christendom voorstonden, tegenstanders als zij waren van de wereldlijke macht en de pracht en praal van de theocratie in Rome.

Italië zelf had in de persoon van Savonarola van Ferrara een religieuze hervormer gekend, maar die had maar een beperkt succes. Daar kreeg het verzet tegen de kerkelijke overheid eerder de vorm van een terugkeer naar de waarden van de antieke Grieks-Romeinse cultuur. Dat was een stadscultuur geweest en zij  sloeg vooral aan in de onafhankelijke Noord Italiaanse steden zoals zij dat later ook deed in de steden van de Lage Landen. In Italië waren Venetië en Genua al een groot deel van de Middeleeuwen belangrijke centra voor zeevaart en handel geweest. Zij hadden een natuurlijke ontvankelijkheid voor de poliscultuur van het oude Griekenland. In steden als Milaan, Bologna en vooral Florence bloeiden aan het einde van de Middeleeuwen centra van beschaving op, die naast hun Christelijke basiscultuur ook belangrijke elementen van de antieke beschaving bevatten. Op de universiteiten die in de veertiende eeuw ontstonden en waar onder meer het Romeins recht werd onderwezen, werd het oude curriculum uit de klassieke tijd in ere hersteld. Naast de Christelijke waarden dus ook de antieke humaniora. Een grote impuls werd gegeven door de stroom van boeken en geleerden die richting Italië kwam toen in 1453 Byzantium eindelijk viel voor de Turken.

 

De renaissance heeft gediend als een breekijzer in het hechte bouwwerk van het in cultureel opzicht uniforme Westerse Christendom. Al snel werden de pre-christelijke waarden ook in het Noorden onderwezen, waarbij de universiteiten van Parijs, Leuven en Praag als voortrekkers optraden. Van de antieke waarden was het vooral het vrijheidsbegrip dat aan invloed won. Dat was de waarde geweest die in de Romeinse republiek en in het Griekenland van vóór Alexander de Grote zo’n belangrijke rol gespeeld had en die in de Byzantijnse en Islamitische beschavingen teloor was gegaan. Vrijheid van de burger  tegenover de overheid was het begrip waarmee Rome en Athene zich onderscheidden van de beschavingscentra elders in de wereld. In de Lage Landen was Desiderius Erasmus en in Engeland Thomas More de voortrekker van deze culturele vernieuwing. De renaissance vond hier aansluiting bij de eerdere godsdienstige hervormingen en versterkte het anti-Rome gevoel.

In het heilige Roomse rijk der Duitse natie, het Duitse Keizerrijk, waar in de vijftiende eeuw de Boheemse godsdiensthervormer Huss al een gewelddadige opstand had ontketend, ontstond in de zestiende eeuw een vernieuwing van het Christelijk geloof, die aan de eenheid van het Westerse Christendom voorgoed een einde maakte. Zij veroorzaakte een breuk in de Europese cultuur, die pas in onze dagen is hersteld. Maarten Luther was een mysticus, een tot Paulus bekeerde Saulus, maar van huis uit geen scheurmaker. Dat werd hij pas toen in Rome en bij de rijksoverheid zijn vernieuwingsdenken op grote weerstand bleek te stuiten en excommunicatie en de rijksban van die weerstand het gevolg waren.

Luther en Erasmus waren tijdgenoten. Erasmus was humanist en bleef katholiek. Luther was hervormer en heeft de kerk verlaten. Zij beiden waren de grootste talenten van hun tijd, de eerste helft van de zestiende eeuw. Luther was een genie; zijn Bijbelvertaling is nog steeds het mooiste Duits dat ooit geschreven werd,  mooier naar mijn mening dan  dat van Goethe. Zoals Shakespeare het moderne Engels heeft gecreëerd, zo heeft Luther eigenhandig het Hoogduits in het leven geroepen. De Evangelieteksten die Bach gebruikt voor zijn kerkmuziek, de muziek waarvan men zou kunnen volhouden dat zij  het esthetische hoogtepunt vormt van de Westerse beschaving, zijn afkomstig uit de Lutherbijbel[48].

Erasmus was de eerste moderne mens in West Europa. Goed katholiek natuurlijk, maar opgeleid door de aanhangers van de moderne devotie in Deventer. Deze typisch Nederlands/Rijnlandse religieuze stroming bevatte alle elementen die Luther met zijn hervorming wilde verwezenlijken, behalve een: de mystieke godservaring, die Luther wel had maar Erasmus niet. Erasmus was timide en vermeed de ruzie, Luther zocht die op. Het is klassieke tragiek  dat de authentieke Christen Maarten Luther door de breuk die hij veroorzaakte meer heeft bijgedragen aan het verdwijnen van de Westerse Christenheid en aan het ontstaan van het moderne postchristelijke humanisme, dan de humanist Erasmus van Rotterdam.

Toen Luther werd geëxcommuniceerd en in de Rijksban werd gedaan in Worms, was het de bekende Erasmus die zijn reputatie op het spel zette om de veel minder bekende Luther te beschermen. De liefde was niet wederzijds. Luther zag beter dan wie ook dat een humanistisch Christendom het einde betekende van de godsdienst die hij wilde zuiveren en bewaren;  hij meende terecht dat het humanisme als variant van het Christendom nooit een lang leven kon zijn beschoren: niet de mens maar de genade Gods bepaalt het toekomstige heil en van Erasmus’ mensgeoriënteerde vroomheid moest Luthers niets hebben.

De tweespalt tussen de aanhangers van Luther en de kerk van Rome leidde enerzijds tot het Concilie van Trente en een moreel herstel van Rome maar anderzijds tot godsdienstoorlogen, die met grote bloedigheid werden uitgevochten en die tot halverwege de zeventiende eeuw duurden. Deze oorlogen hadden uiteindelijk tot gevolg dat er een groep landen rond de Noordzee ontstond die overwegend protestants was en een gebied rond de Middellandse Zee en in continentaal Europa dat overwegend katholiek gebleven is.

De protestante landen namen vanaf de zeventiende eeuw het voortouw bij de kolonisatie en bij de handel op de overzeese gebieden in Azië en Amerika. Die brachten in heel West Europa een enorme welvaartstoename teweeg. In haar kielzog kwam de explosieve ontwikkeling van wetenschap en techniek, die een van de kenmerken zou gaan vormen van de moderne beschaving.

Die ontwikkeling werd mogelijk gemaakt doordat het Christendom  haar monopolie op onderwijs en haar macht tot handhaving van de rechte leer kwijt raakte. Afstand van het oude Middeleeuwse geloof betekende ook afstand van de Middeleeuwse vormen waarin het geloof werd onderwezen en met name van de hiërarchische structuur waarin dat onderwijs plaats vond. Mensen begonnen voor zich zelf te denken en namen niet meer klakkeloos over wat hun werd geleerd.

Nu de waarheden van het geloof opnieuw overdacht konden worden, voelden de natuurfilosofen zich vrij om los te komen van Thomas van Aquino en van Aristoteles. Zij claimden het recht om ook op eigen houtje de natuur te gaan bestuderen.  Dat bracht een ontwikkeling van wat later  wetenschap werd genoemd, een nieuwe manier van kijken naar de wereld. Daarnaast ontstond ook de mogelijkheid voor opstandige geesten om naar de overzeese gebiedsdelen te verhuizen in plaats van het gevang in te gaan. Zij kregen de vrijheid om daar in de Nieuwe Wereld een nieuw leven op te bouwen.  De welvaart die dit allemaal mogelijk maakte en er tegelijk ook door bevorderd werd, tezamen zorgde dit voor een verandering in de samenleving, die aan het einde van de achttiende eeuw zou leiden tot een revolutie, eerst in Amerika en toen in Frankrijk. De beide revoluties markeerden een omslag in de cultuur en leidden tot het ontstaan van een geheel nieuw wereldbeeld en een nieuwe manier van leven.

Het Protestantisme was nog een variant geweest op het oude Christelijke thema. De Verlichting brak met het oude geloof en zette er iets anders voor in de plaats. In Nederland werd dat nieuwe wereldbeeld door de antirevolutionair Groen van Prinsterer de humaniteitkerk[49] genoemd. Groen en na hem Kuyper zagen in dat de beginselen van de Verlichting niet met de Christelijke leer in overeenstemming te brengen waren en dat zij in Nederland een ernstig gevaar vormden voor het bestaande Christelijke karakter van de natie. Wat hij daarmee bedoelde is voor de huidige generatie misschien niet meer meteen duidelijk. We staan daarvoor te ver af van de Middeleeuwen, die in praktisch alle opzichten anders waren dan de moderne tijd.

De wereld gezien door de ogen van een Middeleeuwer was geen prettige of inspirerende plek. Door de zondeval van onze stamvader Adam aan het begin van de geschiedenis was de wereld een vijandige plaats geworden. Men werd er bij voortduring bedreigd door de duivel en zijn trawanten en slechtheid had overal de overhand. Die wereld was weliswaar gered door de komst van de Christus, maar de verwezenlijking van het  heil moest wachten tot diens wederkomst. Je moest er maar het beste van maken, in de hoop dat dan met de Genade Gods in het werkelijke leven na de wederopstanding uit de dood hiervan de vruchten zouden kunnen worden geplukt. In het wereldbeeld van de middeleeuwse christen was er voor het dagelijkse leven slechts beperkte aandacht. Een kerk waar eeuwen aan gebouwd werd door anonieme bouwmeesters en beeldhouwers ter meerdere ere en glorie van God, dat had de aandacht en daar werden fortuinen aan gespendeerd. Kloosters werden door vorsten en grootgrondbezitters begiftigd met landerijen.  De gevers stelden zich daarmee zeker van een gelukkig leven in het leven na de wederkomst van Christus. Mensen waren jaren van huis om als pelgrims zonden uit te boeten en een marteldood werd verwelkomd om de zegen die het beloofde voor  het hiernamaals. Mensen werden niet oud en ook de rijken leefden tamelijk beroerd; het comfort was gering, de hygiëne was slecht. Steden konden in de Middeleeuwen hun eigen bevolking niet op peil houden en waren om in stand te blijven afhankelijk van een voortdurende immigratie.

Wat betreft het leven hier op aarde waren de Middeleeuwen geen beste tijd al had het natuurlijk ook zijn goede kanten. Zo waren er veel meer vakantiedagen dan tegenwoordig. Niet dat mensen op vakantie gingen, dat bestond nog niet, maar op belangrijke heiligendagen werd er niet gewerkt en werd er feest gevierd. Aan de middeleeuwse kunst te oordelen was het leven niet somber of doods maar levendig en kleurrijk en menselijke emoties lagen dichter aan de oppervlakte.

Van de vroege Christenheid tot het jaar duizend werd eigenlijk elk moment de terugkomst van Christus op aarde verwacht. Dat heette de Parousia of het laatste oordeel. Het vormde de spil van het Christelijke geloofsleven. Bij de wederkomst van Christus zouden de doden uit hun graven verrijzen en zou de Heiland iedereen, de levenden en de doden, beoordelen op hun aardse gedrag. Er zou dan een nieuwe, herstelde aarde komen, ongeveer zoals die geweest was vóór het wangedrag van Adam. Op deze nieuwe aarde zou het eeuwigdurend Rijk van Christus worden gesticht. De goeden zouden een plaats krijgen in  Christus’ Rijk en worden beloond met een eeuwigdurend gelukkig leven. Wie per saldo tekort was geschoten zou uit dit Rijk worden verbannen en met Satan voor eeuwig een miserabel leven leiden in een plaats van straf en lijden, het door Dante beschreven inferno, gelijkend op de Griekse onderwereld.

Het ligt voor de hand dat in de vroege Middeleeuwen, toen men in het Christendom nog algemeen geloofde dat het leven hier op aarde voor iedereen nog maar van korte duur zou zijn, aan dat leven weinig waarde werd gehecht althans geen waarde omwille van dat leven zelf. Toen na het jaar duizend ook de meest fervente Christenen niet meer in een nabije terugkomst van de Heer geloofden, kreeg het leven op aarde zin op basis van zijn eigen merites, niet meer uitsluitend als middel om punten te verzamelen voor het leven in het komende Rijk van de Heer. Het hiernamaals werd abstracter van aard en in plaats van een nieuw koninkrijk op aarde, kwam het ( Islamitische) vooruitzicht op de hemel, een plaats boven de wolken, in de nabijheid van God. Bovendien kreeg de tussenfase een nieuwe actualiteit, die ooit was ingevoerd voor de doden die een korte tijd op het laatste oordeel moesten wachten voordat definitief over hun lot kon worden beslist. Deze tussenfase, vagevuur geheten, was niet helemaal zo erg als de hel, de plaats van de Satan, maar prettig was het er niet. De wachttijd in het vagevuur kon worden gebruikt om uit te boeten wat in de proeftijd hier op aarde verkeerd was gegaan. Die boetetijd kon nu verkort worden door het verzamelen van aflaten tijdens het leven hier op aarde. Aflaten waren positieve punten waartegen een negatief saldo van zonden  in het vagevuur kon worden weggestreept.

Dat punten verzamelen was een van de belangrijke bezwaren die Luther tegen het heersende regime in de Kerk aanvoerde. Aflaten werden allengs niet alleen meer verkregen door bidden, vasten en goede werken, maar ze konden tegen vaste tarieven worden gekocht en vormden een belangrijke bron van inkomsten voor de clerus in Rome en elders in de Kerk.

Luther wilde daar vanaf en leerde dat het uitboeten van hetgeen in het leven hier op aarde verkeerd was gegaan alleen mogelijk was door de welwillendheid van de Heer, die zijn eigen verdiensten kon aanwenden voor vermindering van de schuld van Christenmensen. Uit eigen kracht was niemand ertoe in staat om het Rijk van Christus te bereiken[50].

Dit christelijk wereldbeeld bestaat niet meer als een vormende kracht in de samenleving. Ook wie wel nog naar de kerk gaat ziet het leven door humanistische ogen. Humanistische waarden prevaleren boven Christelijke. Er is niemand meer in onze samenleving die een mensenleven zou opofferen om de betrokkene daarmee de zekerheid van een plaats in de hemel te bezorgen. De gedachte dat mensen beter arm kunnen blijven, omdat ze dan niet door het oog van de naald hoeven kruipen, is er een die tegenwoordig weinig aanhang meer zal vinden. De missie en zending als middel om bekeerlingen te maken en zielen te winnen is vooral de laatste decennia, toen het heel hard gegaan is met de ontkerkelijking, verleden tijd geworden. Wat de NOVIB, Oxfam en andere zendingsorganisaties doen is nu ontwikkelingshulp geworden en die is gericht op het leven op deze aarde.

Het wereldbeeld is niet alleen veranderd omdat er nu andere ethische normen en waarden gelden. De wereld wordt niet meer vanuit de Bijbelse openbaring beschouwd. Wij doen dat nu vanuit een onderzoekend kritische houding, welke houding ten grondslag ligt aan het wetenschappelijk wereldbeeld. De wetenschappelijke methode en de daarmee samenhangende technische vooruitgang hebben een ongekende welvaart geproduceerd.

De vergroting van de wereldbevolking die daardoor mogelijk is geworden bedraagt inmiddels een factor twintig of dertig. Toch lijkt het zeer de vraag of die enorme toename ook tot stand zou zijn gekomen als niet het mensenleven als de belangrijkste ethische waarde in het humanisme zou gelden. Overal waar het menselijk leven of de kwaliteit daarvan wordt bedreigd kan een beroep worden gedaan op hulp van het Westen en zelden gebeurt dat tevergeefs.

Het is geen toeval dat de laatste mondiale poging om aandacht te vragen voor de problemen van de overbevolking al weer een halve eeuw  geleden is. De Club van Rome mag dan in details er wel naast gezeten hebben, in de grote lijn had zij zeker gelijk. De toename van de wereldbevolking heeft inderdaad de door haar beschreven suïcidale kanten. Alleen al de bespreking van de bevolkingsproblematiek raakt  echter zo aan de taboes van een humanistische wereld, dat wij er de voorkeur aan geven het probleem te negeren. De categorie problemen die we aanduiden met de naam milieuproblematiek zijn zo duidelijk en zo direct verbonden aan het probleem van de overbevolking dat het bijna komisch is om te zien hoe volledig dit aspect ervan  in de discussies wordt genegeerd.

Het is evident dat de huidige wereldbevolking niet in leven kan worden gehouden zonder de moderne goederen- en energieproductie, of althans zonder een productie die in de huidige orde van grootte ligt. Productie veroorzaakt milieuverontreiniging. Menselijk afval veroorzaakt milieuverontreiniging, hoe meer mensen hoe meer productie en hoe meer verontreiniging.   De vraag of de toename van de wereldbevolking van de laatste twee eeuwen verband houdt met het zegevieren van de beginselen van de Verlichting kan positief beantwoord worden. De vraag die zich nu opdringt is of de wereld zich deze beginselen nog lang zal kunnen blijven permitteren. Zij is veel lastiger te beantwoorden, met name omdat een onderzoekende en kritische houding en de ethische regels van het humanisme bij dit probleem met elkaar in strijd komen. De Verlichting, met andere woorden lijdt aan een innerlijke tegenstrijdigheid. De Islam, die deze innerlijke tegenstrijdigheid niet kent, komt daarom in Europa op een wel bijzonder ongelukkig moment.

 

 

Eindconclusie

 

Het allochtonenprobleem is een cultureel probleem en ten dele ook een jeugdprobleem. Het is evenzeer een gevolg van een crisis in onze eigen humanistische cultuur als een gevolg van de komst van nieuwe bevolkingsgroepen, die van een meegebrachte leefwijze geen afstand willen doen. Huidskleur en andere lichamelijke kenmerken spelen in het probleem een ondergeschikte rol. Zij hebben onder omstandigheden een signaalfunctie: ze verwijzen naar de culturele of etnische verschillen waar ze mee samenvallen.

Culturele verschillen hoeven niet noodzakelijk tot wrijvingen te leiden. De Chinese bevolkingsgroep, die zich in Amsterdam rond de Nieuwmarkt concentreert, onderscheidt zich meer dan de meeste andere immigrantengroepen in taal en gewoonten van de rest van de stad. Maar zij leeft vreedzaam en zonder problemen te midden van de overige Nederlanders.

Twee categorieën immigranten vormen een probleem: de moslims uit Noord Afrika en het Midden Oosten en de Afro-Europeanen. Beide groepen onderscheiden zich doordat ze in relatief grote aantallen aanwezig zijn en leefgewoonten hebben waarin geweld en gebrek aan respect voor de heersende cultuur een belangrijke rol spelen. Zij scoren hoog in alle criminaliteitscijfers maar met name in geweldscriminaliteit. Wanneer men hen vergelijkt met de Oost Aziatische immigranten die geen moslims zijn is dat het meest opvallende verschil.

Wanneer men de ervaringen in andere delen van de wereld in aanmerking neemt dan kan het moeilijk anders dan dat het geloof een belangrijke, zij het geen beslissende rol in speelt. Moslimimmigranten uit Suriname onderscheiden zich wat criminaliteit en geweld aangaat niet van andere Surinamers van Aziatische afkomst. Indische Nederlanders zijn overwegend christelijk, maar ook bij hen onderscheiden de moslims zich in Nederland niet of nauwelijks van de christenen en ongelovigen.

De relatie tussen het moslimgeloof en de agressiviteit van haar belijders is geen logisch noodzakelijk verband en de verschillen in dit opzicht tussen de verschillende moslimgroeperingen zijn evident. Aan de andere kant,  het statistische verband tussen geloof en geweld is zo duidelijk dat een relatie moeilijk te ontkennen valt. Wereldwijd is er meer geweld waar te nemen bij moslims dan bij de aanhangers van andere grote wereld religies of bij niet-religieuze humanisten, waartoe ook de boeddhisten en aanhangers van de diverse niet-communistische Chinese levensbeschouwingen behoren.

Dat geweld is terug te vinden in de historie van de Dar al Islam en in de ontstaansgeschiedenis van de godsdienst. Opmerkelijk is dat de Islam in het bronland Arabië aanvankelijk juist een onmiskenbare beschavende invloed heeft gehad en als katalysator heeft gediend voor een renaissance in het Midden Oosten.

De eerste eeuwen van de Islam leidden tot een grote opbloei van de beschaving in de oude cultuurlanden waar zij dominant werd. Dat hield op toen niet langer de Kalief en zijn vertegenwoordigers de belangrijkste machthebbers waren maar de imams en Sharia rechtsgeleerden.  Een tijdelijke  nieuwe opbloei van de Islam ontstond in het Osmaanse rijk, waar de Sultan de oude rol van kalief op zich nam en de invloed van de  Imams[51] dienovereenkomstig slonk.

Hieruit zou men kunnen afleiden dat het vooral de invloed van de Imams is, met hun onveranderlijke toepassing van de voorschriften is, het gebrek aan aanpassing aan veranderende omstandigheden,  die de Islam parten spelen. Terecht wordt vaak opgemerkt dat ook de Joodse Heilige Schrift, die door joden en christenen als gezaghebbend wordt aanvaard gewelddadige passages bevat. Maar Joden- en Christendom laten de gewelddadige voorschriften buiten toepassing en voelen zich er niet langer op aanspreekbaar. Ook  moslims die persoonlijk geen geweld zouden gebruiken laten na om voldoende sociale druk op hun gewelddadige geloofsgenoten uit te oefenen om het geweld uit hun cultuur te bannen. Zij blijken aanspreekbaar te blijven op de geweldspassages uit de Koran.

Zoals bij andere bevolkingsgroepen ook het geval is concentreert het geweld en de criminaliteit zich bij jongens en jonge mannen. Het verschil is de massaliteit van het geweldsgebruik bij grote delen van de jongere moslims en het gebrek aan corrigerende  invloed van zowel de oudere geloofsgenoten als de moslim gezagsdragers. Hier is wel degelijk sprake van een cultureel probleem dat niet zal worden opgelost door aan Moslim autoriteiten in eigen wijken de vrije hand te laten.

Geweld is geen monopolie van de Islam, het is een menselijke eigenschap. Men vindt het ook in de eigen westerse beschaving, maar minder. De Afro-Amerikaanse en Afro- Europese bevolkingsgroepen zijn tenminste zo gewelddadig als de islamitische. Maar bij hen is er in het algemeen geen geloof dat het geweld legitimeert. Wanneer hun de kans geboden wordt zullen Afro-Europeanen assimileren. De moslims onder hen en onder de andere etnische groeperingen assimileren niet, ondermeer omdat hun godsdienstige leiders legitieme bezwaren hebben tegen het libertijnse karakter van de westerse cultuur. Ze beseffen daarbij heel goed dat het gebruik van geweld om de eigen normen en waarden te handhaven een onontbeerlijk middel is nu zij in de westerse samenleving niet op hulp van de overheid kunnen rekenen voor het behoud van die normen en waarden.

Willen de overheden aan de ene kant de humanitaire waarden van de westerse samenleving handhaven en aan de andere kant de nieuwe moslimbevolkingsgroepen integreren dan mag niet langer worden verwacht dat dit een automatisch en gemakkelijk proces zal zijn. Het westen zal daarvoor een deel van zijn libertijnse verworvenheden moeten opgeven. Aan de andere kant kan aan de Islam geen vrijheid van openbare geloofsuitoefening worden gelaten zolang men binnen die cultuur en godsdienst niet afziet van de geldigheid van de voorschriften die geweldgebruik legitimeren. Zonder dwang zullen de hoeders van het geloof niet afzien van geweld want het is het belangrijkste  middel waarmee zij in een vijandige samenleving de eigen normen en waarden kunnen handhaven.

Vrijheid van godsdienst is een verworvenheid van een homogene humanistische samenleving. Zij werkt averechts tegenover een godsdienst die uit is op verovering van de wereld en daarbij zelf het geweld niet schuwt. Voor een assimilatie van de moslimgemeenschappen zijn de middelen nodig die Moestafa Kemal Ataturk in het moderne Turkije heeft toegepast: tolerantie van de godsdienst in het privéleven maar uitbanning van alle moslimkenmerken uit het publieke leven. Alleen als de moslim leefgemeenschappen worden  opengebroken zal er ooit geassimileerd kunnen worden. Het bevorderen van deze separate gemeenschappen uit gemakzucht is een veel ernstiger fout van het Amsterdamse gemeentebestuur dan de mislukte aanleg van een metrolijn.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Recht in de Middeleeuwen.

 

Wat historici die de Middeleeuwen bestuderen moet opvallen is de afwezigheid van een onderscheid tussen publiek en privaat recht. Publieke rechten (en verplichtingen) konden vererven en ook verhandeld worden alsof het privé eigendommen waren en dat waren het in feite ook. Wat minder algemeen onderkend wordt is dat de rechten die mensen hadden, ook hele gewone privé rechten, als die van een vrouw op haar bruidschat, in de Middeleeuwen een publiekrechtelijke functie konden hebben, hetgeen zoveel wilde zeggen dat zij niet privé, maar qualitate qua werden verkregen en gehouden.

Een mooi voorbeeld is de kwestie van de bruidschat van Maria van Hongarije. Zij was de zuster van Karel de vijfde en van Ferdinand van Oostenrijk en trouwde met Lodewijk de tweede van Hongarije en Tsjechië. Hongarije was een belangrijke bondgenoot tegen de Turk. Het huwelijk en de bruidschat waren bedoeld om het bondgenootschap te versterken. Door de nederlaag bij Mohacs raakte Lodewijk zijn rijk en zijn leven kwijt en verloor het bondgenootschap zijn betekenis. De bruidschat bestond in hoofdzaak uit landerijen en heerlijke rechten in Oostenrijk. Maria’s broer Ferdinand, die zijn zwager Lodewijk in diens bestuurlijke rechten en verplichtingen opvolgde weigerde de bruidschat aan zijn zuster uit te betalen. Daarover werd een beroemd proces gevoerd in meerdere instanties, waarin onze landgenoot Viglius ab Aytta namens Maria een grote rol heeft gepeeld. De zestiende eeuw was een overgangstijd tussen Middeleeuwen en moderne tijd en Viglius won. Wij kunnen ons nu nauwelijks nog voorstellen dat er over deze zaak geprocedeerd kon worden, zo zeer lijkt Maria in het gelijk te staan, maar dat is modern en individualistisch. Een eeuw eerder had Ferdinand waarschijnlijk gewonnen, want de taak waarvoor de bruidschat was gegeven bestond niet meer of was, als U wilt, bij Ferdinand terecht gekomen. Hij kon uit dien hoofde meer aanspraak maken op het vermogen dan zijn zuster. Dat was de Middeleeuwse opvatting. Mensen hadden geen rechten als individu maar op grond van hun plaats in de samenleving.

 

De enquete Srbrenica 1.

 

Wat mij verbaasde is dat je in de reacties op de Srebrenica enquête zo weinig commentaar hoorde over de kwaliteit van de gestelde vragen en van de antwoorden. Het verhoor van commandant  Couzy van de landmacht zou daar alle aanleiding toe gegeven hebben.

 

In het NIOD rapport en ook later  in de enquête komt Couzy er slecht af. Het ministerie, de Kamerleden en de pers, die voor haar voorlichting van de politiek  afhankelijk is, hebben naar vermogen geprobeerd hem de zwarte piet toe te spelen en dat is gelukt. Ook het verhoor diende om Couzy in staat van beschuldiging te stellen. Of dat de bedoeling moet zijn  van zo’n enquête kun je je afvragen. Waarschijnlijk zouden we meer gebaat zijn bij meer duidelijkheid over het disfunctioneren van de defensie- apparaten en hun interfaces met de politiek dan bij het vinden van een zondebok. Het zijn een ontoereikende organisatie die tezamen met de prioriteit die gegeven werd aan sentiment boven gezond verstand, die de belangrijkste oorzaak blijken te zijn geweest van het Srbrenica débâcle.

 

Niettemin, als er toch van de enquête een soort strafrechtelijk verhoor van Couzy gemaakt moest worden, dan had het een stuk beter gekund. Couzy won het debat naar mijn mening met glans en de Kamerleden maakten een povere indruk. De Kamerleden schrijven het rapport, dus dat vind je daar later niet in terug. Uit eerdere verhoren was al duidelijk geworden dat de belangrijkste verantwoordelijkheid voor Srbrenica bij de Kamer en de regering lag, die het leger met een mission impossible hadden opgescheept. Dat wordt uiteindelijk ook door het NIOD wel geconcludeerd maar de Kamerleden waren niet voldoende belangeloos om tot dezelfde conclusie te komen. Ook niet eigenlijk om een gedegen inquisitoir te houden. Couzy was de beoogde zondebok en de Kamerleden pleitten zich zelf vrij. Dat was de bedoeling geweest maar dat was niet wat je zag bij de TV uitzending van de verhoren.

 

Omdat de Kamerleden zich bij het verhoor meer hielden aan de tekst van het NIOD-rapport en de door hun medewerkers opgestelde vragen dan aan hetgeen zij in vorige verhoren of bij eerdere vragen aan Couzy van hem hadden vernomen, leverde het verhoor vanuit hun visie nogal wat gemiste kansen op. Het NIOD rapport kennen we tenslotte al. Interessant was het wel om de dingen nu eens te horen vanuit het standpunt van de betrokkenen zelf, van de Kamerleden en de verhoorde ambtenaar. Dan blijken de feiten toch behoorlijk anders te kunnen worden ingekleurd dan in het NIOD rapport is gedaan.

 

Generaal Couzy maakte op mij de indruk een intelligente, maar geen gemakkelijke man te zijn. Zo nu en dan was er tijdens zijn antwoorden en zijn botsingen met de commissie sprake van informatieve televisie van hoge kwaliteit. Dan werd opeens duidelijk wat in het NIOD rapport onduidelijk of onverklaarbaar bleef. Hoofdzakelijk bleek dan bureaucratische mismanagement te zijn wat eerder als moedwillige verduistering van feiten of sabotage was gepresenteerd. Het inzicht in de wijze van werken van bureaucratieën dat Couzy aan de dag legde was in het NIOD rapport en ook in de vraagstelling van de commissieleden doorgaans niet aanwezig.

 

Over wat zich feitelijk in Srebrenica heeft afgespeeld kwamen we niet zoveel meer te weten dan we al wisten, maar, ondanks dat de verhoren daar niet zo op gericht waren, des te meer over de werking van de defensie- apparaten in Den Haag en wat we daar van hoorden stelt niet gerust. Zowel het ministerie als de krijgsmachtonderdelen leken meer bezig te zijn geweest met de onderlinge positionering dan met de optimalisering van de missie en de kwaliteit van operationele gevechtseenheid. Vragen die op de kwaliteit van de uitzending betrekking hadden werden niet gesteld, althans niet in de onderdelen die ik gehoord heb. Aan de orde kwam wel de bevordering van Karremans na Srbrenica maar niet wat Couzy ooit heeft bezield om de benoeming van Karremans als bataljonscommandant te laten passeren. De kwaliteiten van Karremans liggen zo te zien vooral bij zijn inpasbaarheid in de organisatie waar hij deel van uit maakt en in de zekerheid dat hij nooit op eigen initiatief iets zal doen wat afwijkt van een gegeven opdracht. Niemand zal hem ervan beschuldigen trigger happy te zijn of onvoorziene incidenten uit te lokken. Voor de pokeropdracht waar de UN hem mee op pad gestuurd had zijn dat niet de meest voor de hand liggende kwaliteiten. Als er ondanks alle beperkingen in het mandaat burgers moesten worden beschermd dan was daar een hoop improvisatievermogen en eigen initiatief voor vereist en dat lijken niet de sterke punten te zijn van overste Karremans. Couzy droeg hiërarchisch de verantwoordelijkheid voor diens uitzending dus vragen  daarover waren op hun plaats geweest.

 

Een van de andere zaken die niet aan de orde zijn geweest in de verhoren die ik gezien heb en in de verslagen die ik heb gelezen is het volgende:

Het Departement wilde uitzending, de Koninklijke Landmacht wilde dat niet althans niet op de voorwaarden die golden voor deze UNO-missie. Vredestaken als zodanig wilden zij wel, want daarin zagen ze een mogelijkheid voor het voortbestaan van de Landmacht. De redenen voor hun aarzeling waren valide. De bezwaren die vooraf werden geuit bleken ook in hoofdlijnen de punten te zijn waarop het is fout gelopen. Toch heeft men zich bij uitzending neergelegd. Zoals de generaals zelf zeiden, ze hadden ook kunnen aftreden, maar hun boterham en die van hun organisatie was hun liever. Men moet dus gemeend hebben er nog wel iets van te hebben kunnen maken, waarschijnlijk dus in afwijking van de UNO-mandaten en van de gegeven opdrachten. Iets daarvan is wel naar buiten gekomen. Men stuurde bijvoorbeeld veel meer vanuit Nederland aan dan in verband met de UNO afspraken kon. Waarschijnlijk was er een soort plan om,  wellicht in samenwerking met andere troepenleverende landen, een schaduwmissie te organiseren, die wel kans van slagen had. Is dit juist en zo ja hoe zag die organisatie eruit? Is het mislukken van de VN missie en de afgang van Nederland te wijten aan gebrek aan coördinatie met andere landen? Het niet willen ingaan op een illegaal verzoek van Amerika, om inlichtingen te verzamelen en door te geven, wijst in die richting. Kennelijk lukte het de grote landen wel om buiten de UNO om dingen te organiseren waardoor hun troepen min of meer functioneerden. Waarom Nederland niet? Over contacten met de andere uitzendlanden wordt alleen terloops iets verteld, maar daar moet toch meer organisatie achter gezeten hebben dan in de verhoren of het NIOD rapport tot uiting kwam?

 

Generaal Couzy, dat bleek uit de verhoren, rekende het onder de omstandigheden tot zijn plicht om gegevens buiten de publiciteit te houden als hij vond dat het bekend raken de goede zaak zou schaden. Dat geldt ongetwijfeld ook voor de afspraken die in NATO of in bilateraal verband gemaakt zijn met de andere uitzendlanden. Het is aan de Kamer om te beslissen of die geheimhouding moet worden gerespecteerd, maar als de oorzaak van het drama voor een deel ligt bij fouten die gemaakt zijn op dat terrein dan kan het in een serieuze enquête toch niet onvermeld blijven?

 

De ervaringen die we in toenemende frequentie opdoen met kamerenquêtes laten iemand in two minds achter. Een discussie in foro publico door alle betrokkenen bij een belangrijke publieke gebeurtenis leveren een verheldering op van het beeld, die door geen geschiedkundig  rapport of memoires over het onderwerp kan worden vervangen. Dat lijkt een reden om er in elk geval mee door te gaan.

 

Aangezien de tweede kamer haar belangrijke taak als controleorgaan van de regering al sinds lang heeft vervangen door een van medebestuurder is het uit principiële overwegingen de vraag of het recht van enquête bij haar in goede handen is. De rol van de tweede kamer zelf blijft dan te vaak onderbelicht.

De samenstelling van een enquêtecommissie wordt meen ik in hoofdzaak bepaald door politieke overwegingen en  niet door de bijzondere ervaring of kennis van de betrokken leden. Wie al eens aan de beurt geweest is en dus ervaring heeft komt niet gemakkelijk nog een keer in aanmerking. De enquêtecommissieleden stellen grote prijs op de publieke bekendheid die ze aan de verhoren ontlenen en gevreesd moet worden dat ook de vraagstelling soms meer door publiciteitsoverwegingen dan door behoefte aan waarheidsvinding wordt ingegeven.

 

Het is mogelijk dat er Kamerleden zijn die uit hoofde van een vorige functie kennis en ervaring hebben op het terrein van ondervragen of debriefen, maar veel zullen het er nooit zijn. Wie het zelf ooit heeft meegemaakt weet hoe moeilijk het is om de juiste mengeling van voorbereiding en improvisatie te vinden voor een succesvol verhoor.

 

De techniek die de Kamercommissies hanteren is niettemin  in beginsel juist. Met behulp van een deskundige staf gaan ze na wie er verhoord moet worden en wat ze in beginsel zouden moeten kunnen vertellen. Dan worden er een stel onderwerpen gerubriceerd en een aantal vragen per onderwerp en per verhoor die in elk geval gesteld moeten worden. Meestal is er ook al een ruw beeld van wat de uitkomst zal zijn. Dan wordt een voorverhoor gehouden buiten de openbaarheid, waar het grootste deel van de voorbereide vragen aan de orde komen en aan de hand daarvan wordt het programma bijgesteld en verfijnd. Tenslotte volgt het openbare verhoor.

 

Een openbaar verhoor kan op twee punten  fout lopen. De onderwerpen die geselecteerd zijn  blijken te beperkt of onvoldoende ter zake doende. De verhoorde kan onverwachte antwoorden geven en de commissieleden zijn onvoldoende ad rem of hebben onvoldoende kennis van het dossier om stante pede aangepaste vragen te stellen.

 

Op al deze terreinen is het in de laatste enquêtes fout gelopen. Om die reden zou men zich moeten afvragen of we niet veel meer gebaat zouden zijn met een aparte enquêtekamer, wellicht in plaats van de eerste kamer. Bij de Kamerleden zou voldoende deskundigheid aanwezig moeten zijn zowel van het publieke leven als van enquêtetechnieken. Ze zouden kunnen worden benoemd of gekozen uit oud politici en hoge ambtenaren en voor wat de ondervragingsdeskundigheid aangaat bijvoorbeeld uit een aantal ervaren rechters of oud rechters. Die kamer zou een deskundige staf kunnen hebben die van de enquêtevoorbereiding zijn beroep maakt.

 

Een dergelijke kamer zou aan de controle van het parlement een nieuwe inhoud kunnen geven en als bijkomende verdienste hebben dat aan het archaïsme van de huidige eerste kamer een einde zou worden gemaakt.

 

De Hoop Scheffer, in die tijd onze minister van buitenlandse zaken, werd verhoord door de enquêtecommissie inzake Srbrenica.

Het sturen van Nederlandse troepen, zei hij, was een absolute noodzaak, gezien de misdaden die in Bosnië plaats vonden. Daarmee gaf hij aardig de sentimenten weer die in die tijd in de Kamer en in de politieke opinie in Nederland leefden, maar gaf hij tevens aan hoe ongeschikt hij geweest  is als minister en hoeveel hij nog heeft moeten leren als secretaris generaal van de NAVO.

Juist om ons zelf te beschermen tegen handelen op grond van ondoordachte sentimenten hebben wij politici die we kiezen in de verwachting dat ze hun verstand zullen gebruiken. Anders zouden we het ook afkunnen met de media, een goed ambtenarenapparaat en zo nu en dan een referendum.

 

Het was niet nodig en zeker niet absoluut nodig dat er Nederlandse troepen werden uitgestuurd. Er hadden, als we het toch zouden hebben overwogen, duidelijke afspraken moeten worden gemaakt over de aard van de taak en over de structuur van de troepenmacht waar onze soldaten deel uit zouden maken. De politiek en het militaire apparaat had voor de juiste bewapening en geoefendheid voor die taak moeten zorgen en tenslotte hadden er mensen moeten worden uitgestuurd die voor die taak waren berekend.

Een principiële fout, die als zodanig alleen indirect aan de orde is gekomen in de enquête, is dat de hele operatie van begin tot eind uit Den Haag werd begeleid. Overste Karremans bleek op het cruciale moment de beslissingen aan zijn plaatsvervanger over te laten omdat hij het te druk had met zijn Haagse contacten.

 

Voorwaarde voor succes van de operatie in Bosnië was op zijn minst geweest dat er een eenduidig centraal commando systeem ter plaatse was geweest, dat verantwoordelijk was voor alle aspecten van de operatie en dat de thuislanden zich daar vervolgens niet meer mee hadden bemoeid. Het feit alleen al dat Srebrenica als een Nederlandse operatie kan worden gezien is bewijs dat het een verkeerd soort militaire organisatie was.

 

Jaap Scheffer had van dit soort zaken onvoldoende verstand, dat zal hij ook wel eens overwogen hebben naderhand, toen hij SG van de NATO werd. Daarom had hij ook nooit mogen zeggen dat uitzending een absolute noodzaak was. Een hoge politieke prioriteit kan pas worden gegeven aan zaken die praktisch zijn te verwezenlijken en iedere militaire expert had hem kunnen vertellen en heeft de regering trouwens verteld dat de uitzending een politiek pokerspel was. Een pokerspel met de levens van de Bosniërs en de reputatie van de Nederlandse militairen tot inzet. De deskundigen hebben de betrokken ministers in alle toonaarden voorgelicht. Een aantal van hen deed dat ruim voor dat het drama zich voltrok en ook zij zijn later aan het woord gekomen bij deze enquête. Maar ja, de Kamerleden meden dit onderwerp. Die hadden zelf boter op hun hoofd.

 

Als er Franse of Britse troepen gezeten hadden in Srebrenica was het anders gegaan zei De Hoop Scheffer en in die uitspraak werd  hij gesteund door het PvdA Kamerlid Valk en later ook door de betrokken ambtenaren. Ik weet niet of de heren zich realiseren welke onbewijsbare beschuldigingen hier tegen de bondgenoten werden geuit. Dit verbetert de internationale positie van Nederland niet en is dus een onbegrijpelijke gratuite uitspraak voor een minister van buitenlandse zaken, die ambities had voor nog hogere functies. Gelukkig speelde de Amerikanen op dat moment  in Bosnië geen rol. Gelukkig voor Scheffer in elk geval.

Iedereen weet  dat alle uitzendende landen in de eerste plaats naar hun eigen troepen kijken en dat de kleine landen daarbij op achterstand staan. Wat de commissie hoorde te onderzoeken was nu juist wat er als gevolg van Nederlands handelen of nalaten in de uitvoering is fout gegaan. Wat er daarvoor en daarna is fout gegaan weten we al. In de eerste plaats het überhaupt toezeggen van de troepen zonder de voorwaarde van een competent Amerikaans opperbevel. In de tweede plaats de uitzending zonder dat onze troepen in staat waren zich zelf en degenen die aan hen waren toevertrouwd met eigen middelen te beschermen. En tenslotte de debriefing, waar van de resultaten verborgen moesten blijven omdat onze jongens wel degelijk op de hand van de Serven bleken te zijn geweest en vanwege het wegraken van bewijsmateriaal.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Srbrenica enquête 2

 

Niet altijd was de enquête met droge ogen aan te zien. Een hoge ambtenaar van buitenlandse zaken heeft net uitgelegd dat er twee constanten zijn in de Nederlandse buitenlandse politiek, te weten de vredespolitiek en de humanitaire traditie. Vervolgens vraagt mevrouw De Vries, “had de missie ook een humanitaire achtergrond”? Op zulke momenten blijkt de diplomatieke scholing van BZ. De ondervraagde vertrekt geen spier. Is er ook sprake van idealisme in de Nederlandse buitenlandse politiek? vraagt Mevrouw de Vries. Jawel antwoordt de DG, als er tegelijk ook maar sprake is van realisme is. Dat was mijn volgende vraag zegt mevrouw De Vries. Dit was cabaret.

Duidelijk is dat meedoen een imperatief was en dat hoe, waar en wanneer secundaire vragen waren geworden, waarop men van te voren wist het antwoord niet meer zelf in de hand te zullen hebben. “Meer bijdragen”, zei de ambtenaar,”zou eigenlijk ook meer zeggenschap moeten betekenen maar dat bleek niet zo te zijn”. Deze kans voor open doel werd gemist door de enquêtecommissie. De vraag of meer zeggenschap niet verbonden moet worden als voorwaarde aan een hogere bijdrage werd niet gesteld. Kennelijk meent BZ dat wie goed doet goed ontmoet en dat de mores van een goed opgevoed gezin ook de internationale politiek beheersen. Dat zijn dezelfde ambtenaren die als het om de financiering van het Europese subsidiebeleid gaat bereid zijn de uitbreiding van de Unie op het spel te zetten voor een financieel voordeel van een paar procent. Dit soort inconsistenties in de Nederlandse internationale opstelling komen in enquêtes niet aan de orde.

De conclusie dat het hier, net als bij de ontwikkelingshulp, helemaal niet in de eerste plaats ging om minder bedeelden in vreemde samenlevingen maar vooral om het zelfbeeld waar de Nederlander zo aan hecht, die conclusie wordt niet getrokken. Duidelijk is dat vele duizenden Bosniërs die nu om het leven zijn gekomen niet meer in de enclave zouden hebben gezeten als Nederland zich niet ondoordacht als hun beschermer had opgeworpen en zich zelf daarmee in een onhoudbare positie had gemanoeuvreerd. De illusie van veiligheid was niet een gevolg van het niet nakomen van toezeggingen door de grote mogendheden, het was het gevolg van slechte voorbereiding, verkeerde taakstelling, verkeerde inschattingen, verkeerde bewapening, verkeerde mensen en volkomen onoordeelkundig optreden van de Nederlandse politiek en ons bestuurlijk apparaat.

Dat deze conclusie niet door de enquêtecommissie werd getrokken komt omdat de kamer zelf te veel bij de uitzending betrokken was en misschien ook wel omdat in de commissie niemand in staat was om militair politieke problemen als Srebrenica te analyseren. Terugschieten, zegt Karremans,moet je niet doen, dat zal altijd escalerend werken. Vervolgens geeft hij een voorbeeld uit de periode die hij in de Libanon heeft doorgebracht waarin terugschieten wel goed  heeft gewerkt. In Bosnië had het geen enkele zin vond hij, behalve uit zelfverdediging als er op een patrouille gericht wordt gevuurd. Fransen en Engelsen zijn trigger happy, meende hij,  en de Fransen hebben ook meer slachtoffers gehad dan wij. Dit is een voorbeeld van de manier waarop het verhoor van de overste Karremans verliep en kennelijk ook van de manier waarop Dutchbat haar taak in Srebrenica zag. Het moest iedereen van het begin af duidelijk zijn geweest dat de strategie van de UNO bij de bescherming van de enclave een poker game was. Het bataljon was onvoldoende bewapend om echt strijd te voeren, maar ooit had de Romeinse senaat  Egypte tot overgave gedwongen door er een legaat en zeven manschappen heen te sturen. De zelfverzekerde legaat had virtueel het Romeinse leger achter zich staan en hoewel hij persoonlijk ongewapend was bleek dat voldoende te zijn. Zo meende de UNO ook dat de aanwezigheid van Dutchbat, hoe slecht bewapend ook, voldoende zou moeten zijn. Iedereen herinnert zich het televisieoptreden van de overste in zijn confrontatie met Mladic en ook tijdens het verhoor kwam geen ander beeld naar voren. Karremans was geen Romein en volkomen ongeschikt voor het pokeren dat hem was opgedragen. De UNO is van de andere kant geen Rome en dat maakte het pokeren ook wel een stuk moeilijker.

Karremans speelde geen poker, hij zag zijn opdracht als het fysiek tegen houden van de Serviërs en het fysiek beschermen van de Bosniërs en constateerde dat die opdracht onuitvoerbaar was. Ook zijn ondergeschikte, de kapitein Groen, die met het verdedigen van de blocking position was belast, was deze mening toegedaan en deze defaitistische houding bepaalde het verloop. Psychologisch was Karremans niet meer in staat weerwerk van welke aard dan ook aan Mladic te bieden.

Karremans heeft zijn positie nooit bekeken vanuit de UNO-strategie. Zijn prioriteiten waren steeds afgeleid van een daadwerkelijke verdediging, die nooit een reële optie is geweest. Hij heeft niet ingezien bijvoorbeeld dat een bevoorrading, desnoods met een luchtbrug, veel belangrijker was dan tactische luchtsteun in een verloren gevecht. Hij had wel oog voor de mogelijke effecten van publiciteit, maar heeft per saldo niets gedaan om die aan zijn kant te krijgen. De inspanningen van hemzelf en van Den Haag zijn steeds op de verkeerde soort ondersteuning gericht geweest en hadden daarom geen effect. Een Karremans die als de Chinese student op het plein van de Hemelse Vrede voor de lopen van de kanonnen was gaan staan met de camera’s van de NOS op hem gericht en daarachter een satellietstraalzender waardoor de wereld mee kon kijken, had wellicht wel het effect gehad dat de levens van de Bosnische mannen waren gered. In elk geval had hij dan in de geest van zijn opdracht gehandeld.

Ten onrechte heeft de onbetrouwbaarheid van de Bosniërs en de algemeen slechte relatie tussen hen en Dutchbat een belangrijke rol gespeeld. Het was begrijpelijk dat de Bosniërs naar vermogen gebruik maakten van de aanwezigheid van Dutchbat. Zij vochten voor hun leven en wisten dat de Nederlanders dat niet deden. Ten onrechte meende Karremans hun vertrouwen te kunnen vragen terwijl de Bosniërs wisten dat hij hen als het erop aan kwam niet zou kunnen beschermen. Uit alles blijkt dat Karremans niet wist waar hij mee bezig was en dat de Nederlandse autoriteiten een ernstige fout gemaakt hebben door hem met het commando van Dutchbat te belasten. Dutchbat en haar commandant hebben hun opdracht niet goed vervuld en zich tijdens de uitvoering ervan niet heldhaftig gedragen. Dat lag in hoofdzaak aan de politiek die hen met deze opdracht had belast en aan het militaire apparaat dat verantwoordelijk was voor de personele samenstelling van het bataljon en voor de uitrusting. Voor wat de formulering van de missie en de bewapening betreft draagt de UNO medeverantwoordelijkheid.

Het lijkt me niet uitgesloten dat de Serviërs achteraf gezien gelukkiger waren geweest met een flinkere man in de positie van de overste Karremans, die de werkelijke sterkte en zwakte van zijn positie beter begreep, want uiteindelijk heeft de val en het bloedbad van Srebrenica de Amerikanen in de oorlog betrokken en de nederlaag van de Servische Bosniërs ingeleid. Niet alleen Karremans en Nederland, maar ook de Serviërs hebben uiteindelijk hun pokerspel verloren.

Blom, de eindredacteur van het NIOD rapport, zag bewijzen voor de onwil van de legertop om de minister van informatie te voorzien in het feitenrelaas bij het debriefing rapport en in een opdracht van Couzy aan zijn staf om een onderzoek te doen naar de relatie tussen de landmacht en het ministerie over de onderlinge samenwerking bij de informatievoorziening.

 

Onwil is volgens Van Dale gebrek aan goede wil, weerspannigheid. Blom beriep zich op dit woordenboek om aan te geven dat hij niet “weigering om informatie te verstrekken” of “doofpot” bedoelde. Wat bedoelde hij dan wel?

De gedachtegang moet ongeveer als volgt zijn geweest. De traditioneel slechte relatie tussen de organisaties van de landmacht en van het ministerie van defensie impliceert dat ze tegen elkaar geen volledige openheid betrachten. Hier was volledige openheid nodig richting minister en die openheid was er niet. Derhalve is hier sprake van onwil. De goede wil ontbrak, derhalve onwil.

 

Het gebruik van de term onwil in het rapport was de doorslaggevend reden voor een algemene hetze tegen Couzy. Zeker, een deel van de verantwoordelijkheid voor het Srbrenica drama ligt bij hem, maar onwil is een verkeerde samenvatting  van de gecompliceerde verhouding tussen het departement aan de ene kant en de landmacht met haar eigen bureaucratie aan de andere kant en het woordgebruik is onnodig suggestief richting landmacht.

 

Aan de legertop komt de verdienste toe  tegen het heilloze avontuur in Bosnië nadrukkelijk te hebben gewaarschuwd. Het departement heeft vanaf het begin van de Srbrenica problemen de Kamer onvolledig voorgelicht en geprobeerd de minister en de regering uit de wind te houden. De door Blom gekozen voorbeelden waren ongelukkig. Ze wezen niet op het bestaan van een doofpot. Waar ze eerder op wijzen is het op het zwarte pietenspel dat al lang vóór het Srbrenica debacle een overheersende rol speelde in de onderlinge relaties tussen de defensiebureaucratieën. De verantwoordelijkheid voor de slechte relatie ligt op zijn minst  bij allebei en de formulering dat er sprake was van onwil om de minister te informeren is wel erg kort door de bocht.

 

Het NIOD had onderscheid horen te maken tussen de minister en diens departement. Het gaat in zijn rapportage uit van de staatkundige plicht van iedere ambtenaar om de politieke top van de juiste informatie te voorzien. Die regel speelt in de dagelijkse praktijk veel minder een rol dan de bureaucratische schermutselingen tussen de diverse organisaties in Den Haag. In het algemeen gaat het er helemaal niet om dat men de minister informatie wil onthouden, maar men wil het departement geen ammunitie aanreiken die het zou kunnen gebruiken om de positie van de landmacht te ondermijnen. De persoonlijke verhouding tussen Couzy en minister Verbeek was uitstekend. Die met minister Voorhoeve was dat niet en de relatie met staatssecretaris Gmelich Meyling was zelfs uitgesproken slecht, maar het peil van de informatie uitwisseling tussen ministerie en landmacht bleef onder alle bewindslieden hetzelfde. Het was met ander woorden geen persoonlijke vete, maar eerder een stammenoorlog. Beide organisaties zijn aan de minister verantwoording verschuldigd maar er is geen duidelijke hiërarchische relatie tussen het departement en de Landmacht

Het is jammer dat hierover zo weinig rechtstreeks werd gevraagd door de Kamerleden. Er blijkt wel iets van tussen de regels door, maar de doorslaggevende rol die het in de informatievoorziening heeft gespeeld blijft onderbelicht.

 

Het verhoor van Karremans tijdens de Srbrenica enquête was alles bij elkaar een merkwaardige aangelegenheid. Aan de ene kant waren de ondervragende Kamerleden goed voorbereid. Ze hadden het NIOD rapport gelezen, de interne rapporten, de debriefings, het boek van Karremans en de verhoorverslagen van de andere betrokkenen. Maar de vragen die ze stelden hadden in het algemeen betrekking op onbetekenende details, of de verantwoordelijkheid lag bij generaal Nicolai in Sarajevo of bij de kolonel Brands in Tuzla, of hij nu wel al een eerste gesprek met Mladic zou hebben of met een van de andere Serviërs. Dat kon allemaal niets meer veranderen aan de duidelijke conclusies die in het NIOD rapport weliswaar niet getrokken werden, maar daar wel uit af te leiden waren: het Nederlandse Dutchbat en haar commandant waren niet voor hun taak berekend. De chaos van de laatste dagen waarin de tekenen van de massamoord, of in elk geval van de omvang daarvan, onopgemerkt bleven, zijn niet het belangrijke punt. Of Karremans nu wel of niet om bussen had gevraagd aan de UNO, dat had nergens meer verandering in gebracht. Het was overigens wel opvallend dat hij het separeren van de mannen een normale maatregel vond van zijn Servische collega’s (dat deden wij net zo met krijgsgevangenen), terwijl hij aan de andere kant nogal cynisch opmerkte dat de conventie van Genève voor alle partijen in Joegoslavië een gesloten boek was. Karremans wist gewoon niet waar hij mee bezig was, behalve dan met het levend thuis krijgen van zijn manschappen.

Kan hem dat verweten worden? Hij is er kennelijk van overtuigd dat hij en zijn mensen het er onder de omstandigheden redelijk vanaf gebracht hebben en dat de nog tamelijk milde openlijke kritiek van de Nederlandse en buitenlandse media volkomen ten onrechte is. Dat pleit niet voor zijn inzicht, maar dat wisten we al. Karremans zit net zo vol goede bedoelingen als de meeste Nederlanders, maar God verhoede dat zo’n man ooit nog eens verantwoordelijkheid voor het leven van andere mensen zou moeten dragen.

Geldt hetzelfde voor de generaals Couzy en Van Baal? De generaal Van Vuren heeft in Buitenhof uitgelegd dat de militairen gewaarschuwd hebben tegen uitzending en wel om exact de redenen waarom het ook is misgelopen. Disculpeert hen dat? Nee, naar mijn mening niet. Zij zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de mensen en de uitrusting. Ze hebben gepleit voor vredestaken voor het leger en toegelaten dat hun mensen onopgeleid voor die taken werden uitgezonden. Toen bleek dat Karremans een volkomen verkeerde opvatting had van zijn moeilijke positie, wat ondermeer was af te leiden uit de chaotische communicatie van de laatste weken voor de ramp, hadden ze in moeten grijpen. Als ze meenden dat in verband met de VN commandostructuur niet te kunnen doen, dan zijn ze daar wel op een heel laat tijdstip achter gekomen. Nicolai heeft nog een (verkeerd begrepen) poging gedaan om Karremans uit te leggen wat van hem verwacht werd, maar Nederland als zodanig heeft de zaak op zijn beloop gelaten. Aan de competentie van het opperbevel kan evenzeer getwijfeld worden als aan de kwaliteit van het bevel ter plaatse. Een plaatsvervangend opperbevelhebber die meent dat hij een opdracht van de minister naast zich neer kan leggen zolang zijn militaire superieur nog met vakantie is, weet evenmin wat de functie van een plaatsvervanger is als wat de juiste verhoudingen zijn tussen de politiek en het ambtelijk apparaat. Mocht hij gemeend hebben dat het niet zozeer de minister, maar diens departementale ambtenaren waren waartegen hij zijn baas moest beschermen, dan had hij zijn probleem met de minister moeten bespreken, al zou die, als ik het goed zie, waarschijnlijk niet thuis hebben gegeven

 

De bevelsverhoudingen in een legermacht als van de UNO in Bosnië zijn ingewikkeld en onoverzichtelijk. De UNO werkt onder een politiek mandaat waar de militairen ter plekke niet in geloven. De UNO beschikt niet over een militaire infrastructuur zoals de NATO die heeft. Ze heeft geen inlichtingendiensten, geen back-ups. De aanwezige troepen zijn voor vrijwel alles afhankelijk van het moederland, dat hen officieel niet aanstuurt en verder van onderlinge vriendendiensten. Er zijn taalproblemen en cultureel bepaalde misverstanden. Politieke prioriteiten hebben voorrang boven operationele overwegingen. Niet ten onrechte wil Amerika er niets meer mee te maken hebben en zijn de VS alleen bereid om in het kader van de NATO nog voor de UNO te opereren. Er zijn veel verontschuldigingen voor alles wat er fout ging en de verantwoordelijkheid wordt door velen gedeeld, zoals dat altijd gaat in een grote en onoverzichtelijke bureaucratische organisatie.

 

Dat alles neemt niet weg dat de conclusie van de Tweede Kamer had horen te zijn dat in de eerste plaats zij zelf gefaald heeft door bij de regering een onmogelijke en slecht voorbereide missie af te dwingen, dat de regering heeft gefaald  door niet te luisteren naar het deskundige advies en zich door de Kamer en de publieke opinie te laten dwingen, dat het militaire opperbevel heeft gefaald door er niet het beste van te maken, nadat eenmaal het politieke besluit was gevallen en dat het Dutchbat heeft gefaald. Helaas, maar het is  niet anders.

Uit de woorden van Wim Kok tijdens de Srbrenica verhoren zou afgeleid kunnen worden dat de UNO actie in Bosnië een geallieerde operatie was, waarbij aan Nederland de bescherming van de enclave was toegewezen. Die opvatting wordt meen ik gedeeld door de Bosniërs ter plaatse, maar is in strijd met de resolutie van de Veiligheidsraad van de UNO waar de uitzending naar Bosnië was gebaseerd.

De Nederlandse troepen waren uitgeleend aan de Verenigde Naties en die waren verantwoordelijk voor hun bewapening en bevoorrading, voor de wijze waarop ze werden ingezet en ook voor de z.g. exit strategie. In de praktijk was dat anders. Minister Van Mierlo had dus gelijk dat er een eigen exit strategie had moeten zijn, waarmee hij bedoelde een door de Nederlandse legertop voorbereidde vlucht uit Srebrenica. Die vlucht of evacuatie plannen zouden zowel op de Nederlandse troepen als op de Moslimbevolking betrekking moeten hebben. Die strategie was er niet en is er ook nooit geweest. Dit is rechtstreeks in strijd met de door het departement van defensie vervaardigde beantwoording van de vragen die het Kamerlid Marijnissen daarover in de Tweede Kamer heeft gesteld. Toen werd geantwoord dat zo’n exit strategie er wel was en er altijd was in zulke omstandigheden. Door nu toe te geven dat er geen evacuatieplannen waren gaf de minister tevens aan dat de entry strategie, het besluit om Nederlandse troepen ter beschikking te stellen op de UNO voorwaarden een onzinnig plan was, dat alleen met veel geluk goed had kunnen aflopen. Om het anders te zeggen: door troepen ter beschikking te stellen aan de VN in Bosnië en met name door daarbij geen voorbehouden te maken zodat een Srbrenica mogelijk bleek, handelde de regering hoogst ondoordacht en onzorgvuldig en in strijd met het deskundig advies dat daartoe was ingewonnen. Door er voorts bij voortduring niet de gehele waarheid over te zeggen handelde zij zodanig in strijd met de parlementaire mores dat alleen al daarom een aftreden van het kabinet Kok in 1995 gerechtvaardigd zou zijn geweest. Een exit was behalve door het ontbreken van een plan nog om een andere reden niet goed mogelijk geweest.

Tijdens de verhoren, maar eerder ook al uit de berichten uit de enclave ten tijde van de belegering daarvan bleek dat de Moslimbevolking en de Moslimregering van exit plannen absoluut niets wilden weten en die desnoods met geweld hadden willen verhinderen.

Daaruit blijkt dat de Moslims de UNO strategie veel beter begrepen dan de Nederlanders. Die strategie was er een van gokken met de levens van de blauwhelmen als inzet. De UNO gokte dat Serven uit de buurt van de blauwhelmen zouden blijven. De lijfelijke aanwezigheid van de UNO troepen was de enige hoop dat de enclave behouden kon blijven omdat de wereldopinie de Serven wellicht dan van moordpartijen af zou houden. Hun vertrek zou het verlies van de enclave en van de veiligheid van de Moslims betekenen. Dat de Moslims de aanwezigheid van de Nederlanders gebruikten om zich in Srebrenica opnieuw te bewapenen en om een aanval op de Serviërs voor te bereiden staat wel vast, evenzeer als de wens van de Serviërs om dat te verhinderen en de machteloosheid van de Nederlanders om er conform de hun gegeven instructies iets aan te doen. Dat het de Moslims veel beter lukte om zich militair te bevoorraden dan de Nederlanders is ook zoiets dat aan de aandacht van het Nederlandse publiek schijn te zijn ontsnapt. De Bosnische mannen waren helemaal niet zo weerloos als hier in de media steeds is voorgesteld. Slechter bewapend en geoefend dan de Serven, dat wel, maar niet minder moordlustig. We werden door beide partijen voor hun eigen doeleinden gebruikt en dat was begrijpelijk. We waren niemands bondgenoten, maar fopsoldaten, die uiteindelijk alleen maar binnengekomen waren om er veilig ook weer uit te kunnen.

Aldus per implicatie minister Van Mierlo en met zoveel woorden minister Voorhoeve. Dat betekent dat we gek geweest waren om er aan te beginnen en dat was precies wat de militaire top van tevoren had gezegd en wat de regering had genegeerd met het oog op de uitdrukkelijke wens van de Nederlandse elite om iets aan het Bosnië probleem te doen, n’importe wat.

Minister Joris Voorhoeve is in 1995 niet als enige afgetreden vanwege Srbrenica. Dat hadden zijn minister president Kok en zijn politieke leider Bolkestein hem afgeraden zei hij. Waarom Kok dan zoveel jaren na dato zelf wel aftrad was hem niet duidelijk. Op dat punt kunnen we het met hem eens zijn. Kok heeft wel erg lang gewacht. Vooral omdat het rapport van het NIOD geen nieuws bracht, maar juist bevestigde wat Kok al die negen jaren tegen het Nederlandse volk gezegd had: ons treft geen blaam. Als hij wachtte omdat hij het rapport niet wilde beïnvloeden dan had hij vergeefs gewacht. Het rapport deed weinig anders dan in erg veel woorden het beeld overnemen dat Kok van de gebeurtenissen had geschilderd.

Bart Tromp, in leven columnist van Het Parool, heeft naar aanleiding van het aftreden van Lord Carrington, een Britse minister van buitenlandse zaken, ooit uitgelegd wanneer volgens hem een minister hoort af te treden: wanneer er onder zijn verantwoordelijkheid een politieke of bestuurlijke blunder heeft plaats gevonden. Niet alleen wanneer hij zelf een fout gemaakt heeft, zelfs niet alleen wanneer een van zijn ambtenaren dat gedaan heeft, maar wanneer er iets spectaculair fout gelopen is in een zaak die tot zijn portefeuille behoort. Srbrenica is een mooi voorbeeld van wat Tromp bedoelde. Spectaculairder kan iets nauwelijks fout gaan.

Premier Kok, Joris Voorhoeve en het NIOD rapport behandelen het gebeurde alsof alleen het criminele en niet het politieke aspect van belang is. De belangrijkste daders in strafrechtelijke zin waren de militair en politiek verantwoordelijke Serviërs. Daar komt het rapport in het kort op neer. Het onderzoek van het NIOD en natuurlijk ook de parlementaire enquête zouden een heel ander doel behoren te hebben, namelijk om uit te zoeken hoe het allemaal zo had kunnen komen en wat de rol van de Nederlandse regering is geweest. Daarbij is het van belang vast te houden aan het uitgangspunt dat een belangrijke politieke gebeurtenis nooit uit de lucht komt vallen. Er is een voorgeschiedenis en er zijn altijd een hele reeks van voorafgaande gebeurtenissen en beslissingen, waarzonder de te onderzoeken ramp niet zou hebben plaats gevonden. Taak van de onderzoeker is om uit te zoeken welke van die gebeurtenissen in het kader van het onderzoek, in dit geval binnen het kader van de Nederlandse politiek, nu de meest relevante oorzaken zijn geweest. Het had beoordeeld moeten worden binnen de politieke modaliteit, zoals de Nederlandse filosoof Dooyeweerd dat zo helder uiteengezet heeft[1]. Oorzakelijkheid is uitsluitend een zinnig begrip binnen een duidelijk af te palen kader, in dit geval de Nederlandse politieke besluitvorming.

Die oorzaken waren in dit geval ook helemaal niet zo moeilijk aan te wijzen. Men zegt wel eens dat voorspellen gemakkelijk is, vooral achteraf, maar in dit geval waren de gevolgen van de Nederlandse politieke besluitvorming bij uitzondering eens van tevoren goed voorspeld. Niet een, maar alle militaire deskundigen die zich van tevoren over het Bosnië avontuur hebben uitgelaten, hadden laten weten waar het fout ging lopen en waarom. De uitrusting deugde niet, de soldaten waren niet goed opgeleid, de bevelvoering deugde niet, de oorlogsdoelen deugden niet, de VN waren een ongeschikt gremium voor het nemen van militaire beslissingen. De Nederlandse politieke besluitvorming werd niet rationeel, maar emotioneel bepaald en de Kamer drukte door. Met de hete adem van de media in de nek werd kamerbreed de noodzaak onderschreven van een Nederlandse bijdrage aan de redding van de Bosnische Moslims. De regering, Kok voorop, meende zich niet aan deze politieke druk te kunnen onttrekken en heeft dus het leven van Bosnische inwoners van de enclave Srbrenica opgeofferd aan de politieke correctheid van een aantal welwillende maar incompetente Nederlandse journalisten en partijpolitieke amateurs.

Dit gebrek aan lef van Kok is de reden waarom het fout liep en dat had de uitkomst van de NIOD en van de kamerenquête moeten zijn, maar het is eigenlijk niet aan de orde geweest. Interessanter vond men om na te gaan hoe de stammenstrijd tussen de landmacht en het departement van defensie was verlopen en wie waar was op het moment suprême, toen toch niemand meer ergens iets aan kon doen. Joris Voorhoeve, die voor alles toch een intellectueel is, had zelf wel eens met een heldere analyse kunnen komen, als hij het nodig vond om naar buiten te treden over dit onderwerp, wat hij al die tijd niet heeft gedaan, maar hij liet het weer liggen. Welles nietes met de voormalige minister van buitenlandse zaken van Bosnië, schameler kon het niet.

 

[1] De modale structuur van het juridische oorzakelijkheidsverband, geschrift van de Koninklijk Nederlandse Academie van Wetenschappen

 

 

Polybius.

 

Polybius (203–120 BC) blijkt als je hem leest  verrassend modern en actueel. Hij leefde en werkte in Rome kort na de tijd van Hannibal en hij was bevriend met Scipio Africanus[1]. Hij schrijft over wat hij vanuit zijn bevoorrechte positie zag en hoorde. Als Griek en buitenlander had hij een bijzondere belangstelling voor de staatsinrichting van Rome, de stad die bezig was de toen bekende wereld te veroveren en die zich ondanks een aantal rampzalige militaire nederlagen in de tweede Punische oorlog had weten te handhaven tegen Carthago[2].

 

Polybius was geen voorstander van de democratie die hij alleen in de juiste historische context een goede regeringsvorm vond. Dat is geen nieuwe gedachte. Het gebrek aan enthousiasme voor democratie als regeringsvorm werd in de oudheid vrij algemeen gedeeld.  Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de evolutie die het begrip democratie sindsdien heeft doorgemaakt. Wat wij nu democratie noemen zou in de Oudheid eerder als een vorm van aristocratie worden aangemerkt. Hij verklaarde het succes van Rome uit de bijzondere staatsinrichting van de stad, waarin de belangen van alle actieve burgers op een evenwichtige manier tot hun recht kwamen. De Romeinse constitutie was, zoals later de Britse, in de loop der historie tot stand gekomen, met vallen en opstaan. Zij voorzag, net als onze tegenwoordige democratie,  in een vreedzame opvolging in de macht en een wederzijdse controle door de voornaamste spelers in het politieke krachtenveld. Zij zorgde voor een evenwicht tussen maatschappelijke stabiliteit en mobiliteit en bevorderde een hoge graad van patriottisme bij de bevolking. Rome was, voor zover bekend, de eerste rechtstaat en het niveau van het Romeinse recht op zijn best is nooit meer overtroffen.

Polybius heeft van de diverse regeringsvormen, in navolging van Aristoteles,  een knappe analyse gemaakt en komt tot de conclusie dat een systeem van checks en balances met elementen van democratie, aristocratie en autocratie[3]veel betere waarborgen oplevert dan democratie puur. Verder constateert hij dat er een soort van natuurlijke volgorde zit in de politieke systemen en dat geen een ervan voor de eeuwigheid is.  Rome is er een goed voorbeeld van hoe heel uiteenlopende regeringsvormen als de republiek en het autocratische keizerrijk elkaar kunnen opvolgen zonder dat er veel veranderd is  in de benaming van de instituten. De vorm blijkt veel minder aan evolutie onderhevig dan de inhoud.

Hij zag een goede mengvorm in de republikeinse Romeinse constitutie. Dat is dan prompt ook een voorbeeld van zijn stelling dat zelfs goede systemen een uiterste houdbaarheidsdatum hebben en dat geen enkel systeem bestand is tegen de tand des tijds. Nog ten tijde van Polybius verblijf in Rome legde de Gracchenaffaire de bijl aan de wortel van de Romeinse republiek. Misschien heeft Polybius dat wel gezien. Hij was in elk geval in een ideale positie om zich over dit onderwerp een mening te vormen, maar als gast van Rome was het misschien niet zo verstandig om daar stante pede commentaar op te geven.

 

[1] Scipio de jongere, Publius Cornelius Scipio Aemilianus Africanus Minor Numantinus was een Romeinse generaal die vocht in de Derde Punische Oorlog. Hij leefde van 185 v.Chr.-129 v.Chr. Africanus minor was de kleinzoon bij adoptie van de grote Scipio..

[2] Die stad was vóór de tweede Punische oorlog in macht de evenknie van Rome, maar in rijkdom verre haar meerdere.

[3] De partijendemocratie die we in de Westerse landen kennen is in wezen een mengvorm van democratie  en aristocratie  in de klassieke zin, met in Amerika en Frankrijk  een toemenging  van autocratie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pierre Bayle en de verdraagzaamheid

 

 

Pierre Bayle, de Franse filosoof en encyclopedist avant la lettre, was een verdraagzaam mens. Hij leefde in de tweede helft van de zeventiende eeuw, in de tijd van de Zonnekoning, ten tijde dus ook van het herroepen van het Edict van Nantes, de gebeurtenis die het einde van het protestantisme in Frankrijk inluidde.

Bayle werd geboren in Carla la Bayle, een klein plaatsje ten Zuiden van Toulouse, niet zo ver van Montesquieu. Dit is het gebied waar in de Middeleeuwen kruistochten hebben gewoed tegen de Albigenzen en dat later een van de centra van het calvinisme in Frankrijk is geworden. De ouders van Bayle waren hugenoot, maar Pierre werd naar een school van Jezuïeten gestuurd voor zijn opleiding. De rest van zijn leven was hij half katholiek, half protestant, maar leunde meer op eigen inzichten dan op een overgeleverd geloof.

 

Het is symbolisch dat hij de laatste jaren van zijn leven doorbracht in Rotterdam, want Erasmus is meer dan wie ook degene met wie Bayle verwantschap vertoont. De Verlichting heeft veel aan hem te danken maar hij had het ongeluk zelf te leven in een nog niet zo verlichte tijd. Zijn familie werd  slachtoffer van de wrede manier waarop Lodewijk de protestanten behandelde die weigerden te emigreren. Tussen 1681 en 1698 kregen de hugenoten die zich niet bekeerden en weigerden te vertrekken inkwartiering van Koninklijke dragonders. Die dragonders stonden daarbij niet onder militaire discipline en de gevolgen van de inkwartiering waren diefstal, mishandeling, verkrachting en moord. De familie van Bayle heeft het niet overleefd en zelf heeft hij, hoewel meer humanist dan hugenoot, het verstandig geoordeeld naar de Nederlanden te vertrekken, dat in die jaren gold als het Europese centrum van de verdraagzaamheid.

 

Bayle was de mening toegedaan dat godsdienst geen grote invloed op de mensen had. Hij constateerde dat mensen van iedere godsdienst zich wreed en moorddadig tegen elkaar en anderen konden gedragen, wat in strijd kwam met hun eigen regels en dat het derhalve allemaal eigenlijk een pot nat was.

 

Als hij in de  tegenwoordige tijd geleefd had zou hij daar zeker anders over hebben gedacht. Het is nog steeds zo dat geen enkele godsdienst in staat is de menselijke aanleg te veranderen. Die is en blijft wreed en moordlustig, maar het maakt toch wel degelijk verschil welke godsdienst binnen een samenleving de overhand heeft. Het kan nog erger dan de Zonnekoning en zijn Franse katholicisme.

 

Juist is natuurlijk dat praktisch niemand leeft volgens de morele voorschriften van zijn godsdienst. De Christenen, die een godsdienst hebben die vreedzaamheid voorschrijft à tout court, keren zelden hun vijanden de andere wang toe als ze geslagen worden. Toch valt niet vol te houden dat de aard van de godsdienst geen verschil maakt. In elk geval is anders niet goed te begrijpen hoe de menselijke natuur die ten kwade is geneigd zo veel ruimer baan krijgt in Islamitische landen dan in de delen van de wereld waar zachtmoediger godsdiensten de boventoon voeren.

 

De publieke moraal van een samenleving heeft wel degelijk een grote invloed op het gedrag van haar leden, zij wordt alleen niet uitsluitend bepaald door de voorschriften uit het heilige boek van de heersende godsdienst. Gevestigde godsdiensten zoals het Latijnse Christendom en de Islam hebben naast de heilige boeken een gezaghebbende interpretatie en een heilige overlevering. Die kunnen op essentiële punten afwijken van de letterlijke tekst van de boeken.

 

Bossuet, tijdgenoot en tegenstander van Bayle, schreef in zijn Histoire des Variations des Églises Protestantes dat het rechtstreekse beroep op de heilige boeken de eenheid van de kerk ondergraaft en op termijn de ondergang betekent van  het geloof. Daarin heeft Bossuet gelijk gekregen. Wie op eigen houtje de heilige boeken bestudeert vindt al snel ruimte voor verschillende interpretaties en die leiden onvermijdelijk  tot verbreking van de eenheid onder de gelovigen. Het moderne ongeloof is zeker begonnen met het verbreken van de eenheid in het Christendom en het denkbaar worden van alternatieven.

 

Een voorbeeld  hoe een beroep op de bijbel de eenheid van de kerk kan ondermijnen is het leerstuk van de Heilige Drie-eenheid. Het Christendom in al zijn geledingen aanvaardt sinds het Concilie van Nicene (325 n.C.)de leer van de drie goddelijke personen en daarmee de essentiële gelijkheid van Christus aan God (de Vader). Hiervoor is in de tekst van de bijbel, oude zowel als nieuwe testament en in de Joodse tradities waarop ze zijn gebaseerd eigenlijk geen aanknopingspunt te vinden.  Het moet als een latere Hellenistische inspiratie worden beschouwd. Haar waarheid berust niet op de bijbel maar op het gezag van de Kerkelijke traditie.

Wie zelfstandig de bijbel leest zal daarin geen bevestiging vinden voor het idee dat Christus Godgelijk zou kunnen zijn. Mohammed had geen ongelijk met zijn stelling dat de kerkelijke schriftgeleerden de leer van Christus veranderd hebben met hun interpretaties. Dat wil niet zeggen natuurlijk dat hij zelf wel gelijk had met zijn eigen nieuwe leer, die in veel opzichten een achteruitgang is bij vergeleken de Joodse en de Christelijke leer.

 

In het vrije Holland van de zeventiende eeuw kon men de geloofswaarheden naast zich neer leggen zonder bang te hoeven zijn voor de brandstapel of andere sancties van de inquisitie. Bayle heeft daar dankbaar gebruik van gemaakt. Aan mensen als hij hebben we het humanisme te danken, een levensbeschouwing en ethiek voor moderne mensen.

De Engelse historicus en kenner van onze gouden eeuw,  Jonathan Israël, heeft een paar jaar geleden de Pierre Bayle lezing gehouden in Rotterdam. Een samenvatting daarvan stond in het weekend[1] daarna in de NRC.

 

Israël beschouwt Bayle met Spinoza als de grondlegger van onze traditie van verdraagzaamheid. Die opvatting lijkt historisch niet helemaal overtuigend want het was juist vanwege die reputatie van verdraagzaamheid dat de Franse Hugenoot naar Nederland kwam.

Wel kan Bayle gelden als een van de twee filosofische grondleggers van de Nederlandse verdraagzaamheid. In verband daarmee poneert Israël een stelling waar de huidige Nederlanders eens goed over na moeten denken en wel dat verdraagzaamheid niet hetzelfde is als onverschilligheid en dat Nederlanders de plicht hebben positief hun klimaat van verdraagzaamheid te handhaven. Islamieten en andere strenggelovigen[3], zegt hij, zijn van nature onverdraagzaam, daar helpt geen moedertje lief aan. Het zijn niet de streng gelovigen maar juist de niet-orthodoxen en de ongelovigen die de plicht hebben om onverdraagzame vormen van geloof buiten de publieke ruimte te houden door het maken van de juiste wetten, door het handhaven van die wetten en van de publieke moraal. In de periode na de oorlog werd het antisemitisme door een goed opgeleide en resolute elite de kop ingedrukt. Er bestond een sociale controle, die het de antisemieten onmogelijk maakte hun racistische onverdraagzaamheid uit te leven. Die gebundelde kracht tegen de onverdraagzaamheid lijkt tegenwoordig  uit het Nederlandse publieke domein te zijn verdwenen. Als belangrijke oorzaak van het verdwijnen van deze positieve kracht tot behoud van verdraagzaamheid wijst hij op de schromelijke verwaarlozing van de humaniora in het onderwijs, vooral van de geschiedenis. Gebrek aan kennis is een van de oorzaken voor de weerloosheid waarmee de Nederlanders de huidige golf van onverdraagzaamheid over zich heen laten komen.

 

 

Ten onrechte noemde hij in dit kader ook het Thatcherisme[4], dat in Nederland bij het verdwijnen van een effectieve sociale controle maar ook bij de teloorgang van belangrijke publieke voorzieningen als zorg en onderwijs m.i. nauwelijks een rol heeft gespeeld. Bij ons komt de verwaarlozing van de kwaliteit van het onderwijs zoals Leo Prick opmerkt uit de koker van de egalitaire socialisten en christen democraten. Het onderwijs is onttakeld in naam van de gelijkheid van kennis, een van de idealen van het kabinet Den Uyl.

 

Als illustratie van zijn betoog wees Israël op het herlevende antisemitisme dat in Frankrijk maar ook in de Benelux een nieuw leven heeft gekregen langs de weg van het antizionisme.

Niet de Islamieten of andere streng gelovigen dragen daarvoor schuld, zegt Israël, maar de Nederlandse elite die nagelaten heeft vroegtijdig en duidelijk stelling te nemen tegen uitingen van onverdraagzaamheid en deze te weren uit het publieke domein.

Goed voorbeeld daarvan was de grote anti-Israël demonstratie van 13 april 2002,  waarbij een groep jonge Marokkanen een voorbijganger met een keppeltje op zijn hoofd najoeg tot hij hotel Krasnapolsky invluchtte.

Dat was een te verwachten gevolg van de antisemitische borden en spandoeken die in de demonstratie werden meegedragen en waartegen de overheid niet optrad. Dat was des te kwalijker omdat zij van de organisatoren van te voren de toezegging hadden verkregen dat ze Unfug uit de betoging zouden weren en de organisatoren niet bij machte of van zins bleken hun toezegging waar te maken.

Het schandaleuze optreden van de jonge Marokkanen werd indertijd door Bolkestein aan de kaak gesteld, maar de meerderheid van de Nederlandse verantwoordelijken zweeg beschaamd. Aan de organisatoren is naderhand niets in weg gelegd en van een duidelijk verbod van anti Joodse uitingen in het openbaar is het nooit gekomen.

 

Dat is het soort nalatigheid waar Israël op doelt en waar de verloedering van het openbare klimaat in Nederland in belangrijke mate aan te wijten is.

 

 

 

 

 

 

[1] 11 december 2004, bijlage opinie en debat.

 

[3] In zijn standaardwerk over de opkomst, bloei en val van de Nederlandse Republiek gaat hij uitvoerig in op de rol van de contraremonstrantse ayatollahs, die de Republiek ten tijde van Maurits bijna de kop gekost hebben.

[4] Waarschijnlijk bedoelt hij op de kabinetten Lubbers en Kok waarin de bezuinigingen, onder meer op het onderwijs een belangrijke rol hebben gespeeld, maar de aanpassingen aan het curriculum, waarbij goed onderwijs in de geschiedenis van het tableau verdween, dateren van ruim voor die tijd

 

 

 

 

 

 

De mestvaalt der geschiedenis.

 

 

 

 

Een idee dat Hegel voor het eerst heeft geformuleerd en dat door Marx is gepopulariseerd is de idee van het dialectische, maar gerichte karakter van de geschiedenis. Karl Marx draaide Hegels hiërarchie van ideeën en materie om. Niettemin liet hij de gedachte intact dat de historie een doel heeft, of althans een immanente en gerichte ontwikkeling waarbij de dialectiek de weg is waarlangs deze ontwikkeling plaats vindt.

 

Een noodzakelijke ontwikkeling is een voorspelbare ontwikkeling en als er één element in de leer van Marx verantwoordelijk is geweest voor haar aantrekkingskracht dan was het dit profetische element: de overwinning van de werkende klasse is de uitkomst van de loop van de geschiedenis. Men kon kiezen om zich in te zetten voor een zo pijnloze en voorspoedig mogelijke afwikkeling van het proces of men kon zich tegen de loop der geschiedenis verzetten. Dat laatste had uiteindelijk weinig zin maar kon toch de nodige ellende veroorzaken voor de goedwillende dienaren van het geschiedkundig proces. De communisten beschouwden het als hun unieke taak om de komst van het einde van de geschiedenis te bespoedigen en om alle tegenstanders te laten terechtkomen waar zij behoorden: op de mestvaalt van de historie. Zodoende leek de samenleving die volgens Marx en Hegel het product was van de blinde krachten van de geschiedenis toch maakbaar te zijn, zij het maakbaar naar een onwrikbaar vastgelegd model.

 

Het einde van de geschiedenis met als resultaat de klasseloze samenleving is er niet gekomen, maar Marx was niet de enige of laatste Hegeliaan. Fukuyama, de Japanse Amerikaan die de met zijn boek over het einde van de geschiedenis zoveel ophef heeft gemaakt, is ook een Hegel adept. Zijn uitkomst van de geschiedenis is de vrije liberale samenleving, maar dat is maar een variant op hetzelfde thema. Het zijn in feite de dialectische theorieën die daar belanden waar de aanhangers hun tegenstanders naar toe hebben gewenst.

 

 

 

 

 

 

geschiedenis, geen wetenschap

 

 

 

 

In zijn opstel “Over geschiedenis, tussen wetenschap en kunst” constateert Wesseling dat in de wetenschap onderzoeksresultaten of worden overgenomen of weerlegd, tertium non datur. Die constatering is waarschijnlijk onjuist. Wetenschapsresultaten kunnen ook genegeerd worden en dat gebeurt mogelijk niet zelden. Soms wordt iets eerst genegeerd en komt het vervolgens alsnog in de publieke belangstelling. Het werk van de plantkundige Mendel is daar een goed voorbeeld van, essentiële aanvulling als het was op het werk van Darwin. Vijftig jaar lang werd het genegeerd en toen tezamen met het verwante werk van Hugo de Vries plotseling wereldberoemd. Van de wetenschapsresultaten die permanent genegeerd worden zullen we nooit iets weten, maar de veronderstelling dat het er best nogal wat zouden kunnen zijn lijkt geen onzin.

 

In feite was de opmerking over (natuur)wetenschap voor Wesseling maar een zijlijn. Wat hij eigenlijk wilde zeggen is dat geschiedenis geen wetenschap is in de zin van een samenhangende groep theorieën die betrekking hebben op de oplossing van problemen en die systematisch aan de werkelijkheid worden getoetst. Een historicus mag beweren wat hij wil. Ook als wat hij zegt geen enkele samenhang vertoont met wat geldt als “stand van de wetenschap”, dan kan niemand hem daarover een verwijt maken, zolang wat hij zegt maar niet feitelijk kan worden weerlegd. Het hoort wel betrekking te hebben op het verleden en niet aantoonbaar onjuist te zijn. Ook dient geschiedenis enige  ordening te brengen in de gebeurtenissen uit het verleden die zij relateert. Die ordening kan zowel horizontaal als verticaal zijn, d.w.z. zij kan betrekking hebben op andere gebeurtenissen, die gelijktijdig elders plaats vinden of op voorvallen die ter zelfde plaatse, maar eerder of later gebeuren. Geschiedenis is een muze, waarheidlievende kunst zou men kunnen zeggen, gebaseerd op verifieerbare feiten uit het verleden.

 

Die neiging om niet aantoonbaar van de feiten af te wijken geeft de geschiedenis een wetenschappelijk sausje, maar eigenlijk gaat het daarbij om niet meer dan het waarheidsstreven dat ieder fatsoenlijk mens in acht neemt als hij iets belangrijks heeft te beweren. Geschiedenis gaat over wat belangrijk was in het verleden terwijl behoorlijk aandacht wordt besteed aan het verifiëren van de vermelde feiten. Dat is eigenlijk alles en Wesseling had gelijk, wetenschap is dat niet.

 

 

 

de oriëntatie van de wereld.

 

De stad Amsterdam was in de twaalfde  eeuw kleiner dan Sloten, als het toen al bestond, want daaraan wordt getwijfeld. Pas rond vijftien honderd begon Amsterdam mee te tellen onder de steden van Holland. Gijsbrecht van Amstel, de held uit het toneelstuk van Vondel had belangrijker plaatsen op zijn grondgebied, dan de nederzetting aan de monding van de Amstel in het IJ. De ontwikkeling van de stad is in het historisch museum van de stad heel goed te volgen op een elektronische maquette. In de zestiende eeuw ging de groei opeens heel snel en in de zeventiende was Amsterdam de rijkste en een van de belangrijkste steden van de wereld. De Blaeu atlas, die dateert uit het midden van die eeuw geeft een overzicht van de Hollandse steden in de volgorde waarin ze in de Middeleeuwen behandeld werden in het protocol van de graven van Holland. Daar kwam Amsterdam achter een hele reeks andere steden, zoals Dordrecht, Gouda, Haarlem, maar ook Hoorn en Medemblik. In de zeventiende eeuw was dat allemaal voltooid verleden tijd. Amsterdam had het voor het zeggen in de Staten van Holland en bij de Heren Zeventien van de Nederlandse Oost-Indische Compagnie. Amsterdam financierde de vloten van de Republiek en  al de legers van de stadhouders Maurits en Frederik Hendrik. Amsterdam en haar industriële zusterstad Zaandam, aan de overkant  van het IJ, waren in de zeventiende eeuw het economische centrum van de moderne wereld. Niet voor niets kwam de Moscovitische vorst Peter, bijgenaamd de Grote, hier stage lopen. Deskundigen uit Amsterdam en de andere Hollands steden zwermden uit om Frankrijk, Engeland en de Duitse landen de nieuwe technieken te brengen: houtzagerijen, scheepsbouw, kanalen graven, polders aanleggen, de voedingsindustrie. Amsterdam was het emporium van de Westerse wereld en de bron van een  nieuwe beschaving: de burgerlijke Verlichting.

De Nederlanden zijn als natie ontstaan in de Bourgondische tijd. Philips de Goede heeft in de vijftiende eeuw voor het eerst de centrale instituten gesticht die van de verschillende gewesten van zijn rijk een eenheid maakten. De latere Franse provincies Bourgondië en Elzas Lotharingen vielen af en verdwenen uit het rijk toen Philips’ zoon Karel de Stoute overleed zonder mannelijk nageslacht. De zeventien Nederlandse gewesten kwamen in  handen van het Habsburgse Huis en raakten vooral in de zestiende eeuw, onder het bewind  van Philips’ betachterkleinzoon Karel de Vijfde tot grote bloei.

Ook vóór de opkomst van Holland en Amsterdam waren de Nederlanden al een centrum van Europese handel. De rol die Amsterdam in de zeventiende eeuw vervulde lag in de vijftiende bij Brugge en in de zestiende eeuw bij Antwerpen. Ook eerder in de Middeleeuwen waren  Brugge en Gent al steden waar handel en de nijverheid zich concentreerde. Maar toen waren het nog niet de Nederlanden, maar de grote handelssteden van  Noord Italië die de toon zetten in West Europa. Rijkdom en beschaving kwamen toen nog voornamelijk uit het Midden Oosten. Tussen West Europa en het verre Oosten waren er  geen zelfstandige verbindingen. Amerika was onbekend gebied.

Toen Amsterdam de rol van Antwerpen overnam was de handel op de beide Amerika’s in volle bloei en werd het Verre Oosten bereikt via nieuwe handelsroutes om de Kaap en voor de durfals via de verre oversteek langs Australië. Ergens tussen vijftienhonderd en zestienhonderd kantelde de oriëntatie van onze wereld. Niet langer was de Middellandse Zee het middelpunt van dit deel van de wereld, maar de Noordzee en de Oostzee. Danzig, Malmö, Kopenhagen, Hamburg, Londen Amsterdam en Parijs namen de plaats in van Venetië en Genua, van Florence, Milaan, Bologna Parma en Pisa. Dat was het begin van de moderne tijd en pas in de twintigste  eeuw is de wereld oriëntatie opnieuw gaan kantelen. Voorlopig zijn de VS het centrum van de westerse beschaving. Nu de wereld werkelijk  mondiale proporties heeft gekregen ziet het er naar uit dat China en India, de centra van het Verre Oosten, hun oude plaatsen  gaan hernemen.

In de Arabische wereld heeft zich  tussen de achtste en de veertiende eeuw een laatste bloei van de oude beschavingen van het Midden Oosten afgespeeld. Daarna ging het met dat gebied  bergafwaarts en nog steeds levert het weinig of geen bijdrage aan de moderne beschaving. Of ze ooit weer mee gaan doen dat is nu nog onzeker. Misschien, als het ze lukt om hun vete met Israël te begraven en van dat centre of excellence in hun midden gebruik te maken. Misschien dat het dan weer wat worden kan, maar voorlopig ziet het er niet naar uit.

genieën en fouten

 

 

Een genie maakt fouten, net als andere mensen. Maar hij maakt ze minder en weet over het algemeen de gevolgen beter te beperken. Waar een genie  beter in is dan andere mensen is in het inschatten van situaties en in het maken van intuïtieve kansberekeningen.

 

Wanneer een risico slecht afloopt dan geldt het achteraf als een fout, maar dat kan ten onrechte zijn. Of een risico onverantwoord en dus een fout is, is een kwestie van afwegen van de omvang van de mogelijke nadelen tegen de beoogde voordelen en verder van kansberekening. Weegt het te behalen voordeel niet op tegen de potentiële nadelen of is de kans op een goede afloop te klein dan is het nemen van het risico een fout. Heeft men de kansen goed berekend en is het voordeel van een geslaagde operatie groot in verhouding tot de gevolgen van een slechte afloop, dan kan een operatie niettemin nog verkeerd aflopen. Dat is dan geen fout, dat is pech. Van genieën die bekend staan vanwege het nemen van grote en onverantwoorde risico’s die goed afliepen heet het meestal dat zij geluk hebben. Caesar was zo iemand. Zijn overtocht naar Epirus (Albanië) toen hij achter Pompeius aantrok was een volkomen onverantwoord risico. Zonder de troepen van Marcus Antonius was hij daar in de minderheid tegenover een tegenstander met een  grote en verdiende reputatie. Ook met een geslaagde overtocht kon hij in Albanië niet veel uitrichten en liep hij een grote kans te worden verslagen. Daarnaast had Pompeius een duidelijk zeeoverwicht, wat de kans op een veilige overtocht niet groot maakte en een eventuele terugtocht afsneed. Een echte fout dus, die gecamoufleerd werd doordat Caesar veilig wist te landen en een slag met Pompeius wist te vermijden tot Marcus Antonius zich een half jaar later bij hem voegde. Pharsalus was een briljante overwinning maar strategisch had die slag nooit plaats horen te vinden.

Van Alexander is de terugtocht van India naar Perzië, langs de onherbergzame kust van de Ichtyophagen een erkende misslag. Napoleon maakte niet voor het eerst bij de Russische veldtocht fouten. Die had hij ook aan het begin van zijn carrière in de Italiaanse veldtocht al gemaakt. Die waren allemaal goed afgelopen omdat de Oostenrijkers grotere fouten maakten. De tocht naar Egypte eindigde in een ramp, waar hij persoonlijk met veel geluk aan ontsnapt is. Ook zijn geniale tegenstander daar, de Engelsman Nelson maakte rare fouten. Bij Tenerife verloor hij een slag en bijna zijn leven voor een relatief onbelangrijke prijs.

 

Fouten maken doen ze allemaal, ook als die goed aflopen en daarom niet als fouten de geschiedenisboeken ingaan. Juist bij de fouten blijkt overigens meestal de kwaliteit van het genie: juist dan spant hij zich tot het uiterste in voor een goede afloop, vaak met onverdiend succes..

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vrijheid, goden en keizers.

 

Divus Augustus wordt hij genoemd bij de Romeinse geschiedschrijver Suetonius[1], Octavianus de eerste keizer van het Romeinse rijk. Dat betekent letterlijk de vergoddelijkte verhevene, maar een goede vertaling is dat niet. Wij hebben geen equivalent voor de uitdrukking divus augustus.

Het is een titel die riekt naar de oude farao’s en basiloi van het Midden Oosten en een die absoluut niet past in de tradities van de Romeinse republiek.

In Mesopotamië en Egypte werd de godheid het symbool voor de samenleving en voor de natuur, vaak in uiteenlopende aspecten die dan ieder voor zich een eigen goddelijke persoonlijkheid verwierven. De tijdelijke heerser werd tot de goden gerekend en in Egypte was om die reden de farao onsterfelijk. De nieuwe was steeds weer een heropvoering van de oude en in de vorm van mummies bleven farao’s ook na hun dood aanwezig.

In Rome en de Griekse stadstaten uit de tijd van voor het Hellenisme was het de stad zelf die het symbool werd voor de samenleving die er in verkeerde. Rome zelf was de enige godin die iedereen na aan het hard lag. Van de andere goden had men daar meer afstand dan aan de andere kant van de Middellandse Zee gebruikelijk was.

Jupiter en zijn pantheon hadden een hoofdzakelijk formele functie; zij werden meer met de natuur dan met de stad vereenzelvigd en meer van afstand vereerd dan aanbeden. Aanbidding van  goden en koningen gaat klaarblijkelijk hand in hand.

Tarquinius Superbus, de Romeinse koning van Etruskische nationaliteit, die de bevolking van de stad als slaven behandelde, werd uit Rome weggejaagd.  Sindsdien hadden de Romeinen een republikeinse staatsvorm[2]. Vrijheid voor iedere burger was een kenmerk en verder waren er de staatsorganen die elkaar in evenwicht hielden en de frequent verkiesbare functies, waarvoor de gekozenen achteraf verantwoording verschuldigd waren. Zij vormden een ander kenmerk. Die staatsorganen en die functies liet Augustus intact. Hij bezorgde de Romeinen voor alles rust en herstel van de rechtstaat na een periode van burgeroorlog en chaos. De functie die later keizer[3] werd genoemd maar die door hem in het leven is geroepen was in feite een combinatie van bestaande republikeinse functies en van een oprekking van de wettelijke periodes waarin ze konden worden bekleed. Hij maakte zich zelf princeps senatus ( de eretitel voor de senator met de grootste auctoritas) imperator (maarschalk), consul voor het leven, onschendbare volkstribuun en pontifex maximus (hoge priester). De legitimiteit van zijn bewind stoelde op zijn succes in de laatste burgeroorlog, op het herstel van de welvaart en  de rechtszekerheid en op de oude en eerbiedwaardige titels uit de republikeinse tijd.

 

De dankbaarheid van het Romeinse volk jegens Augustus was groot. Zijn vergoddelijking werd door de senatoriale families met grote argwaan bekeken maar geduld. Ook zij waren doodsbenauwd voor een hervatting van de burgeroorlogen en de proscripties. De moord van Brutus c.s. op Julius Caesar bleek achteraf de laatste stuiptrekking van een republikeinse traditie. Het Principaat van Augustus was typisch een geval van het minste kwaad. De mensen wilden rust en dat kregen ze. De familietwisten die het Julisch-Claudische huis in de nadagen van Augustus en na diens dood kenmerkten groeiden nooit uit tot burgeroorlogen. Die kwamen pas weer terug in de late keizertijd en voor heel even in het vierkeizerjaar (a.D.69), dat door Tacitus met zoveel horror wordt beschreven. Divus Augustus heeft het Romeinse rijk dus wel degelijk een nieuwe lease on life gegeven, maar ten koste van de vrijheid die de eeuwen na Tarquinius Superbus hadden gekenmerkt.  Die klassieke vrijheid leek een eenmalige afwijking in  de geschiedenis te zijn geweest tot zij na de Renaissance in Europa terugkeerde.

[1] De Vita XII Caesarum  C. Suetonii Tranquilli

[2] Ik hoorde een student  van het Amsterdamse Novacollege op de TV zeggen dat de democratie een Romeins uitvinding was. Dat is een vergissing. Rome kende een republiek die vrijheid en een rechtstaat bood aan haar burgers maar geen democratie. Zij had in de nadagen van de Republiek wel een volkspartij die zich tegen de Senaat keerde, maar van een democratische regeringsvorm was ook toen geen sprake. Rome had niets met democratie en de Grieken, die in Athene wel een tijdlang  een democratische regeringsvorm kenden waren per saldo ook niet erg enthousiast. De liefde voor de democratie stamt uit de negentiende eeuw en is van Frans/Amerikaanse oorsprong. Deze nieuwe ‘afgeleide’ democratie is overigens alleen in de verte verwant met de klassieke.

[3] Keizer is afgeleid van Caesar,  de cognomen van een tak van de Julii, waar Gaius Julius Caesar uit stamde. De grootmoeder van moederskant van Octavianus was de oudere zuster van Julius Caesar;  hij zelf was door zijn oudoom geadopteerd.

 

Late kruistochten.

 

 

Er wordt onder historici nogal lacherig gedaan over de niet uitgevoerde geloften van Philippe le Bon en andere vorsten uit de veertiende en vijftiende eeuw om op kruistocht te gaan, maar dat is niet helemaal terecht. De honderdjarige oorlog met al zijn vertakkingen in  de rest van West Europa maakte het steeds weer onmogelijk om het eigen land in de steek te laten en ook toen die oorlogen afgelopen waren bleef het nog lang politiek onrustig. De dreiging van de Turken uit het Oosten was heel reëel. De Byzantijnse hoofdstad zou spoedig vallen en de Ottomanen waren bezig met het veroveringen in Oost Europa. De kans dat West Europa daarna aan de beurt zou komen was groot en hoe eerder de strijd werd aangebonden, hoe beter eigenlijk. De idee dat het met die kruistochten net zoiets was als met de riddertoernooien en blijde intochten: een op het verleden gericht sentiment, die idee klopte niet helemaal.

Philips heeft zijn gelofte voor een deel wel ingelost. Een door hem uitgeruste Bourgondische vloot met voornamelijk Vlaamse troepen was op weg naar het Oosten van de Middellandse zee, maar is nooit verder gekomen dan Ceuta in Spaans Marokko. Op verzoek van de Portugese koning (de vrouw van Philips kwam uit Portugal) werd het Portugese garnizoen daar geholpen tegen de Moren die de stad belegerden. Na de dood van de paus die de kruistocht had uitgeroepen werd de Bourgondische expeditie afgeblazen en Ceuta werd later overgedragen aan Spanje. Ceuta was een eindpunt van karavaanwegen en leek een aantrekkelijk bezit. Maar de Portugezenen Spanjaarden hebben zich verkeken bij de verovering. De karavanen bleven weg en de handel die de reden was voor de verovering droogde op.

 

De Turken hadden nogal wat tijd nodig voor het consolideren van hun veroveringen op de Balkan, maar in de zeventiende eeuw werd het inderdaad kritiek voor West Europa. Dank zij de Habsburgers die in Oostenrijk en in de Middellandse Zee de verdediging van Europa hebben gevoerd is het feest niet doorgegaan voor de Turken, maar veel heeft het niet gescheeld. Karel V en zijn broer Ferdinand van Oostenrijk waren betachterkleinzonen van Philips de Goede. Karels zoon Philips II heeft meer gedaan dan een opstand in de Nederlanden bestrijden. Het tegenhouden van de Turken was zijn belangrijkste werk. Via kindskinderen in het vierde en vijfde geslacht heeft Phlippe le Bon zijn gelofte dus tenslotte wel waargemaakt.

 

 

 

 

Mensenlevens.

 

Bij het nieuws was een bericht over een aardbeving. De nieuwslezer las voor dat er duizenden gebouwen waren verwoest maar dat die konden worden vervangen. De mensenlevens die verloren waren gegaan, die waren onvervangbaar.

 

Wie daar even bij stil staat ziet meteen dat dit niet werkelijk waar is. Zeker, voor hun naasten zijn mensenlevens onvervangbaar, ouders voor hun jonge kinderen bijvoorbeeld. Voor de mensen die de overledenen niet kennen en in het algemeen is dat de grote meerderheid van de bevolking, voor hen gaat dat verhaal niet op. Mensen overlijden elke dag om allerlei redenen en ze worden bij voortduring en overal vervangen. Eigenlijk is er niets zo vervangbaar en zo gemakkelijk en ruim te vervangen als mensen. Iedere simpele ziel kan vervangen, je hoeft er niet voor geleerd te hebben en in feite bezorgt het gemak waarmee het gebeurt de doorsnee overheid meer hoofdbrekens, dan welke aardbeving ook.

 

De idee dat mensenlevens de hoogste waarde vertegenwoordigen in de samenleving is onderdeel van onze cultuur. Het is een opmerkelijk verschijnsel dat normen en waarden meestal pas ter discussie worden gesteld als ze niet langer bestaan, maar de mensen zich nog wel herinneren dat ze er waren. Dat geldt voor de normen en waarden van de Christelijke samenleving die al lang op sterven lag, maar die in de zestiger jaren van de vorige eeuw in de hele Westerse wereld ter ziele ging, vrij plotseling eigenlijk nog.

De normen en waarden van de humanistische samenleving bestaan volop. Ik noem de democratie, de rechten van het individu op gezondheidszorg en onderwijs, de mensenrechten in het algemeen, de afschaffing van de doodstraf en de wezenlijke ontoelaatbaarheid van oorlogen en bezettingen onder andere dan  nauwkeurig omschreven juridische voorwaarden. Aan al die normen en waarden wordt nog niet  getornd.

 

Samenlevingen en hun normen en waarden gaan hand in hand. Zolang de normen en waarden bestaan blijft de samenleving overeind en omgekeerd, zolang de samenleving overleeft, overleven ook haar normen en waarden. Het een kan als het ware uit het ander worden gedefinieerd. De normen en waarden van de humanistische samenleving zijn springlevend, maar anders dan de samenleving van het Latijnse Christendom gaat de humanistische het geen vijftienhonderd jaar uithouden, ben ik bang.

 

Samenlevingen gaan wel eens ten gronde aan hun gebreken, maar kunnen het daarmee ook vaak verrassend lang uithouden. Een veel snellere weg naar de ondergang is het succes. De humanistische samenleving is in feite al wat ouder  dan de jaren zestig. Zij heeft zich in een proces dat eeuwen heeft geduurd als een insectenpop  gevormd in het dode lijf van haar voorganger en is daar in de zestiger jaren als een vlinder uit te voorschijn is gekropen. Haar succes is ongeëvenaard.

Als succes te meten is aan de omvang van de samenleving, aan het aantal mensen dat tegelijkertijd in leven kan worden gehouden, dan is de humanistische samenleving succesvoller dan al haar voorgangers en al haar bestaande concurrenten. Als de Franse historicus Braudel gelijk heeft met de bevolkingscijfers in zijn boek over de structuren van het dagelijks leven of als de bijlage Population klopt bij het handboek European History 1400-1600 vanThomas A. Brady, Jr., Heiko A. Oberman, and James D. Tracy

en ook nog wel als beiden er behoorlijk naast zouden blijken te zitten met hun schattingen, dan nog staat vast dat de wereldbevolking razend snel is beginnen te groeien,  sinds 1700 ongeveer

 

Dat valt samen met het ontstaan van een nieuwe, moderne samenleving in West Europa en Noord Amerika, gebaseerd op democratisch gedachtegoed en een ondernemingsgewijze industriële productie. Die productie werd mogelijk  door het gebruik van technieken ontleend aan wetenschap en wiskunde. Die samenleving heeft een ingebouwde hekel aan oorlogen, ziekten en natuurrampen en  het vaste voornemen daar wat aan te doen. Onze nieuwe vorm van samenleven is eigenlijk begonnen in de zestiende eeuw in de Republiek der Zeven Provinciën, het tegenwoordige Nederland.  Zij is verder ontwikkeld in Engeland, via de Franse revolutie teruggekeerd naar het vaste land van Europa en door Engeland en de andere koloniale mogendheden geëxporteerd naar de rest van de wereld.

De Verenigde Staten zijn als samenleving gestart met de nieuwe blauwdruk, zonder de last van een oude samenleving mee te dragen. Zij gelden sindsdien als de Nieuwe Wereld. Geen wonder dat zij nu blijken het meest succesvol te zijn van alle Westerse landen.

 

Intussen zijn belangrijke aspecten van de nieuwe vorm van samenleven vanuit het Westen geëxporteerd naar andere delen van de wereld. In sommige gebieden, zoals in delen van Azië lijken ze goed in de bestaande culturen te worden geïntegreerd, die daarmee verwestersen. In andere blijft het bij de import van goederen en technieken en worden de bijbehorende cultuurvormende processen niet overgenomen en geïntegreerd. Dat lijkt voorlopig het geval te zijn in het merendeel van de Islamitische gebieden.

 

Wat wel overal wordt overgenomen zijn de puur technische aspecten, de landbouwtechnieken, de verkeersmiddelen, de  communicatie en de gezondheidszorg, die allemaal bijdragen aan de bevolkingsgroei. Als er hongersnood of epidemieën dreigen te ontstaan, of als er natuurrampen plaats vinden, grijpen de westerse mogendheden in. Dan komt er voedsel, medische teams en andere noodhulp en wordt er voor gezorgd dat de ramp niet leidt tot catastrofale verliezen aan mensenlevens, althans in de gebieden die de aandacht weten vast te houden van de internationale media.

Alle natuurlijke mechanismen om de bevolkingsgroei te remmen en binnen de grenzen te houden van wat de natuur vóór 1700 toeliet, zijn door de moderne samenleving aan de kant geschoven, met name ook de belangrijkste van allemaal, de oorlog.

 

Natuurlijk, er zijn nog wel oorlogen. Sommige mensen, onder de invloed van het optische bedrog dat alles wat dichterbij is groter en belangrijker is, menen zelfs dat er in de moderne tijd meer en grotere oorlogen zijn dan ooit. Dat is niet zo, althans niet in verhouding tot de omvang en de groei van de bevolking. Na de eerste wereldoorlog ontstond een griepepidemie die meer mensenlevens heeft gekost dan de oorlog zelf. Die eerste wereldoorlog gaf een deuk, een kleine overigens maar toch een deuk, in de demografische opbouw van de landen die er volop aan hebben mee gedaan. Dat waren Rusland, de Oost Europese landen die tot de Habsburg monarchie behoorden, Turkije, Frankrijk, Groot Brittannië en Duitsland. Dat kwam niet door het absolute aantal doden, dat viel wel mee, maar omdat er anders dan bij vorige oorlogen vooral soldaten om het leven waren gekomen. De doden waren overwegend jonge mannen in de meest reproductieve leeftijd.

Ook voor de tweede wereldoorlog geldt dat zij als middel om de bevolkingsgroei te corrigeren niet gewerkt heeft. De wereldbevolkingsgroei ging gewoon door met alleen hier en daar een kleine afvlakking van de groei. Het effect was op wereldschaal nauwelijks te zien en werd eigenlijk in hoofdzaak veroorzaakt door de tijdelijk verminderde aandacht van het Westen voor de rest van de wereld. De tweede wereldoorlog veroorzaakte de meeste slachtoffers in de Sovjet Unie en daar bleken de gevolgen van de eerder door de eigen regering veroorzaakte hongersnood groter te zijn geweest. China dat al eeuwen met het probleem van een succesvolle beschaving en overbevolking te maken heeft en daarin voordat de moderne tijd begon ook resultaat bereikte, is ondanks alle burgeroorlogen, de gedwongen geboortebeperking, de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Revolutie qua bevolking op een manier blijven groeien die in haar lange geschiedenis geen precedent heeft gekend. Het beste voorbeeld van de beperkte omvang van een moderne oorlog is de Gaza oorlog. De bevolkingstoename in Gaza in 2009, het jaar van de oorlog was de hoogste ter wereld.

Oorlogen met vreselijke gevolgen voor de bevolking, als de dertigjarige oorlog in Duitsland of de honderdjarige oorlog in Frankrijk, oorlogen die een bevolking kunnen halveren, die zijn er de laatste eeuwen niet meer geweest, in elk geval niet meer in de Westerse wereld. De oorlogen uit het Oude Testament, waarbij men erop uittrok om de vijand te vernietigen, alle mannen dood en de vrouwen en kinderen als slaven verkocht, het soort oorlogen en plundertochten die wij hier in de vroege Middeleeuwen ook volop gehad hebben, zulke vernietigingsoorlogen kennen we niet meer.

Aangezien we geen natuurlijke vijanden hebben behalve ons zelf en wij ons zelf als vijand voorlopig  hebben uitgeschakeld blijft de bevolking doorgroeien. Daarmee is voorlopig de stabiliteit in de wereldbevolking verdwenen. Tijdelijk, want op de lange duur zal de wal het schip keren, dat kan niet anders. Als er geen nieuwe middelen worden gevonden om de bevolkingsgroei te stuiten zullen we aan ons succes ten gronde gaan, links om of rechts om.

 

 

 

Aantjes.

 

Ik hoorde een protestant christelijke stem voor de radio. De naam werd niet genoemd, dus het had Veling kunnen zijn, of iedere andere gezagsgetrouwe man van de Zuid- Hollandse eilanden. Aan de stemmen en aan wat ze zeggen hoor ik het niet altijd af, maar in dit geval was het Aantjes.

 

De terugkeer van Aantjes op het publieke toneel, als éminence grise, verbaasde en irriteerde mij ook wel wat. Dat geldt ook voor de pleidooien voor zijn rehabilitatie van Terpstra en andere protestantse Christenen. Het bewijst maar weer eens hoe groot de loyaliteit is van protestanten en hoe kort aan de andere kant de memorie is van de mensen. Aantjes maakte de dodelijke fout die een politicus nooit mag maken, hij heeft het publiek jarenlang, zijn hele politieke carrière lang, stelselmatig voor de gek gehouden. Hiermee bedoel ik niet het draaien met woorden wat iedere politicus doet en waarin hij trouwens ook een meester is. Ik bedoel dat hij bewust verzweeg dat hij in de oorlog fout geweest was en daarom door zijn eigen partij uit hoge ambten werd geweerd.

 

Hij had als jonge man in de Duitse tijd dienst genomen in een relatief onschuldige tak van de SS en was in dat kader als kampbewaker opgetreden, maar ook dat staat geloof ik nog niet eens vast. Wat vast stat is dat hij op het schoolplein heeft gestaan met Volk en Vaderland in de hand en in de oorlog was dat genoeg. Aantjes was fout. Het was niet aan de orde dat hij zich tegenover aanwijsbare personen in die functie had misdragen, laat staan dat hij oorlogsmisdaden zou hebben  bedreven, maar hij had het niet te verwaarlozen risico gelopen dat hij tot dergelijk gedrag door de bezetter zou zijn gedwongen.

 

Dit is een jeugdzonde waar een mens voor uit kan komen en vervolgens mee kan leven. Misschien is het niet wijs om dan een politieke carrière te kiezen, wat andere mensen in zijn positie en van zijn leeftijd ook niet hebben gedaan. Het diskwalificeert iemand in mijn ogen niet ethisch of maatschappelijk voor de rest van zijn leven.

 

Wat iemand wel voorgoed politiek onmogelijk zou horen te maken is dat hij vanuit zo’n chantabele positie kiest voor een openbare functie, zonder daarbij zijn verleden bekend te maken. Enkele van zijn antirevolutionaire partijgenoten, die vanuit het verzet wisten van dit verleden, verboden hem minister te worden en hadden gelijk, maar hij had ongelijk zich in een positie te begeven waarin hij zich dat moest laten welgevallen.

 

Waarschijnlijk meent Aantjes nu dat hij een leven lang boete gedaan heeft voor die vroege misstap. Zijn latere linkse politieke stellingname na dat rechtse begin geeft in elk geval voeding aan die gedachte. Het is menselijk om fouten te maken maar het is in strijd met de menselijke waardigheid om door eigen keuze en onnodig met zo’n zwaard van Damocles boven je hoofd te leven als Aantjes heeft gedaan. Hij was zijn hele politieke leven chantabel en daarmee een gevaar voor zich zelf en voor de publieke zaak.

 

De historicus Lou de Jong heeft Aantjes publiekelijk aan de schandpaal genageld en achteraf gezegd dat hij van de manier waarop wel eens spijt gehad heeft. Ten onrechte meen ik. De verontwaardiging van De Jong, die ik mij nog heel goed herinner, was spontaan. Zij paste bij het openbaar worden van de onwaarachtigheid van een zo vooraanstaand politicus als Aantjes in zijn tijd geweest is. Dat Aantjes later terugkomend op de affaire van Lou de Jong gezegd heeft dat die net zo geleden heeft onder de affaire als hij zelf is een gotspe. De Jong deugde en Aantjes deugde niet en dat wisten ze allebei. Dat is een verschil dat niemand kan weg poetsen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Islam en de Hoge Middeleeuwen.

 

 

Het begin van de Middeleeuwen valt samen met het einde van het (West) Romeinse Rijk in 476 a.D.. De duistere Middeleeuwen noemden we dat vroeger, want iets anders dan een steeds verder afbrokkelende Romeins beschaving was er eigenlijk niet. Dat gold dan voor het deel van West Europa dat tot het Romeinse rijk behoord had, het vaste land ten westen en zuiden van de Rijn.

Tot aan de tijd van Karel de Grote zakte Europa langzaam verder weg, maar met zijn regering komt er iets nieuws. Met behulp van de (Latijns) Christelijke Kerk ontstaat met en na Karel de Grote in Noord West Europa een eigen zelfstandige beschaving. Een nieuw en heropgericht Romeins rijk met een centrum aan de Noordzee, gericht op de toekomst in plaats van op het verleden. Deze beschaving is ondanks zijn uiterlijke vormgeving niet langer klassiek, zij is nieuw en Christelijk. Christelijke kloosters en bisschoppen vertegenwoordigen het culturele leven in het Rijk van Karel en vormen ook de kern van zijn bestuursapparaat. Toekomstgericht, want hoewel één oog nog wel op het verleden is gericht, is de stap nu eindelijk naar voren.

 

De herleving van de beschaving tijdens de regering van Karel is snel en ingrijpend, maar lang duurt de nieuwe bloei niet. Met de stichter zelf verdwijnt meteen de vitaliteit weer uit zijn nieuwe rijk. Zonder zijn overheersende persoonlijkheid was het te groot om behoorlijk bestuurd te worden en de centra van de nieuwe beschaving waren te klein en te gering in aantal. Hongaren en Vikingen bedreigen de grenzen en brachten het rijk met hun rooftochten aan de rand van de afgrond. Uiteindelijk veroverden zij zich een plaats erbinnen en mede met hun hulp kwam er aan het einde van de tiende eeuw eindelijk wat rust..

Het duurt een aantal generaties voordat dan een nieuw herstel optreedt, nu definitief los van de klassieke Oudheid. De Ottonen, de late opvolgers van Karel, zijn niet langer keizers van heel Europa maar van Duitsland. Met hen herneemt het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie van Karel de Grote zijn levenskracht en de keizers besteden die aan een onderwerping van Italië en een strijd om de macht met de pausen. Nog steeds is een  belangrijk deel van het burgerlijk bestuur in handen van bisschoppen en priesters. Dat betekent macht voor degenen die bisschoppen en abten kunnen benoemen. Kloosters en bisdommen verwerven in de loop der jaren grote rijkdom en ook dat vertegenwoordigt macht. Wie de investituur heeft (het benoemingsrecht) controleert een belangrijk deel van de feitelijke zeggenschap in het Christendom. Daarom, om dat benoemingsrecht, gaat de strijd vooral. Die strijd wordt uiteindelijk door de pausen gewonnen maar het blijkt een Pyrrusoverwinning. De resultaten van de pauselijke dominantie gaan verloren in onderlinge twisten tussen de pretendenten voor de tiara. Dieptepunt daarbij is de ballingschap in Avignon, waar de pausen die door de meerderheid van de Latijnse Christenen werden erkend ruim honderd jaar in verbanning hebben doorgebracht, in een soort horigheid aan de Franse koningen. De teloorgang van het pauselijk gezag dat daarmee gepaard ging kondigde het einde aan van de Middeleeuwen.

 

Gedurende de achtereenvolgende perioden van interne twisten in de kerk ontstaat in de West Europese samenleving een bloeiende cultuur die in niets lijkt op de oorspronkelijke Karolingische beschaving en nog minder op de Romeins Hellenistische die er aan vooraf ging. De bouw van kathedralen en grote kastelen, de schitterende prelaten en hun rituelen, de minstrelen of minnezangers, de kruistochten, de ridders met hun schildknapen en toernooien, de legenden van Karel en de Elegast, Roland, Koning Arthur, alles komt schijnbaar uit de lucht vallen. Na de Renaissance is het ook allemaal even snel weer verdwenen en blijven als monumenten uit het verleden alleen de kathedralen over. Maar nieuwe worden er na de Middeleeuwen niet meer gebouwd. De exotische kenmerken van deze tijd verdwijnen alsof ze er nooit geweest zijn. Na de Renaissance worden de Middeleeuwen vervangen door een veel meer op de klassieke beschaving lijkende Nieuwe Tijd.

Lang voor de Franse revolutie is de samenleving waar de hogere standen uit de Middeleeuwen hun bestaansrecht aan ontleenden al verdwenen. In plaats van kerk en adel worden het de koning en zijn hof die met de steden om de macht gaan strijden in het land en vooralsnog winnen overal de koningen

 

Waar precies de Middeleeuwen vandaan kwamen die in de negentiende eeuw de inspiratie hebben gevormd voor de romantische litteratuur van Walter Scott en zoveel anderen, is altijd wat een mysterie gebleven. De Mediëvistiek geeft er geen antwoord op. Men gaat er kennelijk van uit dat zij ten tijde van de Merovingers spontaan ontstaan zijn uit een soort kruising tussen het late Hellenisme en de beschaving van de Germaanse volkeren die het oude Romeinse Europa hadden veroverd en dat de rest een kwestie is van spontane groei.

De invloed die de Islam op onze Middeleeuwen heeft gehad wordt wel genoemd, maar in het voorbijgaan. In hoofdzaak worden de moslims in de Europese geschiedenis neergezet als de vijand, niet als een overheersende invloed op de eigen beschaving.

De waarheid is dat in de Hoge Middeleeuwen het Christelijke Westen in cultureel opzicht een soort satelliet is geweest  van de Islamitische kalifaten van Bagdad en Cordoba. Het Sicilië van de Normandiërs en van de Hohenstaufen is daar een goed voorbeeld van. Het gold als een van de beschaafdste delen van Europa en het was een geslaagde mengvorm van de Islam en restanten van Italiaanse en Byzantijnse invloeden, geënt op de Normandische[1] staat van de veroveraars. Ook in Spanje kwam een vruchtbare vermenging van de diverse invloeden  tot stand , maar daar onder Islamitische leiding. Spanje en Sicilië werden de belangrijkste inspiratiebronnen voor de rest van Europa.

 

De Gotische kathedralen waren qua architectuur ontleend aan de hoge karavanserais uit Syrië en de Middeleeuwse schilderkunst kwam via Sicilië uit Byzantium. De hoofse riddercultuur was Arabisch en dat gold ook voor de filosofie van Albertus Magnus en Thomas van Aquino.

 

De hoge Middeleeuwen ontleenden hun bijzondere karakter aan de godsdienst die in antithese tegenover de Islam en de orthodoxie van Byzantium werd georganiseerd. Zij beheerste het leven van de mensen en stelde alles in haar dienst. Men zette zich af tegen de concurrerende godsdiensten maar nam er intussen veel van over, vooral van de Islam. De kruistochten zijn een goed voorbeeld. Niets is zo vreemd aan het oorspronkelijke Christendom van het Nieuwe testament als een heilige oorlog, maar de Jihad was de kern van de vroege Islam en dat werd het ook van het Middeleeuwse Christendom.

Alle technieken die het leven in de latere eeuwen zo veel aangenamer maakten, vooral voor de adel en de geestelijkheid, werden overgenomen uit de Islam. Niet alleen eetgewoonten en de bouwkunst, maar verbeteringen voor land en tuinbouw zoals nieuwe gewassen en irrigatie en droogmaling met windmolens. Ook de dagelijkse bezigheden van de kloosterlingen, zoals het maken van perkament en het boekbinden, de prachtig versierde getijdenboeken die vanaf de elfde eeuw ontstonden, het kwam allemaal overwaaien uit Spanje en het Midden Oosten of uit de Maghreb. In de hoge Middeleeuwen waren we in cultureel opzicht een kolonie van de Islam.

Als Wilders de Islam een middeleeuwse godsdienst en cultuur noemt heeft hij waarschijnlijk meer gelijk dan hij zelf weet.

 

 

 

 

[1] De Normandische beschaving als variant van de beschaving van de Middeleeuwen is een mysterie op zich. In de tiende eeuw veroverde een groep Vikingen het gebied rond de benedenloop van de Seine. Hun aanvoerder werd door de machteloze Franse koning tot hertog  van Normandië benoemd. Een eeuw later veroverden de Normandiërs achtereenvolgens Zuid Italië, Engeland en Sicilië. Engeland werd veroverd door een bastaard uit het hertogelijk huis, maar Zuid Italië en Sicilië door de nazaten van een simpel riddergeslacht uit Normandië, De Hauteville. Die veroveringstochten in Italië waren vooral gericht tegen de Byzantijnen en leken op de latere kruistochten, in zoverre dat de veroveraars net als hun Viking voorouders kleine maar hechte groepjes vormden, waartegen de veel talrijkere Byzantijnen, Italianen en Moslims niet opgewassen bleken. Dat zij zulke succesvolle veroveraars bleken was niet zo zeer het mysterie. Veroveraars waren de Vikingen ook, maar verrassend was dat zij goede bestuurders bleken en in staat waren de beste elementen van de nieuwe Franse beschaving te combineren met wat zij elders aantroffen. Ook het Engeland van de Normandische veroveraars werd een aanzienlijk beter bestuurd gebied dan het onder de Angelsaksen  ooit geweest was.

 

 

 

 

 

 

 

Het Romeinse talent

 

 

 

J. F. C. Fuller, de Engelse militaire historicus is een groot bewonderaar van Alexander de Grote, maar eigenlijk niet van Julius Caesar. Over beiden heeft hij een boek geschreven.  Het Alexander boek is systematisch van opzet met veel persoonlijke geografische research en een knap gebruik van de weinige historische gegevens die er zijn. Met Alexander heeft hij affiniteit.

Het andere boek is oppervlakkiger. Over Caesar bestaat veel meer historisch materiaal, maar hij houdt niet van zijn onderwerp en hij begrijpt hem ook niet zo goed. Hij houdt hem niet voor  een werkelijk groot veldheer en heeft behalve op Caesar zelf ook veel kritiek op het leger waar hij leiding aan gaf. Dat mag natuurlijk best, maar je zou verwachten dat hij dan duidelijk maakt waarom Caesar ondanks zijn beperkte militaire capaciteiten en ervaring en ondanks zijn gebrekkige leger zo succesvol was in al zijn veldtochten.

 

Het blijft voor de lezers van Fuller onduidelijk waarom het Romeinse leger niet alleen onder Caesar maar ook vijf honderd jaar voor en na hem en zonder echt belangrijke wijzigingen bijna alle oorlogen won die het voerde. Een verklaring geeft hij niet. Het blijft bij Fuller met name een raadsel waarom Rome het Carthago van het militaire genie Hannibal verslagen heeft en waarom de legers van Macedonië en Epirus niet tegen Rome opgewassen bleken. Het Macedonische leger dat door de Romeinen werd verslagen was niet wezenlijk anders dan dat van Alexander en diens vader. Dat leger beschouwt Fuller als het beste uit de oudheid en Hannibal en Alexander ziet hij als de twee grootste generaals uit de klassieke tijd. Voor deze opvattingen draagt hij ook goede argumenten aan.

 

Aan de inrichting en training van het Romeinse leger heeft Caesar niets veranderd. Hij heeft het achtergelaten zoals hij het had aangetroffen, maar hij heeft er belangrijke overwinningen mee behaald. Hij had geluk en heeft de gelegenheid gehad zijn eigen geschiedenis te schrijven. Dat zullen twee van de redenen zijn voor de grote plaats die hij in de militaire geschiedenis heeft gekregen.[1]

De door hemzelf geschreven geschiedenis[2] was een apologia pro vita sua, dat leidt geen twijfel. Net als Napoleon was hij een uitstekend propagandist in eigen dienst, maar alles verklaren doet dat niet.

 

De legers en de veldheren die Fuller wel voor vol aanziet, die van Alexander en Hannibal, hebben twee dingen gemeen: leger en veldheer zijn tezamen gevormd en opgegroeid. Wat het leger betreft gebeurde dat in beide gevallen in een proces dat twee generaties heeft geduurd: Hannibal en zijn vader Hamilcar Barcas vormden het Carthaagse leger en Hannibal groeide als kind in dat leger op. Hetzelfde gebeurde met het Macedonische leger en met Alexander. De Macedonische koning Philippus, de vader van Alexander, leerde in Thebe het vak van Epaminondas, vormde thuis zijn eigen leger uit het niets en voedde zijn zoon op als aanvoerder ervan, zodat die er al op zestienjarige leeftijd het opperbevel over kon voeren. Hannibal en Alexander zijn, met andere woorden, gevormd als instrumenten en als onderdeel van het leger, waarmee ze hun overwinningen behaalden.

 

Met Caesar was dat anders. Hij was ruim in de dertig voor hij zijn eerste commando kreeg. Dat is de leeftijd waarop Alexander stierf. Altijd is hij meer politicus dan militair gebleven. Toch gold hij, vooral nadat hij Pompeius had verslagen, als de beste bevelhebber van zijn tijd. Hij had net als Alexander en Hannibal de absolute loyaliteit van zijn soldaten. Een leger onder zijn commando functioneerde als een verlengstuk van hem zelf en zoals Alexander en Hannibal wist Caesar zijn wil door te zetten, als dat moest dwars tegen de collectieve wil in van zijn soldaten. Zij haalden alle drie meer uit hun manschappen dan de andere goede militaire commandanten uit de eigen tijd. Het verschil tussen Alexander en zijn diadochen, tussen Hannibal en Hasdrubal en tussen Caesar en Pompeius was niet in de eerste plaats dat zij bekwamere of beter opgeleide militairen waren. Hasdrubal had dezelfde opleiding en dezelfde vader gehad als Hannibal. De diadochen waren uitstekende militairen die in een reeks veldtochten van Alexander hun waarde hadden bewezen en door Alexander zelf waren uitgezocht. Pompeius had briljante campagnes gevoerd en gold zelf als de beste generaal van zijn tijd, tot hij door Caesar werd verslagen. Het verschil was genie en dat is een ander woord voor onverklaarbaar talent.

 

Caesar was een genie, begreep altijd iedere situatie waarin hij terecht kwam onmiddellijk en kon ter plekke de maatregelen nemen die door de situatie werden vereist. Idem Alexander en Hannibal, maar het is waar wat Fuller zegt dat de legers van Alexander en Hannibal  veel gecompliceerder en geavanceerder waren dan die van Caesar. Hun overwinningen waren tactisch briljanter en esthetisch fraaier.

Ik vermoed dat Caesars relatieve gebrek aan militaire opleiding en ervaring meebracht dat de simpelheid van de Romeinse legers voor hem een voordeel betekende en geen nadeel.

 

Caesar was, zoals bijna[3] alle Romeinse veldheren van de republiek, een militaire amateur. Het grootste deel van zijn carrière was gewijd aan de politiek. Het kostte hem weinig moeite om in een paar jaar tijd het militaire handwerk te leren juist omdat het Romeinse  leger simpel van opzet was. Het was relatief gemakkelijk om zo’n leger te oefenen, er hoefde maar weinig te worden geleerd. Er waren verder een paar onderdelen waar hij door zijn ervaringen in het civiele leven een voorsprong had. Hij was succesvol geweest als bouwmeester en leider van technische projecten, hij wist hoe hij moest werken met een uitgebreide intendance. Hij was goed op de hoogte van wat er op technisch terrein mogelijk was en kende een groot aantal technici , die bereid waren voor hem te werken. Het Romeinse leger was in hoofdzaak een technisch leger. Fuller vermeldt dat gespecialiseerde technici gewoon meevochten met de anderen en hij hield dat eigenlijk voor een idiotie. Op specialisten moet je zuinig zijn, die gooi je niet te grabbel in de eerste de beste campagne. Wat hij over het hoofd ziet is dat je alleen maar zuinig hoeft te zijn op schaarse assets. Iedere Romeinse soldaat was technisch opgeleid en werd dagelijks in zijn vak geoefend. Het leger bouwde na iedere dagmars zijn eigen legerkamp. Caesar, maar ook andere Romeinse legeraanvoerders, zoals bijvoorbeeld Trajanus, verrichtten wonderen van bouwkunst als dat nodig was en hadden daarvoor de beschikking over honderden uitstekende ingenieurs. Als iedere soldaat een technicus is, is het niet zo moeilijk om een paar honderd superexperts te vinden in een leger van twintig of dertig duizend man.

 

Oorlogen worden gewonnen door de partij die de minste fouten maakt en die over de beste organisatie beschikt. Goede aanvoerders komen tijdens een oorlog naar voren als hij lang genoeg duurt en als je om te beginnen voldoende aanvoerdermateriaal hebt. Het soort cultuur dat leiderschap en goede organisatie voortbrengt kan niet op korte termijn uit de grond worden gestampt. Dat is waarschijnlijk de grond voor de Romeinse militaire superioriteit over Carthago en andere concurrenten. Het is daarin vergelijkbaar met de Amerikaanse samenleving van dit moment en de Britse van de voorgaande eeuwen.

Voor het genie van Caesar is geen verklaring, maar voor zijn overwinningen en die van Rome wel.

 

[1] De Nobelprijswinnaar Mommsen die een uitgebreid standaardwerk heeft geschreven over de Romeinse geschiedenis was in dit opzicht echt maar een van de zeer velen. Van de zeventiende tot de twintigste eeuw is er eigenlijk geen kritiek op Caesar, terwijl daar ondanks zijn onmiskenbare talenten toch wel aanleiding toe was, zoals Fuller terecht betoogt.

[2] Acht boeken de bello gallico en drie de bello civile en daarnaast nog enige geschriften die door sommigen aan hem worden toegeschreven maar waarvan het auteurschap onzeker is.

[3] Marius en Sulla waren militaire professionals, maar omdat militairen in de Romeinse traditie niet van politici te onderscheiden waren kwamen ze zonder daarvoor opgeleid te zijn ook in de politiek terecht. Dat hebben de Romeinen geweten. Als er twee mensen kunnen worden aangewezen die persoonlijk verantwoordelijk zijn te houden voor de ondergang van de republiek dan zijn het deze twee.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

water

 

 

Het zou de moeite waard zijn om een economische en politieke geschiedenis van Nederland of van Europa te schrijven, uitsluitend vanuit het gezichtspunt van het water als transportweg.

Iedereen weet vaag wel dat scheepstransport goedkoper is dan transport over de weg of per vliegtuig, maar niet hoeveel goedkoper en hoe groot de invloed van goedkoop transport is op de economie en dus op de sociale en politieke geografie van een regio. Nu, met het schitterende wegennet in de Westerse landen en met de snelheid van het gemotoriseerde transport zijn de verschillen veel kleiner geworden dan vroeger. De dominantie van het watertransport is minder groot dan hij was. Dat geldt met name wanneer de snelheid van het transport een belangrijke rol speelt. Vanaf de tijd dat de Romeinse wegen niet meer werden onderhouden tot drie eeuwen geleden eeuw waren de waterwegen de enige wegen voor bulktransport en verreweg de goedkoopste en meestal ook de snelste en de beste in ieder ander opzicht.

In Lissabon staat de koets waarmee Koning Philips II van Madrid naar Portugal reisde in de zestiende eeuw, toen hij ook daar koning was geworden. Het verhaal dat er in het museum verteld wordt, is dat hij daarmee op zijn tocht van Madrid naar Lissabon gemiddeld minder dan tien kilometer per dag aflegde. Niet alleen lieten de wegen grotere snelheden niet toe, maar de slecht afgeveerde koetsen op houten wielen uit die tijd waren ook een pijnlijke ervaring voor reizigers, die een paar uur per dag wel genoeg vonden als grote haast niet geboden was.

Toen dezelfde koning na zijn ambtsaanvaarding in de Nederlanden naar Spanje vertrok, om hier nooit meer terug te keren, ging hij per zeeschip. Dat was gevaarlijk, want onderweg lagen het Kanaal en de Golf van Biskaje, waar veel schepen vergaan, maar het was aanzienlijk sneller dan toen hij van Madrid naar Lissabon reisde. Veel sneller ook dan de maanden durende route die Alva later zou nemen, van Spanje naar de Nederlanden via de Middellandse Zee en de grote rivieren, wat de klassieke route naar deze contreien is sinds de tijd van de Romeinen.

Over de Romeinse tijd gesproken, Nederland was een belangrijk bolwerk voor de Romeinse grensverdediging geweest om precies dezelfde reden als waarom de lage landen in de Middeleeuwen belangrijk waren: vanuit Nederland konden snel en goedkoop materieel en manschappen worden getransporteerd naar andere delen van het rijk wanneer dat nodig was en ook bevoorrading en vervanging van manschappen was gemakkelijk. De Romeinen hadden met hun grote technische kennis van het bouwen van tijdelijke en permanente bruggen en van fortificaties een grote voorsprong op hun primitieve tegenstanders. De Rijngrens liep van het vissersdorp Katwijk in Zuid Holland tot aan het Bodenmeer aan de grens tussen Zuid Duitsland en Zwitserland. Zij heeft honderden jaren gehouden, terwijl zij verdedigd moest worden door een leger dat nooit veel groter was dan ruim tienduizend manschappen, twintig procent van het aantal politiemensen in Nederland.

Een paar honderd jaar na het verdwijnen van de Romeinen ontstond hier een nieuw keizerrijk, het Karolingische, dat na de dood van zijn stichter Charlemagne verdeeld werd tussen zijn opvolgers, ondermeer omdat het te groot en te divers was om geregeerd te worden door één persoon.

De oorspronkelijke verdeling was in drie stukken, het ene ongeveer het latere Frankrijk, het andere ongeveer het latere Duitsland en nog een middenstuk, dat Lotharingen werd genoemd naar Lotharius, de man aan wie het werd toebedeeld. Door een aantal toevallige omstandigheden kwamen Lotharius en zijn erfopvolgers allemaal voortijdig te overlijden zodat hun Middenrijk al snel weer werd opgedeeld tussen de familieleden die Frankrijk en Duitsland hadden ge-orven. De geschiedenisboeken hebben er zich altijd over verbaasd, dat Lotharius, die toch de oudste was en die ook de keizerstitel kreeg, zich had laten afschepen met dat merkwaardig langgerekte en onsamenhangende gebied tussen de Hollandse moerassen en de Povlakte in Italië. Hier speelt de vertekening van de geschiedenis een rol. De verbazing vindt zijn oorzaak in een vorm van historisch-optisch bedrog. Frankrijk was in de negende eeuw nog lang niet de dominante natie die het later zou worden maar eerder een verzameling gebieden met maar weinig onderlinge samenhang. Tamelijk welvarend en geciviliseerd, vergeleken met het Duits sprekende Oosten, maar met een reeks machtige vijanden voor haar nieuwe koning, zowel interne als externe. Lodewijk de Duitser kreeg de slechtste deal. Zijn gebieden waren voor een belangrijk deel pas kort geleden veroverd op primitieve Saksen en Friezen en bevatten alleen rond Aken en in het Zuiden stukken die de moeite waard waren. Lotharius kreeg de prijs, want in zijn gebied lagen de belangrijkste  rivieren van Europa. Daarin lag ook het geciviliseerde Rhone-gebied en  het Italiaanse deel van het rijk, dat belangrijker was of scheen te zijn dan alle andere bij elkaar.

Lotharingen, zoals het Noordelijke deel van het gebied van Lotharius bleef heten, strekte zich oorspronkelijk uit van de Alpen tot de Noordzee, van Basel tot Rotterdam. Het is in de ene vorm of de andere een bone of contention gebleven tussen het Germaanse, Oostelijke deel van West Europa en het gelatiniseerde Westerse deel. Dat kwam niet alleen omdat het een grensgebied was, maar vooral omdat het belangrijkste weg voor militair en civiel transport was en bleef van West Europa.

 

Wie het gebied aan de mondingen van de grote rivieren beheerste had meestal een voorsprong op anderen, al bleek juist in de negende eeuw dat ook het omgekeerde wel eens het geval kon zijn. Voor invallers als de Vikingen zijn de grote rivieren de ideale invalspoort voor plundering en verovering geweest. Behalve de slechte gezondheid van zijn bestuurders was dat nog een andere reden waarom van het Lotharingse rijk aanvankelijk niet veel is terecht gekomen. De Noormannen verwoestten een tijd lang alles van Tiel en Dorestad aan de monding van de Rijn tot aan het klooster van St Gallen in Zwitserland en van het welvarende Noordelijke deel van het Lotharingse rijk bleven alleen puinhopen over.

Toen in de elfde eeuw alles weer wat tot rust kwam, onder meer doordat de Vikingen zich op een aantal strategische punten gevestigd hadden en die gebieden daarna tegen hun voormalige landgenoten verdedigden, hernamen de rivieren hun betekenis als handelsroute en ontstonden nieuwe politiek geografische constellaties.

 

Holland bestond in de elfde eeuw nog niet of nauwelijks, niet in politieke zin, maar ook niet in fysieke: veel van het gebied dat nu als polder onder de zeespiegel ligt, was toen moeras of water en alleen enkele natuurlijke en kunstmatige eilanden of terpen werden bewoond door een handvol bewoners. Vlaardingen, aan de oevers van de Maas was de belangrijkste outlet en inlet voor goederen voor het Duitse en Franse achterland. De latere graaf van Holland begon zijn carrière door daar als roofridder tol te heffen op alles wat passeerde. Het moerassige gebied was in zijn voordeel want de Utrechtse bisschop en de Duitse keizer met hun zware cavalerie konden er niet opereren. Toen ze hem niet bleken te kunnen verwijderen werd de roofridder eerst een plaatselijke en later een nationale politieke factor van betekenis.

 

Voorlopig was hij nog niet zo belangrijk, omdat hij over te weinig land en vooral te weinig onderdanen beschikte: er woonde praktisch niemand in Holland en wie er woonde hield zich in leven met visvangst, kleine scheepvaart en zeeroverij. Van zeelui, vissers en kleine boeren viel niet veel te halen. De bevolkingscentra ontstonden aanvankelijk op het vaste land dicht bij de rivieren en moerassen, niet in, maar aan de rand van de Delta. Utrecht was de meest Noordelijke stad, gelegen op een schiereiland dat de Delta instak, maar de welvarendste en grootste handelssteden ontstonden aan de Zuidrand, in het Vlaamse gebied. Gent, Brugge en Ieperen werden in de elfde en volgende eeuwen de centra voor  handel en nijverheid van het Noordelijk deel van Europa. Holland kreeg pas betekenis toen door inpoldering van de meren en moerassen land gewonnen werd en er stedenbouw en profijtelijke landbouw en vetweiderij mogelijk werd. Toen konden er meer mensen wonen en groeiden ook de steden.

 

Holland bleef haar betekenis lange tijd ontlenen aan de tol die het kon heffen op de grootste en belangrijkste riviermondingen, maar de Rijn- en Maasdelta was groot en het aantal mondingen was dat ook. De IJssel in het Noorden en Oosten van de Delta, waar in de Middeleeuwen een reeks belangrijke steden ontstonden vormde een concurrent voor de Maas-en Rijnmondingen in het Westen. Naast Holland ontstond in de Lage Landen nog een ander politiek centrum dat zijn macht baseerde op beheersing van de rivieren en dat was Gelre. De Maas vanaf Roermond tot aan Slot Loevestein, de Rijn en de Waal vanaf Cleve tot Utrecht en Gorinchem, de IJssel vanaf Arnhem tot de monding bij Kampen aan het Zwarte Water waren Gelderse rivieren. Gelre was een soort Lotharingen in het klein. Tussen Holland en Gelre ontstonden voortdurende conflicten en tussen de conflicten door was er tussen de gebieden een levendige handel. In alle oude Hollandse riviersteden is wel een Gelderse kade te vinden, want de binnenvaart richting zuiden en Oosten liep via Gelderland.

 

Ook Holland en Utrecht waren concurrenten voor de belangrijkste routes van de rijke Zuid Nederlandse gebieden naar het Noorden van Duitsland en de Oostzee. Muiden, oorspronkelijk een Utrechtse stad, had via de Vecht een belangrijke Rijnmonding, die zich door te hoge tolheffingen uit de markt heeft geconcurreerd en daardoor de eerste opkomst van Amsterdam heeft mogelijk gemaakt. In de loop de eeuwen breidde Holland uit en kromp Utrecht in. De bisschoppen waren door hun gebrek aan nageslacht tegen de familiepolitiek van de Hollandse graven niet opgewassen. De belangen van Holland waren groter en wat meer is, ze waren continu.

Toch bleef Holland de hele Middeleeuwen lang  in belang ver achter bij de Zuidelijke Nederlanden. Pas in de tachtigjarige oorlog, na de blokkade van Antwerpen overvleugelden Amsterdam en in haar kielzog de andere Hollandse steden de Zuidelijke Nederlanden .

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

veiligheid

Er zijn zoveel  redenen om geschiedenis interessant te vinden, dat het vreemd is dat het in het curriculum van de meeste scholen tegenwoordig zo’n ondergeschikte plaats inneemt.

Geschiedenis toont  aan dat de samenleving niet noodzakelijk is zoals hij is en dat hij er vroeger soms heel anders heeft uitgezien.

 

Neem  de veiligheid op straat. Die is, zoals iedereen weet, tegenwoordig niet meer wat hij een generatie geleden was en vormt om die reden een van de belangrijkste aandachtspunten van de regering .

Dat veiligheid op straat een tamelijk uitzonderlijk fenomeen is in de geschiedenis ook van deze streken en dat b.v. de hele Middeleeuwen door niemand die het zich veroorloven kon zonder bewapend geleide de straat op ging ‘s avonds, is waarschijnlijk niet bij iedereen  bekend.

Veiligheid die niet met eigen wapens hoeft te worden gegarandeerd is in de hele wereldgeschiedenis een zeldzaam fenomeen en in de ogen van veel historici een teken van beschavingen op hun hoogtepunt. Gibbon zag het Romeinse rijk in de tijd van de adoptief keizers mede om die reden als een paradijs op aarde. Het Engeland uit zijn tijd was dan ook aanmerkelijk minder veilig dan het Rome van Hadrianus.

Het oude Griekenland van vóór Alexander de Grote kende wel  veiligheid op straat, maar alleen binnen de grenzen van de eigen stad of polis en alleen in goede tijden. De stad zelf als collectiviteit was alleen veilig zolang de burgers bereid waren die veiligheid persoonlijk en gewapenderhand te verdedigen. Dit soort civiele veiligheid ging in de klassieke tijd  gepaard aan de burgerlijke vrijheid. Veiligheid en vrijheid zijn vooral in combinatie precaire bezittingen die niet cadeau gegeven worden en veiligheid is altijd de belangrijkste reden geweest om een deel van vrijheid weer in te leveren.

Wat er gebeurde met een stad die zich niet succesvol kon verdedigen is bekend uit de geschiedenis die Homerus vertelt van Troje: de stad verwoest, de mannen gedood en de kinderen en vrouwen als slaven weggevoerd. Het lot van Troje stond model voor wat iedere Griekse polis kon overkomen: naastenliefde, voor zover die al bestond, strekte  niet verder dan tot de grenzen van de stad.

Dit was later in de klassieke oudheid niet alleen maar mythe, zoals Thebe daadwerkelijk ondervond en Mytilene, een van de leden van Athene’s  Attisch-Delische zeebond, op een haartje na. Dat van zulk optreden vervolgens schande werd gesproken en  Euripides naar aanleiding van het laatste voorval een toneelstuk kon schrijven dat in Athene een groot succes werd, duidt erop dat het ethisch besef groeiende was en dat zich  het Griekse gemeenschapsgevoel in de loop der tijden tot buiten de eigen polis uitbreidde.

In de landen van het Latijnse Christendom was veiligheid in de vroege Middeleeuwen iets dat alleen bekend was van horen zeggen. Een poging   om de binnenlandse veiligheid enigszins te verbeteren was de  Godsvrede die door de Kerk van tijd tot tijd werd uitgeroepen. Tijdens de Godsvrede mocht op straffe van excommunicatie geen geweld tegen andere Christenen worden gebruikt. Ook de oproep tot de Kruistochten kan in dit verband worden gezien. Het bestrijden van de vijanden van God bevorderde de vrede tussen de Christenen en was bovendien een goede aanleiding voor een Godsvrede.

Vrede op grote schaal, die gepaard ging met toename van de welvaart en een grote bevolkingsgroei kwam er in Europa pas na de zeventiende eeuw. Onderbroken door wat  oorlogen op kleinere schaal en door de Franse revolutie en haar nasleep duurde die vrede tot de eerste wereldoorlog. De eerste en tweede wereldoorlog leerden de bewoners van West Europa weer wat geweld en oorlog is, maar ondanks al dat geweld in de twintigste eeuw is het met de veiligheid op straat nog steeds beter gesteld hier dan in 99% van de bekende geschiedenis. Dat men zich zorgen maakt over de achteruitgang  is terecht, maar dat soort dingen zijn relatief. Wie de huidige samenleving zou willen veranderen moet zich goed realiseren dat het einde erger kan zijn dan het begin.

 

 

 

 

 

 

Klassieke voorbeelden voor Europa

 

 

 

In de preambule voor de nieuw Europese grondwet werd de klassieke oudheid genoemd als een van de wortels van Europa. Daarmee werd waarschijnlijk meer gedoeld op het Athene van Pericles en haar zustersteden dan op de Romeinse republiek, die tot voorbeeld heeft gediend voor de Amerikaanse en later voor de Franse republiek. Ik denk dat omdat boven die  preambule oorspronkelijk een citaat stond van Thucydides, waarin de Atheense democratie werd geprezen.

De onafhankelijke stadstaat was kenmerkend voor het Middellandse Zeegebied tot ongeveer driehonderd v.C. toen achtereenvolgens de Macedoniërs van Alexander de Grote en de Romeinen er een einde aan hebben gemaakt.

De Griekse polis stond model voor de staatstheorieën van Plato en Aristoteles, maar zij verdween van het historische toneel tot de tweede helft van de Middeleeuwen, toen in Italië het fenomeen stadstaat opnieuw opdook.

De omvang van de stadstaat was een compromis tussen het aantal mensen dat door de landbouw in de omgeving gevoed kon worden en het aantal mensen dat minimaal nodig was voor de verdediging. Die gegevens waren variabel, omdat de bijzondere geografische omstandigheden de verdediging gemakkelijk of moeilijk konden maken, de omgeving vruchtbaar of onvruchtbaar kon zijn en voedsel behalve uit de omgeving ook van overzee kon worden aangevoerd.

Aan de Zuidzijde van de Middellandse Zee, in hoofdzaak het huidige Islamitische deel, ontstond in de oudheid een cut throat competitie tussen de verschillende steden. Alleen voor zover er tussen hen een affiliatie was, zoals die bestond tussen Carthago in het Westen en haar moederstad Tyrus in de Libanon, waren er vriendschappelijke relaties. Voor het overige was er weinig cultureel verkeer tussen de steden. Dat was heel anders in Griekenland waar een merkwaardige mengelmoes ontstond van vijandschap en camaraderie.

De onderlinge naijver leidde tot verwoestende oorlogen; tot enkele op grote schaal, zoals de Peloponnesische oorlog, maar frequenter tot kleinere. Ook een kleinere oorlog kon een enkele keer de verwoesting en verdwijning ten gevolge hebben van een overwonnen stad met verkoop in slavernij van alle overlevenden[1].

De saamhorigheid tussen de Hellenen kwam vooral tot uiting in de gemeenschappelijke godsdienstige ceremonieën, waarvan de Olympische spelen deel uitmaakten en in de onderlinge hulp tegen vijanden van buitenaf met name in de Perzische oorlogen. De vriendschappelijke onderlinge competitie leidde onder meer tot het ontstaan van de drama’s van Aeschylus, Sophocles en Euripides en van de lyrische gedichten van Pindarus en Sappho[2]. Zij was ook de bron van het drukke onderlinge verkeer, van de bloei van architectuur, de beeldende kunsten en de filosofie.

 

Het succes van handelssteden als Athene en Corinthe doorbrak het dynamische evenwicht dat de steden van Griekenland vanouds klein en bestuurbaar had gehouden. De steden werden groter en tegelijk ook kwetsbaarder. De afhankelijkheid van de onderlinge handel werkte de vorming in de hand van grotere rijken, waarin handelsroutes gemakkelijker te verdedigen waren. Grote rijken als die van Alexander en van Rome maakten de onderlinge competitie en oorlogen overbodig, maar doodden ook de burgerzin en de initiatieven waaruit de culturele ontwikkeling was ontstaan die Griekenland had groot gemaakt.

 

Rome was in wezen een vergroot Sparta, een stadstaat die uitsluitend op oorlog en verovering was ingericht. Voor het regeren van een rijk dat het in hoofdzaak van vreedzame economische activiteiten moest hebben was het eigenlijk maar pover uitgerust. Dat het Romeinse rijk het niettemin zolang heeft uitgehouden ligt aan twee omstandigheden, waarvan de een als positief en de ander als negatief moet worden gekenmerkt..

Positief was het Romeinse recht[3] en de kleine, maar goed georganiseerde militaire macht die in feite de politie was die waar nodig het recht kon afdwingen. Negatief was de onmogelijkheid om met de beschikbare communicatiemiddelen de top down organisatie op peil te houden die kenmerkend was voor ieder groot rijk uit de oudheid.[4]. De zelfstandigheid en het succes van grote handelssteden als Alexandrië en Antiochië had zeker te maken met het feit dat zij ver van Rome aflagen. Zij konden door het centrale gezag niet in detail worden bestuurd en moesten wel grotendeels op eigen initiatief handelen. Zowel zelfstandigheid als succes werden minder toen de hoofdstad van Rome werd verplaatst naar Byzantium. Op den duur heeft de verlammende werking van het centrale gezag de welvaart in het hele Romeinse rijk ondermijnd[5].

Onderlinge concurrentie[6] tussen kleine en daarom bestuurbare staatkundige entiteiten, die toch in een gemeenschappelijke cultuur met elkaar verbonden zijn zodat er voldoende cohesie is, levert de beste voorwaarden voor culturele  en economische ontwikkeling.

Wat heeft een dergelijke historische beschouwing te zeggen over het huidige Brusselse streven naar eenwording in Europa? Hoofdzakelijk dit.

 

De Europese Unie dient al haar aandacht te richten op het scheppen van voorwaarden voor onderling verkeer tussen de lidstaten, met behoud van de eigen identiteit en een zo groot mogelijke zelfstandigheid en zou zich verre moeten houden van het opleggen van dwingende voorschriften als die niet door de omstandigheden geboden en om die reden ook voor iedereen acceptabel zijn. Voor de hervorming van de Europese instellingen zou dit uitgangspunt de volgende consequenties hebben.

 

De Unie zou om te beginnen woorden als constitutief verdrag en grondwet dienen te vermijden, omdat die ten onrechte het beeld oproepen van een autonome en door de inwoners gelegitimeerde staat. De Unie is een douane-unie en geen Verenigde Staten van Europa. Zij zou dat alleen ten koste van de bestaande nationale staten kunnen worden. Geen van de landen wil dat werkelijk. Brussel zou een analyse dienen te maken van de probleemgebieden waar samenwerking tussen de lidstaten essentieel is en haar werkzaamheden tot die gebieden moeten beperken. De Unie kan groot nut hebben als een lichaam met een beperkte niet hiërarchische organisatie, die dienstbaar is aan haar leden. Haar huidige niet te verwezenlijken streven naar federale staatsvorming staat het goede functioneren van de Unie in de weg.

Het verdrag van Madrid kiest voor een voorspoedige ontwikkeling van de Unie de verkeerde uitgangspunten.

 

[1] Die mogelijkheid van een totale ondergang, die uitsluitend door de verdiensten van de wapendragende mannelijke bevolking tussen twintig en veertig jaar kon worden afgewend, kleurde in hoge mate de ethiek van de oudheid. Zowel het Griekse begrip Aretè (van Ares de krijgsgod) als het Romeinse begrip virtus (kracht of dapperheid) duiden op andere deugden dan wij gewend zijn.

[2] Homerus dateert uit een periode die aan de stadstaten vooraf gaat. Voor hem bestaat geen goede verklaring, hij lijkt een eenzaam genie te zijn geweest, of in elk geval het enige genie van wie het werk uit de voor-klassieke periode is overgebleven. Hij is standaard en voorbeeld voor alle Griekse schrijvers en dramaturgen na hem en heeft een immense invloed uitgeoefend op de Griekse beschaving in haar totaliteit. Zijn invloed op de Griekse wereld is alleen maar te vergelijken met die van Christus op onze samenleving.

[3] Rome was de uitvinder van de rechtstaat en dat maakte de kwaliteit van de individuele regeerder minder doorslaggevend dan in andere grote rijken. Dit heeft meer dan andere factoren bijgedragen aan de lange duur van het Romeinse rijk.

[4] Een groot rijk kan alleen bijeen worden gehouden als het centraal geregeerd wordt. Te grote zelfstandigheid van de onderdelen, zoals van de Perzische satrapieën leidt altijd tot opstanden en afscheidingen. De centrale machthebber dient steeds bedacht te zijn op concurrenten die zich willen afscheiden of hem willen vervangen en kan daarom eigen initiatief maar in beperkte mate dulden. Daarin zit de paradox dat hoe zwakker de centrale machthebber, hoe zwakker hij ook zijn potentiële concurrenten dient te houden en hoe zwakker dus ook het rijk als geheel wordt.

[5] Het is wonderlijk hoe snel en imponerend de welvaart in de steden van het Zuidoosten toenam toen in de zevende eeuw, na de verovering door de Arabieren het juk van de Romeinse bureaucratie verdween. Het is even wonderlijk trouwens hoe snel de vitaliteit van die beschaving afnam toen de fundamentalisten daar de overhand kregen en de vrijheid weer van het toneel verdween.

[6] Voorbeeld daarvan uit de oudheid zijn de Griekse steden rond de Aegeïsche, de Zwarte en delen van de Middellandse Zee. In de Renaissance ontstonden soortgelijke steden in Noord Italië en de Nederlanden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Julius Caesar

 

 

J.F.C. Fuller, de Engelse militaire historicus vindt Gaius Julius Caesar geen groot generaal, niet in de klasse van Hannibal of Alexander de Grote in elk geval. Hij hield de Romeinen in het algemeen niet voor zulke eminente militairen en hij verbaast zich over het succes dat zij zoveel eeuwen gehad hebben gehad tegen zoveel uiteenlopende soorten vijanden. Geluk, meent hij, maar duizend jaar lang geluk is niet erg waarschijnlijk en Caesar heeft alle veldslagen gewonnen die hij leverde inclusief die tegen de grootste generaals van zijn tijd. Maar Caesar was inderdaad meer politicus dan veldheer. Dat waren de meeste Romeinse generaals uit de republiekeinse tijd, in de eerste plaats staatslieden en als militair eigenlijk meer amateurs.

 

Fuller is deskundig genoeg om te zien dat het succes niet lag in een superieure militaire tactiek of een briljante opbouw van het leger. In tegendeel, het Romeinse leger was een toonbeeld van simpelheid. Misschien is zijn eenzijdige belangstelling voor de militaire aspecten van de geschiedenis en het gebrek aan specifieke kennis van de Romeinse beschaving en de contemporaine andere beschavingen die Fuller op het verkeerde been gezet hebben.

 

Waar de Romeinen goed in waren, veel beter dan hun tijdgenoten was in organisatie en techniek. Door alles wat zij deden overzichtelijk te houden, maar alles wat zij deden extreem goed te oefenen en niets aan het toeval over te laten, bouwden ze hun wegen en hun aquaducten, legden ze hun dagelijkse legerkampen aan, verzorgden ze hun intendance en troepentransport, zorgden ze voor adequate uitrusting van de troepen en wonnen ze veldslagen. Precies dezelfde eigenschappen die hen tot zulke goede juristen, bestuurders, ingenieurs en bouwmeesters maakten zorgden er ook voor dat ze een onuitputtelijke voorraad competente aanvoerders hadden van simpele maar competente legercorpsen. Fuller verbaast zich erover dat de Romeinen geen aparte technische corpsen hadden maar hun militaire technici gewoon mee lieten vechten als ze niet toevallig in hun specialisme bezig waren. Dat was in werkelijkheid niet zo vreemd, want technici hadden ze genoeg en waar je genoeg van hebt daar werkt de wet van Gossen. Iedere Romein was op zijn manier een technicus en daarop was hun manier van vechten en het verplaatsen van hun legers gebaseerd.

 

Hannibal is niet verslagen omdat de Romeinen betere legers  hadden dan de hij, ze hadden er alleen meer. Hij zelf kon iedere Romeinse veldheer aan, maar gemiddeld waren de Romeinen beter dan de Carthagers en op de lange duur telde dat het zwaarst. De Senaat, het bestuur van het Romeinse rijk was bovendien politiek competent en ervaren en had een strategische lange termijn blik. Romeinen hadden stalen zenuwen en ze gaven na een nederlaag nooit op. Vechten tegen Romeinen

 

 

Unsern Guten Kaiser Franz.

 

 

 

 

De keizer van de Donaumonarchie overleed midden in de eerste wereldoorlog, drie jaar voor de vrede die een einde maakte aan zijn keizerrijk. Hij was een van die zeldzame monarchen die bij hun onderdanen een onaantastbare persoonlijke populariteit genoten ondanks de impopulariteit van het door hen gevoerde beleid en het optreden van hun ministers. Sinds Karel V is er geen keizer meer geweest in de Duitse landen die hem in statuur en koninklijke deugden overtrof, maar toch was het regime van Keizer Frans een aaneenschakeling van politieke en militaire nederlagen. Hij verloor de hegemonie in de Duitse landen aan Pruisen, moest Hongarije binnen de Donaumonarchie een gelijkberechtiging gunnen met Oostenrijk, verloor in het begin van zijn carrière Lombardije en aan het einde de rest van zijn Italiaanse bezittingen tezamen met alle Roemeense en Slavische onderdelen van het rijk. Hij was niet een van de briljantste geesten van zijn tijd, maar in sterkte van karakter, hoffelijkheid, innemendheid, betrouwbaarheid  en goede bedoelingen deed hij voor niemand onder.

 

De Habsburg monarchie was een product van de strijd tegen de Turken. Een paar eeuwen lang, eigenlijk sinds Karel V, had Oostenrijk in de voorhoede gestaan in de reeks oorlogen die op de Balkan werden gevoerd tegen de Islam, nadat Europa eerder op het nippertje aan een algehele verovering door de Osmanli’s  is ontsnapt.

In de stapsgewijze herovering van de gebieden die aan de Turken verloren waren gegaan speelden naast de Oostenrijkers ook de Hongaren en de Serven een rol. Toen in de tweede helft van de negentiende eeuw ook het laatste deel van het Turkse rijk in Europa in elkaar stortte ontstond tussen de overwinnaars een strijd om de verdeling van de buit.

 

Etnische oorlogen zijn een oude traditie in de Balkan. Voor de Turken  was het aanmoedigen van etnische tegenstellingen onderdeel van de formule waarmee zij de macht in hun uitgestrekte rijk behielden.  Divide et impera, verdeel en heers, had hun devies kunnen zijn. Bulgaren, Grieken, Macedoniërs, Serven, Roemenen, Hongaren, Albaniërs en Montenegrijnen, ze hadden allemaal uiteenlopende belangen en claims. Zo achteraf bekeken is het duidelijk dat de rechten en belangen van al die verschillende volkeren alleen op een redelijke manier tegen elkaar hadden kunnen worden afgewogen in een enkel staatsverband, een soort Verenigde Staten van Midden en Oost Europa. Die staat was ook voorhanden. De Habsburg monarchie had daar alle kwalificaties voor, op een na. Het was een veelvolkerenstaat of statenbond. Het had een competent regeringsapparaat, een goede verkeerstechnische, juridische en sociaal-economische infrastructuur, een snel toenemende welvaart en een populaire en wijze regeringsleider in de persoon van Frans Jozef . Het had alleen geen geluk. Het had de pech dat op het cruciale moment, de tweede helft van de negentiende eeuw, de Zeitgeist gericht was tegen veelvolkerenstaten. De Nationale romantiek riep, zoals de in deze tijd geboren Oostenrijker Adolf Hitler het later uitdrukte, om ein Volk, ein Reich, ein Fuehrer. De Slavische volkeren uit de Donaulanden waren besmet met het Pan-Slavisme, een racistisch vuurtje dat door Rusland vanuit het Oosten werd gekoesterd en aangestookt. Aan de Zuidkant zorgde Servië en aan de Westkant Tsjechië voor een voortdurende agitatie tegen wat gezien werd als de Duitse hegemonie in het Oostenrijks-Hongaarse rijk van de Habsburgers.

 

Oostenrijk-Hongarije heette het Rijk en de Hongaren meer nog dan de Oostenrijkers domineerden hun buurlanden en deden hun best om  de Slaven op het tweede plan te houden. De Hongaren hadden daar ook meer reden toe want als er ergens binnen de statenbond van de Donaumonarchie sprake was van een staatkundige lappendeken dan was dat niet in het Oostenrijkse  maar in het Hongaarse deel, zoals dat er voor de wereldoorlog uitzag. Het was drie keer zo groot als het huidige Hongarije en had grote Roemeense, Kroatische, Servische en Slowaakse minderheden, die tezamen de Hongaren ruim in aantal overtroffen. Democratisering en toename van de Slavische invloed op de regering, waar de Monarchie naar streefde werd door de Hongaren tegengewerkt. De kroonprins Franz Ferdinand, wiens dood aanleiding was voor de wereldoorlog, stond bekend als een voorstander van grotere invloed van de Slavische volkeren binnen een gemeenschappelijk staatsverband. Hij werd om die reden gehaat door de Duitse en Hongaarse nationalisten van het type Hitler. Toch zou zonder de invloed van het virulente nationalisme en natuurlijk zonder de eerste wereldoorlog een ontwikkeling in de richting van federalisering en democratisering voor de hand hebben gelegen.

 

Hongarije is haar minderhedenprobleem nu kwijt. Daar staat tegenover dat een fors deel van de bevolking die cultureel en taalkundig bij Hongarije hoort nu in het buitenland woont. Toen niet zo lang geleden bij de wereldkampioenschappen in Canada een Szabo en een Szekely medailles haalden voor Roemenie herkende iedereen in Midden Europa die namen als Hongaars. Timisoara, de grote Roemeense stad waar de opstand tegen Ceaucescu begon, is nog steeds Hongaars van taal en cultuur. In de Vojvodina in Servië wonen misschien wel meer Hongaren dan Serven en in het Zuiden van Slowakije meer Hongaren dan Slowaken. Alle buurlanden hebben nu een Hongaars minderheden probleem, met uitzondering van Oostenrijk.

 

In Joegoslavië is de veelvolkerenstaat mislukt. Toen de communistische dwang weg viel bleek er te weinig te zijn dat de mensen samenbond. Het humanisme heeft in de Zuid Slavische landen nooit een kans gekregen. Een nationalistische pers en de met haar verwante politici kregen vrij baan en toen bleken  volkerenmoord en ethnic cleansing de enige alternatieven voor het autocratische  bewind van Tito. Een moderne democratische samenleving met verschillende volkeren binnen een staatsverband bleek in Joegoslavië nog steeds niet mogelijk.

 

Toch lag in Joegoslavië het minderhedenprobleem verhoudingsgewijs nog simpel. De etnische gebieden zijn op Bosnië en Kosovo na betrekkelijk aaneengesloten. In Roemenie is het erger. Daar zijn Roemeense gebieden met Hongaarse minderheden, waarbinnen zich weer Duitse en Roemeense minderheden bevinden, ongeveer zoals in die Russische Baboeschka poppetjes. Ethnic cleansing is daar niet mogelijk, die mensen kunnen nergens heen. Het ziet er naar uit dat in Roemenie en in het andere buurland van Hongarije, Slowakije, de minderhedenproblemen nog lang niet zijn opgelost. Aansluiting bij de EU lijkt de enige weg te zijn die  bewandelbaar is, maar de risico’s die de Unie daarmee binnenhaalt zijn niet gering.

 

De problemen waar de Balkan nu mee zit hadden voorkomen kunnen worden als voor de eerste wereldoorlog de weg van humanisme en democratisering was gekozen, in het bestaande raamwerk van de oude Habsburg monarchie. Aan Franz Joseph heeft het niet gelegen. Hij was een rechtvaardig mens en al zijn onderdanen waren hem even lief. Toen na de Hongaarse Kossuth opstand van 1848 in 1867 een compromis was uitgewerkt met de voormalige opstandelingen benoemde Franz Joseph een van de leiders, Tisza, tot eerste minister en na diens dood zijn zoon Etienne. Hij hield hem ondanks zijn impopulariteit de hand boven het hoofd. Franz Joseph was een honorabel mens die beter had verdiend dan het lot dat hem en zijn vele volkeren is toebedeeld.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De grote keizer Constantijn

 

In a.D. 325 vond onder de auspiciën van de Romeinse keizer Constantijn de Grote het concilie van  Nicea plaats. Deze bijeenkomst van Christelijke kerkvaders is bekend vanwege de geloofsbelijdenis die daar is vastgesteld en die honderd jaar later werd afgerond bij het concilie van Chalcedon. Het is de opsomming van geloofsartikelen die zowel in het Westerse als in het Oosterse christendom tot op de dag van vandaag wordt aanvaard. Het concilie is daarnaast bekend vanwege de veroordeling die plaats vond van de leer van Arius[1].

 

Op de besluiten van dit concilie heeft de toen nog niet bekeerde[2] keizer Constantijn een doorslaggevende invloed gehad. De kwaliteit van diens geloof en de redenen van zijn latere bekering tot het Christelijk geloof zijn sindsdien onderwerp van studie in de kerkgeschiedenis geweest en ze blijven hier onbesproken[3]. Minstens zo interessant zijn de historische betekenis van de kerkelijke eenheid die op het concilie werd afgedwongen en de redenen die Constantijn er toe gebracht hebben om kost wat kost die eenheid in de christelijke kerk tot stand te brengen. Dat heeft een lange voorgeschiedenis.

 

Rome is ontstaan als een kleine stadstaat en groot geworden door de verovering en exploitatie van koloniale gebieden in samenwerking met de door haar gedomineerde bondgenoten. In de ogen van de Romeinen bleef de stad Rome de belichaming van hun politieke entiteit, niet het veroverde grondgebied in de koloniën of het gebied van de foederati[4].

Het bestuur werd gevormd door een volksvergadering en een raad van ouderen, de senaat. De volksvergadering was letterlijk een vergadering van de burgerij op het forum Romanum en toegankelijk voor iedereen die het burgerrecht bezat. Gestemd werd er in tribus (stammen), een oude indeling die niemand goed begreep en die op geen enkele manier representatief was.

De senaat bestond uitsluitend uit de bestuurlijke en sociale elite, twee groeperingen die praktisch samenvielen. Er was zeker sprake van klassenvertegenwoordiging in de zin dat de senaat stond voor de elite en de volksvergadering voor het volk, maar beide stonden toch in de eerste plaats voor de stad. Rome heeft het zo lang uitgehouden omdat de diverse groeperingen hun particuliere en onmiddellijke belangen ondergeschikt konden maken aan de belangen van het geheel en zich niet alleen richtten op het heden maar ook op de verre toekomst.

De senaat bestond uit professionals met bestuurlijke ervaring en was het gremium waarin alle belangrijke beslissingen werden voorbereid en bediscussieerd. De jaarlijks te benoemen magistraten en legeraanvoerders kwamen uit de senaat of werden er na afloop van hun bestuursperiode in opgenomen.

 

Het ethos dat de zaak bijeenhield en de senaat inspireerde was het ethos van het stadspatriottisme. In wezen het ethos dat ook Athene, Sparta en de andere Griekse stadstaten had bezield en dat men bij Plato en Aristoteles kan terugvinden als de basis voor de juiste staat. De deugden waarmee de burgers zich onderscheidden waren de eigenschappen die de overleving van de stad konden waarborgen.

Rome en Griekenland verschilden daarin van de koninkrijken uit het Midden Oosten. Die hadden geen burgers maar onderdanen. Hun koningen waren in Griekse ogen tirannen, d.w.z. ze regeerden zonder publieke verantwoording af te leggen en dus zonder  legitimiteit. Er was geen res publica, geen openbare ruimte waarin de belangen van de stad door alle belanghebbenden konden worden bediscussieerd: iedereen was slaaf van de koning.

Romeinen en Grieken zagen de basileus of rex als een teken van barbarij en een aanslag op hun ethos. Het verzet van Demosthenes tegen de Macedonische koningen Philippus en Alexander en de moord van Brutus c.s. op Julius Caesar moeten tegen deze achtergrond worden gezien.

 

De strijd tussen deze twee vormen van beschaving, de Griekse beschaving van vrijheid en verantwoordelijke  burgerzin en de Aziatische met haar tyrannieke alleenheerschappij, was het thema van de Griekse historie, van Herodotus en de Perzische oorlogen tot aan de verovering van Azie door Alexander.

 

Toen Rome een wereldrijk werd, veranderde noodzakelijk haar staatsvorm. De stadstaat werd een keizerrijk, maar veel van de oude vormen bleven de eerste eeuwen behouden, al kregen ze langzaam een andere inhoud. Ook nadat het keizerrijk in Byzantium haar westelijk deel verloren had en geen Latijn meer sprak bleef het zich Rome noemen[5]. Pas toen Justinianus zich als basileus presenteerde en het consulaat afschafte werd er definitief afscheid genomen van  het oude Romeins-Griekse ethos[6] en was de strijd van de oude Grieken tegen Azië op slinkse wijze maar toch definitief verloren.

Niet de senaat maar de keizer en zijn hofhouding van slaven en vrijgelatenen bereidden de belangrijkste beslissingen voor en bepaalden het beleid. De volksvergadering was van het toneel verdwenen. Wie belangrijke functies bekleedde kwam nog steeds in de senaat, maar dat was een eretitel, een  adelbrief eerder dan een functie met bestuurlijke inhoud. De macht die een senator uitoefende ontving hij niet uit handen van zijn collega’s maar van de keizer, die op zijn beurt op het leger steunde en op zijn eigen administratieve apparaat. Bekwame en rijke mensen van elders werden in steeds grotere getale tot het Romeinse burgerschap toegelaten en later kon men zelfs Romeins keizer worden zonder ooit in Rome te zijn geweest.

 

De Romeinse keizers die Constantijn voorgingen en met name Diocletianus hadden geprobeerd om een vervanging te vinden voor het oude Romeinse burgerschap als bindmiddel voor het staatsbestel, onder andere door het keizerschap zelf als een quasi religie te presenteren. Bewegingen, zoals het Jodendom en zijn aftakking het Christendom moesten het vooral ontgelden omdat zij geen enkele loyaliteit wensten op te brengen t.a.v. de staatsgedachte. De beroemde Christenvervolgingen waar de jonge Christenkerk zijn martelaren aan te danken had waren het gevolg van de poging van het bestuur van het keizerrijk om de culturele eenheid te bewaren.

 

Wat Constantijn uiteindelijk deed kan worden gezien als een toepassing van het adagium, if you can’t beat them, join them. Door van het Christendom de Romeinse staatskerk te maken werd een nieuwe vorm van eenheid gecreëerd, die het de hele Middeleeuwen door zou uithouden.

 

Hoe sterk de bindende kracht van het katholieke Christendom was blijkt uit het lot van de Germaanse koninkrijken die op het territorium van het West Romeinse rijk ontstonden. Alleen de enkele die zich tot het katholieke Christendom bekeerden wisten met steun van de kerk te overleven. De andere, die de Ariaanse versie van het Christelijk geloof aanhingen verdwenen even snel als ze gekomen waren, terwijl een van hen, het Oost Gothische rijk, toch met afstand het best geïntegreerde en meest belovende van de Germaans-Romeinse rijken was.

 

Dat was het gevolg van de vooruitziende blik van Constantijn, aan wie we in zekere zin de Middeleeuwse beschaving te danken hebben, maar die zich zelf eerder als de laatste[7] Romeinse dan als de eerste Christelijke keizer moet hebben gezien.

 

 

[1] Arius was een kerkvader die de godheid van Christus als een Grieks insluipsel beschouwde in een van oorsprong Joodse godsdienst. Naar het inzicht van Arius en daarnaast ook van het merendeel van de Germaanse inwoners van het Romeinse rijk was Christus een bijzonder mens maar geen godheid en naar hun goed gefundeerde mening waren er voor die onjoodse stelling ook geen aanwijzingen te vinden in de evangeliën.

[2] Veel auteurs gaan ervan uit dat Constantijn na de slag bij de Ponte Milvio Christen werd, maar dat is niet zo. Hij werd pas op zijn sterfbed gedoopt en niet zeker is of dat op zijn eigen verzoek gebeurde.

[3] Tijdens het concilie was Constantijn als niet-Christen naar men mag aannemen meer geïnteresseerd in de eenheid van de kerk dan in de juistheid van de leer. Men zou in dit opzicht Constantijn dan misschien niet voor een Christen maar wel voor de eerste katholiek kunnen houden. De katholieke kerk heeft immers altijd meer gehecht aan de eenheid van de leer onder  Rome dan aan de zuiverheid van het geloof. De leer over de dubbele natuur van Christus van bisschop Anastasius die hij op het concilie had doorgedrukt, wilde Constantijn een paar jaar later weer gedeeltelijk laten herroepen om een ketterij in het Midden Oosten de wind uit de zeilen te nemen. Hij verbande Anastasius toen naar Trier in West Duitsland, d.w.z. nog net binnen het rijk maar zover mogelijk weg van de beschaafde wereld. Dit lijkt een duidelijke aanwijzing dat het hem er in 325 en later alleen om ging om het Romeinse rijk te voorzien van een godsdienst die eenheid kon brengen onder de inwoners.

[4] De bondgenotenoorlog, die gevoerd werd omdat de Latijnen burgerrecht in Rome eisten en niet kregen is naast de Punische oorlogen de gevaarlijkste oorlog geweest van het klassieke Rome. Het Noorden van Italië was Gallisch, het zuiden Grieks, maar het midden bestond uit Latijns sprekende steden en volkeren die nauw met de Romeinen verwant waren. De claim op het burgerrecht van de bondgenoten was naar onze maatstaven terecht, maar paste niet in de Romeinse politieke conceptie, die nauw aansluit bij de opvattingen die men in de Politeia van Aristoteles kan aantreffen.

[5] Ook de Turkse sultan noemde zich na de verovering van Constantinopel in 1553 de sultan van Rum.

[6] Het keizerrijk was vanaf het begin, eigenlijk al direct bij het optreden van het Julisch Claudische huis, een andere staatsvorm dan de republiek. Geschiedschrijvers als Tacitus begrepen dat wel, maar de meerderheid van de bevolking begroette de keizers vooral als de beschermers van de republikeinse staatsinstellingen en de handhaver van de burgerlijke vrede.

[7] Julianus apostatus zal bewuster op die titel aanspraak hebben gemaakt, maar met minder recht. Zijn betekenis was van voorbijgaande aard

 

13:37 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

Hitler, anders dan de anderen.

Adolf Hitler was geen gewone man, hij was anders dan de anderen. Dat gaf hem een voorsprong op een aantal terreinen, vooral daar waar hij alleen maar tegenstand ontmoette van fantasieloze bureaucraten. Dat gold thuis in de Duitse politiek maar ook in het buitenland. Daladier, Chamberlain konden niet tegen hem op, net zo min als die andere in hun ambtelijke apparaten verankerde Kanzlereipolitiker. Churchill en Stalin waren  in Europa de enige tegenstanders van zijn eigen formaat en daarnaast had je nog wat jonge helden als De Gaulle en  Tito, die pas in de oorlog naar voren kwamen en die er zonder oorlog niet zouden zijn geweest.. Hitler was een bohemien, met ideeën die hij vooral op het gymnasium in het vooroorlogse Linz had opgedaan, maar daarnaast ook in het armenhuis in Wenen en in de loopgraven van de eerste wereldoorlog .

 

Dat ideeënapparaat was was wel consistent maar tegelijk een  mengelmoes van wat bij de tijd was en hopeloos ouderwets. Zijn ideeën over het gezin en over de Lebensraum, waarop de geplande verovering van Polen en Rusland was gebaseerd, dateren uit de vroege negentiende eeuw, van voor de industriële revolutie. Dat hij niets zag in koloniën in de tropen aan de andere kant, zijn overtuiging dat daar op den duur alleen maar geld bij moest, daar had hij weer groot gelijk in en dat zag nog praktisch niemand zo in zijn tijd, ook Churchill niet.

 

Hitler stond met een been in de negentiende eeuw en de negentiende eeuw is de tijd van het nationalisme. Van de Renaissance tot aan de Franse revolutie was er een politiek-culturele evolutie gaande waarin de oude middeleeuwse  Christelijke standenmaatschappij werd omgeturnd in een moderne liberale en humanistische industrieel wetenschappelijke samenleving. Na de Franse tijd ontstond een splitsing tussen humanisme met het ideaal van een wereldwijde multiculturele samenleving en het nationalisme dat dit kosmopolitische aspect juist afwees. Het humanistische aspect in de samenleving behield de Christelijke ethiek zoals die is neergelegd in de Bergrede en de parabels van Jezus van Nazareth, en bracht die ethiek misschien wel in een zuiverder vorm in de praktijk dan het Middeleeuwse Christendom. De geweldloosheid, het iemand de andere wang toesteken is populairder geworden dan ooit en de humanistische wereld staat meer in dienst van de minsten onder ons dan de oude Christenheid met zijn ongelijkheid en Koninklijke autocratie.

 

Het nationalisme, waar het kolonialisme en het imperialisme uitvloeisels van zijn, kwam al lang voor Hitler in strijd met het humanisme op één belangrijk punt: het humanistische streven naar een wereldsamenleving. In samenhang daarmee wijst het nationalisme ook de gelijkheid der volkeren af, dat het humanisme ziet als een uitvloeisel van de gelijkheid van alle mensen. Hitler ging nog een logische stap verder en schafte ook de democratie  en de mensenrechten af.

Hij kan daarom gezien worden als de man die uit het sociodarwinistische nationalisme de logische consequenties trok. Hij nam van het Christendom en de Middeleeuwen veel rigoureuzer  afstand  dan de Verlichting dat deed en bouwde in Duitsland en het veroverde gebied een alternatieve moderne samenleving op.

 

We kunnen tevreden zijn dat het duizendjarig rijk met zijn Unter- en Übermenschen er niet gekomen is, althans niet voor langer dan twaalf  jaar. De vernietigingskampen waren niet een  aberratie  van een krankzinnige antisemitische tapijtenvreter. Het was weloverwogen politiek, die zich niet beperkte tot Joden maar gericht was tegen iedereen die in de ogen van Hitler zijn samenleving niet steunde. Milosevitch en Mladitch waren veel meer dan de meeste mensen zich realiseren de leerlingen van Hitler. Ethnic cleansing en onderwerping van anderen is een onvervreemdbaar onderdeel van de Hitleriaanse wereldbeschouwing. Hij zag als Duitse Oostenrijker de Joden aan voor een aparte en concurrerende etniciteit. Hij had gezien hoe zij in Wenen net als de Tsjechen tegen  de Duitsers in het strijdperk traden  en met hen streden om de economische voorrang in het  Rijk. Hij dacht in volkeren, d.w.z. in culturen en niet in staten. De Joodse etniciteit zag hij als potentiële wereldmachthebbers en de strijd met hen was naar zijn mening voor de Duitsers en hun broedervolken in Noord Europa een strijd op leven en dood. Concurrentie tussen de volkeren was het kenmerk van de sociodarwinisme, waar Hitler en vóór hem Houston Chamberlain en Herbert Spencer aanhangers van waren.

 

Dat verklaart ook zijn onwil om, toen de oorlog eenmaal verloren was, er voor Duitsland het beste van te maken. Die besten, dat waren de Amerikanen en de Russen. Zij hadden gewonnen. Hij had gegokt en verloren, het was niet anders.

 

13:15 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

Bolkestein in Turkije.

 

 

Frits Bolkestein schrijft in De Volkskrant (8/10/08) over de toetreding van Turkije tot de EU. Over dat onderwerp had hij al achttien jaar eerder, in 1990, lezingen gehouden in Istanboel en Ankara. Daarin had hij uiteengezet waarom volgens hem de toetreding geen goed idee was. Turkije was geen Europees land omdat het een aantal historische ontwikkelingen die de  Europese landen met elkaar deelden niet had meegemaakt. Dat waren de bekende, de Latijnse Christenheid uit de Middeleeuwen, de Renaissance, de Verlichting en de Democratie. Maar hij liet er in zijn artikel ook een paar weg. De scheiding van kerk en staat bijvoorbeeld, erg belangrijk toch. En ook de reformatie en de ontwikkeling van de industriële samenleving, die door Max Weber in onderling verband worden genoemd, liet hij weg. Hij voegde er wel het leenstelsel aan toe, maar dat kan een vergissing zijn geweest. Het zou moeilijk zijn nu nog iets kunnen noemen wat een verschil tussen Turkije en Europa vormt en dat te herleiden is tot het feodale stelsel. Iets als dit Middeleeuwse stelsel kenmerkt eigenlijk iedere primitieve samenleving die groter is dan met de aanwezig communicatiemiddelen en techniek valt te behappen. Verbetert de infrastructuur in zo’n rijk, dan verdwijnt daarmee ook het leenstelsel dat immers samenhangt met aan de ene kant de vergaande vorm van delegatie die nodig is en aan de andere kant met het ontbreken van een behoorlijke geldeconomie. Het satrapenstelsel van het Oude Perzië was feodaal en het rijk van Djengis Khan was dat ook. Maar het kan zijn dat Bolkestein bij de feodaliteit het oog gehad heeft op de persoonlijke vertrouwensband tussen leenman en leenheer en dat is misschien wel een kenmerkend verschil. Toynbee ziet de relatie zoals die bestond tussen de Turkse sultan en zijn onderdanen  als een afgeleide van de relatie tussen de nomade en zijn vee. Het vertrouwen dat volgens Fukuyama de relaties in de Westerse samenlevingen kenmerkt staat daar inderdaad wel ver van af. Maar hoe dan ook, meestal is het zinloos om zo ver in het verleden te graven om het heden te begrijpen. Aan de ene kant omdat dit leidt tot een eindeloze regressie en verder omdat de hoeveelheid relevante factoren domweg te groot is. En de meest relevante ligt bovendienin het heden: willen beide partijen die samenwerking en kunnen ze het.

 

Bolkestein hard vallen over wat hij achttien en inmiddels twintig jaar gelden gezegd heeft zou wat flauw zijn. Hij zegt immers dat hij deze argumenten nu niet meer zou gebruiken. Hij geeft voor het loslaten van die argumenten dan vervolgens weer een goed en een slecht argument. Het goede is dat landen (ongeacht hun historische achtergrond) kunnen veranderen, zie bijvoorbeeld Duitsland. Het slechte argument is dat we Roemenië en Bulgarije ook hebben toegelaten en die hebben dat verleden ook niet met ons gemeen. Dat laatste argument deugt intrinsiek niet. Als wij een fout gemaakt hebben door voormalige Turkse landen met een Byzantijns-Turks verleden zoals Griekenland, Roemenie en Bulgarije toe te laten, dan verplicht ons dat niet om die fout nog een keer te herhalen. Maar het is waar dat Duitsland, dat op het eerste gezicht net zo Europees is als de rest, in de negenriende eeuw op een belangrijk punt in haar geschiedenis een andere weg was ingeslagen en dat het land na de twee wereldoorlogen van die weg is teruggekeerd. Duitsland was in de negentiende eeuw een rechtstaat met een voortreffelijke ambtenarenapparaat, maar een autocratie. Duitsland was geen democratie, niet qua overheid en niet qua mentaliteit van de bevolking. Dat is het nu wel.

 

Het moeilijke met dit soort historische redeneringen is dat zij niet abstract en dus niet intellectueel zijn en daarom nooit tot eenduidige conclusies kunnen leiden. Of de toetreding van Turkije een ramp of een succes zal worden weten we alleen als we het gedaan hebben en dan nog is de uitkomst erg afhankelijk van de manier waarop Europa en Turkije met de toetreding omgaan. Redeneringen als die van Bolkestein kunnen bij de besluitvorming alleen helpen doordat ze de waarschijnlijkheid van het succes in kaart kunnen brengen. Daarbij is het probleem dan ook nog dat de verwachting waarmee men vervolgens het proces begint door zulke redeneringen worden beïnvloed. Dat op zich is weer een factor in de uitslag. Een sombere historische verwachting is niet een vrijblijvende intellectuele exercitie, zij staat succes in de weg. Geschiedkundige en sociologische beschouwingen zijn niet waardevrij en in die zin dus ook nooit wetenschappelijk.

 

Politici hebben daar in het algemeen beter gevoel voor dan sociologen en historici. Daarom zou ik als Nederlandse regering dat advies over de toetreding van Turkije ook nooit door Erik Jan Zürcher hebben laten schrijven, die geprobeerd heeft om zijn verhaal wetenschappelijk in te kleden, maar in werkelijkheid een zo vurig pleidooi voor toetreding hield dat hij van de Islamitische regering van Turkije de hoogste onderscheiding heft gekregen die ze daar in huis hadden. Dat soort advies werkt averechts.

 

13:00 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

09 februari

slavernijmonument

 

De mensenrechten werden pas in de achttiende eeuw geformuleerd, maar kwamen ook toen natuurlijk niet uit de lucht vallen. Het zijn burgerlijke waarden, ontleend aan het gedachtegoed dat zich in West  Europa sinds de Renaissance ontwikkelde en dat tegen het einde van de zestiende eeuw in de Nederlanden al in volle omvang bestond. Slavernij is met deze waarden onmiskenbaar in strijd. Toen het eerst slavenschip uit Afrika in Middelburg arriveerde lieten de burgemeesters van de stad de slaven prompt vrij; slavernij was immers in deze streken al in de loop van de Middeleeuwen afgeschaft.

Slavernij werd met misprijzen bekeken. Men vond het terecht onchristelijk. Het was een verafschuwd gebruik van de mohammedaanse vijand. Wie door de Barbarijse zeerovers gevangen werd genomen werd tot slaaf gemaakt tenzij hij zich tot de Islam  bekeerde. Een van de goede werken waar christenen zich de genade Gods mee konden verwerven was het bevrijden van medechristenen uit de slavernij

Ook de Arabieren hadden het instituut van de slavernij niet zelf bedacht. Het Romeinse recht bevatte een uitgebreide regeling van het slavenrecht; slaven waren er gewoon, zoals in alle oude beschavingen. Het Latijn kent  geen onderscheid tussen de begrippen dienaar en slaaf. Servus of famulus heeft in vertaling beide betekenissen en de ancilla Domini, de dienstmaagd des Heeren, uit de katholieke liturgie is  de slavin van God. Slaaf had  in de oudheid ook niet helemaal dezelfde mensonwaardige betekenis die het later kreeg in de tijd van de Amerikaanse plantages, al stond een slaaf in Rome wel helemaal onder op de maatschappelijke ladder. Een slaaf had de juridische positie van een stuk vee, maar  eigenlijk had iedereen dat  die geen burger- of verdragsrechten had. Kinderen hadden oorspronkelijk tot hun meerderjarigheid een soortgelijke juridische positie als een slaaf . De samenleving was hard in de oudheid en iedereen kon slaaf worden. Wie niet voor zich zelf kon zorgen ging dood of werd slaaf. Dat gold voor gevangen genomen vijanden, voor mensen die hun schulden niet konden betalen en voor alle kinderen van slaven.

Toen slavernij onmisbaar leek om in concurrentie met andere zeevarende naties de nieuwe gebieden in tropisch en subtropisch Amerika te ontwikkelen werden niet de gevangen genomen Europese vijanden of bankroetiers tot slaaf gemaakt. Dat ging de toenmalige christenen te ver. De zwarten uit Afrika zagen er in de ogen van Europeanen niet helemaal menselijk uit, maar meer als de mensapen uit dezelfdee contreien. Zij gedroegen zich niet als mensen en zij werden in de Bijbel als zonen van Cham gediskwalificeerd. De slaven werden bovendien in Afrika door hun eigen landgenoten in grote getale op de markt gebracht. Zo suste men zijn geweten.Negerslaven, dat kon dan net, maar echt een goed geweten hebben de christenen er nooit bij gehad.

Juist omdat slavernij in strijd was met de eigen principes werd de slaaf in de nieuwe tijd slechter behandeld dan in de oudheid ooit het geval was geweest. Een soort averechtse logica:omdat men zijn medemens niet tot slaaf kon maken werden negerslaven niet als medemens gezien. Dat  slaven werden vrijgelaten zoals in vroeger in Rome, en dan weer normale deelnemers van de samenleving werden, dat kwam in Amerika eigenlijk niet voor.

De twee kwaliteiten, slaaf en neger, gingen in elkaar over en werden niet meer onderscheiden.

 

Slavernij was in Afrika, waar de slaven vandaan kwamen heel gewoon. Het was al eeuwenlang naast goud en ivoor een van de stapelproducten geweest van Arabische handelaren, lang voor dat Portugese zeevaarders voor het eerst de Guineese kust van Afrika bezochten. Het aanbod bestond dus, maar de internationale handel in slaven kwam pas op gang toen in Latijns Amerika bleek dat voor het zware werk in de mijnen en op de plantages de inheemse bevolking niet erg geschikt was. Het waren de bezorgde priesters die de Indianen zagen sterven als vliegen die met het alternatief aankwamen om de arbeidskrachten te gaan halen in zwart Afrika.

Het Nederlandse aandeel in de slavenhouderij is nooit erg groot geweest, dit in tegenstelling tot hun aandeel in de slavenhandel, die een tijd lang een belangrijk onderdeel was van de activiteiten van de WIC. In verhouding met andere koloniale mogendheden hadden wij weinig Amerikaanse bezittingen en in Azië is de  inzet van Afrikaanse arbeidskrachten geen gewoonte geworden. Slaven houden bleef wat Nederland betreft in feite beperkt tot Guyana en de Nederlandse Antillen, twee onbetekenende onderdelen van het koloniale rijk.

Wel is in Nederland de slavernij later afgeschaft dan dat in andere Europese landen en met name later dan Engeland.

 

Dit is kort samengevat  de historische achtergrond van de slavernij in Nederland.

Is dit aanleiding om er een monument voor op te richten?

In het algemeen komen monumenten er om belangrijke gebeurtenissen te memoreren of om personen te eren die zich uitzonderlijk verdienstelijk hebben gemaakt voor de publieke zaak. We zijn daar in Nederland niet scheutig mee.

Dat slavernij niet een verdienstelijke prestatie geweest is, niet van de slavenhouders en niet van hun slachtoffers, dat is duidelijk. Het is ook niet, zoals de Holocaust, een belangrijke gebeurtenis geweest, met een grote invloed op onze cultuur. Het was een randverschijnsel dat een handvol mensen betrof in een paar kleine koloniën. Dat hun afstammelingen, door een relatief grote bevolkingsaanwas en door hun concentratie in enkele grote steden in Nederland de indruk kunnen wekken dat het hier om een zaak van importantie gaat,  is een geval van optische vertekening.

Het  kwakoemonument staat in Paramaribo, in de Dr. Sophie Redmondstraat. Daar hoort het ook. Het zou terecht zijn als het betaald was door de West-Indische Compagnie, maar helaas, de middelen hiervoor zullen in de failliete boedel van deze vennootschap ontbroken hebben en er is trouwens geen vereffenaar meer.

 

20:21 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

de soeverein

 

De soeverein is de legitieme machthebber, de geweldsmonopolist in een regio, de vorst zoals gedefinieerd in het gelijknamige essay van Macchiavelli. Jean Bodin formuleert het begrip in zijn Six livres de la République als summa in cives ac subditos legibusque soluta potestas[1] Het soevereiniteitsbegrip dat zo wordt geformuleerd, sluit een hogere macht in hetzelfde territorium uit.

 

De vanouds als legitiem erkende vorst en soeverein is de koning. Toen de dauphin van Frankrijk, de latere Louis XI uit Frankrijk naar zijn oom de hertog van Bourgondië vluchtte, werd hij in Leuven door zijn tante tezamen met alle hofdames op hun knieën ontvangen, hoewel hij als smekeling aan de poort stond. De dauphin was geëmbarrasseerd, hij was voor zijn tijd een modern mens en hield niet van overdreven plichtplegingen. Maar het Bourgondische Hof van Philippe le Bon met zijn Iberische echtgenote stond bekend om zijn ceremonieel en de hertogin vond de troonopvolger van Frankrijk zo ver boven zich verheven dat zij zich uitsluitend in formele dienstbaarheid tegenover hem op kon stellen.

 

De zoon van deze dame en haar echtgenoot was Karel de Stoute. Deze wilde met alle geweld koning worden, zodat hij tegen niemand meer hoefde op te kijken. Hij  heeft de Duitse keizer Frederik, de vader van Maximiliaan van Oostenrijk, om de koningstitel gevraagd, in ruil voor de hand van zijn dochter. Karel wilde Rooms Koning worden en Duits keizer na de dood van Frederik en toen daar geen sprake van kon zijn, tenminste koning van Friesland, een vacante titel van een van zijn vorstendommen, zoals zijn geleerden hem verzekerd hadden.

 

De titels van koning en vooral van Keizer betekenden veel in de Middeleeuwen en ook nog in de eerste eeuwen van de nieuwe tijd. De drie machtigste Europese vorsten uit de eerste helft van de zestiende eeuw, Hendrik de achtste van Engeland, Frans de eerste van Frankrijk en Karel de eerste van Spanje wilden alle drie Duits Keizer worden en hebben alle drie vermogens gespendeerd aan de keurvorsten uit het kiescollege. De rijkste en machtigste van de drie werd het en staat sindsdien bekend als Karel V.

Een koning spreekt tot de verbeelding van het volk en kan als hij door zijn onderdanen wordt erkend meer bereiken dan welke andere regeringsleider dan ook. Als hij er tenminste de kwaliteiten voor bezit. Dat komt omdat hij de legitimiteit, het recht om te regeren in zijn persoon belichaamt. Niemand kan regeren zonder hulp van anderen, maar het vanzelfsprekende overwicht dat een koning heeft ook op zijn hoogstgeplaatste onderdanen geeft hem wel een geweldige voorsprong.

De koning is geen menselijke uitvinding, hij heeft een biologische oorsprong en daarom is het soevereiniteitsbegrip van oorsprong metajuridisch.

 

De koning is de alfa man uit de ethologie der dieren. Hij leidt zijn troep van hominiden en zijn kennis en ervaring zijn bepalend voor het welvaren van zijn onderdanen. Dat de koning een door de genen van zijn onderdanen bepaalde functie heeft, met duidelijk sacrale trekken, is uit de geschiedenis en de overlevering duidelijk geworden. Israël had aartsvaders, rigteren en profeten voordat de profeet Samuel de volksleider Saul op verzoek van zijn volgelingen tot koning zalfde. Zonder koning voelde het volk van Israël zich niet compleet. De inwoners van Israël voelde zich pas een echt volk toen zij ook een koning hadden, net als hun buren.

Toch waren ook de rigteren al vorsten in de zin van Macchiavelli. Rechters noemt de nieuwe Bijbelvertaling hen, nu de tale Kanaäns officieel is afgeschaft en daarmee iets voor historici en literaire fijnproevers is geworden.

Maar rechter of rigter is de vertaling van het Hebreeuwse woord shopet, van de wortel sh-p-t, die de activiteit van een beslissing nemen aanduidt. De activiteiten van de rigteren die in de bijbel worden beschreven zijn maar zelden rechtsprekend. Het zijn legeraanvoerders of bestuurders of, zoals Samson, mythische helden die hun vijanden verslaan met het kaakbeen van een ezel. Maar van Koning Salomon aan de andere kant zijn vooral zijn oordelen als rechter bewaard gebleven.

Sh-p-t wordt elders in de bijbel gebruikt om het dagelijks bestuur of de zorg mee aan te duiden voor de weduwen en wezen die een behoorlijk bestuurder moet hebben. De activiteiten van een goede koning, dat is de meest algemene betekenis van sh-p-t. en toen koning Uzziah ziek was en zijn taak niet kon vervullen was zijn zoon belast met deze functie ook voor dat hij was opgevolgd.

 

De basis voor deze functie is bij de chimpanzees al terug te vinden.  De aanvoerder van de groep voert het commando als er gevochten wordt, is de eerst verantwoordelijke voor het welzijn van de groep, beslist in geschillen en komt op voor de zwakken waar dat nodig is.[2]

Mensen voelen er zich prettig bij als er een verstandig en wijs individu is, die baas is in hun groep. Meestal een man, omdat die het geweldsmonopolie beter verzekeren kan, maar soms ook een vrouw, zoals Deborah. Of die man gekozen wordt, of dat zijn functie overerft is van secundair belang, beide selectiemethoden hebben voor- en nadelen. Zijn legitimiteit ontleent de regeerder aan zijn charisma[3]  en de functie verleent zelf ook charisma[4] (). Charisma wordt in de bijbel omschreven als afkomstig van Jahwe. In de Romeinse senaat bepaalde auctoritas, d.w.z. gezag wie de primus senatus was. Auctoritas was functie van ervaring en virtus. Virtus is een lastig begrip en valt helemaal niet samen met het Christelijke of moderne begrip deugd, maar meer met ons begrip sociale competentie, geschiktheid voor het ambt. Een goede afkomst hoort tot virtus en een sterk karakter, alles wat iemand geschikt maakt als sh-p-t.

[1] Vgl ook Aeneas Sylvius, de ortu et autoritate Imperii Romani. Het verschil tussen Bodin en Syvius enerzijds en Machiavelli anderzijds is dat de eersten de vorst onderworpen achten aan een ius naturale en ius divinum, terwijl Machiavelli een puur rationele opvatting had van macht, die alleen door de macht van anderen werd begrensd.

[2] Frans de Waal, Power and sex among apes, John Hopkins University Press 1998

[3] zie Max Weber, Wirtschaft und Gesellschaft, Hoofdstuk 3.4

[4]  Zie De Waal .a.p.

13:36 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

Frank Ankersmit

Frank Ankersmit is ( was ) hoogleraar geschiedfilosofie in Groningen en schreef een tijd geleden  in het NRC Handelsblad over de speech van de echtgenote van onze kroonprins, waarin zij de eigen identiteit van haar nieuwe vaderland in twijfel trok. Daarnaast ook  over het rapport van de WRR dat tot onderwerp heeft de identificatie van immigranten met hun nieuwe en ons oude vaderland. Ik had dat artikel uitgeknipt en dat rapport gedownload en lees  beide nu nog eens na.

Dat hij het met dat rapport en ook met prinses Maxima niet eens is verbaast me niet erg. Erg goed vond ik het  rapport niet en het was bovendien wel heel dik. En prinses Maxima was slecht geadviseerd toen ze over een zo politiek gevoelig onderwerp een oppervlakkige uitspraak deed.

 

De WRR heeft voor een wetenschappelijk adviesorgaan een wel erg sociologische inslag. Uitdrukkingen die vallen in zo’n rapport als “een investering in een geïnformeerde publieke opinie” en de erkenning dat “islamitisch activisme potentieel een constructieve politieke en juridische factor is” spreken me niet aan als wetenschappelijk en objectief. Evenmin als “de zorgplicht” die de overheid zou hebben “ter verwezenlijking van de vrijheid van godsdienst”. Dat doet denken aan de rapporten van de gemeente Amsterdam en van de sociologische faculteit van de katholieke Tilburgse inrichting voor hoger onderwijs die aan het onderwerp vrijheid van godsdienst zijn gewijd. Vrijheid van godsdienst betekent juist dat de overheid niet voor de godsdienst zorgt of zich daar anderszins mee bezig houdt. Dat geeft maar vreemde gevolgen als toen laatst in onze gemeente Amsterdam op slinkse manier een miljoenensubsidie gegeven werd aan een moskee van  liberale moslims die populair waren op het stadhuis. Daarna heeft de gemeente geprobeerd die subsidie weer in te trekken toen de moskee in kwestie orthodoxer werd en niet meer aan haar godsdienstige overheidsnormen voldeed. Hoe vrij is zo’n godsdienst dan? Als ik me probeer voor te stellen wat bedoeld kan worden met de term “mogelijke nieuwe arrangementen voor de relatie tussen publiek domein en religie waar islamitisch activisme wellicht aanleiding toe geeft”, word ik wantrouwig.

 

Ik sta er van te kijken dat zoveel mensen beweren het rapport van de WRR te hebben gelezen. Praktisch niemand heeft er in het openbaar nog op gereageerd. Ik had zelf moeite om er doorheen te komen terwijl ik daar toch alle tijd voor heb genomen. Het viel me nogal tegen Wanneer ik geïnformeerd wil worden over de diversiteit van de Islam lees ik liever Snouck Hurgronje of Ignaz Goldziher die er honderd jaar geleden al behartenswaardige dingen over hebben geschreven en niet mevrouw Meurs van de WRR.

 

Kritiek op de WRR en in mindere mate op de prinses heb ik dus ook heus wel, maar toch kennelijk om andere redenen dan Professor Ankersmit. De redenen waarom hij zegt het met Mevrouw Meurs en met prinses Maxima niet eens te zijn vind ik nogal opmerkelijk. Zijn gedachtegang is nieuw en niet overal even gemakkelijk te volgen. Hij schrijft:

 

In 1870 ontstond uit een bonte verzameling zelfstandige staten en staatjes het verenigde Duitse Keizerrijk. Dat….bezat nog niet een geschiedenis die zijn identiteit vastlegde. De catastrofes die Duitsland in twee wereldoorlogen aanrichtte zijn in belangrijke mate het gevolg van een land dat zijn politieke identiteit niet kende, daarom terugviel op zijn culturele identiteit en cultureel verschil vertaalde in termen van politieke agressie.

 

 Met deze beschouwing wil hij aantonen dat het niet hebben van een eigen Nederlandse identiteit veel minder onschuldig zou zijn dan prinses Maxima en mevrouw Meurs willen doen geloven.

De leer die hij met dit voorbeeld illustreert lijkt mij een nieuwe geschiedopvatting in te houden. Nieuw is zij op de volgende punten:

 

1.  Geschiedenis is in de ogen van Ankersmit niet zozeer het verhaal van een land en een samenleving, maar het verhaal van een juridische constructie, i.c. de Duitse staat. Als dat waar was zou niet alleen Duitsland maar het merendeel van de Europese landen  geen geschiedenis meer blijken te hebben.

2.  Er dient een verschil te worden gemaakt tussen de politieke identiteit van een land en zijn culturele identiteit.Op grond hiervan moeten we aannemen dat die tientallen metersdikke Deutsche Geschichten die in de negentiende eeuw geschreven zijn, uitsluitend betrekking gehad hebben gehad op de culturele geschiedenis van Duitsland. De Duitsers zelf zagen dat en zien dat nog steeds anders. Die zien  Duitsland als een oud land dat bestaat sinds de negende eeuw en haar volk als een oud volk.  In de negentiende eeuw was de agressieve nieuwe staat Pruisen de kern geworden terwijl Oostenrijk eerder het centrum was geweest, al sinds de vijftiende of zestiende eeuw. In die Duitse geschiedenis was de staatkundige continuïteit van het nieuwe keizerrijk gelegen en daarom werd de Duitse eenheidsstaat door de bevolking met zo veel enthousiasme begroet. De nieuwe Duitse keizer zelf was overigens in 1870 veel minder happy met het tot stand komen van zijn nieuwe rijk dan Bismarck en dan het merendeel van de Duitse onderdanen. Die wijze oude heer zag minder voordelen in de identificatie van het nieuwe Duitsland met het Pruisen van zijn voorvaderen. Maar keizer Wilhelm I was ook in zijn eigen familie een uitzondering. De politiek van zijn kleinzoon, de laatste Duitse keizer, lag  in het verlengde van de agressiepolitiek van zijn verre voorvaderen . Het Duitsland van na 1870 wees de Kantiaanse visie van een vreedzame coöperatieve wereldsamenleving af en ging de concurrentie aan met iedereen en alles. Maar dat kwam niet uit de lucht vallen. Het was een vervolg op de politiek van Frederik de Grote.

3.  De catastrofes die Duitsland in twee wereldoorlogen aanrichtte zijn in belangrijke mate het gevolg van een land dat zijn politieke identiteit niet kende. Dat is een nieuwe en onbewezen stelling. Het is waar, en misschien is dat wat Ankersmit bedoelt, dat Duitsland door zijn toegenomen bevolking, maar meer nog door zijn snel gegroeide industrie een nieuw element was in de Europese politiek, dat het bestaande evenwicht verstoorde. Na de Napoleontische oorlogen was op het Weense congres veel aandacht besteed aan het evenwicht tussen de Europese machten. Engeland had de handhaving daarvan tot kern van zijn buitenlandse politiek gemaakt en legde zijn  gewicht steeds daar in de schaal waar een verstoring dreigde. Dat gebeurde met name aan de vooravond van de eerste wereldoorlog, doordat Engeland haar belangrijke geschillen met Frankrijk en Rusland bijlegde en toetrad tot de anti-Duitse coalitie. Maar anders dan prins Maurits in het gedicht van Vondel had Engeland niet langer ‘een zwaard dat zo zwaar was van gewicht dat al het andere viel te licht’. Duitsland bleek opgewassen tegen Frankrijk, Engeland en Rusland samen  en pas toen Amerika tot de coalitie toetrad werd de nieuwe Europese grootmacht verslagen. Pruisen had een uitstekend ambtenarencorps en de beste archieven van Europa. Gebrek aan kennis van het verleden kan nooit de oorzaak zijn geweest van de twee verloren oorlogen of van de ongemene hoeveelheid mensenlevens die zij gekost hebben. Historische gebeurtenissen zijn zelden monocausaal te verklaren, ook de twee wereldoorlogen niet, maar dat zij gevoerd werden omdat Duitsland zijn identiteit niet kende, lijkt me als stelling niet alleen onbewezen maar ook nogal onwaarschijnlijk.

 

13:24 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

amateurisme

In de negentiende eeuw was het fatsoenlijk om amateur te zijn, niet alleen in de sport, maar overal in. Dat is een levenshouding die stamt uit de Middeleeuwen en eigenlijk dateert van nog veel langer geleden. Zij bestond al in de klassieke oudheid. Bij de Grieken en in de vroege Romeinse republiek voorzag een huishouding, de familia, in het eigen levensonderhoud. Tot die familia hoorden niet alleen de de huisheer en zijn vrouw en kinderen ook de slaven. Bij de rijken was de familia een heel dorp, maar wie arm was bewerkte zijn grondmet zijn vrouw en kinderen. Men had een stuk land, verbouwde koren, olijven, wijn en wat verder nodig was om van te leven. De tijd die men daarbij overhield werd besteed aan het publieke leven van de stad waarin men leefde. In die stad leefde men in de eerste plaats om zich tegen gezamenlijke vijanden te verdedigen. Je eigen leven en dat van je buren garandeerde niemand anders, dat deed je zelf.

Tot het publieke leven hoorde de oefening voor de krijgsdienst, het theater, de rechtspraak en het politieke debat in het publieke forum. Voor publieke werkzaamheden werd niemand betaald, ook niet voor de dienst in het leger. Dat hoefde ook niet want men kon leven van wat het eigen bezit opbracht. Professionals, dus mensen die voor huin werk werden betaald, waren in hoofdzaak de slaven en de kunstenaars zoals Phidias en Praxiteles. In Athene bestond een uitzondering voor matrozen, want zeelui waren uit hun aard professionals. Ze hadden geen land en omdat ze voor hun stad vochten konden het geen slaven zijn.

 

In Rome werd aan het einde van de republiek, tijdens de burgeroorlogen, een beroepsleger ingevoerd. Tussen het einde van de republiek en de professionalisering van het leger wordt over het algemeen een verband gelegd. Het Principaat van Augustus en zijn opvolgers wordt gezien als een gevolg van de macht die de generaals kregen toen de beroepssoldaten hun loyaliteit verlegden van de stad waar ze toe hoorden naar de man die hen betaalde. Dat was dan bovendien degene van wie hun leven afhankelijk was in de strijd en ook dat schept een band. De oude maatschappelijke basis voor het amateurisme kwam al een eeuw of wat vóór de keizertijd te vervallen, maar zoals dat wel vaker gaat, het amateurisme als levenshouding bleef voortbestaan

 

In de Nieuwe Tijd na de Middeleeuwen werd de manier van leven van de klassieke oudheid weer een belangrijk onderdeel van de opvoeding van de elite. Ook de moderne elite werd aanvankelijk niet betaald voor publieke functies, tenminste officieel niet. Wie in dienst was van de koning kon geschenken krijgen en die geschenken konden bestaan uit een vast bedrag per jaar, maar dat heette dan een pensioen of lijfrente, geen salaris. Advocaten en artsen werden niet betaald voor hun diensten, dat zou te ordinair zijn, ze kregen een onverplicht eregeld (honorarium) uit waardering voor hun inspanningen.

Tegenwoordig is dat allemaal anders. Niemand wordt nog graag een amateur genoemd, dat is een scheldwoord geworden, mensen die in geen enkel vak meer specialist zijn worden tegenwoordig niet meer serieus genomen. Amateur zijn is niet langer het prerogatief van een gentleman. De status van professional heeft niet meer de connotatie van slaaf of plebejer. Iedereen die serieus een vak beoefent is  een specialist en professional. Aan betaald worden voor diensten zit niets oneervols meer. Integendeel, hoe meer hoe beter.

 

In deze ontwikkeling heeft het werk van Adam Smith een belangrijke rol gespeeld. In zijn in 1776 gepubliceerde Enquiry into the the Nature and the Causes of the Wealth of Nations propageerde hij specialisatie en arbeidsverdeling als de belangrijkste bron van de welvaart. Het werd de basis voor de moderne industriële samenleving. Die samenleving is nu op wereldschaal georganiseerd en praktisch niemand leeft meer rechtstreeks van het werk van zijn eigen handen of van dat van zijn gezin. Iedereen wordt betaald voor hetgeen hij bijdraagt aan de wereldhuishouding. In de primitieve delen van de wereld waar men buiten de wereldeconomie gebleven is heerst armoede en kan de enorme uitbreiding van de bevolking die sinds Adam Smith heeft plaats gevonden niet worden opgevangen zonder hulp van buiten.

 

Het is dus begrijpelijk en niet helmaal ten onrechte dat de amateur niet meer wordt gezien als degene die zijn publieke plichten vervult door zijn vrije tijd te besteden aan het gemene best, maar eerder als een parasiet, die de kar niet trekt.

Toch hebben dit professionalisme en deze specialisatie ook hun mindere kanten. Het aantal mensen dat nog beschikt over een globale kennis van de samenleving of zelfs maar van het beroep of de organisatie waarin zij hun dagelijks brood verdienen neemt af, terwijl kennis van een organisatie toch een eerste voorwaarde is voor wie haar besturen wil. De leiders van de publieke opinie missen een behoorlijke kennis van de wereld waaraan ze leiding geven[1]. De samenleving is steeds zichtbaarder een machine of misschien zelfs een levend organisme dat door niemand meer bestuurd wordt en van wie niemand meer weet hoe zij werkt, of hoe zij hersteld zou moeten worden als zij niet meer zou blijken te werken.

 

[1] Mooi voorbeeld is de strijd tegen de globalisatie van de economie, die ondermeer wordt gevoerd vanuit de Wereldraad van Kerken. De  scriba van de Protestantse Kerk vond het zijn taak om namens de Heer deze economische ontwikkeling te veroordelen, terwijl globalisatie veel meer dan welke ontwikkelingshulp dan ook heeft bijgedragen aan de bestrijding van de armoede in de wereld en het in leven houden van de mensen in de ontwikkelingslanden.

 

13:07 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

05 februari

De Islam in Nederland

 

Cultuur is een autonome manier van samenleven. Waar dat op neer komt. autonoom, is dat voor de deelnemers aan een cultuur het bestaan van alternatieven niet goed denkbaar is[1]. Bestaan er twee culturen naast en door elkaar dan is er altijd sprake van wederzijdse beïnvloeding en is geen van beide meer helemaal autonoom. Meestal is een ervan dominant, zodat zij op zekere hoogte dan  toch weer een eenheid vormen. In de periode van het communisme, tussen 1917 en 1989, was voor de Russen het Westen de dominante cultuur. Daaraan spiegelden zij zich en die volgden zij na ook als ze zich er tegelijkertijd tegen afzetten.

Net zo dominant was de Islam in de Middeleeuwen, toen in dit deel van de wereld Islam, Jodendom, Oosters en Westers Christendom naast elkaar bestonden, met het Jodendom in de rol van bemiddelaar. Byzantium was grootdeels van het Westen gescheiden doordat de Islam de Middellandse Zee beheerste. Het contact tussen West Europa en Byzantium was heel beperkt en liep via een paar Italiaanse steden, Genua en vooral Venetië of via de lange omweg van de Baltische naar de Zwarte Zee door het Russische rijk van Kiev. De cultuur van het Westerse Christendom in die tijd kan het beste als een satellietcultuur worden beschouwd, een satelliet dan van de Islam.

 

Die rollen zijn nu omgedraaid.

De functies van industrie, transport, communicatie, energievoorziening, publieke gezondheid, om maar een aantal voorbeelden te noemen zijn in de Islamitische landen helemaal westers. Van een omgekeerde beïnvloeding is niet of nauwelijks sprake meer. De Islamieten die we het beste kennen zijn de schoonmakers en ander laaggekwalificeerd personeel uit Turkije en Marokko. Wie zich als Islamiet uit de lagere regionen van de samenleving omhoogwerkt functioneert niet meer als allochtoon. Die verwestert, maar raakt daarmee ook zijn invloed kwijt op de gemeenschap waar hij uit stamt. De imams, die  kunnen gelden als de authentieke vertegenwoordigers of spreekbuizen van de gelovige Moslims, beheersen de Nederlandse taal niet en worden vanwege hun veelal archaïsche en antihumanistische denkbeelden door niet-islamieten niet als gesprekspartners beschouwd.

 

Er is in het Westen sprake van een Islamitisch proletariaat met een eigen subcultuur, maar niet van een multiculturele samenleving, wanneer daaronder wordt verstaan dat meer culturen op voet van gelijkwaardigheid met elkaar samenleven. Iets dergelijks was tot op zekere hoogte wel ooit in het Turkse rijk het geval. Hier kennen we dat niet en willen we het ook niet kennen.

Het is niet de bedoeling dat de Turkse en Marokkaanse achterstandswijken hier  blijven zoals ze zijn. Wij hebben geen behoefte aan een nieuw proletariaat, nu het oude proletariaat juist een generatie lang is verdwenen uit Nederland. We hebben trouwens ook geen behoefte aan een multiculturele samenleving in de stijl van het Ottomaanse rijk, waar bevolkingsgroepen langs elkaar heen leefden en niet integreerden. Hoe die etnische tegenstellingen uitwerkten kunnen we nu nog op de Balkan en in het Midden Oosten zien en het is nergens een succes gebleken. Het leidt tot etnische spanningen die alleen door een politiestaat kunnen worden onderdrukt en bij afwezigheid daarvan tot burgeroorlogen.

 

Wil er van een geïntegreerde samenleving sprake zijn waarin ook de nieuwe Nederlanders zich thuis kunnen voelen dan moet er door ons een ruimte worden gecreëerd waarin zij kunnen leven. Wij moeten daar een inspanning voor verrichten maar het zal hoe dan ook veel meer vragen van de nieuwkomers dan van ons. Zo zal er geen sprake van integratie zijn zolang de nieuwkomers hun oude talen blijven spreken en hun uitheemse kleding blijven dragen. Zoals de Katholieke Kerk het Latijn als rituele taal heeft laten varen ter wille van de integratie en de aparte kleding van priesters en nonnen heeft afgeschaft, zo zullen de Islamieten dat met het Turks en Arabisch moeten doen en met hun Midden Oosten gewaden.

 

Het gebruik van het Nederlands brengt  vanzelf een aanpassing aan de Nederlandse cultuur met zich mee en het dwingt imams en andere gelovigen tot een vorm van inburgering die gunstig  zal inwerken op beide groeperingen, oude en nieuwe Nederlanders. Van hun kant zullen de oude Nederlanders dan merken hoezeer in veel opzichten ethiek en gewoonten van Christendom en Islam met elkaar verwant zijn, zodat samenleven tussen die twee, met als brug een gedeeld humanisme, zal blijken mogelijk te zijn.

 

Er zijn twee uitgangspunten waar moslims het moeilijk mee zullen hebben en houden, maar die noodzakelijk zijn voor het behoud van een vreedzame samenleving: de gelijkwaardigheid van alle godsdiensten en levensovertuigingen en het afzweren van geweld als een middel tot het oplossen van conflicten. Dat laatste hangt duidelijk samen met het eerste. De gemeente Amsterdam, die bereid is heel ver te gaan om te moslims in de hoofdstad te integreren ziet over het hoofd hoezeer binnen de moslimgemeenschap geweld een rol speelt bij het handhaven van de culturele grenzen met de Nederlandse samenleving. Men verkijkt zich in de Stopera op de excentrische positie van hun moslimgesprekspartners, die binnen de gemeenschap die zij pretenderen te vertegenwoordigen veel minder invloed hebben dan de gemeente denkt. Dat bleek onder meer toen Marcouch zijn lijsttrekkerrol kwijt raakte in de Baarsjes, maar ook eerder al toen in de westermoskee de liberale gesprekspartners van Ben W hun positie verloren aan een veel behoudender meerderheid. Zolang de gang van zaken in de moslimwijken wordt bepaald door vreemdtaligen in de moskeeën die hun inspiratie halen van buiten de landsgrenzen zal men moeten vrezen dat de integratie een utopie zal blijken.

 

Verschillen tussen de Europese en de Islamitische Nederlanders zullen verder altijd wel blijven bestaan, zoals dat ook voor Protestantse en Katholieke Nederlanders geldt, maar daar kunnen we mee leven. Dat hoeft niet te verhinderen dat die verschillen deel uit maken van dezelfde samenleving en door iedereen als  een legitieme variant op de eigen cultuur worden gezien. Een samenleving mag best interne variaties vertonen, maar gettovorming of apartheid vormt een wig en is een recept voor geweld en andere Unfug.

 

 

 

[1] Een Engelse jonge man maakte, zoals in de achttiende eeuw de gewoonte was, een educatieve reis door Europa en bracht daar thuis verslag van uit. “It’s remarkable”, zei hij, “they say Wasser in Germany and aqua in Italy and Spain. It is de l’eau in French and only here we say water and that’s what it is. Holland had hij zeker overgeslagen.

 

15:48 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

03 februari

Ankersmit.

 

n de NRC van 20/9/07  stond een artikel van Steven de Jong, een redacteur van die krant. Het ging over de relatie tussen ambtenaren en burgers en het verschil tussen de belangen van individuele burgers en het algemeen belang. Het artikel werd ingeleid door de hooggeleerde Ankersmit[1] met een wat kleiner artikeltje, waar ik het hier met U over wil hebben. In die kleine inleiding stond veel waar ik het niet mee e ens was.

Zij begint met een onderscheid dat Ulpianus (170-223 a.D.),  zou hebben gemaakt tussen staat en samenleving  (en tussen het publieke en het private belang). Dat is een anachronisme. Dit onderscheid bestond in die tijd  nog niet of werd in elk geval niet onderkend. Het begrip staat kennen we pas sinds eind zeventiende eeuw en het is een idee van Franse oorsprong. L’état c’est moi, zou Louis le Grand hebben gezegd en daarmee bedoeld hebben dat koningschap en uitvoerende macht in Frankrijk samenvielen. Helemaal zeker dat hij dat bedoelde zijn we niet. Les États in het meervoud was oorspronkelijk een aanduiding voor het parlement waarin immers de drie Middeleeuwse standen (états  in Frankrijk of staten bij ons) waren vertegenwoordigd.  In de tijd van Lodewijk waren de staten van Holland en de staten generaal van de Zeven Provinciën vertegenwoordigers van het Hollandse respectievelijk het Nederlandse gemenebest Dat komt in de buurt van het moderne begrip staat maar valt daar niet me samen. Het begrip staat zoals we dat tegenwoordig gebruiken is van negentiende-eeuwse Duitse oorsprong. Kelsen en Von Savigny hebben het geformuleerd.

Waar de hooggeleerde staat zegt bedoelt hij het begrip res publica van Cicero, iets dat meer lijkt op het Engelse common wealth dan op ons begrip staat. De betekenis van het  begrip ligt ergens halverwege tussen samenleving en staat in. De staat is de rechtspersoonlijkheid van de overheid of, als U het niet-juridisch wilt uitdrukken, de staat is de centrale overheid die handelend optreedt . Res publica huodt het midden tussen de begrippen  samenleving en staat .  De officiële kant van de samenleving of het openbare leven is waarschijnlijk de beste vertaling. Het heeft niet alleen politieke, maar ook religieuze en andere openbare aspecten. Het duidde op alles wat in de publieke ruimte gebeurde en een min of meer officieel karakter had.

Wanneer men onder samenleving verstaat de groep mensen die voor hun overleven van elkaar afhankelijk zijn dan was de  samenleving, naar de opvatting van  de Grieks Romeinse wereld waar Ulpianus toe hoorde, de stadstaat. Dat klinkt op het eerste gehoor wat raar. In 200 a.D. was het al honderd jaar na Trajanus  en reikte het Imperium Romanum van de Donau en de Rijn tot aan de Eufraat en de Kaukasus, maar niettemin: Romeinen zagen de stad Rome als hun samenleving. De rest van het rijk hing er maar zo’n beetje bij.

In Griekenland was de polis, de stadstaat, de entiteit die  volgens Plato en Aristoteles de kern vormde  van het leven van een beschaafd mens. Daar gingen zij trouwens niet zo diep op in, want het sprak in hun tijd van zelf. Het besef dat een mens zonder stad maar een half mens was leefde bij hen sterk. Perioiken en metoiken, de vreemdelingen die naast de burgers  in een stad woonden, waren wel meer waard dan vrijgelatenen en veel meer dan slaven, maar het waren toch beslist geen burgers . Alleen burgers van een stad waren in de ogen van Grieken en Romeinen volwaardige mensen. Zij vormden met hun allen de polis en stelden hun leven in dienst van die gemeenschap.

De  begrippen samenleving en staat en vooral het onderscheid daartussen dateren uit de moderne tijd. Urbs of civitas (polis of politeia in het Grieks) is de verzameling van burgers (cives) die tezamen een stad vormen. De Civitate Dei van Augustinus wordt in het Nederlands terecht vertaald als De Stad van God, terwijl dat boek toch gaat over het Rijk Gods dat komen gaat. Men kende in de Oudheid ook wel andere vormen van samenleving dan de polis, koninkrijken bijvoorbeeld zoals men die in Azië had, maar daar moesten de Grieken en Romeinen niets van hebben. Dat waren afgeleiden van primitieve stamverbanden, zoals die ook bij mensapen nog voorkomen, onder aanvoering van een alpha mannetje, de koning of basileus. De bewoners van dat soort rijken waren geen vrije mensen. In de ogen van de Grieken waren het slaven. Iets dergelijks hadden ze vroeger ook gehad in de tirannentijd, maar dat was gelukkig verleden tijd. Voor  Grieken en Romeinen gold de eigen stad  als de enige vorm van een fatsoenlijk bestaan.

De emoties die Brutus en Cassius inspireerden bij hun moord op Julius Caesar kwamen voort uit hun terechte vrees dat de laatste bezig was te zagen aan de wortels van deze samenleving. Maar Caesar zaagde al aan een dode boom. De Stad Rome waar de aanslagplegers voor in het geweer kwamen  bestond al niet meer als een zelfstandige en vrije samenleving sinds de tijd van de Gracchen en Scipio Africanus. De Punische oorlogen en de verovering van het Middellandse Zeegebied hadden Rome met taken opgescheept die met de organisatie van de klassieke stadstaat niet meer verricht konden worden.  Onder het regime van Marius was de oude constitutie van de stad uitgehold en  Sulla was er niet in geslaagd het gezag van de Senaat anders dan tijdelijk te herstellen. Toch bleef Ulpianus en bleven de keizers en de burgers van Rome nog eeuwen na Christus Rome zien als de kern en de rest van de wereld als het aanhangsel van hun leeefwereld. En wanneer de paus van Rome met Pasen of Kerstmis de Zegen Urbi et Orbi uitspreekt, dan is dat een laatste overblijfsel van die gedachte. Stad en wereld, dat is de kern en het omhulsel.

Toen Constantijn de Grote in de vierde eeuw de  zetel van zijn rijk verplaatste naar Byzantium en het Christendom als staatsgodsdienst invoerde, toen pas was de verandering definitief en vond zij in de gedachtewereld van de mensen definitief haar beslag. Rome was niet langer het centrum en het Romeinse patriottisme niet langer het heersende ethos. De politieia van de klassieke tijd heeft na Constantijn een slag van 180 graden voltooid: De moderne Grieks-Romeinse samenleving was terug bij het Aziatische despotisme dat bij Salamis en Gaugamela voorgoed verslagen leek te zijn.

Tot zover de achtergrond van mijn kritiek op de klassieke beschouwing van  Ankersmit. Nu de details.

Res publica is niet onze staat, zoals die door de Duitse staatsrechtgeleerden werd gedefinieerd. Het is de leefgemeenschap waaraan in de oudheid een groot deel van het ego van de individuen en heel hun  begrip deugd verbonden was. Ankersmit  onderscheidt in de Oudheid twee verschillende waardesystemen die men er in het publieke en het private leven op na zou houden. Hij  kent aan  elk van de twee een eigen logica toe. Die twee soorten logica lijken me een uitvinding van de hooggeleerde zelf.  Twee verschillende waardesystemen voor publiek en privaat leven in de zelfde samenleving bestaan niet. Men gedraagt zich wel anders in het openbare leven dan achter de deuren van zijn woning, maar dat betekent niet dat daar twee verschillende of zelfs met elkaar strijdige ethische systemen achter zitten. Wie zich in het privéleven minder deugdzaam toont dan in foro publico doet dat juist omdat hij daar niet aan de hoge eisen hoeft te voldoen die elders aan hem worden gesteld. De deugden die de dienaren van de staat volgens Ankersmit  horen te hebben zijn rechtvaardigheid en een gevoel voor het algemeen belang. Deze twee eigenschappen zijn zeker onderdeel van de ethiek uit de Oudheid. Maar dat privé personen alleen maar ‘aardig’ zouden hoeven te zijn en verder hun eigen belang zouden kunnen dienen hoort daar zeker niet toe. Waar Ankersmit dat bij Ulpianus heeft gevonden zegt hij niet en ik vraag het  mij af. In de digestentekst heb ik het niet kunnen vinden. ‘Krijgt het eigen belang van de burger in de staat de overhand’, vervolgt hij,  ‘dan volgt corruptie, omkoopbaarheid, bedrog, oplichting en onrechtvaardigheid’.

Die gedachtegang  heeft hij niet van Ulpianus of van welke andere Romein dan ook. Er is maar één vorm van virtus in de oudheid en die is op het publieke leven gericht. Virtus of  deugd omvatte, goed beschouwd, een lijst van de benodigde eigenschappen voor publieke functies. Aardigheid en eigen belang kwamen op die lijst niet voor en een onderscheid tussen publiek en privaat werd voor deugden niet gemaakt. Net zo min als in de moderne wereld trouwens

Het onderscheid tussen publieke en private belangen was in de oudheid en ook in de Middeleeuwen überhaupt veel minder duidelijk dan tegenwoordig.  Ambten waren in de oudheid een bron van macht en inkomen en in de Middeleeuwen een vermogensbestanddeel en deel van iemands erfenis.  Omgekeerd werd men geacht zijn privévermogen in te zetten voor het publieke belang als dat nodig was. Een beroep daarom op de oudheid als inleiding op een pleidooi voor een duidelijker scheiding tussen publiek en privaat belang in onze samenleving is niet echt voor de hand liggend. Men kende in de oudheid en de Middeleeuwen nu eenmaal het individualisme niet dat in onze humanistische wereld zo de boventoon voert. Het publieke belang was in de oudheid het enige belang dat telde. Men was zich veel meer dan tegenwoordig bewust van de omstandigheid dat het eigen leven afhankelijk was van de samenleving waar men deel van uit maakte en die samenleving was ook veel meer dan de onze continu in gevaar .

Ankersmit heeft meer bijzondere ideeën en hij projecteert ze ook niet allemaal op de oudheid. Een bedrijf dat winst nastreeft, zegt hij,  bedriegt zijn afnemers. Een dergelijke gedachte kan alleen opkomen bij iemand die zelf nooit in het bedrijfsleven heeft gewerkt.  Bedrijven die afnemers bedriegen houden het niet lang vol, die gaan failliet. Winst daarentegen weerspiegelt de toegevoegde waarde van de diensten en de producten van een onderneming. Winst is een teken van gezondheid voor een onderneming en een wegwijzer voor het bedrijfsbeleid.

Oorlog, belastingheffing en strafrecht zijn volgens Ankersmit uitvloeisels van  publieke ondeugden. Hoge belastingen en premieheffing zijn in strijd met het algemeen belang en met de rechtvaardigheid.

Denkbaar is dat hier met zwaar aangezette ironie werd gewerkt en dat eigenlijk het tegenovergestelde werd bedoeld, maar helemaal volgen kon ik het ook dan  niet. De stelling zou dan in werkelijkheid, conform de strekking van het artikel van De Jong, zijn geweest dat de overheid zich niet zomaar als dienaar van de privé belangen van de burger op kan stellen. Terecht natuurlijk, maar wie zou anders willen beweren?

Ik ben kennelijk niet de enige die moeite heeft met de beschouwingen van Ankersmit. Ik citeer hieronder uit een recensie van zijn boek De Sublieme Historische Ervaring. De recensie is van de hand van Hans Dedeurwaerder.

Een overbodige e  Frank Ankersmit – De sublieme historische ervaring

 ………….Ook inhoudelijk echter is De sublieme historische ervaring een grote ontgoocheling. Geen enkele oorspronkelijke gedachte is te bespeuren, want als Ankersmit niet citeert, dan heeft hij het uitgebreid over zijn held Huizinga of over filosoof Richard Rorty, die blijkbaar een ganse tijd de ‘ervaringsgeschiedenis’ verdedigde, om dan radicaal terug te kiezen voor het taal-transcendentalisme (d.i. taal als overkoepelend en objectief orgaan). Zo krijgen we te lezen wat deze heren dachten en schreven, maar waar blijft de inbreng van Ankersmit zelf? Waar wil hij heen? Akkoord, hij wil naar een geschiedenis van ervaringen, geschiedenis die niet bang is subjectief te zijn, maar nergens somt hij argumenten op die ons in zijn kamp moeten trekken. Hij beperkt zich tot de mening van een voorstander, van een tegenstander, om er dan kort zijn visie op te geven. Maar een theoretisch model geven of zijn stelling te bewijzen in zijn eigenste taalgebruik, dat laat hij na. Waardoor het boek – en dit is hard om te zeggen, omdat er duidelijk veel research en moeite in gestoken is – een ontstellend overbodige indruk geeft. Het brengt niets bij. Lezers die niet thuis zijn in de materie zullen misschien iets opsteken over kentheorie of empirisme, maar dat zijn lezers die een academisch werk in de eerste plaats niet ter hand zullen nemen. Dit is tenslotte geen inleiding. Wie het best wil aanvoelen waar Ankersmit  heen wil, moet eigenlijk gewoon Herfsttij der middeleeuwen zelf lezen. Het bespaart dik 400 pagina’s handleiding.

Voor iemand die intellectuele en theoretische geschiedenis tot leeropdracht heeft niet direct een aangename recensie, lijkt me en misschien ook wel iets harder dan nodig is, maar Ankersmit maakt het er aan de andere kant ook wel naar..

 

 

 

 

[1] Ankersmit is (was) hoogleraar intellectuele  en theoretische geschiedenis aan de RUG.

 

22:56 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

02 februari

Sine ira et studio.

 

In de loop van zijn werk laat een historische  onderzoeker een grote hoeveelheid materiaal de revue passeren en een deel daarvan zal hij negeren als niet relevant of niet in overeenstemming met de feiten. Het grote gevaar daarbij is dat hij in zijn oordeel een dubbele standaard hanteert Eén voor materiaal dat zijn opvattingen,  zijn loyaliteiten en zijn vooroordelen ondersteunt en een ander voor materiaal dat dit niet doet. De wetenschappelijke historicus hoort, voor zover hij dat kan, zijn materiaal uit te zoeken, het aan een waardeoordeel te onderwerpen en  te interpreteren volgens objectieve en vaste criteria; niet al naargelang de resultaten die hij hoopt te bereiken. Een historicus is geen advocaat, maar een rechter.

Niemand kan zich helemaal losmaken van de opvattingen zoals die gelden in zijn tijd en niemand zal ooit voldoende geïnteresseerd raken in een onderwerp om er over te schrijven zonder er meningen over en gevoelens bij te hebben. Een wetenschapper moet daarbij geen vrij baan geven aan zijn vooroordelen. Hij hoort ze te onderkennen, er rekening mee te houden, ze in bedwang te houden en door een vorm van intellectuele zelfbeheersing hun uitwerking tot een minimum te beperken[1]. Vooral de ingesleten vijandschappen die men deelt met zijn omgeving zijn vaak moeilijk los te laten bij het beoordelen van het verleden. Ook de historicus is een sociaal wezen en zal zichzelf met diverse groepen vereenzelvigen al naargelang de omstandigheden.. Een maroniet in de Libanon zal zich met een gelijke mate van oprechtheid vereenzelvigen met de Arabieren tegen het Westen, met de Levant tegen Egypte, met Libanon tegen Syrië, met de Christenen tegen de Muzelmannen, met de Maronieten tegen de andere Christenen en met zijn clan tegen de rest van de Maronieten. Het oude Arabische spreekwoord over de relativiteit van vijandschap[2] zouden wij misschien niet bedacht hebben maar die relativiteit van loyaliteiten speelt overal.

 

[1] Groot voorbeeld was deze vorm van zelfdiscipline was Thucidides, maar een voorbeeld van iemand die zich door zijn vooroordelen leiden liet was Tacitus. Hij was de bedenker van de uitdrukking  sine ira et studio zodat het waarschijnlijk is dat hij zich van die tekortkoming wel bewust was.

[2] Mijn stam tegen de wereld, mijn clan tegen de stam, mijn familie tegen de clan, mijn broers tegen de familie en ik tegen mijn broers

14:17 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

Nationale Nederlanden.

 

De geschiedenis is het verhaal van een land en haar volk. Wie teruggaat in onze eigen  geschiedenis vindt op een gegeven moment maar weinig meer dat met het tegenwoordige Nederland te maken heeft. In de tijd van Karel de Grote bijvoorbeeld was er nog maar één structuur die iets van doen heeft met het Nederland van nu. Het bisdom Utrecht bestond, maar dat was toen nog niet veel meer dan een missiepost, gericht op de woeste landen van Friezen en Saksen en het was  een randverschijnsel van een rijk dat zijn centrum elders had. De bisschop van Utrecht had naast zijn kerkelijke imperium ook een wereldlijk gebied, het Sticht. Oorspronkelijk omvatte dat heel Noord Nederland boven de rivieren en een stuk van Duitsland. Later werden van dat gebied links en rechts stukken weggekaapt, hier vooral door de graven van Holland en Gelre. De latere Noordelijke provincies, Friesland en Groningen/Drente hoorden wel tot het bisdom, maar zijn als bestuurlijke eenheden daarin altijd min of meer zelfstandig gebleven.

Zoals Johan Huizinga het zegt in zijn essay over de wording van onze nationaliteit[1], kwam er pas in de dertiende eeuw zoiets als een “Dietse taalgemeenschap” die Vlaanderen met Brabant, Holland, Zeeland en de provincie Utrecht verbond. Van die gemeenschap maakten de vier Gelderse kwartieren, Limburg, Overijssel en de drie Noordelijke provincies Groningen, Friesland, Drente nog geen deel uit. Er kwam vanaf die dertiende eeuw een proces van differentiëring op gang ten opzichte van het Duitse Rijk en een proces van integratie tussen de provincies onderling. De Frans/Vlaamse invloed was daarbij aanvankelijk dominant, zoals ondermeer uit de diverse publicaties van Frits van Oostrom over die periode blijkt. De Fransen noemden ons toen Thiois, te onderscheiden van de Allemands, de echte Duitsers. Dat dit uiteindelijk zou leiden tot een afscheiding van Nederland uit het Duitse rijksverband lag nog allesbehalve voor de hand. Die  afscheiding begon pas met het Verdrag van Augsburg (1548) waarin de Habsburgse Nederlanden verenigd werden in de zogenaamde Bourgondische Kreits en  zij werd een eeuw later bevestigd bij de Vrede van Munster.

Het is de Bourgondisch/Habsburgse centralistische politiek en met name de regeringsperiode van Philips de Goede (1433 –1467) geweest die de vereniging van de zeventien Nederlandse gewesten tot stand heeft gebracht. De taalkundige, culturele en politieke factoren die deze eenheid hebben voorbereid waren ieder voor zich en gezamenlijk onvoldoende om haar tot stand te brengen. Nederland is het voorbeeld bij uitstek van het possibilisme van Geijl: het had allemaal ook anders kunnen lopen en dan was Nederland er nooit geweest. Dat lag heel anders in Frankrijk dat als land al een culturele eenheid vormde in de Romeinse tijd en die dat bleef ten tijde van Karel de Grote en zijn opvolgers.

Het ontstaan van Nederland maar ook de latere grens tussen een Noordelijk en een Zuidelijk deel is een gevolg van toeval. Waar de troepen van Alexander Farnese lagen toen hij door Philips II werd weggeroepen voor de voorbereiding van een invasie van Engeland, daar loopt nu de grens tussen België en Nederland. Zonder het bestaan van het koninkrijk Pruisen, dat eveneens min of meer bij toeval is ontstaan, was waarschijnlijk de oostgrens van Nederland ergens in Duitsland terechtgekomen, bij het hertogdom Berg waarschijnlijk. Taalkundig en cultureel waren daar goede redenen voor geweest[2].

Dan de geboorte en de groei van de Republiek van de Zeven Provinciën. Een aaneenschakeling van politieke mislukkingen en militaire nederlagen. De val van Antwerpen, het mislukte bewind van de Engelse Earl of Leicester en van de Franse hertog van Anjou, de moord op de Prins van Oranje,het leek allemaal uit te draaien op een nederlaag van de opstand maar het eindigde in de bloei van de Gouden Eeuw. De Unie van Utrecht(1579) was bedoeld als een militair bondgenootschap tegen Spanje, maar werd uiteindelijk de grondwet van de Republiek.

Vanaf dat moment kwam er lijn en voorspelbaarheid in het bestaan van ons land. Tot die tijd was alles voorspel. Het eigenlijke verhaal van Nederland begint met Maurits en Van Oldenbarnevelt, aan het eind van de zestiende eeuw.

 

[1]Nederland’s geesteskenmerk. Gedenkboek van de maatschappij tot nut van het algemeen, ter gelegenheid van haar honderd vijftigjarig bestaan (1784-1934).Sijthoff Leiden 1935

[2] zie kaart bij http://www.meteo-simpelveld.nl/Simpelveld/Maas.htm

3:31 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

31 januari

Beschavingsgeschiedenis.

 

The Decline and Fall of the Roman Empire van Gibbon beslaat duizend jaar geschiedenis van het Romeins imperium. In deze periode treft de schrijver tachtig gelukkige jaren aan.

 

De periode in de moderne geschiedenis waarin wij leven, die in Amerika aanvangt met de onafhankelijkheid en in Europa met de Franse revolutie, kan ondanks de wereldoorlogen en de Holocaust en ondanks communisme, nationaal socialisme en het kolonialisme toch  gelden als gelukkiger dan het Rome van de Adoptiefkeizers. Gelukkiger trouwens dan bijna alle perioden in de wereldgeschiedenis. Geluk dan gedefinieerd langs de lijnen van de Verlichting als welbehagen voor een zo groot mogelijk aantal mensen.

Voor degenen die geleden hebben in een van de wereldoorlogen of andere rampen kan het anders lijken, maar sub specie aeternitatis lijkt het een juiste en in elk geval een verdedigbare stelling.

 

Onze tijd werd tot nog toe gekenmerkt door een afname van armoede en gebrek en door een toename van vrijheid, gelijkheid en broederschap in een beter geordende samenleving. Door een toename van welvaart en democratie dus en door een versterking van de rechtstaat.

Er leven in het Westen en in grote delen van de rest van de wereld meer mensen in vrede en veiligheid dan ooit eerder het geval is geweest en hoewel er ook hier nog steeds veel mensen op of onder het bestaansminimum leven is het percentage daarvan toch lager dan het,  voor zover wij weten, ooit in het verleden is geweest.

 

Sinds 1800 is hele wereldbevolking spectaculair gaan groeien. Al sinds prehistorische tijden schommelde die rond de paar honderd miljoen en intussen zitten we op zes en een half  miljard. De voorspellingen, voor wat die waard zijn, stellen het eindpunt van de groei op ongeveer 15 miljard ergens in de loop van deze eeuw.  Voor het beantwoorden van de vraag, die zich opdringt, of de democratische beginselen, die geformuleerd werden in de tijd van de Verlichting, daar  iets mee te maken hebben is een terugblik op het verleden nodig.

 

De beginselen van de Verlichting waren gericht op het vergroten van het geluk van een zo groot mogelijk aantal mensen. Het werd mogelijk geacht dit te bereiken door een vorm van regeren waarin de meerderheid het voor het zeggen had en een samenleving waarin alle mensen gelijk zouden zijn voor de wet, elkaar zouden respecteren en als vrienden met elkaar om zouden kunnen gaan. Dit was kort samengevat in de leus van de Franse revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap.

Voor zover men ooit kan zeggen dat een politiek programma is verwezenlijkt, is het dit programma van de Founding Fathers in de Verenigde Staten en van de Encyclopédisten in Europa geweest. Voor alle praktische doeleinden kan het als verwezenlijkt worden beschouwd. De mensen, die leven in de Westerse wereldsamenleving zijn gelukkiger, of in elk geval welvarender dan in eerdere perioden van de geschiedenis en er zijn overal in de wereld erg veel meer mensen dan er vroeger waren.

 

Het is waar dat de bijdrage van industrialisatie en van een efficiënte economische organisatie van de samenleving belangrijk is geweest voor de stijging van de welvaart, maar voor de verdeling daarvan hebben de humanitaire beginselen van de Verlichting een belangrijke rol gespeeld. Democratie en mensenrechten vormen de kern van een maatschappelijke ethiek die ergens tussen 1700 en nu haar ontstaan heeft gevonden en die tezamen met de revolutie in wetenschap en techniek aan de basis staat van de moderne of Westerse beschaving. De moderne beschaving heeft in West Europa de Christelijke vervangen en haar invloed heeft zich intussen over de hele wereld uitgebreid.

 

Om de beschaving, die in de Middeleeuwen in het Westen van Europa was gesitueerd, de Christelijke te noemen is overigens om een aantal redenen wat onnauwkeurig. Het Westerse Christendom was maar een deel van de Christelijke wereld en in het begin van de Middeleeuwen niet eens het belangrijkste deel. Een groot deel van de Middeleeuwen was Byzantium veel beschaafder en besloeg het Byzantijnse rijk ook een groter gebied. Behalve de Grieks orthodoxe kerk in Byzantium bleven ook de Russisch orthodoxe kerk en de oude afgescheiden kerken uit Azië en  Afrika buiten het Westerse Christendom. Moslims en Byzantijnen noemden het Latijnse Christendom Frankisch en Westerse Christenen Franken, ongeacht waar ze in West Europa vandaan kwamen. Omdat de Islam in de Middeleeuwen de dominante beschaving was is Frankistan[1]misschien een betere naam voor het West Europa van die tijd.

Verder was het Westen in het begin van de Middeleeuwen nog overwegend heidens van cultuur. De eerste vijf honderd jaar van de Middeleeuwen  kunnen heel goed beschreven worden als een voortdurend streven van de Kerk van Rome, om de volkeren uit het Noordwesten van Europa te kerstenen. Dat gebeurde door middel van het door Karel de Grote heropgerichte Romeinse Rijk en door het stichten van kloosters en nieuwe bisdommen. De Kerk had zoveel aandacht voor dat heidense Noordwesten vanwege de noodzaak om met hulp van de daar wonende volkeren de Mohammedaanse vijand buiten de deur te houden.

Hoe dan ook, pas aan het einde van de Middeleeuwen was West Europa werkelijk in zijn geheel christelijk en op een eigen manier. Toen ook begon het verzet tegen de macht van Rome belangrijke vormen aan te nemen.

 

Dit verzet was aanvankelijk religieus van aard en gericht tegen het wereldlijk karakter van de Kerk van Rome. In Engeland was het Wycliff, in Bohemen Huss en in de Lage Landen  waren het Geert Grote en Thomas a Kempis, die een terugkeer naar een vromer soort Christendom voorstonden. Zij waren tegenstanders van de wereldlijke macht en de pracht en praal van de theocratie in Rome. Italië zelf had in de personen van Franciscus van Assisi en later van Savonarola van Ferrara hervormers gekend, maar die hadden maar een beperkt succes gehad.

 

In Italië kreeg het verzet per saldo niet het karakter van een terugkeer naar een eenvoudiger Christendom maar eerder de vorm van een terugkeer naar de waarden van de antieke Grieks-Romeinse cultuur. Venetië en Genua waren al een groot deel van de Middeleeuwen belangrijke centra voor zeevaart en handel geweest. Zij en de andere onafhankelijke Noord Italiaanse steden  hadden een natuurlijke ontvankelijkheid voor de stadstaatcultuur van het oude Griekenland. In steden als Milaan, Bologna en vooral in Florence bloeiden  nieuwe centra van beschaving op, die naast hun Christelijke basiscultuur ook veel elementen van de antieke beschaving bevatten. Op de universiteiten die in de veertiende eeuw ontstonden en waar onder meer Romeins recht werd gedoceerd, werd het oude curriculum uit de klassieke tijd in ere hersteld. Naast de Christelijke waarden werden de antieke humaniora in hun oudef vorm onderwezen. Een grote impuls werd gegeven door de stroom van boeken en geleerden die richting Italië kwam toen in 1453 Byzantium eindelijk viel voor de Turken.

 

De renaissance diende als een breekijzer in het hechte bouwwerk van het uniforme Westerse Christendom. Al snel werden de pre-christelijke waarden ook in het Noorden onderwezen, waar op het vaste land vooral de universiteiten van Parijs, Leuven en Praag als voortrekkers optraden. In Engeland waren dat Oxford en Cambridge. Van de antieke waarden was het vrijheidsbegrip dat aan invloed won en dat in de Romeinse republiek en in het Griekenland van vóór Alexander de Grote een belangrijke rol gespeeld had. In de Lage Landen was Desiderius Erasmus, in Engeland Thomas More de voortrekker van de culturele vernieuwing. Die vond hier aansluiting bij de eerdere godsdienstige vernieuwingen en versterkte het anti-Rome gevoel.

 

In het heilige Roomse rijk der Duitse natie, het Duitse Keizerrijk, waar in de vijftiende eeuw de Boheemse godsdiensthervormer Huss al een gewelddadige opstand had ontketend, ontstond in de zestiende eeuw een vernieuwing van het Christelijk geloof, die aan de eenheid van het Westerse Christendom voorgoed een einde maakte en die een breuk veroorzaakte in de Europese cultuur, die pas in onze dagen is hersteld. Maarten Luther was een mysticus, een tot Paulus bekeerde Saulus, maar van huis uit was hij geen scheurmaker. Dat werd hij pas toen in Rome en bij de rijksoverheid zijn vernieuwingsdenken op grote weerstand bleek te stuiten en excommunicatie en de rijksban daar het gevolg van waren. Renaissance figuren als Erasmus deden erg hun best om te bemiddelen tussen Rome en de vernieuwers  om een scheuring in het Christendom te voorkomen.  Hun pogingen om Luther en zijn medestanders tegen vervolging te beschermen en hen binnen de kerk te houden waren tevergeefs.

 

Luther, die waarschijnlijk als eerste inzag waar het humanisme toe ging leiden, ging niet in op de compromisformules van Erasmus en weigerde om zijn waarachtig Christelijke principes prijs te geven. De tweespalt tussen de aanhangers van Luther en de kerk van Rome leidde enerzijds tot het Concilie van Trente en een moreel herstel van de kerk van Rome maar ook tot de godsdienstoorlogen, die met grote bloedigheid werden uitgevochten en die tot halverwege de zeventiende eeuw duurden. Deze oorlogen hadden uiteindelijk tot gevolg dat er een groep landen rond de Noordzee ontstond die overwegend protestants waren en een gebied rond de Middellandse Zee en in continentaal Europa dat katholiek gebleven is.

 

De protestante landen namen vanaf de zeventiende eeuw het voortouw bij de kolonisatie en bij de handel op de overzeese gebieden in Azië en Amerika. Die brachten in heel West Europa een enorme welvaartstoename teweeg. In haar kielzog kwam de explosieve ontwikkeling van wetenschap en techniek, die een van de kenmerken zou gaan vormen van de moderne beschaving.

Die ontwikkeling werd mogelijk gemaakt doordat het Christendom  haar monopolie op onderwijs en haar macht tot handhaving van de rechte leer kwijt raakte. Afstand van het oude Middeleeuwse geloof betekende ook afstand van de Middeleeuwse vormen waarin het geloof werd onderwezen en met name van de hiërarchische structuur waarin dat onderwijs plaats vond. Mensen begonnen voor zich zelf te denken en namen niet meer klakkeloos over wat hun werd geleerd.

Nu de waarheden van het geloof opnieuw overdacht konden worden, voelden de natuurfilosofen zich vrij los te komen van Thomas van Aquino en Aristoteles, om op ander dan godsdienstig terrein op eigen houtje de natuur te gaan bestuderen. Ontwikkeling van wat later  wetenschap werd genoemd, de nieuwe manier van kijken naar de wereld, maar ook de mogelijkheid van opstandige geesten om naar de overzeese gebiedsdelen te verhuizen in plaats van het gevang in te gaan, de vrijheid om daar in de Nieuwe Wereld een nieuw leven op te bouwen, de welvaart die dit allemaal mogelijk maakte, tezamen zorgde dit voor een verandering in de samenleving, die aan het einde van de achttiende eeuw zou leiden tot een revolutie, een omslag in de cultuur en tot het ontstaan van een geheel nieuw wereldbeeld.

 

Het protestantisme was nog een variant geweest op het oude Christelijke thema. De verlichting brak met het oude geloof en zette er iets anders voor in de plaats.

In Nederland werd dat nieuwe wereldbeeld door Groen van Prinsterer de humaniteitskerk genoemd. Daarmee bedoelde hij niet de quasi godsdienst die de fanaten van de Franse revolutie hadden bedacht maar die nooit door iemand serieus is genomen, zomin als het “Germanentum” in de Nazitijd of soortgelijke rituelen in communistisch Rusland. Het ging om iets veel fundamentelers.

Groen en na hem Kuyper zagen in dat de beginselen van de Verlichting niet met de Christelijke leer in overeenstemming te brengen waren en dat zij in Nederland een ernstig gevaar vormden voor het bestaande Christelijke karakter van de natie. Wat hij daarmee bedoelde is voor de huidige generatie misschien niet meer meteen duidelijk We zijn intussen als samenleving zover afgedreven van het Christelijke en helemaal van het  Middeleeuwse wereldbeeld, dat het waarschijnlijk zin heeft daarvan een korte beschrijving te geven.

 

De wereld gezien door de ogen van een Middeleeuwer was geen prettige of inspirerende plek. Door de zondeval van onze stamvader Adam aan het begin van de geschiedenis was de wereld een vijandige plaats geworden. Men werd er bij voortduring bedreigd door de duivel en zijn trawanten en slechtheid had overal de overhand. Die wereld was weliswaar gered door de komst van de Christus, maar de verwezenlijking van het  heil moest wachten tot diens wederkomst. Je moest er maar het beste van maken, in de hoop dat dan met de Genade Gods in het werkelijke leven na de dood hiervan de vruchten zouden kunnen worden geplukt. In het wereldbeeld van de middeleeuwse christen was er voor het dagelijkse leven slechts beperkte aandacht. Een kerk waar eeuwen aan gebouwd werd door anonieme bouwmeesters en beeldhouwers ter meerdere ere en glorie van God, dat had aandacht en daar werden fortuinen aan gespendeerd. Kloosters werden door vorsten en andere  grootgrondbezitters begiftigd met landerijen  waarmee de gevers zich zeker stelden van een gelukkig leven in het hiernamaals. Mensen waren jaren van huis om als pelgrims zonden uit te boeten en een marteldood werd verwelkomd om de zegen die het bracht in het hiernamaals. Mensen werden niet oud en ook de rijken leefden tamelijk beroerd; het comfort was gering, de hygiëne was slecht. Steden konden in de Middeleeuwen hun eigen bevolking niet op peil houden en waren om in stand te blijven afhankelijk van een voortdurende immigratie.

Wat betreft het leven hier op aarde waren de Middeleeuwen geen beste tijd al had het natuurlijk ook zijn goede kanten. Zo waren er veel meer vakantiedagen dan tegenwoordig. Niet dat mensen op vakantie gingen, dat bestond nog niet, maar op belangrijke heiligendagen werd er niet gewerkt en werd er feest gevierd. Aan de middeleeuwse kunst te oordelen was het leven niet somber of doods maar levendig en kleurrijk en menselijke emoties lagen dichter aan de oppervlakte.

Van de vroege Christenheid tot het jaar duizend werd eigenlijk steeds de terugkomst van Christus op aarde verwacht. Dat heette de Parousia of Laatste Oordeel en vormde de spil van het Christelijke geloofsleven. Dan zouden de doden uit hun graven verrijzen en zou Christus iedereen, de levenden en de doden beoordelen op hun aardse gedrag.

Er zou dan een nieuwe, herstelde aarde komen, ongeveer zoals die geweest was vóór het wangedrag van Adam. Op deze nieuwe aarde zou het eeuwigdurend Rijk van Christus worden gesticht. Wie per saldo een goed leven had geleid zou een plaats krijgen in  Christus’ Rijk en worden beloond met een eeuwigdurend gelukkig leven. Wie per saldo tekort was geschoten zou uit dit Rijk worden verbannen en met Satan voor eeuwig een miserabel leven leiden in een plaats waar straf en lijden heersten, het door Dante beschreven inferno, gelijkend op de Griekse onderwereld.

 

Het ligt voor de hand dat in de vroege Middeleeuwen, toen men in het Christendom nog algemeen geloofde dat het leven hier op aarde voor iedereen nog maar van korte duur zou zijn, aan dat leven weinig waarde werd gehecht althans geen waarde omwille van dat leven zelf. Toen na het jaar duizend ook de meest fervente Christenen niet meer in een nabije terugkomst van de Heer geloofden, kreeg het leven op aarde zin op basis van zijn eigen merites, niet meer uitsluitend als middel om creditpunten te verzamelen voor het leven in het komende Rijk van de Heer. Het hiernamaals werd abstracter van aard en in plaats van een nieuw koninkrijk op aarde, kwam het vooruitzicht op de hemel, een plaats boven de wolken, in de nabijheid van God. Bovendien kreeg de tussenfase een nieuwe actualiteit, die ooit was ingevoerd in de tijd van de heilige Augustinus voor de doden die op het laatste oordeel moesten wachten voordat definitief over hun lot kon worden beslist. Deze tussenfase, vagevuur geheten, was niet helemaal zo erg als de hel, de plaats van de Satan, maar prettig was het er niet. De wachttijd in het vagevuur kon worden gebruikt om uit te boeten wat in de proeftijd hier op aarde verkeerd was gegaan. De boetetijd kon verkort worden door het verzamelen van aflaten tijdens het leven hier op aarde. Aflaten waren positieve punten waartegen een negatief saldo van zonden  in het vagevuur kon worden weggestreept.

 

Dat punten verzamelen was een van de belangrijke bezwaren die Luther tegen het heersende regime in de Kerk aanvoerde. Aflaten werden allengs niet alleen meer verkregen door bidden, vasten en goede werken, maar ze konden tegen vaste tarieven worden gekocht en vormden een belangrijke bron van inkomsten voor de clerus in Rome en elders in de Kerk.

Luther wilde daar van af en leerde dat het uitboeten van hetgeen in het leven hier verkeerd was gegaan alleen mogelijk was door de welwillendheid van de Heer, die zijn eigen verdiensten kon aanwenden voor vermindering van de schuld van Christenmensen. Uit eigen kracht was niemand ertoe in staat om het Rijk van Christus te bereiken[2].

 

Dit christelijk wereldbeeld bestaat niet meer als een vormende kracht in de samenleving. Ook wie wel nog naar de kerk gaat ziet het leven door humanistische ogen. Humanistische waarden prevaleren boven Christelijke. Er is niemand meer in onze samenleving die een mensenleven zou opofferen om de betrokkene daarmee de zekerheid van een plaats in de hemel te bezorgen. De gedachte dat mensen beter arm kunnen blijven, omdat ze dan niet door het oog van de naald hoeven kruipen, is er een die tegenwoordig weinig aanhang meer zal vinden. De missie en zending als middel om bekeerlingen te maken en zielen te winnen is vooral de laatste decennia, toen het heel hard gegaan is met de ontkerkelijking, verleden tijd geworden. Wat de NOVIB, Oxfam en andere zendingsorganisaties doen is nu ontwikkelingshulp geworden en die is gericht op het leven op deze aarde.

 

Het wereldbeeld is niet alleen veranderd omdat er nu andere ethische normen en waarden gelden. De wereld wordt niet meer vanuit de Bijbelse openbaring beschouwd, maar wij doen dat in het spoor van onze elite vanuit een onderzoekend kritische houding, welke houding ten grondslag ligt aan het wetenschappelijk wereldbeeld. De wetenschappelijke methode en de daarmee samenhangende technische vooruitgang hebben een ongekende welvaart geproduceerd. Deze heeft een vergroting van de wereldbevolking mogelijk gemaakt met een factor twintig of dertig.

 

Toch lijkt het zeer de vraag of die enorme toename ook tot stand zou zijn gekomen als niet het mensenleven als de belangrijkste ethische waarde in het humanisme zou gelden. Overal waar het menselijk leven of de kwaliteit daarvan wordt bedreigd kan een beroep worden gedaan op hulp van het Westen en zelden gebeurt dat tevergeefs.

Het is geen toeval dat de laatste mondiale poging om aandacht te vragen voor de problemen van de overbevolking al weer 50 jaar  geleden is. De Club van Rome mag dan in details er wel naast gezeten hebben, in de grote lijn had hij zeker gelijk. De toename van de wereldbevolking heeft inderdaad de door hen beschreven suïcidale kanten.

Alleen al de bespreking van de bevolkingsproblematiek raakt  echter zo aan de taboes van een verlichte wereld, dat wij er de voorkeur aan geven het te negeren.

 

De categorie problemen die we aanduiden met de naam milieuproblematiek zijn zo duidelijk en zo direct verbonden aan het probleem van de overbevolking dat het bijna komisch is om te zien hoe volledig dit aspect ervan  in de discussies wordt genegeerd.

Het is evident dat de huidige wereldbevolking niet in leven kan worden gehouden zonder de huidige goederen- en energieproductie, of althans zonder een productie die in de huidige orde van grootte ligt. Productie veroorzaakt milieuverontreiniging. Menselijk afval veroorzaakt milieuverontreiniging, hoe meer mensen hoe meer verontreiniging.

De vraag of de toename van de wereldbevolking van de laatste twee eeuwen verband houdt met het zegevieren van de beginselen van de Verlichting kan positief beantwoord worden. De vraag die zich thans opdringt, of de wereld zich deze beginselen nog lang zal kunnen blijven permitteren is veel lastiger te beantwoorden, met name omdat een onderzoekende en kritische houding en de ethische regels van het humanisme bij dit probleem met elkaar in strijd komen.

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] Zie de Jami al-Tawarikh van Rashid al-Din Tabib

 

[2]  Aan niet-christenen was leven in het toekomstige Rijk van Christus niet toegestaan. Onder niet-christenen zijn alle niet gedoopten te verstaan, ook kinderen die stierven voor ze gedoopt konden worden. Van hen werd aangenomen dat ze al wel een ziel hadden en dus voor het oordeel van de Heer in aanmerking kwamen maar niet naar de hemel konden. Dit was een groot probleem voor de ouders en verklaarde ook veel van de afkeer tegen de wederdopers, die tegen de kinderdoop waren.

 

5:00 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

29 januari

Geleerdheid en eruditie in de Islam.

Rashid al-Din Tabib was een functionaris aan het hof van de Il-khans in Iran aan het begin van de veertiende eeuw. De Il-Khans vormden een van de Mongoolse opvolgingsstaten die in Azië ontstonden na de veroveringen van Djengis Khan in de dertiende eeuw. Zij bekeerden zich tot de Islam en hebben de Perzische cultuur geadopteerd. Zij zijn vooral bekend gebleven als bevorderaars van de bouwkunst. Het centrum van hun rijk lag in Tabriz.

Tabib was, als veel Moslimgeleerden, van Joodse komaf. Hij bekeerde zich als volwassene tot het Mohammedaanse geloof. Omdat hij een eeuw na zijn dood op een Joods kerkhof is herbegraven is aannemelijk dat hij in het geheim Joods gebleven is, zoals dat in de Middeleeuwen zowel in Christelijke als Islamitische landen wel meer voorkwam.Hij schreef een uitvoerige wereldgeschiedenis, genaamd de Jami al-Tawarikh, De Kroniekenverzameling. Dat was in opzet een geschiedenis van de Mongolen, maar hij breidde het al schrijvende uit tot een wereldgeschiedenis van Adam tot het jaar 1300. De Jami bevatte een uitgebreid hoofdstuk over de Latijnse Christenheid (Frankistan). Het werk schijnt ongeveer in 1315 voltooid te zijn, tijdens de regering van Mohammed Chodabandeh (Oljeitu). Een aantal delen van het werk zijn nooit teruggevonden, maar de delen II en III bevatten veel informatie over het Mongolenrijk dat elders niet is te vinden. Deel II gaat over Djengis Khan en III over de lotgevallen van de Il-Khans in Iran. Veel van de door hem gebruikte bronnen, uit Mongolië en elders in het Verre Oosten, zijn niet bewaard gebleven. Daartoe behoorde onder meer het beroemde Gouden Boek. Veel van wat hij over Oost Azië vermeldt kon gecheckt worden met Chinese bronnen en blijkt heel aardig te kloppen. Wat hij schrijft over de Il-Khans zelf is nogal gekleurd, wat voor een hoffunctionaris niet onbegrijpelijk is.

Een van de bronnen van de Jami al-Tawarikh is de kroniek van Martin von Troppau, een monnik uit de dertiende eeuw. Diens Chronicon pontificum et imperatorum ( kroniek van pausen en keizers) was voor het onderwijs bedoeld, maar was ook daarbuiten van grote invloed en werd in een reeks van talen vertaald.. Het bevat weinig originele informatie, maar wel een goed systematisch overzicht van de staatkundige geschiedenis van Europa, bezien vanuit de dubbelhiërarchie paus/keizer. Een detail was overigens wel origineel, en wellicht pas na de dood van de schrijver toegevoegd: het verhaal van de Johanna, de vrouwelijke paus.

 

 

3:44 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

28 januari

De Imitatione Christi en de opstand van de Nederlanden.

 

‘Over de Navolging van Christus’ was in de eerste honderd jaar na de uitvinding van de boekdrukkunst (na de bijbel) het meeste gedrukte boek in Europa. Van alle boeken die in Nederland geschreven zijn is het nog steeds het meest herdrukt. De schrijver Thomas a Kempis of misschien Geert Grote is in het buitenland een van de meest genoemde en geciteerde Nederlanders. Toch zullen niet veel mensen uit onze tijd  van het boek gehoord hebben of de naam van de schrijver  kennen.

De Moderne Devotie, de geestelijke stroming waar het boek uit voort kwam, was een voorloper van het protestantisme, maar zoals Franciscus van Assisi en anders dan Luther  bleven Geert Grote en zijn volgelingen binnen de Kerk. De Broeders van het gemene Leven, de lekenorde die de Moderne Devotie uitdroeg, hebben een grote invloed gehad op het geestelijk klimaat in het Noorden van Europa in de tijd van Erasmus, het begin van de zestiende eeuw. Erasmus zelf heeft in Deventer in het klooster van Geert Grote op school gezeten. Hij was priester en de zoon van een priester, al heeft hij zich nooit effectief met de zielzorg bezig gehouden.

Wie mij volgt zal niet in duisternis verkeren. Deze woorden van Johannes 8-12 vormen het begin van De Navolging van Christus en daar slaat ook de titel op. Het is een oproep om de theologie en de kerk te laten voor wat die is en het leven van Jezus van Nazareth zoals dat bekend is uit het Nieuwe Testament tot leidraad te nemen voor het eigen leven. Dat is wat Spinoza twee eeuwen later zei: kijk niet naar de tijd en plaatsgebonden aankleding, vergeet de kerkelijke ballast en concentreer je op de ethische kern. Dat was in de tweede helft van de zestiende eeuw de inhoud van het geloof van veel gewone Nederlanders, in de periode dat niemand nog de scherpe scheiding tussen protestanten en katholieken maakte die er later  is gekomen. Een hekel aan de roomse uitvreters had eigenlijk iedereen, maar nogal wat bleven er katholiek omdat ze aan de liturgie en de katholieke leefgewoonten gehecht waren

Om die reden was de verwarring in het begin van de tachtig jarige oorlog hier groot. Iedereen was tegen Alva en zijn Spanjaarden. De genocidale verwoesting van Naarden en Zutphen was de belangrijkste oorzaak van de volkswoede. De opstandelingen in Zeeland en op de Zuid-Hollandse eilanden en ook in de kop van Noord Holland waren in  grote meerderheid gewoon gelovige mensen net als hun ouders. Van de Calvinisten, grotendeels zuiderlingen trouwens, moest die meerderheid evenmin iets hebben als van de Spanjaarden. De Geuzen waren een tijdlang gewoon het mindere kwaad.

 

10:29 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

Drie varianten van socialisme.

 

Het is tegenwoordig gebruikelijk om communisme en nationaal socialisme min of meer over een kam te scheren. Met name wanneer men daarbij naar het regime van Stalin in de Sovjet Unie kijkt of naar de Culturele Revolutie en de Grote Sprong Voorwaarts in China, dan zien mensen daar geen wezenlijke verschillen meer met Hitler Duitsland. De in 2008 overleden J.A.A. van Doorn beschouwde Hitler als een linkse politicus en vanuit zijn definitie van links en rechts is daar veel voor te zeggen. Communisten zowel als nationaal socialisten zijn utopisten. Maar dat betekent niet dat de samenleving die Hitler voor ogen stond veel gelijkenis vertoonde met het toekomstbeeld van Stalin. De gelijkenis zit meer in het feit dat geen van beide dictatoren erg kieskeurig was in de middelen waarmee hij zijn utopie wilde verwezenlijken.

Als Hitler de oorlog zou hebben gewonnen en tijd van leven had gehad, dan was daar een samenleving uitgekomen die veel verder van ons afgestaan zou hebben dan zelfs de DDR en de Sovjet Unie. Ten dele ook omdat het communisme door zijn economische gebreken van de aanvang af tot mislukken was gedoemd. Het zou hoe dan ook geen lang leven hebben gehad. Maar Hitler’s samenleving had kunnen werken, alleen het zou geen vrolijke samenleving zijn geweest. Niet voor degenen die niet tot zijn uitverkoren volk hadden gehoord en misschien voor veel Duitsers op den duur ook wel niet.

In de Sovjet Unie week de praktijk nogal af van het ideaalbeeld, dat men voor ogen had, maar dat ideaalbeeld stond dicht bij de welvaartstaat die in West Europa verwezenlijkt is en die nu door de globalisering van de economie en door de massale immigratie naar de westerse landen uit de derde wereld weer op de tocht is komen staan. De humanistische uitgangspunten, de mensenrechten, de democratie, maar vooral de hoge waarde die aan het individuele menselijk leven wordt toegekend, die hadden het socialisme in de communistische landen en het Westen gemeen. In theorie in elk geval. Het verschil zat in de ondernemingsgewijze vrije productie aan de westerse kant en de planeconomie aan de communistische en natuurlijk in de methoden die men toelaatbaar achtte ter bescherming van een door buitenlandse krachten bedreigde samenleving. Maar die methoden waren in de Sovjet Unie als tijdelijk bedoeld. De repressie van Stalin is in veel opzichten een systematische uitwerking van het soort maatregelen die men in het Westen genomen heeft sinds 9/11 en die men hier geoorloofd acht ter bestrijding van het terrorisme.

Hitler had anders dan veel communisten niets met het humanisme en met de democratie. Zijn mensbeeld was niet rationeel en humanistisch, maar biologisch. Hij streefde geen wereldsamenleving na, maar een verzameling van elkaar bestrijdende en beconcurrerende culturen. Niet het individu, maar het Duitse Volk was in zijn ogen zowel de hoogste ethische waarde als het voorlopige eindpunt van de evolutie.

Tegenover economische zaken stond hij ongeveer als later De Gaulle en Deng Xiao Ping: niet de kleur is de kwestie bij katten maar de vraag is of ze muizen vangen. Hij gokte op de ondernemingsgewijze productie, die trouwens heel goed in zijn sociaaldarwinistisch wereldbeeld paste. Hij had bovendien een goed economisch inzicht en op dat terrein ook voortreffelijke adviseurs, zoals Hjalmar Schacht en goede uitvoerders zoals Albert Speer. Hij zag heel wel in dat een moderne economie niet van boven af kon worden gedirigeerd en de vorm van samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, die bij ons tegenwoordig het Rijnlandmodel wordt genoemd, staat niet zo ver af van de Duitse economie zoals die onder Hitler in Duitsland functioneerde.

Maar in Hitlers samenleving was geen plaats voor gehandicapten, anders dan voor oorlogsveteranen. De inrichtingen met ongelukkig geboren kinderen werden leeggehaald en de bewoners werden ter dood gebracht lang voor er sprake was van het systematisch vermoorden van Joden. Joden en Zigeuners werden beiden gezien als groeperingen die parasiteerden op een gezonde samenleving en de Joden zag Hitler bovendien als etnische concurrenten en internationale saboteurs van de Duitse belangen. Zij konden naar zijn inzicht om die reden in Duitsland niet worden gehandhaafd. Het lijdt geen twijfel dat eenzelfde lot op den duur de beroepswerklozen zou hebben getroffen, zwervers, junks en anderen asocialen. Iedereen die in de ogen van Hitler niet hielp om de kar te trekken stond op de nominatie om uit de samenleving te worden gebannen, waar nodig met dodelijk geweld.

In Het Bureau van Voskuil komt een Duitse schrijfster voor die pleit voor het uit de gemeenschap stoten van luie mensen, die de voortgang van de samenleving remmen. Voskuil noemt dat in een boekbespreking nationaal socialistisch en hij heeft gelijk. De rücksichtlose voorrang van de belangen van de samenleving boven die van het individu, die was kenmerkend voor de leer van Hitler. Hij eiste van zijn volksgenoten een opofferingsgezindheid en een achterstelling van het eigen belang bij dat van de gemeenschap, waar de meerderheid van de bevolking graag op in ging. Men had genoeg van individualisme en het najagen van eigen belang. Men was gevoelig voor een appel op opofferingsgezindheid. Dat bracht trouwens ook veel socialisten over de streep. De ‘gelijkschakeling’ van vakbonden en socialistische organisaties is zonder veel verzet tot stand gekomen. Nogal wat fanatieke Nazi’s waren voormalige communisten en socialisten. Het erg nationalistische jasje waarin dat appel werd gestoken maakte het Nazidom niet erg geschikt voor export, maar in Duitsland werkte het zeker. Individuen hadden bij hem rechten als Volksgenossen, als leden van de Duitse samenleving. Rechters, artsen en andere sleutelfiguren uit de samenleving liet hij een persoonlijke eed van trouw zweren, waarmee hij in een klap hele systemen uit de samenleving aan zich bond.. Hij eiste onderwerping van alles en iedereen aan de belangen van het Volk, zoals hij die zag. Hij was degene die leiding gaf aan de samenleving omdat het volk dat wilde en wilde men hem weg hebben dan zou hij gaan. Hij had een minachting voor de burgerlijke samenleving die veel verder ging dan die van Stalin. Zijn ethiek, als men zijn opvattingen ethiek kan noemen, week veel fundamenteler af van de humanistische en Christelijk traditie dan die van Stalin. Het is bizar dat paus Pius XII dat niet gezien heeft, omdat Mussolini en zijn omgeving het juist heel goed door hadden. Na de aanvankelijke toenadering van het fascisme tot het nationaal socialisme probeerde men zich in Italiëlater zo goed mogelijk van Hitler te distantiëren. Een film als Cabaret, die overigens een behoorlijke tijd voor de oorlog speelt, geeft het kernverschil tussen Hitler Duitsland en de rest van de westerse samenleving heel goed weer. Het Nationaal Socialisme wekte bij het Duitse publiek groot enthousiasme. Maar de grote aanhang die Hitler tot het einde van de oorlog had bleef beperkt tot degenen die tot het Herrenras behoorden. De Duitsers voelden zich veilig en geïnspireerd in het Nationaal Socialisme tot voor iedereen de nederlaag onvermijdelijk was geworden.

Het grote verschil tussen de maatschappijopvattingen van de nationaal socialisten aan de ene kant en de humanisten aan de andere kant maakt dat na de tweede wereldoorlog een scherpe breuk ontstaat in de Duitse geschiedenis. De meeste boeken van Sebastian Haffner gaan over het thema van de dubbele lijn die door de Duitse geschiedenis loopt. Het nationalisme, dat haar wortels heeft in het negentiende-eeuwse streven naar de ene nationale Duitse staat met Von Savigny, Mommsen en Kaiser Wilhelm II aan de ene kant en het Kantiaanse humanisme met Goethe, Von Jhering en het parlement van Frankfurt aan de andere. Hitler staat volop in de traditie van Von Savigny en Bismarck en na de oorlog is het daarmee afgelopen. Duitsland komt met een ruk weer terecht in het humanisme van de rest van de westerse samenleving en voor veel mensen in Duitsland en het buitenland lijkt het nu alsof het nooit anders is geweest. Maar dat is een vergissing. Hitler had de oorlog ook kunnen winnen en dan hadden we een ander Duitsland en een andere wereld gehad.

 

 

10:21 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

Nilgün Yerli.

 

Ik vind de columniste Nilgün Yerli beeldschoon en daarnaast lijkt het me dat ze een goed verstand heeft. Dat zijn twee redenen waarom ik richting haar bevooroordeeld ben en misschien is het daarom dat ik meestal denk dat er wel wat in zit als zij iets schrijft.

Ooit vergeleek ze het ongemak dat de Moslims in Nederland op dit moment ondergaan, of nog zullen ondergaan in de tijd die komen gaat, met wat de Joden overkwam in de tweede wereldoorlog. Dat is het soort stelling waar ik allergisch voor ben. Mensen die zo’n stelling verkondigen houd ik in de regel voor dom en ongevoelig. Toen moest ik kiezen tussen mijn twee vooroordelen. Wat het eerste vooroordeel betreft hoef ik niet veel uit te leggen: kijk zelf en lees, dat zou voldoende moeten zijn.

Wat het tweede betreft ben ik misschien aan nieuwe Nederlanders wel een uitleg verschuldigd.

Ik ben geboren vlak vóór de oorlog en in die tweede wereldoorlog, die ik mij nog goed herinner ofschoon ik hemalleen als klein kind heb meegemaakt, was mijn vader in het verzet. Hij zorgde onder meer voor transport van onderduikers. Wij woonden in Limburg aan de Oostkant van de Maas en zij moesten de rivier over en dan naar boeren aan de overkant of verder door België en Frankrijk richting veiligheid. De groep waar mijn vader deel van uit maakte hielp daarbij. Dat Joden mensen waren zoals U en ik, die door Slechte Mensen (de Duitsers) achtervolgd werden en gered moesten worden, dat is het idee waar ik mee ben opgevoed.

De gedachtenis aan een vader, die de oorlog niet heeft overleefd is in mijn familie verbonden gebleven aan het helpen van Joden tegen de antisemieten die hen toen vervolgden. De Holocaustslachtoffers zijn in mijn beleving heel iets anders dan de mensen die gewoon in de oorlog zijn omgekomen, zoals bijvoorbeeld de slachtoffers van Dresden of mijn eigen vader. Dat was oorlog en waar gehakt wordt vallen spaanders, hoe treurig dat ook is voor de betrokkenen, maar de Joden, dat was de Holocaust.

De Holocaust was georganiseerde moord op industriële schaal. Aan de hand van een volkomen willekeurig criterium, waar je als slachtoffer niets kon doen werd je uit de rijen van de andere burgers gehaald en weggebracht naar een kamp om daar op een sanitair verantwoorde manier om het leven te worden gebracht. Het is dit karakter van de Holocaust, dat het woord beschaving een tijdlang in diskrediet heeft gebracht. Dat oorlog ellende meebrengt weten we, maar de Holocaust was geen oorlog, het was civiele moord op een beschaafde, want industriële schaal. De gruwel van de Holocaust is om die reden niet gemakkelijk met iets anders te vergelijken. Het is het failliet van de vredesbeschaving zoals die Kant voor ogen stond en mijn generatie ervaart haar nog steeds als een eeuwigdurende schande. Het maakt nog steeds Westerse charitas en vredesmissies op een bepaalde manier ongeloofwaardig. Tot zover mijn tweede vooroordeel. Nu de inhoud van Yerli’s stukje.

Van de andere voorbeelden van genocide die zij noemde, zijn Cambodja en Roewanda in de verte met de holocaust te vergelijken. Ook in Cambodja werden mensen door medeburgers vermoord, systematisch en op grond van een macabere ideologische overtuiging. In Rowanda waren het de etnische tegenstellingen. Dat was genocide, de andere voorbeelden die zij gaf waren massamoord en meer ethnic cleansing dan etnische genocide. Maar Roewanda en Cambodja liggen ver van mijn bed en mijn samenleving was er niet verantwoordelijk voor. Duitsers zijn mijn buren, ik ben bijna zelf een Duitser en dat ligt dus anders.

De Duitsers zijn verwanten, net als de Fransen en de Amerikanen en de Cambodjanen en Roewandezen zijn het niet. Het hemd is mij, met andere woorden, nader dan de rok. Mijn naaste woont naast mij en niet aan de andere kant van de wereld. Als hij aan de andere kant woont, dan is hij ook nog wel mijn naaste misschien als hij woont in een land waar ik familie heb en regelmatig kom. Mijn naaste is dus iemand die ik ken en die ik tegen kan komen en niet een abstract idee.

Wat mij verschillend maakt van mensen die in Turkije wonen of in Cambodja, dat zijn niet hun genen en de mijne. Diegenen zijn praktisch hetzelfde en als iemand uit zo’n ver land in mijn gezin zou zijn opgevoed, was hij mijn broer of mijn zuster geworden. Daar zijn tegenwoordig voorbeelden genoeg van. Het verschil met verre landen zit in de manier van samenleven, in het soort maatschappij waar zij en ik mij thuis voelen.

Die samenleving is in Turkije en Cambodja anders dan hier. Daarom kan ik Turken nooit de dodelijke wintertocht van de Armeniërs op dezelfde manier verwijten als ik de Duitsers de Holocaust kwalijk neem. De Roewandezen en Cambodjanen die verantwoordelijk zijn voor de moord op hun landgenoten moeten maar door de overlevenden worden beoordeeld. Vanuit de westerse samenleving hebben we te weinig met hen gemeen om dat te kunnen doen. Maar Joden, dat zijn mensen van ons, net als Nederlandse Turken trouwens als Nilgün Yerli .

 

 

3:54 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

Marc Chavannes.

 

Marc Chavannes, die indertijd  correspondent was van het Handelsblad  in de VS, becommentarieerde op Prinsjesdag 2003 een uitspraak van de Court of Appeal van Californië. Daarbij werden de vervroegde verkiezingen in die staat uitgesteld tot alle kiesapparaten in de staat een gelijke hoge mate van betrouwbaarheid zouden hebben.

 

‘De Court ontleent’, aldus het verslag van Chavannes, ‘deze leer aan de uitspraak van de Supreme Court van de VS in Gore vs Bush, waarbij weliswaar de eis die Gore op soortgelijke gronden had ingesteld tegen de uitslag van de presidentsverkiezingen in Florida werd afgewezen, maar toch werd aangegeven dat er in de toekomst iets moest worden gedaan aan slecht werkende stemmachines omdat daar democratische rechten mee gemoeid waren’.

Chavannes  verkneukelde zich erover dat nu de Republikeinen een koekje van eigen deeg leken te krijgen, want hadden ze bij de presidentsverkiezingen voordeel gehad bij de fouten van de apparaten, nu werkte dat in hun nadeel. Dat zag hij om twee redenen niet goed.

 

Bush heeft de verkiezingen in Florida en de VS helemaal niet gewonnen vanwege slecht werkende machines en vanwege de fouten die vooral Afro-Amerikaanse kiezers om die reden zouden hebben gemaakt. Zoals Chavannes beslist geweten moet hebben maar misschien had verdrongen is door een aantal kranten, onder meer de New York Times, voor eigen rekening een hertelling gedaan van de stemmen in de betwiste districten van Florida. Daarbij kwam ook zonder het meetellen van al die eerder gemaakte fouten Bush opnieuw als winnaar uit de bus.

Het ging trouwens niet om de vraag wie van de twee nu in werkelijkheid de meeste werkelijk uitgebrachte of bedoelde stemmen had. Daar zullen we nooit achter komen, want het kan niet anders of ook in de telling van de New York Times zaten weer fouten. Die zitten er in de telling van iedere massale stemming en we zullen om die reden nooit exact weten hoeveel stemmen iedereen heeft bij iedere Amerikaanse  verkiezing, ook niet na hertelling. Er worden altijd zowel stemfouten als telfouten gemaakt, maar meestal zijn die statistisch niet van belang en hebben ze dus geen invloed op de uitslag. Dat kan anders zijn wanneer er gefraudeerd wordt, maar daar was in Florida geen sprake van, dus de hele ophef over de Bush Gore verkiezingen was in wezen een democratische postverkiezingsstunt van tamelijk bedenkelijk allooi.

 

Bij de verkiezingen van Oktober 2003 in Californië, die even door de rechter leken te worden uitgesteld, lag dat anders. Het bij de Californische wet daarvoor aangewezen aantal kiezers had een nieuwe gouverneursverkiezing gevraagd en gekregen en daar zou nu wellicht door de rechter op oneigenlijke gronden een stokje voor worden gestoken. De kans dat op afzienbare tijd alle stemmachines in alle kiesdistricten van Californië van de vereiste gelijke en hoge kwaliteit zouden kunnen zijn was niet groot te achten en de praktische consequentie had kunnen zijn om voorlopig in Californië maar helemaal nergens meer over te stemmen. Dat lijkt geen verbetering van het democratisch gehalte van de betrokken staat. Zou de appeal rechter gelijk hebben gehad en zou dat gelijk door de Supreme Court zijn bevestigd, dan had dat betekend dat ook in de rest van de VS een tijd lang geen verkiezingen mogelijk waren geweest tot overal dezelfde goede machines zouden zijn geïnstalleerd en daarbij kan men zich nog afvragen wie zou moeten  garanderen dat ze altijd van gelijke en hoge kwaliteit  zouden blijven?

 

Het is hoe dan ook geen reden voor een democraat om zich te verheugen hoe zeer hij als buitenlander en objectief te achten verslaggever ook partij gekozen heeft voor de partij die de democratie in haar naam draagt.

 

 

 

3:33 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

24 januari

Srbrenica Het NIOD rapport

Blom, de eindredacteur van het NIOD rapport, zag bewijzen voor de onwil van de legertop om de minister van informatie te voorzien in het feitenrelaas bij het debriefing rapport en in een opdracht van Couzy aan zijn staf om een onderzoek te doen naar de relatie tussen de landmacht en het ministerie over de onderlinge samenwerking bij de informatievoorziening.

 

Onwil is volgens Van Dale gebrek aan goede wil, weerspannigheid. Blom beriep zich op dit woordenboek om aan te geven dat hij niet “weigering om informatie te verstrekken” of “doofpot” bedoelde. Wat bedoelde hij dan wel?

De gedachtegang moet ongeveer als volgt zijn geweest. De traditioneel slechte relatie tussen de organisaties van de landmacht en van het ministerie van defensie impliceert dat ze tegen elkaar geen volledige openheid betrachten. Hier was volledige openheid nodig richting minister en die openheid was er niet. Derhalve is hier sprake van onwil. De goede wil ontbrak, derhalve onwil, deïnde lacrimae.

 

Het gebruik van de term onwil in het rapport was de doorslaggevend reden voor een algemene hetze tegen Couzy. Zeker, een deel van de verantwoordelijkheid voor het Srbrenica drama ligt bij hem, maar onwil is een verkeerde samenvatting  van de gecompliceerde verhouding tussen het departement aan de ene kant en de landmacht met haar eigen bureaucratie aan de andere kant en het woordgebruik is onnodig suggestief richting landmacht.

 

Aan de legertop komt de verdienste toe  tegen het heilloze avontuur in Bosnië nadrukkelijk te hebben gewaarschuwd. Het departement heeft vanaf het begin van de Sbrenica problemen de Kamer onvolledig voorgelicht en geprobeerd de minister en de regering uit de wind te houden. De door Blom gekozen voorbeelden waren ongelukkig. Ze wezen niet op het bestaan van een doofpot. Waar ze eerder op wijzen is het op het zwarte pietenspel dat al lang vóór het Srbrenica debacle een overheersende rol speelde in de onderlinge relaties tussen de defensiebureaucratieën. De verantwoordelijkheid voor de slechte relatie ligt op zijn minst  bij allebei en de formulering dat er sprake was van onwil om de minister te informeren is wel erg kort door de bocht.

 

Het NIOD had onderscheid horen te maken tussen de minister en diens departement. Het gaat in zijn rapportage uit van de staatkundige plicht van iedere ambtenaar om de politieke top van de juiste informatie te voorzien. Die regel speelt in de dagelijkse praktijk veel minder een rol dan de bureaucratische schermutselingen tussen de diverse organisaties in Den Haag. In het algemeen gaat het er helemaal niet om dat men de minister informatie wil onthouden, maar men wil het departement geen ammunitie aanreiken die het zou kunnen gebruiken om de positie van de landmacht te ondermijnen. De persoonlijke verhouding tussen Couzy en minister Verbeek was uitstekend. Die met minister Voorhoeve was dat niet en de relatie met staatssecretaris Gmelich Meyling was zelfs uitgesproken slecht, maar het peil van de informatie uitwisseling tussen ministerie en landmacht bleef onder alle bewindslieden hetzelfde. Het was met ander woorden geen persoonlijke vete, maar eerder een stammenoorlog. Beide organisaties zijn aan de minister verantwoording verschuldigd maar er is geen duidelijke hiërarchische relatie tussen het departement en de Landmacht

Het is jammer dat hierover zo weinig rechtstreeks werd gevraagd door de kamerleden. Er blijkt wel iets van tussen de regels door, maar de doorslaggevende rol die het in de informatievoorziening heeft gespeeld blijft onderbelicht.

 

10:55 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

22 januari

Gelijkheid

 

 

Gelijkheid was naast vrijheid en broederschap de leuze waaronder de Franse revolutie plaats vond. Vrijheid en gelijkheid waren volgens De Tocqueville ook de leidende beginselen van de Amerikaanse revolutie en van de nieuwe Amerikaanse samenleving waarover hij in de eerste helft van de negentiende eeuw met zoveel succes publiceerde.

 

Tussen de twee vormen van het gelijkheidsideaal, de Europese en de Amerikaanse, bestond historisch wel een groot verschil. Amerika kende het gelijkheidsideaal zoals dat nu nog steeds bestaat en zoals het door De Tocqueville werd beschreven. In Europa ontstond het  in reactie op een standenmaatschappij die in Amerika nooit had bestaan. De revolutie was in Europa gericht tegen de historische gelaagdheid in de samenleving die door afkomst en maatschappelijke organisatie werden veroorzaakt. Behalve in Nederland[1] was ongelijkheid in heel Europa de grondslag van de samenleving. De overheid kwam door de revolutie in handen van de derde stand en zij werd gemobiliseerd om de gewenste gelijkheid te tot stand te brengen.

 

Amerika als concept en als staat is ontstaan in de puriteinse koloniën in Nieuw Engeland. De Puriteinen waren uit Engeland gevlucht om een overheid te ontkomen die hun geen godsdienstvrijheid gunde en die de burgerlijke maatschappelijke organisatie die zij voorstonden belemmerde. Diezelfde overheid was tevens de kolonisator waar de opstand tegen was gericht. Die opstand werd geleid door de meest aanzienlijken in de samenleving en van een sociale strijd was daarbij geen sprake. De hele samenleving kwam gezamenlijk in opstand en van gruwelen tegen aristo’s, als in Frankrijk, was in Amerika geen sprake. De bestaande almachtige overheid werd in Amerika na en tijdens de vrijheidsoorlog niet overgenomen. Zij werd als een vreemde eend in de bijt gezien en afgeschaft zodra de mogelijkheid zich voordeed. De eigen regering die na de geslaagde opstand werd gevormd had zo weinig mogelijk gemeen met de verdreven Engelse machthebbers en startte als het ware van de grond af opnieuw. Amerika heeft uit haar beginperiode een constitutief wantrouwen tegen een almachtige overheid overgehouden.

Een minimalistische regering, die tezamen met een aan haar onderworpen bureaucratie aan de volksvertegenwoordiging verantwoording verschuldigd is, dat was en is het ideaal van de Amerikanen.

 

Gelijkheid betekent in Europa een opdracht aan de overheid om in te grijpen in de samenleving terwijl het in Amerika in eerste instantie een verbod inhoudt aan de overheid om de gelijkheid en de vrijheid van de burgers te verstoren. De onafhankelijkheidsverklaring bevat een opdracht aan de opstellers van de constitutie om voor de rechten van de burger tegen de overheid garanties in te bouwen. Burgers zijn vrij en gelijk geboren en hebben het recht hun eigen geluk na te streven. Zo staat het in de onafhankelijkheidsverklaring en zo wordt het in Amerika nog steeds ervaren. In Europa is de gelijkheid veel meer een ideaal van de intellectuele elite, dat ondermeer inhoudt een blijvende opdracht aan de overheid om ongelijkheid te bestrijden waar zij die aantreft. Vrijheid is daarbij van het toneel verdwenen, aangezien de ervaring leert dat die een vijand is van de gelijkheid in de Europese betekenis van het woord. Hoe machtiger de overheid is hoe succesvoller in de bestrijding van de ongelijkheid.

 

 

De liberale Europese gelijkheidsidealen hebben hun logische vervolg gevonden in het negentiende-eeuwse Marxisme. In de eerste wereldoorlog splitste zich dat definitief in twee hoofdstromingen, het Leninisme en het Reformisme (Kautskyisme), die de rest van de eeuw het Europese intellectuele toneel zijn blijven beheersen. Aan het einde van de twintigste eeuw beleefde het Leninisme zijn faillissement, maar zijn sociaal democratische tegenhanger, het Reformisme vindt, met liberale retouches, nog steeds aanhang.

 

 

de noodwet Drees

 

Is armoedebestrijding een gerechtvaardigd onderdeel van het overheidsbeleid? Ik meen van wel. Het is het belang van de samenleving als geheel, dat extreme armoede wordt uitgebannen. Het is bovendien wenselijk dat de samenleving mensen helpt die zich zelf niet helpen kunnen. Zowel de Christelijke als de humanistisch ethiek verlangen het van ons. Ook de Koran eist van een gelovige Moslim dat hij de armen  in zijn omgeving bijstaat. Binnen onze samenleving, zou je zeggen, moet voor armoedebestrijding voldoende politiek draagvlak zijn.

Dat de seculiere overheid de instelling in de samenleving is die de taak op zich moet nemen is daarmee nog niet beslist. Maar wie zou het anders moeten doen? De kerken beschikken niet meer over de middelen en bovendien,  te weinig mensen zijn nog praktiserend lid. Particulieren lijken in meerderheid andere prioriteiten te hebben. De taak komt bij de overheid terecht, gewoon omdat het moet gebeuren en er niemand anders lijkt te zijn die het doet.

Toen minister Drees kort na de Tweede wereldoorlog de eerste vorm van ouderdomspensioen introduceerde, die later  is uitgegroeid tot de AOW, toen is denk ik de belangrijkste stap in de armoedebestrijding genomen. Pensioenen waren toen buiten de overheidssfeer nog uitzonderingen en de meeste ouderen waren voor hun onderhoud aangewezen op steun van hun kinderen,  die het over het algemeen toen ook niet breed hadden. Wie in de vijftiger jaren armoede meegemaakt  heeft in zijn onmiddellijke nabijheid, die zal gezien hebben dat  die overheidsmaatregel het welzijn in de samenleving waarschijnlijk meer heeft bevorderd dan alles wat daarna is gekomen.

Drees was nog een SDAP-er van de oude stempel. Bij hem moest je niet met flauwekul aankomen, maar het verhelpen van de ergste nood bij de ouderen, dat moet hij als  een van de belangrijkste politieke verworvenheden hebben beschouwd uit zijn carrière. Dat succes heeft de weg vrijgemaakt voor een hele reeks andere sociale verzekeringen en volksverzekeringen waar met name de naam van de KVP-er  Veldkamp  aan verbonden blijft en die geen van allen de impact gehad hebben van de Noodwet Drees.

Het probleem met de sociale wetgeving is dat zij niet alleen doet waarvoor ze ooit bedoeld was, de extreme armoede bestrijden. Als sociale wetten er eenmaal zijn dan gaan de mensen er zich op instellen. Ze  maken gebruik van de mogelijkheden die de wetgeving biedt,  ook al verkeren ze niet in de omstandigheden die hulp van anderen rechtvaardigen. Wie de sociale wetgeving gebruikt om zich van een arbeidsloos inkomen te voorzien, die maakt niet alleen misbruik van de wet.  Hij verarmt de samenleving door wel beslag te leggen op resources en zelf geen bijdrage te leveren aan het creëren ervan.

Het misbruik van sociale voorzieningen liep al  in de zeventiger en tachtiger jaren de spuigaten uit. Het percentage van mensen in de werkzame leeftijd,  tussen 15 en 65 jaar, die een uitkering genoten van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering was hier ruim twee keer zo hoog als in de ons omringende landen. Substantiële  delen van de bevolking leefden van de bijstand of gebruikten de bijstand als aanvulling op  hun (zwarte) inkomen. Er leven tegenwoordig mensen in ons land met een academische opleiding en zonder zichtbare handicap die  AOW genieten en nog nooit in hun leven een vinger hebben uitgestoken. Dat vereist vernuft en ook een zekere sobere stijl van leven, maar het kan hier. Vooral als een groep mensen de uitkeringen poolt, tezamen woont, bijvoorbeeld in een kraakpand en gezamenlijk voor voedsel en andere eerste levensbehoeften zorgt, dan is het heel goed mogelijk om op kosten van de samenleving te leven zonder er iets voor terug te doen..

Dat dit kan en dat mensen een parasitair leven leiden dat ze waarschijnlijk niet eens zelf als prettig ervaren, dat is de schuld van de overheid die een oncontroleerbaar systeem ontwerpt en deze mensen die mogelijkheid biedt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

het ontstaan van de westerse dominantie

 

De Westerse dominantie in de wereld begon eind vijftiende eeuw en vond zijn oorsprong in het burgerlijk kapitalisme. Kenmerkend voor de kapitalistische maatschappijvorm is de spreiding van de macht over een groot aantal onafhankelijk optredende actors die hun positie niet ontlenen aan afkomst of liturgische wijding, maar aan hun bekwaamheid, hun organisatievermogen en de beschikking over financiële middelen.

Tot in de veertiende  eeuw lag de macht in Europa bij de twee hoogste standen, de geestelijkheid en de adel. De adel had de militaire macht en de geestelijkheid de morele. Koningen en keizers waren geen alleenheersers, het waren hoge edelen en de eersten onder hun gelijken. De koningen ontbrak het met name aan een georganiseerd  machtsapparaat om een absolute macht uit te kunnen oefenen.

In de veertiende en vijftiende eeuw vond onder diverse benamingen[1] in heel Europa een suïcidale oorlog plaats, die een einde maakte aan de overheersende macht van de adel. In de vijftiende eeuw kwam de militaire macht te liggen bij de huursoldaten en zij vochten voor wie hen kon betalen.

De geestelijkheid had het soort macht gehad dat vooral berustte op een moreel overwicht en een voorsprong aan kennis en organisatie. Met de adel vormde de geestelijke stand een  twee-eenheid. Hun macht werd als het ware geborgd door de adel, zoals de macht van de adel door de geestelijkheid werd gelegitimeerd. Toen de adel als overheersende maatschappelijk factor van het toneel verdween taande ook de macht van de geestelijkheid. Hun morele overwicht verdween en daarmee de mogelijkheid om nieuwe ideeën tegen te houden. Die nieuwe ideeën kwamen er met de wedergeboorte van een oude beschaving, de klassieke beschaving van de Grieken en Romeinen.

De klassieke beschaving was in de kern een beschaving geweest van onafhankelijke en  onderling concurrerende steden. Anders dan in China waren in Griekenland de steden niet alleen maar een plaats waar de handelsclans zich vestigden of waar de keizer zijn bestuursapparaat huisvestte. Steden waren corporate entities met een eigen leven dat  de trots vormde van hun burgers. Dat format paste als een hoed op het hoofd van de nieuwe steden die in de late Middeleeuwen overal in Europa ontstonden. In plaats van zich afhankelijk te weten van de heerser in hun gebied werden de steden eigen baas en hoewel daar in Spanje en delen van Duitsland snel weer een eind aan kwam wisten zij zich in de belangrijkste gebieden van Europa, in Noord Italië en aan de Noordzeekust, als zelfstandige machtsfactoren te handhaven[2].

Het Romeinse recht verschafte aan de nieuwe handelsgemeenschap die in Europa ontstond de noodzakelijk juridisch-financiële infrastructuur. Alle noodzakelijke elementen voor een nieuw soort samenleving waren daarmee aanwezig.  Al de energie en het gebundelde talent van de nieuwe burgerlijke machthebbers kon nu worden gericht op de vergroting van de eigen welvaart en daarmee van de welvaart van de samenleving waar zij deel van uit maakten. De accumulatie van welvaart en de groei van de kennis maakten van West Europa het bloeiende middelpunt van de wereld.

De ineenstorting van de Middeleeuwse beschaving hing samen met de algemene Europese burgeroorlog. Of zij daarvan oorzaak was of gevolg of beide is nog steeds niet helemaal duidelijk. Duidelijk is wel dat het ook heel anders had kunnen lopen. Europa had zich ook in geen eeuwen van de gevolgen van de oorlogen uit de late Middeleeuwen kunnen herstellen, zoals China, dat dit soort catastrofes een aantal keren heeft meegemaakt in haar geschiedenis. De herleving  van de klassieke beschaving kwam vanuit dit gezichtspunt precies op het goede moment. Zij ondermijnde het vanzelfsprekende alleenvertoningsrecht van het Middeleeuwse Christendom en verschafte aan de burgerij een nieuw geestelijk fundament. De burgers nieuwe stijl ontvingen via de universiteiten de kennis die nodig was voor de organisatie van hun nieuwe samenleving. In het vacuüm dat veroorzaakt werd door het  verlies in aanzien van de Kerk van Rome ontstond het protestantisme. Dit protestantisme gaf aan het gezagsmonopolie van de kerk de genadeklap en de weg voor een nieuwe tijd was daarmee vrij gemaakt. Met de Verlichting kwam definitief een einde aan de Europese Middeleeuwen.

Het ontstaan van het kapitalisme in het Westen, met haar nieuwe categorie grote kooplieden en organisatoren van het grootschalige ambacht werd gevolgd door een andere revolutie, nu in de wereld van de Islam. De Turken namen de macht over in Perzië en Arabië en zij veroverden het Byzantijnse rijk. Zij organiseerden top down een militaire en bestuurlijke macht van een omvang die in het Midden Oosten niet meer was gezien sinds de eerste eeuwen van de Islam. Deze macht vormde in eerste instantie een bedreiging voor de handel en later ook voor het fysieke voortbestaan van het Christelijke Westen.

De werelddominantie van het Westen is een gevolg van het antwoord van de Westerse kooplieden op deze dreiging uit het Oosten. In onderlinge concurrentie organiseerden zij vloten en huurlegers ter bestrijding van de Turken. Toen dat onvoldoende succes had en zij hun nering bedreigd zagen door het afsluiten van de oude handelswegen, werd er naar nieuwe handelsmogelijkheden gezocht. Niet alleen werden de oude handelswegen nu vervangen door nieuwe en goedkopere[3], maar door de ontdekking van Amerika werden hele nieuwe mogelijkheden voor welvaartsverbetering geopend. De landen van de Islam, die altijd op een kruispunt van wegen hadden gelegen en daar voor een belangrijk deel hun welvaart aan ontleend hadden werden in korte tijde van het merendeel van de wereldhandel uitgesloten; zij verarmden. De Turken, met hun eenzijdige aandacht voor bestuur en militaire macht vonden geen tegenzet meer op het antwoord dat het Westen aan hun machtsontplooiing gegeven had. Aan het einde van de zeventiende eeuw werden zij door de Habsburgse Oostenrijkers ook militair verslagen en vanaf die tijd werd het Midden Oosten door het Westen en Verre Oosten genegeerd. Er vond een kolonisatie van de handelsgebieden in Azië en Amerika plaats door de westerse landen, zodat zij daar rechtstreeks hun macht konden  uitoefenen en geen rekeniong meer hoefden te houden met de lokale machtcentra.

De industriële revolutie[4] die een eeuw later in Europa plaats vond gaf het nieuwe fenomeen een extra impuls: het kleine gebied in het Westen beheerste de wereld voor de komende drie eeuwen. Azië zou pas weer een rol gaan spelen in de twintigste eeuw, toen het zich aan de nieuwe industriële beschaving had aangepast.

 

[1] Honderdjarige oorlog heette hij in Frankrijk. In Italië was het de tijd van de condottieri, in Nederland van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, maar hetzelfde soort oorlogen vond overal in West Europa plaats. Het resultaat was de verdwijning van de adel als overheersende factor in de samenleving.

[2] Een soortgelijke ontwikkeling als in Italië deed zich in Spanje voor, maar de adel had zich zelf daar niet in dezelfde mate uitgeschakeld als in het Noord Westen van Europa. Binnen de steden ontstonden daar versterkte adellijke burchten die een bron van onrust en binnenstedelijk geweld vormden. De katholiek koningen (Isabella en Ferdinand) zagen zich genoodzaakt de steden als zelfstandige machtsfactor uit te schakelen en de burchten af te breken om de orde in de steden en daarmee in het land te herstellen en kregen daarvoor de medewerking van de bevolking. Dat is de reden waarom democratie in Spanje vóór de zeventiger jaren van de vorige eeuw nooit van de grond is gekomen.

[3] De lange karavaanroutes tussen het verre Oosten en Byzantium en Bagdad vereisten veel mankracht en het aantal tussenpersonen was enorm. Dat maakte de oude handel duur. De nieuwe scheepvaartroutes waren sneller, vroegen veel minder mensen per eenheid vervoerd product en zij waren rechtstreeks, er was geen tussenhandel. De grote verliezen als gevolg van schipbreuk en zeeroverij wogen daar niet tegen op. De Arabische scheepvaart via de Perzische Golf en de Indische Oceaan was kleinschalig en technisch onvergelijkbaar met de Westerse scheepvaart. De kleine Arabsiche scheepjes met hun afhankelijheid van gunstige winden, waren al geen concurrentie geweest voor de grote karavanen en bleken dat helemaal niet te zijn voor de nieuwe Oost Indië handel uit het Westen.

[4] De industriële revolutie is van een heel andere orde dan het ontstaan van het Europese kapitalisme. In diverse vormen had kapitalisme ook vroeger en elders al bestaan, maar de industriële samenleving is echt nieuw. Het is een verandering van een orde als de landbouwrevolutie uit de prehistorie. Zij heeft een welvaart en een omvang van de wereldbevolking mogelijk gemaakt, die nieuw is in het bestaan van de mensheid.

 

 

 

 

 

 

taalstrijd

 

 

 

Wanneer Nieuw West in Amsterdam zou besluiten haar publieke  zaken voortaan in het Arabisch af te doen of Zeeburg ervoor zou kiezen om de Grijze Wolven in Turkije  te subsidiëren, wat zouden we dan doen hier in Nederland? Zo ongeveer hebben de Serviërs zich gevoeld in Kosovo toen ze daar demografisch door de Albanezen werden overvleugeld en zo ongeveer voelden de Nederlandstalige bewoners van de Belgische randgemeenten van Brussel zich, toen ze de laatste decennia door de Franstalige Brusselaars  uit hun dorpen en stadjes rond de hoofdstad verdreven werden en de achterblijvers vreemdelingen werden in eigen land. Te hopen valt alleen maar dat er in België minder geweld aan te pas zal komen dan in het voormalige Joegoslavië.

 

Er is hier rond Brussel sprake van een klassieke botsing tussen de rechten van minderheden en de wil van de meerderheid en dat wel dubbel op. De Vlamingen vormen de meerderheid in België en kunnen als ze dat willen in het federale parlement hun wil opleggen aan de Franstalige minderheid. De Franstaligen vormen de meerderheid in Brussel en nu ook in veel van de Vlaamse randgemeenten en leggen hun wil op aan het restant Vlamingen dat daar woont. Maar veel Vlamingen zijn sowieso tweetalig en trekken zich van de hele taalaffaire veel minder aan dan de politici die hen vertegenwoordigen. Het is het armste en slechtst geschoolde deel van hun kiezers dat er wel last van heeft en dat regelmatig een hoop lawaai maakt rond de kwestie. De politici zijn daar gevoelig voor en hebben bij de laatste verkiezingen beloften gedaan aan het opstandige deel van hun achterban, beloften waar ze nu aan vast zitten. Dat geldt vooral voor premier Leterme die met 800000 voorkeurstemmen werd gekozen op het taal issue. Leterme heeft in zijn eerste kabinet al laten zien dat hij de zaak niet bij elkaar weet te  houden en nu bij de herkansing lijkt het hem niet veel beter af te gaan. Van Rompuy, die nu voorzitter is van EU heeft hem en België de eerste keer uit de nesten geholpen, maar sinds die als premier is opgestapt loopt het weer aan alle kanten mis. Oudgediende DeHaene heeft een compromisplan uitgewerkt dat voor zover het is uitgelekt door de fanatici aan beide kanten is verworpen en aan francofone kant blijken alle partijen uit het kabinet zo fanatiek te zijn.

In de Belgische Kamer van Afgevaardigden ligt een wetsontwerp gereed dat het kiesdistrict Brussel Halle Vilvoorde splitst in overeenstemming met de geldende taalwetten en de grondwet. De Franstaligen zijn mordicus tegen dat ontwerp en dreigen met een filibuster. De Vlamingen stellen zich op een strikt juridisch standpunt. Ze wijzen erop dat nieuwe federale verkiezingen niet mogelijk zijn zolang  de wet niet is aangenomen en lijken nu vast van plan de wet door te drukken in het parlement. Dat is dan in hoofdzaak een symbolische overwinning, want het probleem van de schuivende taalgrens wordt er niet mee opgelost.

 

Is het eigenlijk wel oplosbaar? Niet zolang de partijen hun belangen blijven definiëren zoals ze dat nu doen. Dat zou op zich misschien niet zo erg zijn, want België leeft rustig verder, maar de taalstrijd blokkeert de laatste tijd wel allerlei politieke voortgang op andere terreinen. Brussel en Wallonië komen in ernstige financiële problemen als er niet snel wat gebeurt en het land slaat een pleefiguur in het buitenland dat massaal de Franstalige kant kiest en geen enkel begrip weet op te brengen voor het Vlaamse standpunt. Al een paar maal is België ( lees: Vlaanderen) op de vingers getikt door mensenrechtenorganisaties en Europese instanties. De rechten van de Franstalige bewoners van de randgemeenten van wie de burgemeesters het zonder salaris moeten doen spreken hun meer aan dan de wat abstractere rechten van een taal waarvan de meesten van hen sowieso niet wisten dat hij nog bestond. Wordt vervolgd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Unifil

 

Kofi Annan, indertijd de SG van de UNO,  heeft ooit op gezag van zijn plaatselijke commandant Alain Pellegrini verklaard dat Israël de Unifilpost, waar vier UNO soldaten vielen tijdens de Libanonoorlog, willens en wetens heeft aangevallen.

Dat Kofi Annan gelijk had is niet erg waarschijnlijk. Unifil was geen strijdende partij en Israël heeft bij haar acties in Libanon geprobeerd burgerslachtoffers te voorkomen. Een aanval op Unifil diende geen enkel zinnig doel. De verklaring van de Israëlische premier Olmert, dat de aanval op een vergissing berustte, was daarom op het eerste gezicht geloofwaardiger. Maar toch, hoe kwam dat dan, die vergissing? De Unifil had voorafgaande aan het incident tien keer het Israëlische hoofdkwartier gewaarschuwd dat de strijd hun kant op kwam en of ze uit wilden kijken.

Het opperbevel was kennelijk niet in staat geweest zijn manschappen ter plekke voldoende in de hand te houden om het incident te voorkomen.

 

Nee, kennelijk niet en dat is een van de dingen die in een oorlogssituatie meer regel dan uitzondering zijn. Het is een mythe dat in een leger, ook een modern uitgerust leger met perfecte elektronische communicatie, de dingen gebeuren zoals het opperbevel het wil. Een hete oorlog is een continue paniek, waarin beslissingen in split seconds worden genomen en de vechtende troepen volledig gefocust zijn op hun onmiddellijke taak, het vernietigen van de vijand en het in leven houden van de eigen mensen. De beslissingen worden genomen op grond van de algemene tactische instructies vooraf en van de reacties van de vijand. Wil men als opperbevel daar tussen komen, dan is men praktisch gedwongen de hele operatie stop te zetten. Doet men dat niet dan is de kans groot dat een aanwijzing of waarschuwing onvoldoende doordringt of om dringende lokale redenen wordt genegeerd. Hoe meer zelfstandigheid men zijn troepen geeft hoe groter die kans. Hoe meer men zijn troepen bindt aan voortdurende instructies van buiten af, hoe groter de kans dat men de strijd verliest.

 

We hebben van nature geen gevoel voor de manier waarop een grote organisatie werkt. Dat gevoel hebben we wel voor een kleine organisatie waarin we iedereen kennen en nog meer voor de manier waarop individuen reageren op prikkels van buiten. Begrip voor dat soort gedragingen is genetisch geprogrammeerd, maar grote organisaties bestonden in de tijd van onze vroege voorouders niet. Wat we daar van weten moeten we door studie leren en de praktijk wijst uit dat wat we leren alleen op de eigen organisatie wordt toegepast. Het wordt weer vergeten zodra we met de organisaties van anderen te maken krijgen. Grote organisaties werken met afdelingen die allemaal een zekere zelfstandigheid hebben en werkgewoonten. De binnen de organisatie geldende regels en de aanwijzingen van boven af spelen allemaal een rol, maar ze worden ingepast in de werkgewoonten. Hoe belangrijk de rol van regels en aanwijzingen is, is afhankelijk van de positieve en negatieve sancties die aan de verschillende invloeden worden verbonden. Wordt regelovertreding consequent en onmiddellijk gestraft, dan worden regels nageleefd. Leidt opvolging van adviezen van de baas tot promotie en bonussen en leidt negeren tot ontslag, dan wordt er naar de baas geluisterd. Stelt de baas een premie op eigen initiatief en kijkt hij alleen naar de resultaten, dan worden zijn adviezen genegeerd als de employee weet dat ze in dit speciale geval zijn bonus nadelig beïnvloeden.

 

Iets dergelijks moet er gebeurd zijn bij de aanval op Unifil. De commandant ter plekke vond het systematisch bombarderen van het gebied waar hij bezig was belangrijker dan de telefoontjes uit het hoofdkwartier. Natuurlijk heeft hij geen opdracht gegeven te schieten op de observatiepost, maar hij heeft nagelaten de maatregelen te nemen die het risico van een ongeluk klein maakten en tegelijk het resultaat van zijn gevechtsdoel illusoir. Of deze analyse juist was zal wel gebleken zijn uit  het onderzoek dat  plaats gevonden heeft en misschien ok wel uiit het feit dat er nooit mee iets over is gepubliceerd bij mijn weten. Ongelukken zijn immers veel minder nieuwswaardig dan opzettelijke vijandelijkheden.  Israël heeft de plaatselijke commandant de hand boven het hoofd houden. Was er sprake geweest van een ontoelaatbare slordigheid of van een afrekening met Unifil, zoals Kofi Annan suggereerde, dan had het incident wel ernstige disciplinaire gevolgen gehad.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Amateurisme.

 

 

In de negentiende eeuw was het fatsoenlijk om amateur te zijn, niet alleen in de sport, maar overal in. Dat is een levenshouding die dateert uit de tijd van de middeleeuwse aristocratie en eigenlijk van nog veel langer geleden. Zij bestond al in de klassieke oudheid. In de Griekse oudheid en in de vroege Romeinse republiek voorzag een huishouding, de familia, in het eigen levensonderhoud. Tot die familia hoorden ook de slaven, maar wie arm was deed het met zijn vrouw en kinderen. Men bezat een stuk land, verbouwde koren, olijven, wijn en wat verder nodig was om van te leven. De tijd die men daarbij overhield werd besteed aan het publieke leven van de stad waarin men leefde. En leefde niet alleen op zijn boerderij maar ook in de stad, vooral uit veiligheidsoverwegingen. Het oude Griekenland was een land van rovers, zeerovers vooral. En Rome stond terecht bekend als de roofstad aan de Tiber.

 

Tot het publieke leven hoorde daarom de (oefening voor de) krijgsdienst, maar ook het theater, de rechtspraak en het politieke debat in het publieke forum. Voor publieke werkzaamheden werd niemand betaald en ook niet voor de dienst in het leger. Dat hoefde ook niet want men kon prima leven van wat het eigen bezit opbracht. Professionals waren in hoofdzaak de slaven en de kunstenaars zoals Praxiteles en Phidias. In Athene bestond een uitzondering voor matrozen, want zeelui waren uit hun aard professionals. Ze hadden geen land want ze hadden geen tijd om het te bewerken en omdat ze voor hun stad vochten konden het geen slaven zijn.

In Rome werd aan het einde van de republiek, tijdens de burgeroorlogen, een beroepsleger ingevoerd. Tussen het einde van de republiek en de professionalisering van het leger wordt over het algemeen een verband gelegd. Het Principaat van Augustus en zijn opvolgers wordt gezien als een gevolg van de macht die de generaals kregen toen de beroepssoldaten hun loyaliteit verlegden van de stad waar ze toe hoorden naar de man die hen betaalde. Dat was dan bovendien degene van wie hun leven afhankelijk was in de strijd en ook dat schept een band. De oude maatschappelijke basis voor het amateurisme kwam in de keizertijd te vervallen, maar zoals dat wel vaker gaat, de instelling zelf bleef voortbestaan

 

In de nieuwe tijd na de middeleeuwen werd de klassieke oudheid een belangrijk onderdeel van de opvoeding van de elite. Ook deze elite werd niet betaald voor publieke functies, tenminste officieel niet. Wie in dienst was van de koning kon geschenken krijgen en die geschenken konden bestaan uit een vast bedrag per jaar, maar dat heette dan een pensioen of lijfrente, geen salaris. Advocaten en artsen werden niet betaald voor hun diensten, dat zou te ordinair zijn, ze kregen een onverplicht eregeld (honorarium) uit waardering voor hun inspanningen.  Een vorm van voor de gekhouderij, zoals het in interestverbod in de Islam.

 

Tegenwoordig is het allemaal anders. Niemand wordt nog graag een amateur genoemd, dat is een scheldwoord geworden, mensen die in geen enkel vak meer specialist zijn worden niet meer serieus genomen. Amateur zijn betekent nu niet meer dat je een gentleman bent. O, professional genoemd te worden heeft niet meer de connotatie van slaaf of plebejer. Iedereen die serieus een vak beoefent is specialist en professional. Aan betaald worden voor diensten zit niets oneervols meer.

 

In deze ontwikkeling heeft het werk van Adam Smith een belangrijke rol gespeeld. In zijn in 1776 gepubliceerde Enquiry into the the Nature and the Causes of the Wealth of Nations propageerde hij specialisatie en arbeidsverdeling als de belangrijkste bronnen van welvaart. Het werd de basis voor de moderne industriële samenleving. Die samenleving is nu op wereldschaal georganiseerd en praktisch niemand leeft meer rechtstreeks van het werk van zijn eigen handen of dat van zijn gezin. Iedereen wordt betaald voor hetgeen hij bijdraagt aan de wereldhuishouding. In de primitieve delen van de wereld waar men buiten de wereldeconomie gebleven is heerst armoede en kan de enorme uitbreiding van de bevolking die sinds Adam Smith overal heeft plaats gevonden niet worden opgevangen zonder hulp van buiten.

 

Het is dus begrijpelijk en niet helmaal ten onrechte dat de amateur niet meer wordt gezien als degene die zijn publieke plichten vervult door zijn vrije tijd te besteden aan het gemene best, maar eerder als een parasiet, die de kar niet trekt.

Toch hebben dit professionalisme en deze specialisatie ook hun mindere kanten. Het aantal mensen dat nog beschikt over een globale kennis van de samenleving of zelfs maar van het beroep of de organisatie waarin zij hun dagelijks brood verdienen neemt af, terwijl kennis van een organisatie een eerste voorwaarde is voor wie haar besturen wil. Ook de leiders van de publieke opinie missen een behoorlijke kennis van de wereld waaraan ze voorlichting geven[1]. De samenleving is steeds zichtbaarder een machine of misschien zelfs een levend organisme dat door niemand meer bestuurd wordt en van wie niemand meer weet hoe zij werkt, of hoe zij hersteld zou moeten worden als zij niet meer zou blijken te werken.

 

[1] Mooi voorbeeld is de strijd tegen de globalisatie van de economie, die ondermeer wordt gevoed vanuit de Wereldraad van Kerken. De scriba van de Protestantse Kerk vond het zijn taak om namens de Heer deze economische ontwikkeling te veroordelen, terwijl globalisatie veel meer dan welke ontwikkelingshulp dan ook heeft bijgedragen aan de bestrijding van de armoede in de wereld.

l

De imitatione Christi

 

 

‘Over de Navolging van Christus’ was in de eerste honderd jaar na de uitvinding van de boekdrukkunst (na de bijbel) het meeste gedrukte boek in Europa. De schrijver Thomas a Kempis, of misschien Geert Grote, is in het buitenland nog steeds een van de meest genoemde en geciteerde Nederlanders. Toch zullen niet veel mensen uit onze tijd  van het boek gehoord hebben of de naam van de schrijver  kennen.

De Moderne Devotie, de geestelijke stroming waar het boek uit voort kwam, was een voorloper van de hervormingsbeweging in de kerk en dus van het protestantisme. De Broeders van het gemene Leven, de lekenorde die de Moderne Devotie uitdroeg, hebben een grote invloed gehad op het geestelijk klimaat in het Noorden van Europa in de tijd van Erasmus, het begin van de zestiende eeuw. Erasmus zelf heeft in Deventer in het klooster van Geert Grote op school gezeten. Hij was priester en de zoon van een priester, al heeft hij zich nooit effectief met de zielzorg bezig gehouden.

Wie mij volgt zal niet in duisternis verkeren. Deze woorden van Johannes 8-12 vormen het begin van De Navolging van Christus en daar slaat ook de titel op. Het is een oproep om de theologie en de kerk te laten voor wat die is en het leven van Jezus van Nazareth zoals dat bekend is uit het Nieuwe Testament tot leidraad te nemen voor het eigen leven.

Dat is met andere woorden wat Spinoza twee eeuwen later zei: kijk niet naar de tijd en plaatsgebonden aankleding, vergeet de kerkelijke ballast en concentreer je op de ethische kern. Dat was in de twee helft van de zestiende eeuw de inhoud van het geloof van veel gewone Nederlanders, in de periode dat niemand nog de scherpe scheiding tussen protestanten en katholieken maakte die er later  is gekomen. Een hekel aan roomse uitvreters had eigenlijk iedereen. Om die reden was de verwarring in het begin van de tachtig jarige oorlog hier groot. Iedereen was tegen Alva en zijn Spanjaarden. De genocidale verwoesting van Naarden en Zutphen was de belangrijkste oorzaak van de opstand, niet de hang naar het protestantisme. De opstandelingen in Zeeland en op de Zuid-Hollandse eilanden en ook in de kop van Noord Holland waren in  grote meerderheid gewoon gelovige mensen net als hun ouders. Van de Calvinisten, meest zuiderlingen trouwens, moest die meerderheid evenmin iets hebben als van de Spanjaarden. De Geuzen waren gewoon het mindere kwaad. Beide soorten geweldplegers, Geuzen en Spanjaarden hoorden in de Nederlanden niet thuis. De opstand en de tachtigjarige oorlog waren niet in de eerste plaats een oorlog van protestant tegen katholiek maar veel meer het verzet van de redelijkheid tegen de fundamentalisten. Of je nu uiteindelijk katholiek genoemd moest worden of protestant, dat kon de meesten niet veel schelen. Spinoza en Erasmus zijn niet voor niets Nederlands grootste geesten. Geen van beide was fundamentalistisch gelovig. Dat is ook heel on-Nederlands.

 

 

 

 

De ondergang van Rhodesië.

 

 

Niemand kan ontkennen dat het met Rhodesië bergaf is gegaan sinds Mugabe daar aan de macht gekomen is. Hij heeft geen erg goede naam meer in Europa sinds zijn bevolking honger leidt en epidemieën het land teisteren, maar de rol die Engeland en andere Europese landen daarin gespeeld hebben is altijd wat onderbelicht gebleven.

De ZAPU van Mugabe en Joshua Nkomo is een van de vele ‘bevrijdingsorganisaties’ geweest die sinds het optreden van de Mau Mau in Afrika hebben geacteerd om de macht in handen te krijgen. Door het gebruik van het woord bevrijding wisten zij zich gesteund door het progressieve deel van het Westen zonder dat er ooit vragen werden gesteld naar de methoden waarvan zij zich bedienden of naar  de gevolgen die hun optreden meebracht voor de te bevrijden bevolking.

Mugabe is iemand  die er uitziet als een Europeaan  met een donkere huid, maar die volgens de burgerlijke stand  van Shona afkomst is. Mugabe scheidde zich om etnische redenen van de ZAPU af. Shona’s zijn de meerderheidsstam in Zimbabwe. Nkomo en de meeste ZAPU leden waren Matabelen, een veel kleinere maar krijgshaftige gemeenschap, van Zuid-Afrikaanse Zoeloeafkomst. De Matabelen leven in een overzichtelijk gebied aan de Zambezi, bij de grens met Zuid Afrika, de Shona in de rest van het land. Mugabe sloot zich aan bij de Zimbabwe African National Union (Zanu), de reguliere bevrijdingsbeweging van dominee Ndabaningi Sithole.

Mugabe nam de macht binnen de ZANU in 1975 over van Sithole. Nkomo en Mugabe waren sindsdien hoofd van rivaliserende groepen die soms samenwerkten en soms elkaar bestreden.

In 1964 werden Nkomo en Mugabe tezamen met  Sithole gevangen gezet. Onder druk van zijn bondgenoot Vorster, de Zuid-Afrikaanse premier en indirect van Engeland liet Ian Smith de drie in 1974 vrij. Dat was t.a.v. Sithole terecht maar tegenover Nkomo en Mugabe, naar blijken zou, ten onrechte. Die twee  hervatten onmiddellijk na hun vrijlating hun terroristische activiteiten. Nkomo week uit naar Zambia van waaruit hij over de grens aanslagen pleegde, vooral tegen blanke boeren en mijnbouwmaatschappijen. Nkomo kon daarbij rekenen op de steun van de Zambiaanse president Kenneth Kaunda, zelf een voormalig leider van een bevrijdingsbeweging en van diens bondgenoten deSovjet-Unie en haar satellieten. Mugabe en ZANU moesten het meer hebben van gelijkgezinde organisaties uit Afrika zelf en van de belangrijke financiële en politieke steun van de antiapartheidsbeweging in Engeland,  Nederland en andere landen in  Europa..

In 1979 kwamen er in Zuid Rhodesië voor de eerste en enige keer vrije verkiezingen waaraan iedereen, blank of zwart, kon meedoen, zonder gevaar geïntimideerd of mishandeld te worden. Die verkiezingen werden gewonnen door bisschop

Abel Muzorewa, die een overgangsregering vormde. Nkomo en Mugabe erkenden de uitslag niet en zetten hun gewelddadige activiteiten tegen elkaar en tegen het nieuwe Zimbabwe voort. Onder zware Engelse druk ging Muzorewa na enige maanden met Nkomo en Mugabe  rond de tafel zitten. Nkomo en Mugabe sloegen de handen ineen en hun beide partijen fuseerden tot ZANU-Zapu. Het zogenaamde “Lancaster House Akkoord” kwam eind 1979tot stand. Muzorewa gaf er onverstandig genoeg zijn medewerking aan. Het voorzag in nieuwe verkiezingen in februari1980. Die verkiezingen konden nu georganiseerd worden door ZAU-ZAPU en waren van dezelfde kwaliteit als die van Juni 2008. Zware gewapende intimidatie bracht Mugabe de overwinning en de democratische bisschop Muzorewa werd uitgerangeerd.

Nkomo werd niet in het kabinet van Mugabe opgenomen. In 1982 werd hij gearresteerd op beschuldiging van het smeden van een complot tegen de regering. Mugabe’s troepen vielen Matabeleland, het thuisland van Nkomo binnen, en ontwapenden diens rivaliserende groep.. “De Vijfde Colonne” van Nkomo, zoals hij door Mugabe werd genoemd, hield op te bestaan. Nkomo werd daarna niet verder vervolgd. Nadat Zimbabwe na 1987 in feite een eenpartijstaat was geworden verkreeg Nkomo een ceremoniële functie binnen de partij waarvan hij sinds het Lancaster akkoord lid was. Morgan Tsvangirai, die nog een tijdlang als vluchteling in de Nederlandse ambassade verbleef, is sindsdien naast Ian Smith de enige politicus in Rhodesië geweest die zich niet aan Mugabe heeft onderworpen.

Wat was het alternatief geweest voor de ramp die Mugabe heeft aangericht, een bankroet land waar niemand zijn leven en zijn eigendommen meer veilig is en dat ooit het op één na rijkste land van Zuidelijk Afrika was? Rhodesië is in de regio een van de weinige landen geweest waar een ordelijke overgang van kolonialisme naar zelfstandigheid plaats vond, culminerend in de verkiezingen die door Muzorewa werden gewonnen. Mugabe en Nkomo accepteerden de democratische procedure niet en meenden heel consequent dat de enige echte macht de macht is die komt uit de loop van een geweer. Wat was er gebeurd als Margaret Thatcher niet gezwicht was voor de internationale en binnenlandse druk en de democratie in Zimbabwe een kans had gegeven? Om dat te bezien is het misschien nuttig om wat dieper in te gaan op de gebeurtenissen zoals die zich vanaf 1965 hebben ontwikkeld.

 

In november 1965 riep de toenmalige blanke regering Smith de onafhankelijkheid uit, binnen het Gemene Best, de Unilateral Declaration of Independence. Deze onafhankelijkheidsverklaring werd in de internationale politieke wereld alleen door Zuid-Afrika erkend. Direct na de onafhankelijkheidsverklaring volgde een door Engeland georganiseerdeboycot

van Rhodesische tabak en mijnbouwproducten en kwamen er sancties van de VN. Dat was een zware slag voor de bevolking van Rhodesië maar in mindere mate voor Ian Smith.  Smith en zijn regering konden vrij gemakkelijk standhouden, omdat de buurlanden Zuid-Afrika en het Portugese Mozambique gewoon handel bleven drijven met Rhodesië terwijl ook veel internationale bedrijven de boycot als onethisch beschouwden en die  waar mogelijk negeerden.

De terroristische organisaties die voor de onafhankelijkheidsverklaring vanuit andere Afrikaanse landen aanvallen uitvoerden op boerderijen van blanke boeren en op ongewapende regeringskantoren, werden door de troepen van Ian Smith met succes bestreden in binnen en buitenland. Dat laatste leidde tot een gespannen situatie met de buurlanden die de terroristen gastvrijheid steunden, vooral met het voormalige Noord Rhodesië. Maar behalve Zuid Afrika stelde geen van die buurlanden, economisch of militair veel voor.  De goed getrainde Selous Scouts, elite-eenheden van het Rhodesische leger van Ian Smith, gebruikten met succes de tactieken van de counter insurgency operations die de Britten hadden toegepast tegen de Mau Mau in Kenya. Militair waren de bendes in de verte niet tegen de troepen van Ian Smith opgewassen. Zonder het koloniale ingrijpen van het westen in Zuidelijk Afrika had het regime, dat gebaseerd was op de actieve steun van twintig duizend blanke settlors en de passieve steun van het vreedzame deel van de zwarte bevolking, zich waarschijnlijk tot in lengte van dagen kunnen handhaven.

Nadat Mozambique in 1974 onafhankelijk werd van Portugal en ook daar de voormalige terroristen het voor het zeggen kregen viel een belangrijke handelspartner van het blanke regime in Rhodesië weg. Het FRELIMO-regime in Mozambique begon ZANU te ondersteunen. ZANU leden konden in Mozambique  een paramilitaire opleiding volgen en vanuit Mozambique aanvallen plegen over de grens met Rhodesië. De ZAPU-leden  van Nkomo ontvingen als vanouds hun opleiding in het Zambia van Kaunda, die niet zoveel op had met Mugabe. ZAPU hoorde tot de Afrikaanse Internationale die door de communistische landen werd gesteund. De Zuid Afrikaanse ANC was daarin de leidende kracht en Kaunda tweede man.

De algemene verkiezingen van 1979 werden gehouden met medewerking van het regime Smith, dat daardoor vrijwillig zijn machtspositie opgaf. Abel Muzorewa won deze verkiezingen en werd de eerste Afrikaanse premier van Rhodesië, dat vervolgens werd omgedoopt in Zimbabwe. Maar  de oorlog ging door.

Robert Mugabe en Joshua Nkomo wilden de macht niet krijgen door verkiezingen maar door geweld. Macht, zei Stalin, komt uit de loop van een geweer en Mugabe was zijn getrouwe volgeling. Eind 1979 stemde premier Muzorewa erin toe om met Groot-Brittannië en de leiders van het Patriottische Front ( PF, de gelegenheidscoalitie van Mugabe en Nkomo) de Lancaster House besprekingen te voeren. Die besprekingen eindigden in deLancaster House Overeenkomst. Zimbabwe kwam als gevolg daarvan tijdelijk onder een rechtstreeks Brits gezag, dat tot doel had het regime van Ian Smith te ontmantelen zonder dat de blanke settlors zich daar tegen zouden verzetten. Lord Soames werd gouverneur. Er werden nieuwe verkiezingen uitgeschreven. Als er intimidatie zou worden toegepast op de kiezers zouden de partijen die dit deden, uitgesloten worden van de verkiezingen heette het van tevoren, maar dat bleek een farce. Er kwam intimidatie van Zanu PF tegen de lokale bevolking terwijl Lord Soames de andere kant opkeek. Als gevolg daarvan kwam Zanu PF met Mugabe als grote overwinnaar uit de bus. Een beschamende vertoning en het rechtstreekse gevolg van de Rhodesië politiek van Groot Brittannië.

In 1980 werd Zimbabwe een erkende republiek binnen hetBritse Gemene Best. Mugabe,  de voorzitter van ZANU-PF, werd premier. Volgens de afgesproken regeling mochten de blanken 20 zetels houden, nog best veel, aangezien de verkiezingen nu langs etnische lijnen werden georganiseerd en de blanken maar een kleine minderheid vormen in Zimbabwe. Die 20 zetels gingen naar de partij van Ian Smith, die ook zelf parlementariër werd. In 1987 verviel deze regeling. Desondanks werd Smith in het parlement gekozen. Maar in 1988 werd hem de toegang tot het parlement geweigerd, omdat hij Zuid-Afrikaanse zakenlui ‘tips’ zou hebben gegeven hoe de Zimbabwaanse invoerrechten te omzeilen! Toegegeven moet overigens worden dat Smith niet slechter werd behandeld dan de voormalige vrienden van Mugabe. Niemand kwam er onder Mugabe goed van af.

Smith liet zich niet intimideren en gaf na zijn verbanning uit het parlement nog regelmatig interviews.  Hij liet daarin blijken van zijn afschuw over de roversmethoden van het regime Mugabes, met name over de  landverdelingpolitiek, die niet aan de gewone mensen maar aan de partijgenoten van Mugabe ten goede kwamen. Op 20 november 2007 overleed Ian Smith in Zuid-Afrika na al enige tijd ziek te zijn geweest, een moedig en bekwaam man, die voor Rhodesië/Zimbabwe als regeringsleider het betere alternatief is geweest voor Nkomo en Mugabe tot hij door de Britten en de internationale gemeenschap uit zijn positie werd verdreven.

 

Rhodesië is het laatste voorbeeld van de fatale gevolgen van de dekolonisatie in Afrika, maar er zijn er een hele reeks aan vooraf gegaan. Men kan wel inzien dat een humanistische westerse samenleving niet samen gaat met kolonialisme en imperialisme. Dekolonisatie paste in het naoorlogse patroon en was ideologisch noodzakelijk voor het Westen. Maar nadat de Afrikanen eerst het slachtoffer zijn geworden van het kolonialisme werden ze het daarna  van de dekolonisatie. Niet alleen in Zimbabwe maar overal in Afrika zijn corrupte boeven aan de macht gekomen en bij geen van hen staat het belang van de gewone mensen op de eerste plaats. De prekoloniale structuren die pasten in de Afrikaanse cultuur zijn overal vervangen door quasi Europese staatsinrichtingen die prompt overal werden misbruikt voor tribale doeleinden. Dictators als Mugabe in Zimbabwe en Mobutu in Kongo stellen de norm en als er al ergens een fatsoenlijke man tussen zit, zoals de onderwijzer Nyerere in Tanzania, dan isoleert zijn omgeving hem van de werkelijkheid en worden de armoede en de corruptie in zijn land waar mogelijk nog erger dan in de buurlanden.

Harold Wilson waste als een Pilatus zijn handen in onschuld, maar hij is verantwoordelijk voor de ellende die de bewoners van Zimbabwe nu en masse de grens overdrijft naar Zuid Afrika. Ook Margaret Thatcher heeft geen goed figuur geslagen in deze zaak. De naam van Lord Soames zal in dit Afrikaanse land voor altijd geassocieerd blijven met de honger en de epidemieën die in het voetspoor  van Mugabe het land geteisterd hebben.

 

 

 

 

De half gekken.

 

Willem Holleeder ken ik niet persoonlijk, al kwam hij vroeger veel in een kroeg bij mij op de hoek. Maar er wordt over die man zoveel gepubliceerd en op de TV vertoond, dat je er niet om heen komt een duidelijke indruk van hem te krijgen. Het type is in ons publieke leven een uitzondering. Hij is een crimineel, hoort in dat milieu thuis en zou in de bovenwereld in Nederland geen toegang krijgen. Of dat in andere landen ook zo zou zijn is de vraag. In Rusland, waar de KGB het type vroeger huisvesting verschafte, schijnen ze onder Poetin maatschappelijk weer geaccepteerd te zijn. Dat geldt voor al die landen waar de overheid haar gezag met geweld in plaats van via het recht  moet handhaven. In de Latijnse landen van Zuid Amerika in delen van Italië en in Spanje ook wel. Maar in Noord Amerika en de meeste Noord Europese landen is er voor Holleederachtigen geen plaats in de publieke ruimte.

In de Romeinse Republiek, vlak voor dat die aan haar einde kwam, was er een hele serie van dit soort halve gekken, mensen die onwaarschijnlijke risico’s namen, zeker niet onbekwaam waren, maar wel onbetrouwbaar en gewelddadig. Verres, Dolabella en Catilina waren voorbeelden, maar ook Lucius Cornelius Sulla en later Clodius Pulcher. Verreweg de bekendste en met Sulla ook de bekwaamste uit de serie was Julius Caesar.

Allemaal kwamen ze uit uitstekende families. De Julii, Cornelii en  Claudii  hoorden tot de optimaten, tot de echte oude patriciër families. Beter kon het niet in Rome.

Cicero was in de meeste opzichten hun tegendeel en heeft met allemaal in de clinch gelegen, behalve met Sulla, die van een eerdere generatie was. Tegen Verres en Catilina trad hij op als openbare aanklager. Catilina liet hij executeren vanwege een opstand die hij voorbereidde. Dat kwam hem op de levenslange vijandschap van Caesar te staan, die met Catilina was bevriend. Caesars andere vriend Dolabella werd Cicero’s schoonzoon, een vorm van protectie die hem uiteindelijk niet geholpen heeft. Tegen het type Holleeder zijn maar weinig mensen opgewassen, zeker niet de fatsoenlijk lieden van het type Cicero.

 

 

 

democratie

 

 

 

 

OP 1 juli 1863 begon de bloedigste slag uit de Amerikaanse Burgeroorlog, de driedaagse slag bij Gettysburg. Vier maanden later, op donderdag 19 november van dat jaar wijdde president Lincoln de erebegraafplaats in met de navolgende woorden  (The Gettysburg Address):

 

Four score and seven years ago our fathers brought forth on this continent a new nation, conceived in liberty and dedicated to the proposition that all men are created equal. Now we are engaged in a great civil war, testing whether that nation or any nation so conceived and so dedicated can long endure. We are met on a great battlefield of that war. We have come to dedicate a portion of that field as a final resting-place for those who here gave their lives that that nation might live. It is altogether fitting and proper that we should do this. But in a larger sense, we cannot dedicate, we cannot consecrate, we cannot hallow this ground. The brave men, living and dead who struggled here have consecrated it far above our poor power to add or detract. The world will little note nor long remember what we say here, but it can never forget what they did here. It is for us the living rather to be dedicated here to the unfinished work which they who fought here have thus far so nobly advanced. It is rather for us to be here dedicated to the great task remaining before us –that from these honored dead we take increased devotion to that cause for which they gave the last full measure of devotion– that we here highly resolve that these dead shall not have died in vain, that this nation under God shall have a new birth of freedom, and that government of the people, by the people, for the people shall not perish from the earth.

 

Democratie, een overheid van het volk, voor het volk en door het volk zei men vroeger. Maar een dergelijke staatsinrichting is alleen maar mogelijk in een land met de omvang van een oude Griekse stadstaat. In de moderne tijd is er, ondanks Abraham Lincoln geen voorbeeld van te vinden, al kwamen de Noordelijke staten van de VS er dichter bij dan alle andere moderne staten. Tegenwoordig is een democratie overal vertegenwoordigend. Niet het volk zelf regeert maar een door het volk gekozen regering. Of een regering benoemd en gecontroleerd door een gekozen parlement. Een eis van democratie is tegenwoordig dat het kiesrecht algemeen is, d.w.z. dat alle volwassen burgers van het land kunnen stemmen en dat de verkiezingen vrij zijn en de stemming geheim. Democratie is bovendien niet alleen een kiessysteem maar ook een samenlevingsvorm, waarin de mensenrechten worden gerespecteerd en waarin de rechten van minderheden bij  de meerderheid in veilige handen zijn. Tenslotte dient de gekozen regering aan het recht te zijn onderworpen en hoort de rechtspraak competent, vrij en onafhankelijk te zijn.

De democratie van de westers wereld wijkt op een aantal belangrijke punten af van de originele democratie uit Athene, zoals die door die andere staatsman Pericles werd gehouden in 430 v.C., in het eerste jaar van de Peloponnesische oorlog:

 

 Onze wetten verschaffen gelijke rechten aan allen. (…) De vrijheid die we genieten strekt zich ook uit tot het dagelijks leven; wij zijn niet wantrouwend jegens elkaar en beschuldigen onze buurman niet als hij verkiest zijn eigen gang te gaan. (…) Maar deze vrijheid maakt ons niet wetteloos. Ons wordt geleerd de wet te respecteren, en niet te vergeten om de onderdrukte te beschermen. (…) Wij zijn vrij om te leven zoals wij willen. (…) Armoede is geen schande (…) En ofschoon slechts weinigen een politieke strategie kunnen ontwikkelen, zijn wij allen in staat om deze te beoordelen. (…) Wij beschouwen de discussie niet als een struikelblok voor actie, maar als een noodzakelijke voorwaarde om wijs te handelen.(…) Wij geloven dat geluk een vrucht is van vrijheid, en vrijheid die van moed.’

(Thucydides, De Peloponnesische Oorlog II, 34-46, citaat uit Wikipedia)

 

Beide teksten zijn inspirerend, die van Lincoln misschien nog iets meer dan die van Pericles, maar Lincoln spreekt origineel Engels terwijl de tekst van Pericles hier in vertaling staat. Het originele Grieks is mooier, maar wel van de hand van Thucydides, wat des te opmerkelijker is omdat die andere Athener zelf geen voorstander was van democratie als regeringssysteem

 Belangrijk aspect van onze democratie is dat een modern land een overheid heeft waarvan alleen maar een deel, het politieke deel, door de kiezende bevolking naar huis kan worden gestuurd. Bij het naar huis sturen van de politici is het meestal  alles of niets. Je kunt zonder medewerking van het kabinet niet één minister naar huis sturen, die het volk niet bevalt of één onderdeel van het regeringsbeleid verwerpen. Het apparaat dat achterblijft als een regering naar huis wordt gestuurd zet bovendien meestal de bestaande beleidslijnen gewoon voort, daarbij geholpen door het feit dat er in Nederland altijd wel een of meer van de oude coalitiegenoten in de nieuwe regering terugkomen

 

In een ideale democratie staat tegenover de overheid een zelfstandig opererende burger, aan wie de overheid dienstbaar is en aan wie hij verantwoording aflegt. Doordat in een welvaartstaat de burger in zoveel opzichten afhankelijk is geworden van de overheid is het aspect van de zelfstandige burger al een eeuw lang aan erosie onderhevig geweest. Weliswaar is via de media de directe invloed van de politieke opinie op het overheidsbeleid toegenomen, maar de media zijn niet meer louter rapporterend en kritiserend. De media voeren een eigen beleid en door deze zelfstandige rol die zij zich hebben aangemeten is ook hun invloed minder democratisch dan zij zou kunnen zijn. Geen regering van het volk dus, maar wel een voor het volk. Ook niet door het volk, maar als het kan wel min of meer gecontroleerd door het volk of in elk geval door de publieke opinie. Het is niet helemaal volgens het ideaalbeeld maar het is toch wat.

 

.

De overheid dat zijn de personen en instellingen die regeren en bij wie de macht in de samenleving berust. De overheid bestaat niet alleen uit een democratisch gekozen parlement en een regering die door en uit dat parlement wordt gevormd. Zij bestaat voor een belangrijk deel uit niet gekozen functionarissen die formeel wel onderworpen zijn aan gekozen politici maar in de praktijk niet altijd. Ze kunnen er in elk geval allerminst als een verlengstuk van worden beschouwd. Het gaat daarbij om ambtenaren, adviseurs en mensen uit de z.g. maatschappelijke instellingen, die erg machtig zijn in ons land.

 

Die twee aspecten, de permanentie van de ambtenaren en een controle die beperkt is tot alles of niets, die twee factoren beperken sterk de invloed van het volk op haar overheid.

Na de verkiezingen is van een directe invloed op het te voeren beleid van een nieuwe regering in de regel geen sprake meer. De macht van de kiezers beperkt zich tot het afwijzen van het beleid van de weggestemde regering en wat de compromissen gaan opleveren tussen de coalitiepartijen die de regering gaan vormen, dat is afwachten.

Had men bijvoorbeeld  in het Nederland gedurende het grootste deel van de twintigste eeuw bezwaar tegen de inbreng van de confessionele partijen, dan was dat jammer, maar niks aan te doen. Die partijen waren onmisbaar voor een coalitie en kwamen dus altijd terug, hoe veel stemmen ze ook verloren.

Door de complexiteit van de samenleving en van het regerende apparaat is ook de macht beperkt van de minister, de volksvertegenwoordiger bij uitstek. Hij is niet degene meer die de belangrijke beslissingen neemt. Die worden ergens genomen in het ondoorzichtige woud van instellingen die tezamen de overheid vormen en waar niemand meer een doorslaggevende invloed uit kan oefenen. De minister heeft misschien meer invloed dan alle anderen maar heeft het zeker niet alleen voor het zeggen en is zelden in staat zijn zin door te zetten als hij het politieke draagvlak voor zijn beleid niet vinden kan.

 

Politieke partijen en ambtenaren.

 

De leden van de tweede kamer worden door de politieke partijen voorgedragen en de ministers worden door de politieke partijen aangewezen die samen de regering vormen in overleg met de formateur. Die partijen zijn dus een belangrijke machtsfactor binnen de overheid en als zodanig worden ze nooit gekozen, zo formeren zij zich zelf.

Op het ambtelijke deel van de overheid heeft de politiek nog enige invloed voor zover het de ambtelijke top betreft. Die top wordt door de regering benoemd. Benoemen kan dus, maar een hoge ambtenaar naar huis sturen is niet gemakkelijk. Dat gebeurt alleen als hij echt niet meer met de minister door een deur kan en dan nog moet de minister een paar keer goed nadenken voor zij er toe overgaat. Aan ministers is historisch zelden een lange carrière ten deel gevallen als zij ruzie maakten met hun ambtenaren[1] en zo’n slechte afloop werpt haar schaduw vooruit. Ministers denken wel een paar keer goed na voor zij zich op die onzekere weg begeven. .De overgrote meerderheid van de ambtenaren heeft de best beschermde baan van het land en is op geen democratische manier weg te branden. Het zijn deze ambtenaren die het grootste en belangrijkste deel van de overheidswerkzaamheden voor hun rekening nemen. De Engelse televisieserie Yes Minister was daar een mooie illustratie van en vooral zo geestig omdat de parodie dicht bij de werkelijkheid lag.

De minister bepaalt het beleid, de ambtenaar geeft het vorm en voert het uit. De kamer controleert. In technische zin via de deskundige commissies en in politieke zin in het openbare debat. Men neemt advies in ontvangst van adviesraden en lobby’s voor zover daar behoefte aan is, maar de minister houdt de regie en beslist. Zo was het allemaal ooit bedoeld maar zo werkt het niet meer.

 

We hebben een overheid waarbij de macht in hoofdzaak in handen is van politieke partijen en van ambtenaren. Daarnaast zijn er ook nog meebeslissende adviesraden, ZBO’s, semiambtelijke instellingen en maatschappelijke organisaties. Wie een publieke carrière wil maken komt op zijn tijd in al die verschillende afdelingen van een monolithische overheid terecht. Met democratie in de zin waarin Plato die beschreef en bestreed heeft dat allemaal niet zo veel meer  te maken en evenmin met het ideaal van de Franse revolutie. Dat is misschien maar goed ook. Plato had wel gelijk dat een regering door een volksvergadering, zoals Athene die in zijn tijd gekend heeft, niet alles was. Zo’n volksvergadering zit vol mensen die weinig verstand van zaken hebben en gemakkelijk door de eerste de beste leerlooier[2] op sleeptouw te nemen zijn. In zo’n vergadering zijn ze om een kleinigheid enthousiast te krijgen voor of tegen een belangrijk politiek standpunt. Dezelfde avond zijn ze al weer vergeten wat ze gedacht hebben en de volgende dag besluiten ze iets anders, want het is nu eenmaal hun vak niet[3].

Mensen van wie het hun vak wel is, maar die goed gecontroleerd worden en die eens in de zoveel tijd verantwoording afleggen en daarbij door het volk naar huis gestuurd kunnen worden. Dat is een stuk stabieler en in de praktijk ook beter. Tenminste als ze het goed doen en als er een alternatief is voor het geval ze het slecht doen.

 

Twee of meer partijen?

 

In Amerika en Engeland met hun twee partijen systeem is dat alternatief er. De partij die aan de macht is weet dat hij bij de volgende verkiezing kan worden afgelost. Een ander beleid is mogelijk, voor zover tenminste het beleid door de politiek en niet door het permanente deel van de overheid wordt bepaald. In Nederland of België is dat alternatief er niet of nauwelijks want in een coalitiesysteem weet je nooit van te voren wat er uit de onderhandelingen gaat komen. Zelden is dat het beleid dat de kiezers in meerderheid hebben gewild. Gelukkig willen de kiezers meestal niet veel meer dan dat zij behoorlijk worden geregeerd en zijn ze niet kleinzielig op dat punt[4]. Dat er in landen met een meerpartijen systeem geen kiesbaar alternatief is, is een ernstige tekortkoming. Maar in Nederland en ook in sommige landen met een tweepartijdemocratie is het alternatief er ook om een heel andere reden niet, namelijk omdat een disproportioneel deel van het beleid door de ambtenaren, de maatschappelijke instellingen en tegenwoordig ook door de media wordt bepaald[5].

 

Over de rand.

 

De ambtenarij en de invloed van lobby’s en maatschappelijke instellingen vormen een inbreuk op het democratische systeem. Voor zover zij de overheid in feite beheersen en de politiek maar een beperkte invloed heeft op het doen en laten van de overheid, in zoverre is onze democratie schijn. Soms is de invloed van de politiek op het beleid zo beperkt, dat men over de democratische rand heen gaat.

 

Nederland en de meeste andere Europese landen hebben na de tweede wereldoorlog, geïnspireerd door de Britse Labourpartij,  een verzorgingsstaat opgebouwd[6]. De belangrijkste kenmerken ervan zijn de onbegrensde verantwoordelijkheid van de overheid voor het welzijn van de burgers en de dialectiek van voortdurende klachten en wetaanpassingen waaraan de overheidsmacht is gebonden. Het resultaat is dat er in de meeste landen die nu tot de EU horen sprake is van een democratische en welwillende, maar niettemin overmachtige[7] staat. Een staat die zich in beginsel het recht voorbehoudt in elk onderdeel van het leven in te grijpen als het welzijn van de burger daar in haar ogen om vraagt. De zelfstandige en autonome burger is daarbij ongemerkt over de horizon verdwenen.

Dat onlangs het recht werd geclaimd om de opvoeding van jongeren over te nemen als in de ogen van de ambtenaar de ouders te kort schieten wordt nauwelijks nog als schokkend ervaren. Het gedwongen aborteren van vrouwen die voor het moederschap ongeschikt worden bevonden stuitte wel op bezwaren, maar die bezwaren hadden meer met het taboe op levensbeëindiging[8] te maken dan met de gedachte dat de overheid zich nu toch bezig hield met terreinen waarop zij geen bevoegdheden heeft.

 

De gebreken van het apparaat.

 

 

De richtingloze groei van het ambtenarenapparaat heeft de beheersbaarheid aangetast. Zo nu en dan blijkt door een plotselinge doorkijk dat het overheidsapparaat niet goed meer functioneert. Niet omdat de mensen die er deel vanuit maken onbekwaam zijn of onvoldoende opgeleid, maar omdat  de overheid niet doelmatig is georganiseerd.

Een tijd geleden werden er openbare hoorzittingen gehouden over het functioneren TBS systeem in Nederland. Het is opvallend hoeveel bezwaren de praktijkmensen blijken te hebben tegen het functioneren van het systeem waar ze dagelijks mee van doen hebben en hoe gemakkelijk die problemen zouden zijn te verhelpen, zo op het eerste gezicht tenminste. De kamerleden voor wie de hoorzittingen zijn bedoeld kijken of ze het voor het eerst horen en waarschijnlijk is dat ook zo. Toch denken alle mensen uit de praktijk dat het die politici zijn die hen met een onmogelijk systeem hebben opgezadeld.

 

Als het waar is wat je als buitenstaander meent waar te nemen, dan moet de conclusie zijn dat er binnen de overheid onvoldoende feedback van de praktijk naar de beslissingnemers is. Dat geldt dan niet alleen voor de justitionele organisaties, maar ook voor het onderwijs[9], de zorg[10] e.t.q. De informatie vanuit de praktijk, of het veld zoals dat in de sociale wetenschappen heet, aangaande het functioneren van door de kamer aangenomen wetten bereikt de kamer niet. Waarschijnlijk bereikt het de ambtelijke instanties wel, maar niet op een manier dat er effectief iets mee kan worden gedaan. Het komt niet bij de juiste instanties terecht of het wordt geformuleerd op een wijze dat de ontvanger er weinig meer mee kan. Hoe dan ook, de wetgevers weten niet of de regels die ze maken ook doen wat ervan verwacht wordt. De informatie op basis waarvan wetten en andere regels worden gemaakt is ontoereikend of misleidend[11]. Een onderzoek naar de oorzaken van deze desorganisatie zou een hoge prioriteit moeten hebben, als waar is wat wel vermoed kan worden, dat we hier met een probleem te maken hebben dat de hele overheid aangaat en al haar functies.

 

Legitimiteit.

 

De overheid meent dat zij doet wat zij doet uit naam van het volk en gelegitimeerd door het volk, maar het lijkt erop dat dit meer mythe is dan werkelijkheid.

Legitimiteit van een overheid is een beloning voor succes bij de oplossing van maatschappelijke problemen en succes heeft deze overheid de laatste decennia niet meer[12]. Ze handhaaft zich omdat ze voor een groot deel van het volk onontbeerlijk is geworden[13].

Het volk krijgt eens in de zoveel jaar de gelegenheid om te zeggen wat het vindt van het beleid. Het stuurt dan regelmatig de zittende regering naar huis, die dan door een soortgelijke wordt vervangen zonder dat er merkbaar veel verandert. Een nieuwe regering is in dit land weinig anders dan een ander uithangbord aan dezelfde winkel.

Het is geen regering door het volk, het is niet eens echte inspraak. Wat het volk wil komt alleen bij onverwachte gelegenheden en op ineffectieve manieren naar voren[14]. Dat de opiniepeilingen dit soort onverwachte uitspraken van de bevolking maar moeilijk kunnen voorspellen komt waarschijnlijk omdat men bij een poll een mening geeft die geacht wordt in overeenstemming te zijn met de heersende publieke opinie. Maar in het stemhokje kijkt en hoort er niemand mee, daar is het anders.

 

[1] Er zijn twee spectaculaire manieren waarop iemands politiek carrière de mist in kan gaan. Een is als hij ruzie maakt met zijn ambtenaren, die hem dan vervolgens beentje lichten. Dat is ooit minister Vondeling overkomen als minister van financiën. Een andere manier is om de afspraken die binnen het kabinet of de partij gemaakt zijn te negeren. Minister Vredeling leverde naar verluid op het kritieke moment wapens aan Israël tegen de in het kabinet gemaakte afspraken, moest nog tijdens zijn ministerschap vertrekken naar Brussel en is in Nederland daarna nooit meer aan de bak gekomen.

[2] In de historische canon, die in dit opzicht vooral door Plato en Aristophanes is bepaald, komt Kleon, de leerlooierszoon waar hier op wordt gedoeld, er misschien slechter af dan hij verdient. Het beleid dat hij voorstond was zo slecht nog niet, maar het punt blijft dat in een volksvergadering vandaag het ene en morgen het andere beleid de doorslag kan geven.

[3] Dat het parlement onder de invloed van media hypes steeds meer op een volksvergadering Atheense stijl gaat lijken is een van de bezwaren die men tegenwoordig in kringen van staatsrechtgeleerden horen kan.

[4] Dat de kiezers nu zo blind lijken te protesteren, komt omdat we de laatste decennia duidelijk minder goed geregeerd worden, met name door het ambtelijk deel van de overheid en door de verouderde maatschappelijke instellingen.

[5] Roland Plasterk, de ex-minister en voormalige columnist van Buitenhof merkte ooit op dat in Nederland de grote veranderingen in de politieke opvattingen niet tot stand komen bij regeringswisselingen, maar dat de publieke opinie in een klap omgaat in alle politieke partijen tegelijk, van links tot rechts. Tenminste als het om werkelijk majeure veranderingen gaat. Hij noemde als voorbeeld het in diskrediet raken van de multiculturele samenleving, maar er zijn meer voorbeelden te geven

[6] Het eerste land met een aanzet tot een verzorgingsstaat, was Pruisen, de rechtsvoorganger van het Duitse keizerrijk. Dat men daar na 1945 zijn inspiratie niet vandaan wilde halen is begrijpelijk. Wel heeft naast de regering Attlee president Roosevelt met zijn New Deal politiek nog een voorbeeldfunctie gehad voor de West Europese welvaartspolitiek.

[7] De overheid is overmachtig in de zin dat er weinig in de samenleving kan gebeuren of zij is er bij betrokken, maar aan de andere kant ook onmachtig omdat zij onvoldoende gefocust is en eigenlijk niemand in staat is grip op haar functioneren te krijgen.

[8] Dit is het soort levensbeëindiging waar onlangs een Italiaanse minister Nederland verwijten over maakte, waarbij hij verwees naar Hitler Duitsland. Hem was waarschijnlijk niet bekend dat lang voor dat Hitler aan de macht kwam euthanasie en abortus in Scandinavische landen wettelijk geoorloofd was om eugenetische redenen.

[9] Zie het recent verschenen boek van dr. Leo Prick, Drammen dreigen draaien ▪ ISBN: 9053304614  Mets en Schilt Uitgevers ▪ 2006

[10] zie de zorgen van ex-minister Hoogenvorst en de problemen die de invoering van het nieuwe stelsel voor de gezondheidszorg hebben opgeroepen, maar vooral de eerdere invoering van de dbc als declaratie eenheid.

[11] De minister van Justitie uit het vorige kabinet struikelde twee maal achtereen in de kamer over foutieve of onvolledige informatie van zijn ambtenaren. Dat gebeurde in dit geval in volle openbaarheid en werd door de minister ook openlijk toegegeven maar meestal hoor je daar niets van of weten de ambtenaren die de minister informeren niet eens dat hun informatie niet deugt.

[12] Vanaf het eerste kabinet Lubbers hebben de achtereenvolgende kabinetten zich in plaats van met nieuw beleid in hoofdzaak met reparatie bezig gehouden, met bezuinigingen en herstel van bestaande en onsuccesvolle wetgeving. Dat dit een continu proces is geworden wijst erop dat het systeem als zodanig niet meer goed functioneert en op de helling zou moeten. Dat was in wezen wat Fortuijn betoogde, maar wat door de kabinetten Balkenende en door de eigen partij van Fortuijn onvoldoende is opgepakt.

[13] In Frankrijk is ongeveer de helft van de bevolking voor haar levensonderhoud direct of indirect van de overheid afhankelijk. In Nederland is dat minder maar niet zo heel veel minder.

[14] Bijvoorbeeld bij het referendum over de Europese grondwet. De bevolking zei nee, de overheid had toegezegd de uitspraak te zullen volgen, maar in plaats daarvan paste men de grondwet oppervlakkig wat aan, ratificeerde haar, bekrachtigde haar in het parlement en organiseerde geen tweede referendum.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bolkestein over Turkije

 

 

 

Frits Bolkestein schreef in De Volkskrant van Maandag 8 Oktober ‘08 over de toetreding van Turkije tot de EU. Over dat onderwerp had hij al achttien jaar eerder, in 1990, lezingen gehouden in Istanboel en Ankara. Daarin had hij uiteengezet waarom volgens hem de toetreding geen goed idee was. Turkije was geen Europees land omdat het een aantal historische ontwikkelingen die de  Europese landen met elkaar deelden niet had meegemaakt. Dat waren de bekende, de Latijnse Christenheid, de Renaissance, de Verlichting en de Democratie. Maar hij liet er in zijn artikel ook een paar weg. De scheiding van kerk en staat bijvoorbeeld, erg belangrijk toch. En ook de reformatie en de ontwikkeling van de industriële samenleving, die door Weber in onderling verband worden genoemd, liet hij weg. Hij voegde er wel het leenstelsel aan toe, maar dat kan een vergissing zijn geweest. Het zou moeilijk zijn nu nog iets kunnen noemen wat een verschil tussen Turkije en Europa vormt en dat te herleiden is tot het feodale stelsel. Iets als dit Middeleeuwse stelsel kenmerkt eigenlijk iedere primitieve samenleving die groter is dan met de aanwezig communicatiemiddelen en techniek is te behappen. Verbetert de infrastructuur in zo’n rijk, dan verdwijnt daarmee ook het leenstelsel dat immers samenhangt met de vergaande vorm van politieke delegatie die nodig is en met het ontbreken van een geldeconomie. Het satrapenstelsel van het Oude Perzië was feodaal en het rijk van Djengis Khan was het ook. Maar het kan zijn dat Bolkestein bij de feodaliteit het oog gehad heeft op de persoonlijke vertrouwensband tussen leenman en leenheer en dat is misschien wel een kenmerkend verschil. Toynbee ziet de relatie tussen de Sultan en zijn onderdanen meer als een afgeleide van de relatie tussen de nomade en zijn vee. Het vertrouwen dat volgens Fukuyama de relaties in de Westerse samenlevingen kenmerkt staat daar inderdaad wel ver af van het herdersstandpunt dat Toynbee aan de sultan en de Mongoolse Khans toeschrijft.. Maar hoe dan ook, meestal is het zinloos om zo ver in het verleden te graven om het heden te begrijpen. Aan de ene kant omdat dit logisch  leidt tot een eindeloze regressie en verder omdat de hoeveelheid relevante factoren domweg te groot is. De meest relevante factoren liggen bovendien in het heden: willen beide partijen die samenwerking en kunnen ze het.

 

Bolkestein hard vallen over een jeugdzonde zou wat flauw zijn, hij zegt immers dat hij deze argumenten nu niet meer zou gebruiken. Hij geeft voor het veranderen van zijn standpunt dan vervolgens een goed en een slecht argument. Het goede argument  is dat landen (ongeacht hun historische achtergrond) kunnen veranderen, zie bijvoorbeeld Duitsland. Het slechte argument is dat we Roemenië en Bulgarije ook hebben toegelaten en die hebben dat verleden ook niet met ons gemeen. Dat laatste argument deugt niet erg. Dat wij een fout gemaakt hebben door voormalige Turkse landen met een Byzantijns-Turks verleden zoals Griekenland, Roemenie en Bulgarije toe te laten, verplicht ons niet om die fout  nog een keer te maken. Maar het is waar dat Duitsland, dat op het eerste gezicht net zo Europees is als de rest op een belangrijk punt een andere weg was ingeslagen en dat het na de twee wereldoorlogen van die weg is teruggekeerd. Duitsland was in de negentiende eeuw een rechtstaat met een voortreffelijke ambtenarenapparaat, maar geen democratie. Duitsland was een autocratie,  qua overheid en qua mentaliteit van de bevolking. Dat is het nu niet meer.

 

Het moeilijke met dit soort historische redeneringen is dat zij niet abstract en intellectueel zijn en daarom nooit tot eenduidige conclusies leiden. Of de toetreding van Turkije een ramp of een succes zal worden weten we alleen als we het gedaan hebben en dan nog is de uitkomst erg afhankelijk van de manier waarop Europa en Turkije er mee omgaan. Redeneringen als die van Bolkestein kunnen bij de besluitvorming alleen helpen doordat ze de waarschijnlijkheid van het succes in kaart kunnen brengen. Daarbij is het probleem dan ook nog dat de verwachting waarmee men vervolgens het proces begint op zich weer een factor is in de uitslag. Een sombere verwachting is niet een vrijblijvende intellectuele exercitie, zij staat succes in de weg. Geschiedkundige en sociologische beschouwingen zijn niet waardevrij en in die zin dus nooit wetenschappelijk.

 

Politici hebben daar in het algemeen beter gevoel voor dan sociologen en historici. Daarom zou ik als Nederlandse regering dat advies over de toetreding van Turkije ook nooit door Erik Jan Zürcher hebben laten schrijven, die geprobeerd heeft om zijn verhaal wetenschappelijk in te kleden, maar in werkelijkheid een zo vurig pleidooi voor toetreding hield dat hij van de Islamitische regering van Turkije de hoogste onderscheiding heeft gekregen die ze in huis hadden. Dat werkt dan averechts op mensen die zich liever niet voor de gek willen laten houden..

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de redding van de democratie

 

 

 

Het nationaal socialisme is antigeschiedenis geworden. Als er nu in Duitsland of ook in Nederland nog mensen met hakenkruisen en SS tekens rondlopen dan gelden ze als bizar en provocerend. Behalve een politierechter in Zwolle en het Hof in Arnhem die in het Nazi gevaar reden zagen om de leider van de Centrumpartij te veroordelen, neemt niemand de Nazi’s nu nog au serieux. Ze zijn als politieke beweging vergeten en leven voort als symbolen van het kwaad. De afkeer die ze oproepen heeft niets meer van doen met een gevaar dat ze kunnen vormen maar met het taboe dat op hen en hun politiek overtuigingen rust en natuurlijk met de herinnering aan de Holocaust.

 

Dat was anders in de dertiger jaren. De kans dat het nationaal socialisme of het Russische stalinisme de wereld zouden veroveren leek toen heel reëel. De eerste wereldoorlog werd algemeen als  het echec van de Europese beschaving beschouwd, niet alleen in Europa zelf maar over  de hele wereld. Die oorlog vervulde ook de overwinnaars met afschuw en met de resultaten van de vredesverdragen was niemand tevreden. De liberale waarden en het parlementair democratische systeem hadden veel van hun geloofwaardigheid verloren. Niemand zag duidelijk hoe de toekomst er uit moest zien, behalve de communisten en nationaal socialisten. In Duitsland had de vrede van Versailles de shock van de eerste wereldoorlog bestendigd.  Praktisch de eerste regeringsdaad van de Weimar regering was het tekenen van dat verdrag geweest en zij had daarmee in de ogen van de Duitsers haar legitimiteit verspeeld. De Weimar republiek saboteerde later wel de resultaten van Versailles waar het kon, maar verwierf zich daar geen krediet meer mee, niet bij de eigen bevolking en natuurlijk ook niet bij de geallieerden.

 

Hitler was de eerste Duitse politicus die het in de ogen van zijn landgenoten duidelijk zei:  Versailles was een monstrum en Duitsland zou er zich niet bij neerleggen. Hij voegde daden bij zijn woorden. Hij dwong ontruiming van het Rijnland af, begon aan de herbewapening, maakte de ontrechting van de Duitsers in het nieuwe Tsjecho- Slowakije ongedaan, voegde de rompstaat Oostenrijk bij het Duitse moederland en zette de Duitse economie in het midden van de wereld crisis weer op poten. Allemaal grote politieke successen waarvoor de Nazi’s in Duitsland veel krediet kregen bij de grote meerderheid van patriotten die verder niet met veel van de Nazi denkbeelden sympathiseerden.

Duitsland was vóór 1933 in meerderheid niet Nazi, maar ook niet liberaal. De parlementaire democratie had in de Duitse landen nooit goed wortel geschoten en de Verlichting had meer een rechtstaat en een integere ambtenarij opgeleverd dan een parlement dat een middelpunt kon zijn van het publieke leven.  Democratie zoals die in Angelsaksische landen bestond was in Duitsland onbekend. Men kende daar geen burgerij die het lot in eigen hand wilde nemen. Je had de Obrigkeit met aan het hoofd de keizer en je had de revolutionaire bewegingen zoals Sozi’s en Kommi’s en nu dus Nazi’s, maar een publieke ruimte waarin ordentelijk van gedachten kon worden gewisseld en democratisch kon worden besloten was er in Duitsland niet, nooit geweest ook.

 

Het antiparlementarisme en ook het antisemitisme dat uniek aan de Nazi’s verweten wordt zijn eigenlijk erfenissen van het Oostenrijk en Duitsland van voor de eerste wereldoorlog. Zelfs het Führerprinzip was niet nieuw. Bismarck werd in zijn tijd net zo aanbeden (en gehaat) als Hitler en een fatsoenlijk man kon ook de IJzeren Kanselier niet in alle opzichten worden genoemd. Niet zo puur slecht als Hitler natuurlijk, maar hij kon zich toch streken permitteren waarmee hij in een democratie maar moeilijk zou zijn weggekomen.

 

Wat typisch Nazi of Kommi was, was het geweld op straat en het brutale, het rücksichtsloze en het totalitaire karakter van de staat die hun voor ogen stond. Nationaal socialistisch was de moderne propaganda met haar absurde leugens die door de herhaling toch uitwerking hadden. Maar weer Duits nationalistisch en niet typisch Nazi was de overheersende anti-Kantiaanse idee, dat niet een kosmopolitische samenleving het ideaal kon zijn, of de broederschap der volkeren, maar dat tussen de verschillende culturen op aarde een concurrentieslag zou beslissen wie er ging overleven.

 

De Nazi’s hieven de verdeeldheid en de depressie in de Duitse natie op en zetten alle neuzen in dezelfde richting: Lebensraum voor het Duitse volk met een goedgeorganiseerde overheid en een goedbewapend leger. Vóór 1941 zag het er naar uit dat het succes ging hebben en dat dit soort natie, een verduitste uitgave van het Russische bolsjewisme  de overhand zou krijgen in de Westerse wereld.

 

Dat was de toekomst in de dertiger jaren die praktisch onontkoombaar leek en toen de oorlog eenmaal was uitgebroken en de legers van de democratieën onder de voet werden gelopen in de meidagen van 1940 besloten veel mensen op het vaste land van Europa dat de toekomst zich aan het voltrekken was: niets meer aan te doen. Dat was de bestaansreden voor het Vichy regime in Frankrijk en voor de Nederlandsche Unie in ons land. Niet dat mensen als De Quay of jonge De Gaay Fortman nu Nazi gezind waren, helemaal niet eigenlijk, maar ze probeerden er onder moeilijke omstandigheden het beste van te maken. Wie toen nog hoop zag op een democratische toekomst was een grote uitzondering in de Europese politiek. Eigenlijk was er alleen nog Winston Churchill, die met behulp van Roosevelt maar verder praktisch eigenhandig de democratie op deze wereld een nieuwe lease on life heeft gegeven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Grieken en Turken

 

 

 

 

In de Balkan is etniciteit, in de zin van aparte volken een relatief nieuw concept. De verschillen in nationaliteit, zoals Bulgaren, Serven, Roemenen, Grieken etc. dateren uit de negentiende eeuw, toen het Turkse rijk in Europa in elkaar zakte en in een aantal verschillende landen uiteenviel. De verschillende talen, Grieks, Albanees, Roemeens en al die Slavische dialecten waren er al wel, maar die hadden toen geen etnische betekenis. Grieks was in die tijd een liturgische en bestuurlijke taal. Verreweg de meeste Balkanezen gebruikten in het dagelijks verkeer een (Slavisch) dialect[1]. Raciale verschillen zijn op de Balkan met het blote oog niet te zien. Of ze nu Romaioi[2] (Grieken) of Voulgarioi (Bulgaren) waren wisten de boeren meestal zelf niet. Dat waren namen als de Bataven of Belgen voor bewoners van de lage landen in het begin van de achttiende eeuw. Namen uit de oudheid zonder actuele betekenis, uitsluitend in gebruik bij romanschrijvers en ideologen. Op de Balkan waren ze Christenen  of Turken. Dat wisten de boeren  wel, ze waren Christenen. Hun voorouders waren vrije mensen geweest, dat wisten ze ook nog.

 

De potsierlijkheid waarmee de Grieken weigeren om de naam Macedonië te erkennen voor het gebied waarvan Skopje de hoofdstad is, doet geen recht aan het feit dat de tegenwoordige Grieken afstammen van voorouders die wijd verspreid in het Turkse rijk woonden en zich daar onderscheidden door hun religie en het feit dat zij onder de Turken tot een soort secundaire bestuurlijke elite behoorden. In het dun bevolkte Griekenland zelf, tot op de Peloponnesos toe, werd voornamelijk Albanees gesproken in de Turkse tijd. Saloniki was een in hoofdzaak Joodse stad en lag vanouds in Thessalië ( Thessalonikè). Waarom dus een Macedonisch onderscheid gemaakt moet worden tussen het gebied van Skopje en van Saloniki is niet zo duidelijk. Waarschijnlijk omdat de Grieken alles aangrijpen om de wereld te doen geloven dat zij de afstammelingen zijn van de Hellenen uit de oudheid in plaats van het feit onder ogen te zien dat zij gewoon Turken zijn met een afwijkende taal en godsdienst.

 

Genetisch gesproken heeft de ook de naam Turk overigens geen betekenis. Het is een taalkundige aanduiding. Vroeger, in de  tijd van de Osmanli (Ottomanen), was het een scheldwoord voor mensen die op het hoogland woonden van Anatolië. Een inwoner van Stamboel wilde met die naam niet worden aangesproken. Als Turken moesten zeggen wat zij waren dan antwoordden zij Moslim. Godsdienst had onderscheidend vermogen, maar huidskleur en andere raciale kenmerken hadden dat niet. Ook taal niet eens altijd trouwens. Er werden meer dan tien verschillende talen gesproken in Istanboel. Veel mensen spaken een aantal van die talen en sommigen spraken ze allemaal[3].

 

Verdraagzaam mag het zijn geweest in het oude Turkse rijk, zoals vaak gezegd wordt, maar gediscrimineerd werd er bij het leven. Moslims waren ver verheven boven aanhangers van andere godsdiensten en de Griekse Orthodoxie weer boven de  rest van de Christelijke varianten. Met name stond de Griekse orthodoxie  boven de meer exotische religies, zoals bijvoorbeeld die van de Druzen of de Joden. Godsdienst was bepalend voor de leefgemeenschap en voor een deel ook voor het bestuur. De geestelijke machthebbers hadden ook wereldlijke bevoegdheden en verplichtingen.

 

Dat werkt nog allemaal door in de huidige Balkanlanden. Serven en Grieken hebben dezelfde godsdienst en horen dus tot dezelfde gemeenschap. Russen en Grieken hebben niet helemaal dezelfde godsdienst maar het scheelt niet veel. Grieken en West Europeanen hebben godsdiensten die al concurreerden vanuit de tijd van voor het bestaan van de Islam. Als Grieken moesten kiezen tussen de Islam en Westers Christendom, Katholiek of Protestant dat doet er niet toe, dan kozen ze voor de Islam. Nog steeds is het zo dat de publieke opinie in Griekenland bij conflicten eerder voor Arabieren kiest dan voor West Europa of Amerika. De huidige Turken, van hun kant  zijn in grote meerderheid afstammelingen van bekeerde Christenen. Het zijn Grieken dus eigenlijk, of Byzantijnen. In elk geval horen Grieken en Turken qua afstamming en geschiedenis bij elkaar als Jip en Janneke.

 

Sinds de dichter Byron, die veel propaganda heeft gemaakt voor Griekenland, bestaat in West Europa de misvatting dat de moderne Grieken de nakomelingen zijn van de klassieke Hellenen. Om die reden zijn ze met voorrang boven andere Balkanlanden tot de Europese Unie toegelaten. Als Hellas de bakermat is van het moderne Europa dan gaat het niet aan de Hellenen er buiten te laten, zo was de redenering ongeveer. In feite is hier sprake van een vrome leugen. De taal die ze spreken en schrijven is een onverstaanbare verbastering van het oude Grieks. Het is zoiets als om  Brazilianen Romeinen te noemen, alleen omdat hun taal verwantschap heeft met het klassieke Latijn. De Grieken van nu zijn een Balkanvolk, en dat zijn ze pas snds de eerste wereldoorlog. Voor die tijd woonden ze verspreid in het Ottomaanse rijk, voornamelijk aan de zeekusten. Met andere woorden, het zijn voormalige Ottomanen, maar van de Grieks orthodoxe religie.

 

Binnen die oude Ottomaanse gemeenschap heerste een permanente broedertwist. Dat hing samen met de methode van regeren van sultans. De diverse godsdienstige groeperingen werden zoveel mogelijk in stand gehouden en tegen elkaar opgezet. Zo maakten ze geen gemene zaak tegen de overheid en werden ze gemakkelijker onder de duim gehouden. Ataturk wilde het rijk moderniseren om de concurrentie met het Westen aan te kunnen. Mede om die reden heeft er een ethnic cleansing van de Christenen plaats gevonden. Wat de Grieken betreft was dat niet helemaal onredelijk, die waren zelf in opstand gekomen tegen de Turken, ze hadden de steun van het Westen en het heeft er even naar uit gezien dat zij het ook op Anatolië en in Istanboel voor het zeggen zouden krijgen. De Armenen werden eruit gegooid, puur omdat het ook Christenen waren en er gedacht werd dat ze met de Russen sympathiseerden. Zij werden om die reden niet vertrouwd. De Armeense godsdienst heeft voor het overige even weinig met de Grieks/Russische orthodoxie te maken als de godsdienst van de Maronieten in de Libanon of onze Westerse godsdienst, het Latijnse Christendom. De Balkanoorlogen in het voormalige Joegoslavië waren een voortzetting van de oorlogen rond 1900 en die op hun beurt waren een gevolg van door de Turken gevoede rivaliteiten tussen de verschillende bevolkingsgroepen.

 

De typerende waarde van de Westerse samenleving is de burgerlijke vrede, d.w.z. de rechtstaat. Misschien is burgerlijke vrede hetgeen waar Ataturk naar streefde op lange termijn en zag hij in dat het nodig was om eerst de oude rivalen uit elkaar te halen, ik weet het niet. Om nu de Turken en andere Balkan volkeren binnen de EU te halen is gezien hun geschiedenis in elk geval nogal een gok. Een gok op de ernst van hun voornemen het verleden achter zich te laten en de Europese normen en waarden tot de hunne te maken. Amerikanen, die van huis uit optimisten zijn aanvaarden dat soort risico’s, maar Europeanen zijn in het algemeen voorzichtiger. Zeker is het dat een multiculturele samenleving, d.w.z een samenleving waarin de gewoonten van het Midden Oosten en de Balkan kunnen blijven bestaan naast die van de rechtstaat, dat zo’n samenleving  niet een erg goed idee is.

 

[1] De Vlachen (Roemenen) vormden een uitzondering. Hun taal is een dialect dat in een aantal vrij geconcentreerde regio’s werd gesproken. Het is een verbasterde vorm van het Latijn. Maar ook de bewoners van wat nu Griekenland is spraken een Slavisch of Albanees dialect. Grieks was in hoofdzaak een elite taal, voor officieel gebruik.

[2] Helleens had intussen de nieuwe betekenis van heidens gekregen, of plattelands. Romaios is afkomstig van Rum, het woord voor het oude rijk van Byzantium.

[3] Verg. de memoires van Elias Canetti. Die kwam niet uit Stamboel, maar uit een kleinere plaats aan de monding van de Donau, maar daar gold hetzelfde.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

democratie als export

 

 

 

 

De nederlaag van Amerika in Irak is vooral een nederlaag van de democratie geweest. Het is een politieke en geen militaire nederlaag.

President Bush en zijn eerste minister van defensie Rumsfeld waren overtuigd van de militaire capaciteiten van Amerika. De verovering van Irak die in de eerste golfoorlog achterwege was gebleven kon worden uitgevoerd zonder al te grote militaire risico’s., meenden zij

 

Anderen in Amerika en elders dachten daar indertijd anders over maar de gebeurtenissen hebben de Bush regering gelijk gegeven. De verovering liep als een trein, de bevolking juichte bij het omtrekken van het beeld van Saddam, maar daarna stokte het eigenlijk. Het begon bij de ongeremde plunderingen van onder andere het plaatselijke oudheidkundige museum en de ziekenhuizen door de Irakese bevolking. Het waren plunderingen die deden denken aan de de black out in de zeventiger jaren toen de sloppenwijkbewoners van New York massaal op roof uitgingen op Manhattan. Daar in Amerika  hield het op toen de lichten weer aangingen en de politie weer effectief kon optreden. In Irak was geen politie en het licht bleef er uit.

 

De Amerikaanse troepen grepen niet in toen het land voor hun ogen in chaos verviel. De politie en het leger van Saddam konden niet ingrijpen, omdat ze doelwit waren van de Amerikanen en zelf hadden de Amerikanen hadden het alleen gekund met gebruik van zwaar geweld tegen de bevolking. Achteraf gezien is duidelijk dat dit het enige effectieve middel was geweest ook tegen het latere etnische geweld maar het is evenzeer duidelijk dat geweld tegen de bevolking zo zeer in strijd komt met de eigen beginselen van de US en de conventies van Genève dat het politiek onmogelijk was. Daarna is het van kwaad tot erger gegaan.

 

Irak bestaat uit een aantal onderling vijandige groeperingen die tijdens het bewind van Saddam op de oude Turkse manier tegen elkaar werden opgezet.  Saddam handhaafde zijn gezag door te bemiddelen  tussen de vijandige etnische groepen, maar zo nodig ook met bruut geweld. De Amerikanen misten de kennis en ook de immoraliteit om deze vorm van regeren te continueren en moesten machteloos toezien hoe Irak in een spiraal van geweld terecht kwam. De Sjiieten zijn getalsmatig in de meerderheid en werden om die reden in het verleden sterker door Saddam onderdrukt dan andere groeperingen. Zij konden in principe rekenen op Amerikaanse steun tegen de Soennieten. Niet alleen omdat de Amerikanen de natuurlijke neiging hebben de meerderheid te steunen omdat dit democratisch lijkt, maar ook omdat Saddams  machtsbasis berustte op de Soennitische clans uit zijn geboortestreek. De Sjiieten wonnen de verkiezingen. De pogingen van de Amerikanen om de meerderheid te bewegen ook met de belangen van de minderheid van Soennieten rekening te houden liepen op niets uit.

 

De Soennieten hadden trouwens anticiperend op deze weigering al hun toevlucht gezocht in het gebruik van geweld. De Sjiieten probeerden hun eigen gewapende bendes in de hand te houden maar zonder veel resultaat. Net als in de Palestijnse gebieden werden moskeeën, scholen en ziekenhuizen opslagplaatsen van wapens en verzamelplaatsen voor milities. Het wapen van de terreur,dat elders in de Arabische wereld al met zoveel succes werd toegepast, vond overal ingang. Niemand voelde zich meer veilig en met terugwerkende kracht achtte snel praktisch iedereen in de Arabische wereld, inclusief Irak, Saddam het mindere kwaad. Erger had de Amerikaanse interventie niet kunnen mislukken en een grondige herbezinning op de Amerikaanse uitgangspunten lijkt op zijn plaats.

 

De conclusie die uit het geheel getrokken kan worden is dat een democratie van de helft plus één niet werkt in een heterogene samenleving, waar de belangen van minderheden niet veilig zijn bij de meerderheid. Zijn de groeperingen waaruit de samenleving is samengesteld onderling vijandig, zoals dat praktisch overal het geval is waar vroeger de Turken het bewind hebben gevoerd, dan is democratie een heilloos middel. Eigenlijk had iedereen dat ook al in Zuidelijk Afrika kunnen waarnemen, waar het ANC van Mbeki en Zanu van Mugabe het landsbelang en de belangen van minderheden opofferen aan corruptie en het eigen groepsbelang. De gedachte dat democratie en mensenrechten een exportproduct kunnen zijn moet worden losgelaten. In landen als Irak , maar ook op andere plaatsen in  de ontwikkelingslanden is er geen ruimte voor. Eerst zal er recht en vrede moeten komen en dan pas komt er plaats voor democratie. De bij de democratie passende vreedzame middelen zijn ongeschikt om endemisch geweld uit te bannen. Dat kan alleen door een overheid die onder omstandigheden bereid is contrageweld te gebruiken om recht en orde te handhaven. Pas als recht zonder geweld kan worden gehandhaafd komt er ruimte voor een democratische staatsinrichting.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de Holocaust

 

 

 

 

Wat bedoelt Agnes Kant als ze naar de oorlog verwijst en naar de lessen die we moeten trekken uit de geschiedenis? Waar ging het Hitler om bij de Holocaust en in hoeverre gaat een vergelijking met Wilders op?

 

Hitler stond met zijn nationalistische ideeën niet alleen in Europa. Partijen net zo nationalistisch als het Vlaams Belang of de SP waren meer regel dan uitzondering in het Interbellum.

Een jaar voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog waren er op het vasteland van Europa nog maar een handvol echte democratische regimes over: in de Scandinavische landen, de Benelux en in Zwitserland. In Frankrijk regeerde het Volksfront. Italië en Spanje en Portugal en veel Oost Europese landen waren fascistisch of iets wat er op leek. Tsjecho-Slowakije werd tot de democratische landen gerekend vanwege de goede relaties die het onderhield met de Verenigde Staten (Masaryk), maar het verdiende die uitverkiezing niet echt. Het kon  niet als democratisch worden aangemerkt wegens zijn optreden tegen de eigen minderheden. Democratie is een gecompliceerd begrip, maar een land is niet democratisch als minderheden zich niet veilig kunnen voelen bij het regime van de meerderheid.

 

De Tsjechen hebben sinds hun bij de Parijse vredesverdragen  zelfstandigheid werd geschonken de grote en heel oude Duitssprekende minderheid in Bohemen en Moravië slecht behandeld. Dat was een van de belangrijkste redenen waarom Hitler in München weg kon komen met zijn Sudetenpolitiek. De geallieerden en vooral de Engelsen voelden zich schuldig tegenover de Duitsers vanwege het ‘verraad van Versailles’ en de daarop volgende behandeling van de Sudeten Duitsers in de nieuwe Tsjechische republiek. In Slowakije ging het de Hongaren al niet veel beter dan de Duitsers in Tsjechië. Gemeten aan het criterium van veiligheid en recht voor ieder, waren er in Midden en Oost Europa geen democratische staten en dat gold ook voor Tsjecho-Slowakije. München was niet de overwinning van het fascisme op de democratie maar meer een afrekening tussen twee staten die beide weinig recht van democratisch spreken hadden.

 

Door de tweede wereldoorlog hebben we enigszins het zicht verloren op wat zich tussen de wereldoorlogen afspeelde. Door de overheersende rol van Hitler en de Nazi’s is het onrecht dat elders in Europa plaats vond op de achtergrond geraakt. Behalve aan de Noordzee heerste in het interbellum overal in Europa een vorm van fascisme of  van een even ondemocratisch socialisme. Overal was er sprake van etnische tegenstellingen die ieder moment in vijandelijkheden konden uitbarsten. Echte vrede was er nergens. De spanningen waren overal te snijden en al die spanningen waren etnisch. Voor Oost Europa en het oude Habsburgse rijk was ook de eerste wereldoorlog een etnische oorlog geweest.

 

Misschien kunnen we wat er in 1918 gebeurde het beste zien als een tijdelijke wapenstilstand en ging de oorlog in 1939 gewoon door waar hij in 1918 was opgehouden. Dat gold zeker voor Hitler en veel van de Duitse oud-strijders, die steeds gevonden hebben dat ze door de VS  zijn verraden. Verslagen waren de Duitsers in eigen ogen niet echt toen ze in 1918 de wapens neerlegden. Dat deden ze omdat toen iedereen vond dat een verdere oorlog zinloos was geworden en men vertrouwen had in de goede bedoelingen van de Amerikaanse president.. Dat Hitler toen hij aan de macht kwam recht op een nieuwe oorlog afkoerste staat nu wel vast, maar zijn tijdgenoten zagen dat niet even duidelijk. De vredesgeluiden die hij van tijd tot tijd maakte waren afleidingsmanoeuvres, weten we nu. Oorlog en uitbreiding van de Duitse leefruimte waren zijn programma, het elimineren van de Joden als leidinggevende etniciteit in Europa en Duitsland had voor hem een hoge prioriteit. Maar waarom dat zo was, was voor mensen uit West Europa helemaal niet duidelijk en dat is het eigenlijk nog steeds niet.

 

Hitler was afkomstig uit de oude Habsburgmonarchie, waar de strijd tussen de etnische groeperingen al een eeuw lang aan de gang was. Duitsers, Hongaren, Tsjechen en Joden waren de elitaire naties en zij  streden in de diverse samenlevingen van het multiculturele keizerrijk om de voorrang. De andere Slaven, de Roemenen en de kleinere volken als de Roma en Sinti, de Roetenen, het handvol Turken dat buiten Turkije was achtergebleven, dat speelde allemaal een ondergeschikte rol. Elk ervan was op zijn beurt wel slachtoffer geweest van de strijd tussen de grotere etnische groeperingen in het Habsburg rijk.

 

In Duitsland speelden de Joden een even vooraanstaande rol als in Oostenrijk- Hongarije. In de wetenschap, de politiek, het bankwezen, het vrije beroep, het theater, de beeldende kunsten, in alle vooraanstaande beroepen waren ze vertegenwoordigd en altijd in de voorhoede, bij de meest moderne uitingen van de cultuur. Het percentage dat zij  van de Duitstalige elite vormden was veel groter dan van de Duitse bevolking.  Hitler vreesde hun superioriteit en vooral ook de kosmopolitische en in zijn ogen on-Duitse sfeer die zij vertegenwoordigden. Dat botste met zijn nationalistische en sociodarwinistische opvatitngen.

 

Duitsland zelf kende geen belangrijke etnische conflicten, evenmin als Nederland, maar de Habsburgmonarchie deed dat wel. Dat Hitler die Oostenrijkse erfenis mee kon nemen naar zijn nieuwe vaderland kwam door de oorlog, met haar als onrechtvaardig aangevoelde vrede. Daarnaast was van belang de overheersende rol die de Joden speelden in het culturele en economische leven van het na-oorlogse Duitsland en tenslotte het in heel Europa en dus ook in Duitsland vanouds aanwezige antisemitisme. Vanwege dat antisemitisme, dat bij ons meer een standskwestie was dan een etnisch conflict heeft men nooit goed begrepen waar het Hitler met zijn Jodenvervolgingen om te doen geweest is. Hij was bang voor de Joden. Hij meende in zijn paranoïde geest dat zij degenen waren die zowel in Rusland als in Amerika de vijandschap tegen de Duitse natie mobiliseerden en dat het tussen Duitsland en de Joden erop was of eronder. De Habsburgmonarchie had het niet gered tegen de niet-Duitse nationaliteiten wwaaronder vooral de Joden en het Duitse rijk wilde hij een soortgelijk lot besparen.

De uitroeiing van de Joden was een op industriële schaal georganiseerde vorm van ethnic cleansing.

 

Voor ons en ook voor de meeste Duitsers was de Holocaust zoals die zich tijdens de oorlog afspeelde een zo ernstige overschrijding van de humanistische moraal dat niemand de werkelijkheid ervan  tot zich door wilde laten dringen. Hij ging in tegen alle humanistische taboe’s. Maar in het Oost Europa waar Hitler vandaan kwam stond men dichter bij de etnische verschrikkingen uit het verleden. Een verdrijving van de Joden uit Europa had waarschijnlijk de voorkeur gehad van deze Oostenrijkse Reichskanzler, maar toen de oorlog eenmaal uitbrak kon dat niet meer. Hitler schrok nergens voor terug. Hij heeft het Oosteuropese verleden en het industriële heden van het moderne  Duitsland  gecombineerd tot een gemechaniseerde moord,  de Holocaust.

 

Is er enige reden om Flip de Winter of Geert Wilders en hun partijen met Hitler en zijn Nazi’s te vergelijken? Niet echt nee, het is onzin. De eigen achtergrond van deze politici is anders. Hun Vlaamse en Nederlandse samenlevingen zijn anders dan het Oostenrijk-Hongarije van vóór de eerste wereldoorlog en het Duitsland van het Interbellum. Maar waarschijnlijk hebben jonge mensen als Kant en Pechtold geen idee waar ze over praten als het over de tweede wereldoorlog hebben. Dus neem hen niet al te serieus.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Turken en Armeniërs, genocide of niet?

 

Of het aantal doden in Srbrenica nu 8000 of 4000 is geweest, dat doet even weinig ter zake als de discussie over het exacte aantal slachtoffers van de Holocaust. Het gaat om de aard van het misdrijf dat werd aangericht.  In Srbrenica was sprake van massamoord en bij de Holocaust van genocide. Niet hetzelfde en beide verschrikkelijk.  Toch doet het zowel Srbrenica als de Holocaust  tekort om ze in een adem te noemen. Srbrenica was een misplaatste militaire actie en anderen dan mannen in de militaire leeftijd werden daarbij ongemoeid gelaten. Dat maakt het tot een oorlogsmisdrijf maar het blijft een oorlogshandeling. Dat was de Holocaust niet. Daarom is het niet waar wat de Bosnische moslims zeggen dat hier sprake zou zijn geweest van genocide, het was massamoord. Dat heeft in het volkerenrecht andere consequenties en de naamgeving is daarom niet zonder belang. De moord op de Armeniërs tijdens de eerste wereldoorlog was volgens de Turken ook geen genocide. Werden vrouwen, kinderen en ouden van dagen dan gespaard, vraagt U zich dan af? Integendeel, het merendeel van de slachtoffers waren vrouwen en kinderen. Maar omdat het niet de bedoeling was van de Osmaanse Turkse overheid dat er zoveel Armeniërs zouden omkomen, alleen maar dat ze uit Turkije zouden verdwijnen, en misschien ook omdat degene die voor het bevel verantwoordelijk was later is opgehangen, noemt Erdogan het geen genocide. Dat er moorden plaats vonden om de emigratie te bespoedigen wordt niet ontkent en dat er niet werd opgetreden tegen de Koerden die wel degelijk op grote schaal moordpartijen aanrichtten evenmin. Ze blijven het in Turkije toch wat anders vinden dan de Holocaust en vooral: ze willen de juridische gevolgen van genocide niet. Het is natuurlijk ook wat anders dan de Holocaust. Niets is hetzelfde als de Holocaust en de juridische gevolgen van het Turkse optreden zijn nu, honderd jaar na dato van minder belang dan indertijd misschien, maar een genocide was het wel degelijk. Er was minimaal voorwaardelijk opzet en lieden voor wie de Turkse overheid verantwoordelijk en aansprakelijk was, hebben bewijsbaar op grote schaal gemoord en wel Armeniers omdat het Armeniërs waren.. Dat het niet de bedoeling was dat er honderdduizenden of miljoenen van hen zouden omkomen wil ik wel geloven, maar men heeft het geenszins ondenkbare risico  aanvaard dat dit gebeuren zou.

 

 

Een van onze beste ministers

 

 

Een van de beste ministers die we na de oorlog hebben gehad was J.R.M. (Jan)van den Brink.  Hij werd geboren in Laren (NH),  deed de middelbare school (RK HBS) in Hilversum en studeerde cum laude af in de economie in  Tilburg.

Hij ging na zijn afstuderen werken bij het Directoraat voor Handel en Nijverheid van het Ministerie van Handel, Nijverheid en Scheepvaart. In 1941 kwam hij bij de dienst   voor de regeling van de prijzen waar hij benoemd werd tot chef van de Afdeling Prijzenpolitiek. Hij nam daar ontslag  toen hem de invloed van de Duitsers  te groot werd,  in februari 1942.  Hij dook onder en ging in de illegaliteit. Hij schreef onder meer voor het blad ‘Je Maintiendrai’ Tegelijkertijd, in 1942, promoveerde hij, nog geen 28, in Tilburg cum laude op de de  dissertatie  ‘Maatschappijstructuur en werkgelegenheid.’

Hij gaf daarin blijk onze economie te zien als een mengvorm van vrije en gebonden systemen, met monopolistische en vrije concurrentie, met sterke bewegingen in de conjunctuur  en met  een evenwichtspunt dat lag beneden de volledige benutting van de  capaciteit van de economie. Volledige werkgelegenheid kon volgens hem  nooit tot een stabiel evenwicht leiden, omdat dan steeds de neiging tot te hoge looneisen en (te grote) inflatie zou ontstaan .

Zijn wereldbeeld was gevorm in de wereldcrisis. Zijn inzichten kwamen dicht bij die van zijn mentor Carl Romme en leken wel op wat tegenwoordig tegenwoordig heet het Rijnlandse model. Het werkgelegenheidsvraagstuk zag hij als het centrale probleem van de economie. In het kader daarvan was hij een voorstander van  inkomensegalisatie aan en een doelmatig overheidsoptreden in de economie.

Tijdens de oorlog hield hij zich al bezig met de inrichting van de samenleving na de bevrijding, maar op een nogal abstract niveau. Hij had geen idee van de politieke haalbaarheid van zijn ideeën. Wel wist hij zeker dat we van het zuilenstelsel af moesten. Hij was daarom ook een tegenstander van confessionele partijen en een voorstander van de doorbraak. Zijn belangrijkste gesprekpartners waren Romme en De Quay, indertijd kopstukken van de RK Staatspartij.

Later kreeg hij contact met gegijzelden in Sint Michielsgestel, met name met dominee Banning en met Schermerhorn. Die streefden naar een progressieve  doorbraakpartij, een beweging die voorshands onder de naam Nederlandse  Volksbeweging (NVB) door het leven ging. Toen de NVB koos voor een socialistisch model met een planeconomie en zijn mentor De Quay daar in het verdomhoekje kwam vanwege diens rol in de Nederlandse Unie, nam hij afstand van de NVB. Daarbij gaf de opstelling van de Katholieke vakbeweging (de KAB) waarvan hij adviseur was, de doorslag. Die sprak zich onder invloed van het episcopaat uit voor een aparte katholieke arbeidersorganisatie, op een herstel, met andere woorden, van de vooroorlogse verhoudingen .

Van den Brink was van het begin af bestuurder van de heropgerichte RK Staatspartij, de KVP,  en lid van de Eerste Kamer voor die partij. Hij was in januari 1945 met zijn dertig jaar met afstand het jongste kamerlid.   In 1948 werd hij op instigatie van Romme  lid van het eerste kabinet Beel. Hij was toen twee en dertig  en de jongste minister ooit. Zijn belangrijkste taak werd de wederopbouw van de door de oorlog verwoeste economie . Hij kon zijn beleid voortzetten in het eerste kabinet Drees toen Beel aftrad in ’48 i.v.m. de grondwetsherziening. In samenwerking met directeur generaal Winsemius, de vader van de latere minister, bedacht hij de industrialisatiepolitiek die in 1949 aan het parlement werd gepresenteerd.

Allereerst moest de betalingsbalans sluitend gemaakt worden. Vervolgens vroeg een dreigende structurele werkloosheid om een oplossing.  Die hing samen de explosieve groei van de beroepsbevolking Voor het welslagen van de industrialisatie waren verder dringend deviezen nodig. Daar ontbrak het aanvankelijk aan op grond van het betalingsbalansprobleem. De door de VS verstrekte Marshall-hulp bood hier een  oplossing.

Zijn industrialisatiebeleid zou volgens de minister principieel anders zijn dan dat van zijn socialistische voorganger Vos.  Vos verwachtte alleen resultaten van taakstellende en gedetailleerde planning, minister Van den Brink wilde een industrialisatie  aan de hand van een meer globale planning waar de effectieve besluiten bij de ondernemers bleven liggen. Zijn plannen zouden niet te veel in details treden en geen bindende kracht hebben, maar meer een algemeen richtsnoer geven waarop de beleidsinstrumenten zouden worden gericht.

Met het oog op de betalingsbalans en de werkgelegenheid was hij een voorstander van de  uitbreiding van de basisindustrieën (d.w.z. industrieën die grondstoffen produceerden voor de verwerkende industrie). Daarnaast wilde hij industrieën van hooggekwalificeerde (export)producten. Als voorwaarde voor het slagen van deze industrialisatiepolitiek zag minister Van den Brink de liberalisatie van het handels- en betalingsverkeer. Naar zijn mening belemmerden de aanwezige handelsrestricties in de wereld de groei van de export. Wilde zijn beleid kans van slagen hebben, dan moest in 1949 op gang komende liberalisatie in 1952 voltooid zijn.

Vele critici beschouwden dit als een vrijwel onuitvoerbare opgave. Maar de aanvankelijke scepsis begon geleidelijk te verdwijnen. Het vertrouwen van zowel de werkgevers als de werknemers nam toe, er ontstond een breed draagvlak onder de bevolking en het gevoerde beleid wierp na verloop van tijd zichtbare resultaten af. Dit gaf hem steun in het parlement, ook van de progressieve partijen en Van den Brink werd een van de politiek succesrijkste ministers op E.Z. Hij ontwikkelde een beleid dat aan de ene kant steunde op de markt en de instemming had van de ondernemers en tegelijk door de overgrote meerderheid van het volk kon worden aanvaard en gedragen. De doelstellingen konden echter  niet meer in hun geheel tijdens de regeerperiode van het Kabinet-Drees-Van Schaik gerealiseerd worden.

De bestrijding van hausseproblemen, die zich als gevolg van de uitgebroken Korea-oorlog aandienden, stelden de ministers van financien en economische zaken, Lieftinck en Van den Brink,  regelrecht tegenover elkaar. Minister Lieftinck wilde een beperking van de import  en langs die weg een vermindering van het betalingsbalanstekort. Om zijn industrialisatiepolitiek niet op de tocht te zetten, hield minister Van den Brink  vast aan de liberalisatie. Hij wilde een binnenlandse bestedingsbeperking, opnieuw met behulp van globaal werkende instrumenten, zoals rente- en krediet maatregelen en fiscale politiek, die naar zijn inzicht automatisch een daling van de invoer ten gevolge zouden hebben. Importmaatregelen zouden in zijn ogen een bedreiging vormen van zijn industrialisatiepolitiek omdat met tegenmaatregelen rekening moest worden gehouden die de Nederlandse export konden belemmeren.

De regeringsverklaring van het tweede Kabinet-Drees bevatte de verwachte maatregelen om het betalingsbalanstekort terug te brengen en minister Van den Brink bleek te hebben gewonnen: door middel van een bestedingsbeperking rn met behulp dus van klassieke instrumenten zou het betalingsbalansprobleem moeten worden teruggedrongen

 

Toch kreeg hij het  hierover nog aan de stok met de Tweede Kamerfractie van de Partij van de Arbeid. Het Kamerlid Nederhorst interpelleerde de minister over controle op de investeringen en de prijzen. In een ingediende motie eiste hij gerichte maatregelen en Van den Brink verklaarde zich daar niet mee te kunnen verenigen. Uiteindelijk liep deze interpellatie met een sisser af en toonde Nederhorst  zich bereid de motie in te trekken.

Eind 1952 bleek dat de hoofddoelstellingen van het beleid waren gerealiseerd. Ondanks een paar controversen in ministerraad, vooral met Lieftinck, bleven daar de persoonlijke verhoudingen goed. Dit kwam ondermeer door het sterke en  bovenpartijdig optreden van de minister-president Drees.

Van den Brink verdween na de voltooiing van de opdracht die hij zich zelf gesteld had uit de politiek en zette zijn carrière voort in het bankwezen, een carrière die hij in 1978 beëindigen zou als lid van de Raad van Bestuur van de Amro Bank.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

moslim dominantie

 

Toen de Arabische profeet Mohammed in het begin van de zevende eeuw de Joods-Christelijke godsdienst van het Midden Oosten vernieuwde, voorzag hij in een behoefte. Egypte, Syrië en Irak hadden het helemaal gehad met Byzantium. Sinds de concilies van Nicene en Chalcedon werd hun een geloof opgelegd waar ze niets  mee hadden[1]. De voortdurende oorlogen met Iran verstoorden de handel en de door Byzantium opgelegde belastingen  putten de regio financieel uit.

Mohammed en de eerste kaliefen brachten soelaas: het geloof werd van een hoop overbodige onzin ontdaan, de rituelen en de ethische voorschriften werden begrijpelijk en voor iedereen te doen. De belastingen gingen terug naar een dragelijk niveau. De contacten tussen de Vruchtbare Halve Maan en Iran werden hersteld,  de twee beschavingsgebieden fuseerden. De handel op het verder gelegen deel van Azië bloeide op en er ontstond een ongekende vooruitgang in rijkdom, kennis en vaardigheden.

Voor het oude westelijke deel van het Romeinse rijk had de opkomst van de Islam vooreerst ernstige  gevolgen. Toen Spanje en Sicilië in Moslimhanden vielen werden de verbindingen overzee met Byzantium verbroken, de aandacht van Rome wendde zich af van de Middellandse Zee en richtte zich op het Germaanse deel van Europa dat in de zevende eeuw nog grotendeels heidens was. De achteruitgang in beschaving was de eerste (achtste)  eeuw catastrofaal, maar met de opkomst van de Karolingers kwam er weer een opbloei. De achteruitgang zette na de dood van Karel de Grote wel  weer door, maar de basis voor een latere groei was toen  gelegd. De kloosters waren gesticht en in reactie op de aanvallen van Noormannen en Hongaren ontstonden verdediging- en bestuursystemen waaruit de latere feodaliteit voortkwam.

In de achtste eeuw werd Spanje veroverd door de Moslims. De Moren zoals ze door de Latijnse Christenheid werden genoemd. Dat was een blessing in disguise. In plaats van de chaotische West Gothische rijkjes kwam in Spanje het zeer beschaafde grote Moorse rijk dat als leerschool heeft gediend voor de Middeleeuwse beschaving van West Europa. Alles wat wij bewonderen in de hoge Middeleeuwen ontstond in Spanje of elders in de Dar al Islam. De troubadours, de romantische poëzie, de riddertoernooien en  de andere ridderlijke gewoonten, de architectuur voor de kathedralen en de grote kastelen. De Islam was de beschaving van de Middeleeuwen zoals de moderne westerse beschaving dat nu is voor de rest van de wereld. De Latijnse Christenheid in de Middeleeuwen was niet meer dan een afschaduwing van de Dar al Islam. Daar vinden we veel minder van terug in de kronieken van die tijd dan we zouden verwachten, maar dat komt omdat die  kronieken werden geschreven in de kloosters. Dat waren afdelingen van de Propaganda Fide[2].

In Spanje begon drie eeuwen na de komst van de Moren de Reconquista en gepaard daaraan een opbloei van de beschaving. Vanaf de elfde eeuw zag men aan de deze  zijde van de Pyreneeën een parallelle vooruitgang van de beschaving. Ze was ontstaan in het Moorse gebied en bereikte ons via de nieuwe Christelijke koninkrijken van (vooral) Aragon/Catalonië en Castilië/Leon. Joodse kooplui voor wie Mohammedanen en Christenen lood om oud ijzer waren speelden een zekere rol als intermediair, maar dat was een rol die vaak wordt overdreven. De massale[3]invloed van de Moorse beschaving op West Europa is niet te verklaren door de activiteit van het handvol Joodse kooplui, dat hier actief was in de eerste tijd van het economisch en cultureel herstel in het Westen.[4] De directe invloed van de Christelijk/Mohammedaanse fusiebeschavingen van Spanje en Sicilië was veel belangrijker. Ook de invloed van de Kruistochten naar Palestina op de thuislanden in Europa was beperkt. Het aantal kruisvaarders dat ooit weer terugkwam uit het Heilige Land en dat in de gelegenheid was geweest om ginds wat op te steken was daarvoor te gering.

Venetië was een restant van de Byzantijnse bezittingen in Italië en had via de Adriatische zee de contacten met Byzantium  behouden. Na het herstel van West Europa in de elfde eeuw  kwam ook van die kant handel en andere input in de beschaving van  de Latijnse Christenheid. De Renaissance, die een einde maakte aan de Middeleeuwen en die de voorloper was van de Reformatie en de Verlichting, kwam vooral als gevolg van de ineenstorting van het Byzantijnse Rijk. In Byzantium was een deel van de klassieke literatuur uit de Oudheid bewaard gebleven en daarvan  kwam de restanten  naar het Westen, tezamen met een groep geleerden die konden vertalen. Ze kwamen precies op het goede moment. Het zaad uit Byzantium viel op vruchtbare bodem in de jonge stadrepublieken van Noord Italie.

Intussen was het Abassiden Kalifaat van Bagdad, dat de kern vormde van de Dar al Islam,  ten onder gegaan aan de invallen van de Mongolen. Aan de dominantie van de Arabische beschaving in het Middellandse Zeegebied en Europa kwam daarmee een einde en voordat  het Turkse rijk de Islam weer een hechte basis had gegeven was de bloei van de Latijnse Christenheid te ver gevorderd om weer opnieuw door de Islam gedomineerd te kunnen worden.

[1] De goddelijkheid van Christus, en andere Hellenistische  elementen die door Paulus in het oorspronkelijke Joodse  geloof waren ingebracht stoorden niet alleen de Joden en de Mithrasaanhangers, maar ook een belangrijk deel van de Christenen in het Midden Oosten. De zuivering van het geloof door  Mohammed bracht een algemene acceptatie van het monotheïsme en een eenheid in de regio die er sinds Alexander de Grote niet meer was geweest.

[2] Voluit: Sacra Congregatio de Propaganda Fide. Officieel bestond zij in die dagen nog niet als departement van het Vaticaan en eigenlijk is de Propaganda Fide ook geen ministerie voor propaganda, maar voor de missie. Maar de  propaganda  functie bestond wel degelijk. De kerk van Rome was niet minder goed in het aanpassen  van de geschiedenis aan haar behoeften dan de latere communistische  autoriteiten.

[3] Op de meest onverwachte  plekken is die invloed merkbaar. Bekend is dat de grote Middeleeuwse filosofen Thomas van Aquino  en Albertus Magnus  leerlingen  waren van de Moren, maar ook de kruistochten zelf zijn eigenlijk niet anders dan een Jihad in omgekeerde richting.

[4] Die kooplui kwamen om geld te  verdienen en deden dat niet in de eerste plaats door hun afnemers voor te lichten. Bekend is het verhaal van de relikwieënhandel, waar natuurlijk alleen aan verdiend kon worden zolang de Europeanen goedgelovig en onwetend bleven. Splinters van het heilig kruis zijn door de Joden naar West Europa gebracht in aantallen die een wonderbaarlijke vermenigvuldiging doen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

christelijke en humanistische identiteit 1.

 

 

 

In het debat over normen en waarden dat in Nederland plaats vindt wordt weinig onderscheid gemaakt tussen christelijke en humanistische waarden en dat is niet onbegrijpelijk. Westerse en islamitische waarden verschillen aanzienlijk en daarmee vergeleken zijn de verschillen tussen de normen en waarden van christenen en niet-christenen in onze samenleving te verwaarlozen.

Dat komt niet alleen omdat het humanisme[1] uit het christendom is  voortgekomen, maar vooral omdat het westerse christendom zich tot op grote hoogte aan het humanisme heeft aangepast. Dat geldt zowel voor de protestantse als voor de katholieke tak van die godsdienst.[2]

 

Het belangrijkste verschil tussen klassieke Christendom en humanisme is de betekenis die gegeven wordt aan het menselijk leven, aan het leven hier op aarde zoals christenen dat plachten te noemen.

Aan dat leven kent het humanisme nu een bijna absolute waarde toe, maar veel van de oude kerkvaders beschouwden het als een last en een bron van verleiding. Iets dat je beter kwijt dan rijk kon zijn.

De christenen zelf kennen de hoogste waarde toe aan een Godheid die door de humanisten niet wordt erkend en aan Gods genade. Niet de intrinsieke waarde van de mens maar het feit dat hij kind van God is en door Christus is verlost geeft zijn persoon in het christendom een bijzondere betekenis. Die waarde van het leven komt bovendien maar heel onvolkomen tot uiting hier op aarde. Het verschijnt pas in zijn volle glorie in het leven in het rijk dat komen gaat[3], na de wederkomst van Christus[4]. Humanisme en christendom hebben wel de betekenis gemeen die ze aan het individu toekennen, maar bij de humanisten staat die op zich en is niet van iets anders afgeleid.

 

De kern van Christelijke leer is terug te vinden in de geloofsbelijdenis van Nicea/Chalcedon, het credo dat nog steeds officieel door de meeste bestaande Christelijke denominaties wordt erkend[5], maar waar geen humanistisch Christen meer echt in gelooft.

Het bijzondere juist van de moderne Christelijke kerk is dat de praktijk zich van die officiële leer heeft afgescheiden en dat niemand daar tegenwoordig nog erg mee schijnt te zitten. Het Christendom is humanistisch geworden en precies dat is wat men nu ook van de Islam verwacht. Modernisering houdt een verandering van identiteit in. Het Christendom heeft zich tegen deze verandering eeuwen lang verzet tot het dat verzet in de twintigste eeuw heeft laten varen.

 

De bronnen van de identiteit van Christendom en Islam liggen ver terug in de geschiedenis.

In de Middeleeuwen was in West Europa de heersende levensbeschouwing het christelijk geloof van de Latijns Christelijke denominatie. Het christendom had in Europa twee aspecten, een kerkelijk en een wereldlijk. Naast de kerk stond  het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie, dat relict van het oude Romeinse rijk, dat naast de kerk een belangrijke rol speelde bij het zelfbeeld van de bevolking van West Europa. Het Christendom en het Keizerrijk waren twee gezichten van dezelfde gemeenschap en de paus en de keizer vormden daarvan de tweehoofdige leiding. In de Middeleeuwen ontwikkelde zich tussen die twee Christelijke machthebbers een  strijd om de opperheerschappij. Die strijd is eeuwenlang in evenwicht gebleven tot hij uiteindelijk door de keizer werd verloren.

 

In Byzantium, het gebied van de andere grote Christelijke religie, de Griekse Orthodoxie, liep het anders. Daar was de keizer alleenheerser en waren de patriarchen en metropolieten, de aartsbisschoppen van Jeruzalem, Antiochië, Alexandrië en Byzantium aan hem ondergeschikt. Een strijd om de macht tussen kerk en staat heeft in Oost Europa en het Nabije Oosten nooit plaats gevonden, wel een strijd tussen de diverse richtingen in de kerk, die in het Westen lang achterwege gebleven is.

 

In het Westen verloor de keizer op den duur de strijd tegen de paus, maar die strijd werd eigenlijk ook niet door de paus gewonnen, althans niet voor lang. Door de twisten die na de overwinning in de kerk ontstonden kwamen er splitsingen en elkaar bestrijdende pausen[6]. De paus die door de meerderheid van de westerse christenen als Gods plaatsvervanger op aarde werd erkend, moest als banneling in Avignon in Frankrijk resideren en kwam daar onder sterke invloed van de koning van Frankrijk[7]. De ballingschap van de pausen duurde ruim honderd jaar

Maar ook na de terugkeer van de pausen naar Rome werd hun oude macht niet meer hersteld. Niet lang na het einde van de ballingschap ontstond de reformatie, als gevolg waarvan de eenheid in de Kerk definitief verloren ging.  In Europa kwam de nadruk eerst te liggen bij de vorstenhuizen en op den duur bij de nationale staten. De eenheid van het Westerse Christendom is tot in onze  dagen verbroken gebleven en herstelt zich ook nu nog maar moeizaam.

 

Het nationalisme, eerst gevoed door nationale organisaties van de Christelijke kerk in de Anglicaanse en Lutherse landen, nam de plaats in van de godsdienst als verschaffer van identiteit. Tegenover vreemde religies, zoals de Islam, bleef een zeker gevoel van saamhorigheid wel bestaan, maar het kwam niet meer zoals in de Middeleeuwen tot uiting in kruistochten[8]. Het proces van afbraak van het christendom als dominante beschaving en de opkomst van het humanisme als vervangende wereldbeschouwing heeft vijf eeuwen in beslag genomen en is eigenlijk pas in de een en twintigste eeuw als voltooid te beschouwen[9].

 

Het humanisme heeft de overhand gekregen, niet alleen omdat zoveel meer mensen onkerkelijk zijn geworden dan vroeger, maar vooral ook omdat het binnen de Christelijke kerken gezag heeft verworven[10]. Dat kon omdat een aantal humanistische waarden en leerstellingen tot de bronnen van het Christendom zijn te herleiden.

Er zijn binnen de Christelijke kerk[11] vier erkende Evangeliën, een soort godsdienstige biografieën, waarvan er drie tot dezelfde oerversie zijn terug te voeren. Daarnaast waren er ooit reeksen niet officieel erkende levensverhalen en tradities die in de Middeleeuwen wel, maar in de moderne tijd geen rol meer speelden[12].

Duidelijk is dat Jezus zich zelf zag als een profeet, een godsdienstige vernieuwer in de Joodse traditie en dat zijn vroege volgelingen hem hielden voor de Messias, de centrale figuur in de Joodse eschatologie, de stichter van de verwachte definitieve Joodse staat, opvolger en nazaat van koning David.

Het christendom is een goed voorbeeld van hoe een godsdienst zich kan ontwikkelen tegen de kennelijke bedoelingen van zijn stichter in. De drie synoptische evangeliën schilderen een beeld van een jonge Joodse geleerde van eenvoudige, maar goede komaf, kind uit een groot gezin van handwerkslieden. Dat Jezus zich zelf als God zou hebben gezien lijkt, gezien de Joodse godsdienstige tradities waarin hij leefde, vrijwel uitgesloten. Dat mensen konden worden vergoddelijkt was een Grieks-Romeinse notie, maar voor de monotheïstische Joden niet denkbaar, zomin als het dat later was voor Mohammed[13] en zijn volgelingen. Jezus noemt zichzelf bij voorkeur mensenzoon, d.w.z. mens. Hij noemt iedereen die leefde volgens de voorschriften van het door hem vernieuwde Joodse geloof een kind van God en zo noemde hij zichzelf ook.

De verwijzing naar de vergoddelijking in het evangelie, zoals het verhaal rond de conceptie van Jezus, de komst van de drie magiërs uit Iran, de Heilige Geest die neerdaalt in de gedaante van een duif bij de doop in de Jordaan en de stemmen die spreken bij belangrijke gelegenheden, dat lijken allemaal latere toevoegingen aan verhalen die in oorsprong dateren van kort na de dood van de profeet.

 

Het beeld dat de evangeliën van Jezus schilderen is sympathiek. Anders dan dat bij Mohammed het geval was past alles wat Jezus deed ook nu nog helemaal in onze ethische code.[14] Over Jezus van Nazareth heeft nooit iemand iets kwaads te beweren gehad. De ethiek die hij doceerde is in haar belangrijkste elementen terug te vinden in de Bergrede en de parabelen, zoals die van de barmhartige Samaritaan. Die ethiek week in een aantal belangrijke opzichten af van de klassieke Joodse ethiek maar leek op die van andere Joodse vernieuwers uit zijn dagen en de ethiek van Kant en de Verlichting staat daar nog steeds heel dicht bij.

[1] Onder humanisme versta ik niet de waarden die het Humanistisch Verbond voorstaat of het gedachtegoed van Erasmus en de vroege Italiaanse humanisten. Onder humanisme versta ik de leer van de Verlichting zoals die op het terrein van normen en waarden met name door de Pruisische filosoof Kant werd geformuleerd en zoals die tot uiting komt in de Declaration of Human Rights van de Verenigde Naties.

[2] Het geldt niet of in veel mindere mate voor de oosterse vormen van het christendom en voor een aantal Amerikaanse protestantse sekten

[3] Vitam venturi saeculi

[4] Christus en zijn volgelingen gingen uit van een wederkomst op betrekkelijk korte termijn, zeker nog voor het overlijden van de volgelingen; vandaar dat het probleem niet speelde wat er met de zielen van de overledenen moest gebeuren tussen hun overlijden en de parousia. Later is er een hele theologie ontstaan over het voorgeborchte waar de zielen verbleven die niet verdoemd waren maar toch nog moesten boeten voor hun eigen zonden of de erfzonde tot de wederkomst van Christus. Die theologie heeft tot grote strijd binnen de kerk geleid; het was ondermeer de bron van de aflatenleer waar Maarten Luther zich zo tegen verzette.

[5] Niet helemaal ten onrechte vinden veel Mohammedanen dat echte Christenen op grond van dit credo en de geldende officiële leer van de kerk hun kant zouden horen te kiezen in hun strijd met het Westerse hedonistische humanisme.

Het individualisme, het hedonisme en zeker ook de tolerantie voor ongelovigen was de Middeleeuwse Christenkerk vreemd.

[6] Die strijd had nauwelijks met geloofsverschillen van doen maar meer met de beheersing van de kerkelijke machtsmiddelen.

[7] Frankrijk was in de Middeleeuwen na Italië het belangrijkste en het meest volkrijke en beschaafde deel van West Europa. Over de heerschappij in Frankrijk zelf was een langdurige strijd ontstaan, tussen de rivaliserende koningen van Parijs en van Londen. De strijd om de troon van Frankrijk was in aanvang dynastiek en werd pas in de latere fase een nationaal conflict. Zowel Frankrijk als Engeland hebben in de honderdjarige oorlog hun eigen identiteit gevonden en dat gebeurde precies in de tijd dat het gezag van de Christelijke kerk tanende was en er ruimte ontstond voor een nieuw zelfbeeld van Christenen.

[8] De Franse koning Francois premier zocht voor zijn conflict met de Habsburgse vorst Karel V steun bij de Sultan in Istanboel, iets wat in de Middeleeuwen volkomen ondenkbaar zou zijn geweest.

[9] Hiermee wil niet beweerd zijn dat het Westerse Christendom niet langer zou bestaan maar dat het als levensbeschouwing een aspect van het humanisme is geworden. De recente bundel opstellen, die is uitgegeven door de WRR en die tot onderwerp heeft de vermeende desecularisatie van de Westerse wereld, is in het merendeel van de bijdragen duidelijk een andere mening toegedaan.

[10] Uit het humanisme komen het verdwijnen van het hiernamaals als bepalende factor voor het geloofsleven, de nadruk op hulp aan de derde wereld, de rol van de vrouw in de kerk, de erkenning van de homoseksualiteit als een gelijkwaardige manier van seksuele beleving en in het algemeen de lossere seksuele moraal.

[11] De Kopten en andere Oosters Christelijke kerken kennen meer evangeliën, waarvan de meest bekende het zogenaamde evangelie van Thomas is.

[12] Fragmenten van ruim dertig van die evangeliën zijn bewaard gebleven.

Die tradities hadden met name betrekking op de jeugd van Christus, waar praktisch niets met enige zekerheid over bekend is en niets dat ook maar in de verte betrouwbaar klinkt. Een belangrijke rol in die apocriefe evangeliën wordt gespeeld door Jezus moeder Maria. Over dit onderwerp, Maria, stond een tijd geleden een uitgebreid artikel in het Engelse tijdschrift de Economist. Er klonk verrassing bij de constatering dat de Mariaverering, die in alle oude Christelijke kerken een belangrijke rol speelde, geënt moet zijn geweest op de Mater Dea cultuur, maar die constatering is wel vaker gemaakt. Onder de mater dea wordt verstaan de godsdienstige verering van het vrouwelijke principe die in het Middellandse Zeegebied belangrijk was bij de volken die daar al woonden voor de komst van de Indo-Germanen en die met name in de Kretenzische beschaving een grote rol moet hebben gespeeld.

In het nieuwe testament speelt de Moeder Gods een ondergeschikte rol en haar betekenis in de Middeleeuwen is voor een lezer van het Nieuwe Testament die van deze achtergronden niet op de hoogte is, niet gemakkelijk te begrijpen. De constatering dat nieuwe godsdiensten altijd de vormen en riten overnemen van de godsdiensten waaruit of waarbinnen ze ontstaan is geen nieuws. Christendom is niet te begrijpen zonder grondige kennis van het Jodendom, de Islam niet zonder kennis van Christendom en Jodendom.

[13] Mohammed constateerde met recht dat Paulus en andere volgelingen van Jezus veel van diens leer moesten hebben             “hertaald” . Dat Mohammed ook de kruisdood niet wilde aanvaarden heeft misschien meer te maken met zijn afkeer van een zo gewelddadige dood van een profeet, een categorie waar hij zich immers zelf ook toe rekende.

[14] Een uitzondering lijkt zijn houding tegenover de niet Joden, zoals de Samaritaanse vrouw en de Romeinse centurion, maar ook daar is zijn feitelijk gedrag beter dan de leer waarin hij leefde.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

christelijke en humanistische identiteit 2

 

Mohammed heeft van de Christelijke geloofsleer wel een aantal kernpunten, maar niet alles overgenomen. Een deel van wat hij weg liet was trouwens een vooruitgang. De vergoddelijking van Jezus werd teruggedraaid en veel onnodige “Griekse”versieringen, met name in de gebedsdienst, werden weer afgeschaft. Op ethisch terrein aan de andere kant was de Islam een achteruitgang, maar dat kon ook moeilijk anders. De leer van Jezus was te moeilijk en in veel opzichten te modern voor de nomaden van het Arabisch schiereiland. Voor veel Christenen trouwens ook.

 

De gedachte van de Verlichting dat alle mensen broeders zijn, past in het christendom omdat we volgens Jezus allemaal kinderen zijn van dezelfde god. De idee dat ook je vijanden aanspraak kunnen maken op steun en loyaliteit als dat nodig is, komt wel van Jezus maar die gedachte is pas in het humanisme helemaal aanvaard. Het oude Christendom bewees lippendienst aan die gedachte maar paste haar niet toe. Ook voor Mohammed was het een stap te ver. De behandeling van schismatieken in de vroege Christenheid, de Kruistochten in de Middeleeuwen en de inquisitie van de vroegmoderne tijd zijn voorbeelden van gedrag dat lijnrecht in strijd kwam met de ethiek van Jezus, maar zonder dat veel van zijn aanhangers zich van deze innerlijke tegenstelling bewust waren.

Het mooie van het christendom is dat het de evangeliën nooit helemaal verdonkeremaand heeft, ofschoon zij een ethiek bevatten waarvan belangrijke delen lange tijd door het Christelijke volk en haar machthebbers genegeerd werden. Zij bleven altijd bewaard als het paradigma, het richtsnoer voor de gelovigen. Dat is de redding van de Kerk geweest, want alle hervormingen die in de loop der eeuwen hebben plaats gevonden waren in wezen steeds een terugkeer naar die simpele kern van de evangeliën. In die zin is ook onze moderne onkerkelijke samenleving christelijk gebleven.

 

Iedere samenleving krijgt de Godsdienst en de God die bij haar past. God is het symbool voor het wezen van de samenleving of, omgekeerd, de samenleving en de wereld zijn de uitdrukking van de Goddelijke geest onder de mensen[1].

Jahwe Elohim was van oorsprong de stamgod van de Hebreeën en is pas later, waarschijnlijk in de Babylonische gevangenschap uitgegroeid tot de ethische alleenheerser die de wereld en al het zichtbare en onzichtbare heeft geschapen[2]. De Here God werd daarmee een geschikte God voor een volk in ballingschap, bereikbaar voor de Joden in de Diaspora en niet alleen maar aanwezig in het tabernakel van een tempel.[3]

 

Het kosmopolitische Joodse volk had zich lang vóór 70 na Christus[4] verspreid over de gehele toenmalige beschaafde wereld.  Door deze grote geografische verspreiding gaf het een bijdrage aan de eenheid van de Romeinse cultuur. Het christendom kan gezien worden als een poging om de hele wereld tot één gemeenschap te maken en daarbij nog een stap verder te gaan dan de Joden.

De moderne wereld is in veel opzichten een uitwerking van de oude Joodse en Christelijke gedachten in een nieuwe jas, geëmancipeerd van de Godopvattingen uit de oudheid, maar verder in wezen onveranderd. In veel opzichten lijkt het humanisme daarin op de levensbeschouwingen die China gekend heeft, op het Confucianisme en het Taoisme. Het humanisme vervult in maatschappelijk opzicht veel van de functies van een geloof.

 

Een geloof is iets dat uit persoonlijke aanschouwing van de waarheid of op gezag van anderen wordt aanvaard. In het laatste geval gebeurt dat of uit een soort gewoonte of uit bewondering en genegenheid voor degene die het geloof verkondigt. Gebeurt het uit gewoonte dan voelt iemand zich gedrongen, gebeurt het uit bewondering of genegenheid, kiest hij vrijwillig voor een geloof. De charismatische figuren die door andere mensen uit bewondering of genegenheid worden gevolgd worden binnen de context van een geloof heiligen genoemd of profeten.

Geloof uit bewondering en genegenheid is lijkt me, afgezien van het uitzonderlijke geval van de inspiratie van profeten, wel het beste soort geloof[5]. Heiligen hebben bij uitstek zowel dat gezag als het vermogen om navolging op te roepen. Geloof is immers geen intellectuele of rationele aangelegenheid, men moet er zich goed bij voelen en heiligen inspireren de gelovige gevoelens.

 

Christus zelf lijkt een perfect voorbeeld van een heilige. Hij was niet alleen de inspiratie van het oorspronkelijke christelijke geloof maar ook van alle hervormingen die daarin later hebben plaats gevonden.

 

Niemand die onbevooroordeeld de vier evangeliën leest, zal daarin veel herkennen van de officiële leer van de kerk of zelfs maar een legitimatie voor het bestaan van die kerk. Niet van de kerk van Rome, maar ook niet van de Grieks-Russische Orthodoxie of de uiteenlopende protestante denominaties. De verwijdering van het evangelie begint in feite al in de handelingen van de apostelen en de brieven, die in een aantal opzichten ver afstaan van de tekst van het evangelie, veel abstracter zijn en minder authentiek. Dat maakt het juist zo bewonderenswaardig dat in die evangeliën, toch ook boeken die door de kerk worden uitgegeven en erkend, een authentieke Jezus en een geloofwaardige verkondiger van een nieuwe Godleer kan worden aangetroffen.

 

Het is bekend dat de Rooms Katholieke Kerk lange tijd het lezen van de bijbel heeft ontraden en dat is niet onbegrijpelijk. De vijf oude boeken van de Pentateuch bevatten erg veel dat lijnrecht botst met de leer van de kerk, maar hetzelfde geldt op een andere manier eigenlijk voor de vier evangeliën uit het Nieuwe Testament.

 

De Godheid van Christus, of liever gezegd het mysterie van de Goddelijke en menselijke hoedanigheid, verenigd in de ene persoon van Jezus Christus, is de aanleiding geweest voor het merendeel van alle ketterijen uit de vroege kerkgeschiedenis . De geloofsbelijdenis van Nicea (325 a.D.) is een door keizer Constantijn afgedwongen compromis tussen de verschillende opvattingen over de natuur van de Christus en een aantal andere theologische twistpunten, niet meer begrijpelijk voor wie de voorgeschiedenis niet kent. Het is bekend dat met de formule van Nicea een Gordiaanse knoop werd doorgehakt door de keizer zelf, die op dat moment nog niet eens gedoopt was en niet bekend stond om zijn theologische  belangstelling. Met theologie had zijn beslissing in elk geval weinig te maken, maar wel met zijn behoefte om de eenheid te bewaren in de Christelijke godsdienst, die intussen immers door hem tot staatsgodsdienst was geproclameerd. Het christendom was het nieuwe verbindende element[6], nu in het wereldrijk het oude stadspatriottisme van Rome niet meer als bindmiddel dienst kon doen.

 

Van staatsgodsdienst in het Romeinse rijk is de kerk van Rome het centrum geworden van de middeleeuwse Westerse wereld. Niets kon eigenlijk verder afstaan van de eenvoudige prediker van een gezuiverd Joods geloof dan de paus op zijn troon met zijn tiara op het hoofd in de pracht en praal van het middeleeuwse pauselijk hof. Toch heeft al die wereldse praal en al het wangedrag van de Renaissance pausen niet kunnen verhinderen dat de boodschap van Jezus door de eeuwen heen bewaard is gebleven. Daarin schuilt het belangrijkste wonder van de Heilige Geest, zou men kunnen zeggen.

 

Het begrip van de wereld waarin men leefde, haar ontstaan, haar toekomst tot aan de wederkomst van Christus, de plaats in die wereld van heidenen, Joden, Mohammedanen en andere ongelovigen, daar dacht iedere Christen hetzelfde over en dat was een mengelmoes van Christelijke en klassieke tradities . De paus en de nieuwe westerse keizer en alle andere geestelijke en wereldlijke machthebbers die aan hen hun gezag ontleenden, waakten over het behoud van dat beeld en van die wereld. De gelovige Christen ontleende er zijn identiteit aan en tezamen zorgden machthebbers en gelovigen dat andere ideeën in hun wereld geen kans kregen.

 

Pascal verklaarde dat hij geloofde niet ondanks, maar omdat dat absurd was[7]. Voor humanisten is zo’n houding onbegrijpelijk, maar zij raakt de kern van het Christelijk geloof en ook de kern van het verschil tussen humanisme en Christendom. Humanisme gaat voor de ratio, christendom gaat uiteindelijk net als alle andere godsdiensten voor intuitie en inspiratie.

In de dertiende eeuw probeerde een leerling van Mohammedaanse en Joodse filosofen en schriftgeleerden, de erudiete Dominicaan Thomas  Aquinas, om met groot intellectueel geweld de tegenstellingen in de christelijke leer weg te redeneren. Hij was de grootste analyticus en het beste juridische brein van de Middeleeuwen, maar geen Augustinus of Pascal. De dertiende eeuw, waarin Thomas leefde was tevens de laatste waarin de Middeleeuwse wereld nog  in zijn oude glorie kon worden waargenomen, daarna kwam met de verbanning van de Pausen naar Avignon, de afname van hun morele overwicht en de ruimte voor twijfel aan het oude wereldbeeld[8].

 

Het protestantisme van Wycliff, Hus, Luther en Calvijn kan als een godsdienstige, maar ook als een culturele revolutie worden beschouwd[9]. Cultureel, in de zin dat Noord Europa zich daarmee afwende van de Mediterrane bakermat van de beschaving. Sinds het Protestantisme gaat Noord Europa een eigen weg, laat los van het oude middelpunt en wordt zelf aan de kusten van de Noordzee een nieuw wereldcentrum van de beschaving.

 

Het protestantisme was het take off point voor de moderniteit, maar als geloof heeft het nooit de plaats van het Latijnse Christendom kunnen innemen. Vanuit het protestantisme ontstond na korte tijd het agnostische humanisme met een ethische inhoud die wel uiteindelijk de plaats van het Christendom zou gaan innemen.

Humanisme is een geloof zonder rituelen en zonder God, met een laicistische ethiek in de vorm van de leer van de democratie en de rechten van de mens. Die ontwikkeling en de tegenstelling tussen humanisme en protestantisme zat er in de zestiende eeuw al in en wordt gepersonifieerd door Luther en Erasmus. Erasmus is de moderne mens die zich niet meer buigt voor de Allerhoogste, maar die ruzie over dat onderwerp uit de weg gaat. Luther onderkent dat beter dan ieder ander. Hij achtte Erasmus een groter gevaar voor het Christendom dan de kerk van Rome en wil door hem niet worden gered. Maar van de regen van Erasmus komt de arme Luther in de drup terecht van de Protestante vorsten, wat voor altijd de zelfstandigheid van de Evangelische Kerk heeft ondermijnd. Waarschijnlijk kon dat niet anders.

Luther was een kerkhervormer en een heilige, maar zijn hervorming heeft per saldo de weg vrij gemaakt voor het atheïstische humanisme. Het is de ironie van het noodlot dat hij daarmee meer heeft bijgedragen aan de triomf van het humanisme dan Erasmus van Rotterdam, die hij zo terecht wantrouwde.

 

 

 

 

 

 

[1] Dit lijkt de kern van de theologie die Spinoza verkondigt in zijn Ethica, de Tractatus Theologico-Politicus en een aantal andere geschriften.

[2] Het scheppingsverhaal is net als veel andere elementen uit Genesis van Mesopotamische oorsprong. De boeken van de Pentateuch zijn naar heersende leer in de bijbel wetenschap vrijwel zeker in de tijd van de ballingschap of kort daarna geschreven.

[3] Die tempel was verwoest en is pas vlak voor het begin van onze jaartelling door Herodes weer is opgebouwd .

[4] De datum van de tweede verwoesting van de tempel.

[5] Het onderscheid tussen deze twee vormen van geloof, op gezag en uit liefde wordt mooi verwoord in de passage van de Grootinquisiteur uit de Geboeders Karamazow van Dostojewsky. De Grootinquisiteur had de functie die ook door kardinaal Ratzinger werd bekleed voor hij tot paus gekozen werd.

[6] Keizer Septimus Severus beschouwde rond het jaar 200 n.C. de Christenen nog steeds als een sekte van de Joden, een van de vele Oosterse sekten waar Rome last van had en die zij liever kwijt dan rijk waren geweest, omdat zij de eenheid van het rijk in gevaar brachten.

Ook andere voorgangers van Constantijn die de betekenis van Jodendom en Christendom erkenden hadden hun best gedaan deze niet assimileerbare godsdiensten uit te roeien. Constantijn deed het omgekeerde en met succes. Het proclameren van het Christendom tot staatsgodsdienst was een geniale zet en heft het Romeinse rijk een nieuwe lease on life gegeven.

[7] Een uitspraak die oorspronkelijk van Tertullianus afkomstig is.

[8] De tegenpausen waren geen ketters en er is ook geen rechtstreeks verband tussen de ballingschap en de reformatie of de nieuwe wereldbeschouwing van de renaissance, het punt is dat in een streng hiërarchische samenleving afwijkende wereldbeschouwingen geen kans krijgen. Hun wordt de kop in gedrukt en zij krijgen de kans niet de samenleving aan te tasten of te veranderen.

[9] De industriële revolutie, een bastaardkind van de ontluikende Europese wereldhandel en van de wetenschapsontwikkeling van de zeventiende eeuw, ontstaat in het protestantse Nederland en wordt door Engeland en Frankrijk, later ook in Duitsland en in de andere Europese gebieden overgenomen. De voorsprong op de gebieden rond de Middellandse Zee en de andere oude beschavingcentra in wereld groeit en lijkt snel onoverbrugbaar. Pas in de twintigste eeuw, na de twee grote Europese burgeroorlogen klampt de rest van de wereld aan en ontstaan de globalisatie van de economie en de cultuur. Die is dan definitief humanistisch geworden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bas van der Vlies

 

 

Bas van der Vlies, een vertegenwoordiger van wat vroeger heette “ de kleine Christelijke partijtjes” stuurde een interessant stuk naar de krant naar aanleiding van de bezwaren die de VVD en D66 hadden gemaakt tegen de confessionele opvattingen over homo-huwelijk en euthanasiewetgeving.

 

Ik vond zijn stuk interessant om twee redenen: hij kwalificeerde de levensbeschouwing van liberalen en neoliberalen als een geloof, dat hij het geloof van de humaniteitskerk noemde en hij beriep zich op Groen van Prinsterer als een autoriteit ter bestrijding van dit geloof.

 

Groen van Prinsterer, was in de eerste helft van de negentiende eeuw hoogleraar aan de Franstalige universiteit van Gent. Hij was een intelligent bestrijder van de beginselen van de Franse revolutie. Die revolutie had, zoals bekend, nogal antireligieuze trekjes, die onder meer tot uiting kwamen in  de poging tot invoering van een quasi godsdienst van de rede, met haar eigen rituelen, wel lijkend op rituelen die we later ook bij Nazi’s en Communisten gezien hebben. De mensen weigerden dit serieus te nemen en behalve wat verouderde gewoonten van de vrijmetselaars is er nu niets meer wat daar nog aan herinnert.

 

Groen verspilde zijn energie niet aan de bestrijding van deze quasi godsdienst. Hij onderkende dat de liberale levensbeschouwing, waarin het mensenleven tot hoogste ethische waarde worden geproclameerd, niet met een aantal grondwaarden van de Christelijke godsdienst in overeenstemming te brengen is. In Nederland werd met name door de zogenaamde modernisten zoals Pierson en Hofstede de Groot een moedige poging gedaan om Christendom en liberalisme te verzoenen maar de orthodoxe aanhangers van Groen hebben dit heftig en aanvankelijk ook met succes weten te bestrijden.

 

Of het nu komt doordat men Groen later niet goed meer begrepen heeft of omdat het fenomeen van de liberale quasi godsdienst van de rede als een soort vaccin heeft gewerkt waardoor de echte nieuwe “religie” niet meer au serieux werd genomen, het modernisme is via een omweg en onder andere namen het christelijk geloof toch weer binnengeslopen, in de katholieke kerk, zowel als in de protestantse.

 

De situatie is veel ernstiger dan Van der Vlies betoogt. Het zijn niet alleen de liberalen en neoliberalen van VVD en D66, het zijn ook de socialisten en het merendeel van de  belijdende christenen die de grondbeginselen van deze postchristelijke levensbeschouwing aanvaarden. De ethische kern ervan wordt in het algemeen kort samengevat aangeduid met de begrippen democratische rechtstaat en eerbied voor de mensenrechten. De verschillen met de christelijke geloofsbelijdenis, zoals die in a.D. 325 tijdens het Concilie van Nicea werden geformuleerd of later door Luther en Calvijn zijn onmiskenbaar. Een enkel voorbeeld daarvan zou moeten volstaan.

 

Er zijn weinig christelijke kerken waar het hiernamaals of de terugkomst des Heren nog regelmatig aan de orde komt. Er zijn daarentegen veel kerken waar voortdurend het lot van de medemens besproken wordt, hier en in de derde wereld. En dan niet meer met het oog op zijn toekomstige zielenheil maar vanwege de honger en de materiële achterstand. De christelijke kerken zijn humanistisch in de door Van de Vlies bedoelde zin, alleen ze onderkennen dat zelf over het algemeen niet zo.

 

Ik denk dat zich bij Van der Vlies en zijn medestanders wreekt, dat zij te lang woorden hebben aangezien voor de achterliggende realiteit. Hij haalt Filippenzen 2:3 aan als bewijs dat christenen zich niet boven anderen verheffen. Maar bescheidenheid is geen eigenschap die je jezelf kunt toeeigenen, ook niet met een beroep op de Schrift. Bescheidenheid, als je die hebt, is iets dat anderen kunnen afleiden uit je gedrag. Zo zeggen ook veel belijdende christenen nog in God en in de christelijke leer te geloven zonder daar in hun gedrag blijk van te geven.

Ik twijfel overigens helemaal niet aan de oprechtheid van Van der Vlies, maar als hij meent dat het nieuwe geloof aan hem zelf voorbijgegaan zou zijn, dan vergist hij zich. Wie deelneemt aan ons politiek proces of gewoon maar actief deelneemt aan onze samenleving, komt er niet om heen zich er voor uit te spreken.

Hierbij moet men echter minder letten op wat iedereen zegt te doen en te willen maar kijken naar wat er in de politiek en de samenleving daadwerkelijk gebeurt.

 

Er is geen christelijk politicus, voor zover ik weet, die zich recentelijk voor de doodstraf heeft uitgesproken. De doodstraf is anathema voor het humaniteitsgeloof en dat is de reden voor deze terughoudendheid. Er is niemand in Nederland die een andere regeringsvorm dan de democratie durft voor te staan. De volkssoevereiniteit en de gelijkwaardigheid van alle mensen zijn grondthema’s van het liberale geloof en wie zich er tegen zou keren zou merken hoe onverdraagzaam humanisten kunnen zijn.

 

De Nederlandse moslims vinden dat ook het christendom op grond van zijn leer onverdraagzaam hoort te zijn tegen homofilie, maar de christenen in het Westen weigeren om de homofilie te veroordelen. Wel veroordelen zij het gebrek aan democratie en respect voor de mensenrechten in de wereld van de Islam en dat doen ze even hard als alle andere humanisten. Onverdraagzaam zijn ze dus best, als het gaat om de grondbeginselen, maar niet meer als christenen. Dat zijn ze als humanisten.

 

In de leerstellingen van het oude christendom is hiervoor geen steun te vinden. Een christen kon vroeger altijd heel goed voor de doodstraf zijn en zeker als dat iemands kans op eeuwig heil zou vergroten. Noch de Paus, noch andere christelijke metropolieten waren vroeger ooit democratisch. Ook Van der Vlies zal niet willen beweren dat Calvijn er in Geneve een democratisch regime op na hield of dat de Instituten uitmunten door respect voor mensenrechten en meer in het bijzonder voor het recht op de eigen seksuele geaardheid.

 

Van der Vlies richt zich tegen het homo-huwelijk en de euthanasiewet. Ik ben het op beide punten met hem eens ofschoon ik zijn geloofsovertuiging niet deel. De naam homo-huwelijk heeft iets raars en roept onnodige weerstanden op. Als binnen homorelaties kinderen worden opgevoed of om andere redenen de duurzaamheid van de relatie evident is, is er niets op tegen om dat met de reeds bestaande wettelijke regeling voor het partnerschap van de gewenste juridische gevolgen te voorzien. Het instituut homo-huwelijk voegt daar in juridisch opzicht niets aan toe. De overheid heeft naar mijn vaste overtuiging  hier gehandeld onder invloed van de waan van de dag, of, om het aardiger te zeggen, uit een emotionele behoefte om een zich emanciperende minderheid ter wille te zijn. Met de gevoelens van de homo’s in kwestie dient overigens wel rekening te worden gehouden, maar dat doet Van der Vlies ook wel.

 

De euthanasiewetgeving is de uitwerking van een ethische norm die ook binnen het humaniteitsgeloof omstreden is. Het gaat hier om een strijd tussen twee humanitaire beginselen:

1)het beginsel van de vrijheid, in dit geval de vrijheid om zelf te kunnen beschikken over lijf en leden en niet door anderen in die beschikkingsvrijheid te worden beperkt en

2) het beginsel van de onaantastbaarheid van het menselijk leven.

 

Wanneer twee beginselen met elkaar in strijd komen zou de overheid voorzichtigheid dienen te betrachten en niet door middel van wetgeving een oplossing moeten forceren. Tussen twee beginselen dient steeds in voorkomende gevallen een afweging te worden gemaakt, die niet altijd hetzelfde kan uitvallen. Men realiseert zich bovendien in de Kamer te weinig dat wetgeving geen eindpunt maar een beginpunt is. Wetgeving verandert het sociale landschap en leidt tot een nieuwe wijze van omgaan met het betrokken probleem. De manier waarop nu in de toekomst zal worden omgegaan met het probleem van de gewilde levensbeëindiging is onvoorspelbaar. De valse zekerheid die door de nieuwe wetgeving aan artsen en andere personen in de  zorg wordt gegeven lijkt mij zowel voor hen als voor ons ongewenst.

 

Mijn kanttekeningen bij het artikel van Van de Vlies betekenen dus niet dat ik het met de hoofdlijn van zijn betoog niet eens zou zijn. Zij betreffen zijn uitgangspunten  en de afstand die hij neemt van het humanisme. De moderne beschaving, die na de ineenstorting van het onheilige communisme ferm gebaseerd is op de beginselen van de Franse revolutie kent een levensbeschouwing en ethiek, die wel verwant zijn met het Christendom, maar daar op wezenlijke onderdelen mee in strijd komen. Het lijkt me dat Van de Vlies de prioriteit van de mens en de verwaarlozing van God in de nieuwe leer terecht aanwijst als de kern van het verschil, maar dat hij zich onvoldoende realiseert hoe hij zeld en zijn geloofsgenoten onderdeel uitmaken van de humanistiswche wereld..

 

Dat de ambtenaar van de burgerlijke stand tenslotte die het niet met het homo-huwelijk eens is maar ontslag zou moeten nemen, dat vind ik een geval van retorische overdrijving. Zo’n probleem wordt in ons verdraagzame land opgelost door te kiezen voor een ambtenaar met andere beginselen, en daarvan hebben we er genoeg.

 

Turkije

 

 

De WRR heeft een paar jaar geleden een rapport gepubliceerd over de Islam in Turkije en over de mogelijke belemmering die de godsdienst zou kunnen vormen voor de kandidatuur van dat land voor het lidmaatschap van de EU. Het is een intelligent geschreven rapport maar er zijn behoorlijke bezwaren te maken tegen de inhoud.

In Trouw van 22 juni 2004 werd dit rapport besproken, d.w.z. kort weergegeven en becommentarieerd. Wie geïnteresseerd is doet er beter aan het rapport of de officiële samenvatting ervan op het internet op te zoeken. Het is ondanks de bezwaren die men ertegen hebben kan beter dan de weergave in Trouw suggereert .

 

De vraag die de rapporteurs[1] zich hebben gesteld is of de omstandigheid, dat de Islam in Turkije de dominante godsdienst is, naar de maatstaven van de EU gemeten een belemmering zou moeten zijn. Die vraag wordt in het rapport ontkennend beantwoord. De EU eist van haar lidstaten het  onderschrijven van de beginselen van de rechtsstaat, van de democratische waarden en van respect voor de rechten van de mens, zoals die onder meer zijn neergelegd in het Charter van de Verenigde Naties. De EU acht het bestaan van partijen op religieuze grondslag als bijvoorbeeld het CDA in Nederland en de CDU in Duitsland daar niet mee in strijd. De partij van premier Erdogan wordt in het rapport beschouwd als een met het CDA vergelijkbare politieke organisatie. Hoe ten onrecfht dat is blijkt uit het toenemend Islamistischer worden van de Turkse buitenlandse politiek en uit het horkerige optreden dat men zich daar meent te kunnen veroorloven tegenover bijvoorbeeld de paus van Rome of tegen Israël, toch een oude vriend van Turkije

 

Turkije is naar het oordeel van de rapporteurs een seculiere staat en het seculiere karakter is grondwettelijk verankerd. Toch, zo menen de rapporteurs, is Turkije in zoverre nog niet helemaal democratisch, dat de vrijheid van godsdienst er minder gewaarborgd lijkt dan in de andere Europese landen: de Overheid behoudt zich het recht voor in te grijpen in godsdienstige zaken en een regering die steunt op partijen die hun religieuze grondslag serieus nemen wordt in Turkije door de seculiere krachten in en buiten het leger niet geduld.

 

Het rapport zegt dat dan weer niet maar het is om die reden dat de Islamitische partijen zich het sterkst beijveren van alle politieke krachten in Turkije voor aansluiting bij de Unie. Zij verwachten van de EU  bescherming tegen het Turkse leger. Dat leger heeft sinds de stichting van de republiek in 1923 een aantal malen ingegrepen als dat het seculiere karakter van de staat bedreigd zag. [2] Nu de Turkse regering zich in dit opzicht gesteund voelt door Europa treedt het steed krachtdadiger op tegen het leger en heeft onlangs een behoorlijk aantal hoge officieren gearresteerd, verdacht van het voorbereiden van een opstand.

 

Het rapport is vanuit een Europees standpunt geschreven en weerspiegelt de normen en waarden van een volwassen democratische samenleving. Die samenleving bestaat in Turkije nog niet. Turkije worstelt nog steeds met de paradox dat de invoering en acceptatie van humanistische en democratische waarden in de samenleving alleen mogelijk lijkt te zijn door daarbij ook niet-democratische middelen toe te passen. Uit de eerste paradox volgt een tweede: de vrees dat de aansluiting bij een democratisch Europa de ontwikkeling naar een democratische toekomst kan hinderen in plaats van deze te bevorderen.

Binnen Turkije zijn het de laïcistische krachten die twijfelen aan de wijsheid van de stap in dit stadium en zijn het de conservatieve partijen, die steunen op de meest achterlijke delen van de bevolking die uit tactische overwegingen voorstanders zijn van een aansluiting op korte termijn.

De tekst van het rapport doet denken dat er in hoofdzaak met vertegenwoordigers van de regering en van de Islamitische partijen gesproken is en misschien ook met Nederlandse Turken, die nauw contact houden met de regering in Istanboel. Wellicht heeft Zürcher minder gesproken met leden van de Nationale Veiligheidsraad en met de vertegenwoordigers van degenen die zich als de hoeders van de grondwet beschouwen, de kringen rond het leger.

 

Men heeft in West Europa de nijging om invloed van het leger op de politiek als “Zuid Amerikaans” en achterlijk te zien, maar de rol die het leger in Turkije heeft gespeeld is een andere dan in Zuid Amerikaanse en Afrikaanse landen. Daar treedt het leger op in dienst van dictatoren of van generaals die zich als nationale machthebbers opwerpen. Het is daar een bron van corruptie en machtsmisbruik. In Turkije is het leger competent en gedisciplineerd. Daar steunt het de grondwet en garandeert het het moderne karakter van de natie tegen bederf door politieke partijen of etnische krachten in de samenleving waaronder godsdienstige. Het keert weer terug naar de kazernes zodra het zich gerust gesteld ziet dat het gevaar voor de grondwet geweken is. Men kan daarbij niet negeren dat de bedreigingen van de grondwet tot nu toe hoofdzakelijk uit de Islamitische hoek zijn gekomen. Ook Erdogan was in zijn jonge jaren een voorstander van herinvoering van de Sharia in Turkije en of de afstand die hij er later van genomen heeft gespeeld is of werkelijk, moet nog blijken. Met de toename van de welvaart in het land steekt ook het sluimerende Islamisme de kop weer op in het land.

 

Het is de historische ervaring dat in Turkije de Islam en haar leefgewoonten,  haar “normen en waarden” de belangrijkste belemmering zijn geweest voor een verdere modernisering van het land. Modernisering is niet in de eerste plaats de industrialisatie, verbetering van de technische en economische infrastructuur, verbetering van het onderwijs en verhoging van de welvaart, dat zijn allemaal aspecten van het moderne leven die ook in Hitler Duitsland de steun hadden van het regime. Modern en democratisch is vooral  ook vergroting van de onderlinge verdraagzaamheid, uitbanning van geweld als eerste middel om conflicten op te lossen en eerbied voor de rule of law. De regering Erdogan heeft deze waarden een tijdlang bevorderd en had in die tijd zelf dan ook minder problemen met het leger dan haar  Islamitische achterban. Daar laat men de oren hangen naar de Imam en de Imams van Turkije zijn niet veel anders dan die in andere regio’s van de Dar al Islam. De gedachte dat een secularisatie van de staat in Turkije een parallel verloop gehad heeft gehad met die in Europese landen is een misvatting in het rapport; de verwachting dat het in de toekomst een parallelle ontwikkeling zal doormaken is niet op goede gronden gebaseerd. Secularisatie is geen abstract begrip, het is een historisch proces. In West Europa begon dat proces niet pas met de Franse revolutie. Aan die revolutie was een eeuwendurende ontwikkeling voorafgegaan die in de renaissance is begonnen en die als gevolg van de reformatie pas onomkeerbaar is geworden. Van een Islamitische renaissance of reformatie is vooralsnog geen sprake en overal in de Dar al Islam wordt geweld gebruikt tegen degenen die modernisatie in deze zin op het programma zetten. Het leger van Turkije beschermt de moderniserende krachten in de samenleving tegen Islamitisch geweld of deed dat toen het nog kon rekenen op stilzwijgende steun vanj het beschaafde deel van de wereld. Nu Europa bij monde van Erik Jan Zürcher de voorkeur lijkt te geven aan Islamisten boven het leger lijkt daar de zelfverzekerdheid uit het optreden te zijnverdwenen.

 

Het Christendom heeft ooit in Europa een soortgelijke positie ingenomen als de Islam in het Midden Oosten, Noord Afrika en de andere gebieden die tot de Dar al Islam behoren, maar de ontwikkeling naar de moderne tijd is in Europa ontstaan en heeft daar oude wortels. Van een pendant van deze ontwikkeling in Turkije of andere Islamitische landen is vooralsnog geen sprake. De ingreep in de eigen samenleving van Kemal Ataturk is van een heel andere aard dan de democratisering van Europa.

 

De Kalief was opvolger van Mohammed als wereldlijk en als geestelijk leider en is dat tot betrekkelijk kort geleden gebleven[3]. De macht van de overheid was in de Islam daarom in beginsel absoluut en werd in de praktijk alleen beperkt door een fysieke en technische onmacht om in een enorm geografisch gebied aan al haar wensen en opvattingen vorm te geven.

In Europa is de wereldlijke en de geestelijke macht nooit in één hand geweest. Zij was  al in de vroege middeleeuwen verdeeld tussen Paus en Keizer. Verder was vanaf de Renaissance in de veertiende eeuw ook het monopolie van Rome als het  geestelijke machtscentrum niet langer onaantastbaar. Sinds de reformatie die daardoor mogelijk werd staat een deel van het Christendom definitief buiten het machtsbereik van de kerk van Rome. Dat heeft de ontwikkeling mogelijk gemaakt van  het gedachtegoed dat tot de Verlichting en de Franse revolutie heeft geleid. Sinds de Verlichting tenslotte bestaat er een politiek programma waardoor in een groeiende deel van Europa de positie van de Kerk in het publieke leven is teruggedrongen.

 

In Turkije wordt met de secularisatie een voorzichtig begin gemaakt in de negentiende eeuw en komt deze pas goed op gang na een verloren eerste wereldoorlog. De voorgeschiedenis van de modernisatie is daarom onvergelijkbaar en de humanistisch erfenis van de Renaissance en de klassieke oudheid als onderdeel van de eigen cultuur ontbreekt in Turkije vrijwel volledig[4]. Het democratisch humanistisch gedachtegoed bestaat er als een geïmporteerd artikel van een tegelijk bewonderd en verguisd West Europa.

 

Dit wil niet zeggen dat er geen modernisatie plaats vindt in Turkije en dat aansluiting bij Europa daar niet bevorderend op zou kunnen werken, maar het blijft vooralsnog een gok. Voorlopig hoort Turkije bij het Midden Oosten. Het kan een brugfunctie vervullen tussen die regio en Europa, dat is zeker zo, maar we zouden er goed aan doen te onthouden dat een brug twee kanten op gaat, niet alleen van ons naar het Midden Oosten, maar ook omgekeerd. Voorlopig zijn er in Europa nog te veel problemen met de integratie van de bestaande immigranten uit die contreien, dan dat we behoefte zouden hebben aan een wettelijk kader om verdere immigratiegolven mogelijk te maken en te bevorderen. Het is de gedachte van de rapporteurs en van de voorstanders van de Turkse toetreding in Europa en Amerika, dat toetreding tot de Unie de welvaart in het land zo zal verbeteren dat immigratie voor de bewoners van Anatolië har aantrekkingskracht zal verliezen. Het is mogelijk dat dit het gevolg zou zijn van het lidmaatschap. Maar Turkije is zo groot en haar bevolking neemt zo snel toe, dat over de invloed van ene toetreding niets met zekerheid te zeggen valt. Behalve dat de nadelen als het anders loopt dan de optimisten verwachten buiten proportie groot zullen zijn

 

Het zijn deze aspecten van een mogelijke toetreding van Turkije tot de Unie die in het rapport onvolledig en eenzijdig aan de orde zijn gekomen. Dat de schrijver ervan de hoogste Turkse onderscheiding heeft gekregen die ooit aan een buitenlander is uitgereikt lijkt in dit verband geen toeval.

[1] In hoofdzaak Erik Jan Zürcher, tegenwoordig directeur van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam

[2] Sinds de tweede wereldoorlog is de constitutionele regering  tweemaal opzij gezet om de grondwet te redden, eenmaal in 1960 en eenmaal in 1980. Verder heeft het leger een paar maal zoveel druk uitgeoefend op de regering dat die gezwicht is zonder dat daar een coup voor nodig was. Respect voor de grondwet is een democratisch beginsel evenals het uitgangspunt dat het leger uitsluitend dient voor de verdediging van de natie tegen krachten van buiten en niet voor intern gebruik. Als die twee uitgangspunten in een land met elkaar in strijd kunnen komen is het minste wat men kan vaststellen, dat er nog geen sprake is van een volwassen democratie.

[3] De Turkse sultan beschouwde zichzelf als de kalief en werd door een groot deel van de Islam als zodanig erkend.

[4] De Islam heeft bij haar ontstaan veel overgenomen van het Joden- en Christendom en heeft langs die weg deel aan de Joods Christelijke bronnen die ten grondslag liggen aan de moderne beschaving. Verder heeft de Islam in de beginperiode van haar beschavingshistorie een belangrijke eigen renaissance doorgemaakt waarin veel van het oude Griekse gedachtegoed werd gerecipieerd.. Door het Islamisme, dat niet pas een ontwikkeling van de laatste tijd is, maar dat de Islam al sinds de late Middeleeuwen kenmerkt, is veel van dat beschavingsgoed gefossiliseerd of  weer uit het publieke leven van de Islam verdwenen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verschillen tussen de moslims en de moderne wereld

 

 

 

In een Brits televisie interview hoorde ik een welopgevoede moslim vertellen dat aanslagen op burgers in dat land noodzakelijk bleven zolang Groot Brittannië haar internationale politiek niet aanpaste. De man leek te menen wat hij zei en zag er niet uit of hij dom was of een afwijking had. Zo’n uitspraak is voor mij en veel andere gewone mensen hier schokkend.  Ze komt in strijd met de grondregels van onze samenleving. Aanslagen op onschuldige burgers vormen in onze ogen een ongeoorloofd strijdmiddel, ongeacht de internationale politiek van het Verenigd Koninkrijk.

 

In de uitspraak ligt een belangrijk verschil in waarden opgesloten tussen de Islam en de wereld van humanisten, christenen en joden,  een verschil dat om een analyse vraagt.  Ik wil die analyse proberen en daarvoor beginnen met het poneren van een aantal met elkaar verbonden stellingen. Ik ga ervan uit dat die stellingen gelden in de Islam, maar dat is iets waarvoor ik geen bewijs heb, maar ze worden ondersteund in de literatuur van onder meer Snoeck Hurgronje, Goldziher en Lewis.

 

1.  Een mensenleven heeft in de Islam niet als zodanig waarde, maar uitsluitend in zijn maatschappelijke functie, dus als lid van de familie, als medestrijder, als kostverdiener etc. Het leven van een vijand heeft een negatieve waarde. Dat is een ethische regel die ook gold in de klassieke oudheid en eigenlijk in de meeste menselijke samenlevingen, behalve in de onze.

2.  Niet alle mensen zijn gelijk en niet alle mensen zijn elkaars broeders. Er zijn allerlei verschillen tussen mensen, waarvan een van de belangrijkste is of iemand wel of niet hoort tot de oemma, de gemeenschap van alle moslims. Wie buiten de oemma verkeert heeft in principe geen hogere waarde dan een dier, hoewel mensen die wel in God maar niet in diens profeet geloven een soort tussenpositie innemen. Dat zijn de joden en de christenen

3.  De gemeenschap is belangrijker dan het individu. Dit is een afgeleide van de eerste regel. Het belang van het individu ligt in zijn functie voor de gemeenschap. Zijn leven heeft voor hem zelf waarde in zoverre het hem voorbereidt op een hiernamaals. Daar zal worden afgerekend, niet hier. Precies dezelfde regel gold in de Middeleeuwen in de Latijnse Christenheid en in de landen van de orthodoxie geldt hij nu nog.

4.  Niet het land dat iemand onderdak en levensonderhoud verschaft heeft recht op zijn loyaliteit, maar de geloofsgemeenschap waar men toe hoort en de familie waar men uit stamt.

 

Wanneer je het zo op een rijtje zet kijk je er wat vreemd tegen aan. Bij ons heeft het mensenleven de allerhoogste prioriteit, onze hele samenleving is er op ingesteld. De gelijkheid van de mensen in het publieke verkeer is de grondslag van de mensenrechten, de gegarandeerde vrijheden en het discriminatieverbod. De gelijkheid van de mensen heeft de grondslag gevormd voor de afschaffing van de slavernij, de dekolonisatie en voor zoiets banaals als de stemverhouding in de Verenigde Naties. Het verwerpen van de gelijkheid van alle mensen door voormalige koloniën is zoiets als de hond die bijt in de hand die hem gevoed heeft. Dat onze samenleving openstaat voor buitenlanders en dat mohammedanen hier vrijelijk hun godsdienst kunnen beoefenen is een gevolg van het gelijkheidsbeginsel, waar de vrijheid van godsdienst een uitvloeisel is, dus waarom omhelzen zij dat beginsel dan niet?

 

De moslims hier hechten aan hun eigen tradities en aan de leer die er de grondlag van vormt. Die leer en die tradities zijn een tijd lang dominant geweest in dit deel van de wereld. Wanneer Tariq Ramadan zegt dat de Islam in het verleden veel heeft toegevoegd aan de Westerse cultuur, dan bedoelt hij niet alleen dat veel vertalingen van de oude Grieken via de Islam tot ons gekomen zijn of dat we Griekse wiskunde en astronomie  en Indische getallensystemen via de Arabieren hebben geleerd. Hij bedoelt zeker ook dat de Middeleeuwse Christelijke beschaving allerlei trekken van de Islam heeft aangenomen. Zonder Islam zou het westerse Christendom in de vorm die zij in de Hoge Middeleeuwen kreeg ondenkbaar zijn geweest. De Kruistochten waren een Christelijke vorm van de Jihad. De verachting voor ongelovigen en ketters die uit de Divina Comedia spreekt, is niet aan het evangelie ontleend maar vindt wel een parallel in de Islam. De  Christelijke gemeenschap in de West Europese Middeleeuwen is een weerspiegeling van de Oemma uit die dagen. Zij vertoont veel van dezelfde trekken, inclusief de haat voor alles wat anders is.

 

Voor het fenomeen dat twee vijandige werelden onderlinge verwantschap vertonen bestaat een parallel in de tegenwoordige tijd. Vanaf 1917 hadden Rusland en haar satellieten een eigen cultuur die op een paar punten drastisch afweek van die van het westen, maar die voor het overige daarvan  was afgeleid. Zo ongeveer stond het Latijnse Christendom in de Middeleeuwen tegenover de Islam en dat gold ook voor Byzantium, de andere grote erfgenaam van de Romeinse beschaving.

Ook bij ons waren de loyaliteiten in de Middeleeuwen niet gericht op grote politieke eenheden, maar op de familie, de lokale gemeenschap en bovenal op de geloofsgemeenschap. Het individualisme dat het Westen nu zo kenmerkt bestond in de Middeleeuwen niet. Wie de bouwers waren van de grote kathedralen weten we meestal niet en al helemaal niet wie de kunstenaars waren die ze zo prachtig hebben versierd. De samenleving was verdeeld in standen en van gelijkheid tussen de standen of van de mensen onderling, die daar deel van uit maakten,  was geen sprake

 

Het valt op dat Europese mensen van nu voor de cultuur van hun eigen Middeleeuwen veel minder begrip hebben dan voor de klassieke cultuur van Griekenland en Westelijk Klein Azie van vijf en twintig honderd jaar geleden. We zijn vreemden in eigen land als het om de Middeleeuwen gaat, maar de filosofen van Thales tot Aristoteles lezen we nog alsof ze gisteren waren gepubliceerd[1]. Dat komt omdat het Hellenisme en Islam, met hun sterke invloeden uit het Midden Oosten de Middeleeuwen hebben beheerst.

 

Dat zelfde onbegrip dat we voor onze eigen Middeleeuwen hebben geldt ook voor de Islam van onze nieuwe landgenoten. Die godsdienst staat te ver van ons af en we delen haar waarden niet. Als het de bedoeling is dat we nu met moslims een samenleving gaan vormen, of we die nu multicultureel wensen te noemen of niet, dan is het nodig dat we gemeenschappelijke waarden gaan delen. Omdat de Islam in zekere zin in ons verleden zit moet dat geen onmogelijke opgave zijn. Veel normen en waarden delen we, maar een aantal belangrijke aan de andere kant weer niet. Het doelbewust opblazen van willekeurige burgers past in elk geval niet in onze samenleving. Een centrale waarde van onze beschaving is dat we geen geweld gebruiken  om conflicten in de samenleving op te lossen maar dat we daarvoor naar de rechter gaan. Voor de Imams zal het moeilijk zijn om op dat punt concessies te doen. Men wil nog wel eens in het openbaar verklaren dat geweld iets is dat niet in de islam past, evenmin als in het Christendom, maar de werkelijkheid is anders. Aan deze kant van de Middellandse Zee  worden in de moslimgemeenschap de normen en waarden met geweld gehandhaafd. Steun van de overheid heeft men immers niet.  Zoals paus Innocentius III de Christelijke boodschap in de ijskast zette toen hij zijn geloof in gevaar zag door de Katharen, zo doen de Imams dat hier ook.

Maar als de Islam niet bereid is op dat punt water bij de wijn te doen, dan gaat het niet lukken met die  samenleving hier waar zij onderdeel van zouden vormen.

[1] Als we Grieks kennen tenminste. De meeste vertalingen van Aristoteles zijn door een Middeleeuwse zeef gegaan en hebben een Christelijke inslag gekregen die het origineel niet vertoont.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Revolutionairen uit de twintigste eeuw.

 

 

 

Voor communisten en andere extreem linksen heeft het begrip revolutie een positieve klank. De Franse, de Russische, de Cubaanse, de Sandinistische revolutie, het zijn allemaal politieke bewegingen waar links zich voluit achter kon stellen. Dat geldt niet voor de nationaal socialistische revolutie[1]in Duitsland, al is die van alle revoluties waarschijnlijk de meest ingrijpende geweest. Als de Nazi’s de wereldoorlog hadden gewonnen had de wereld er als gevolg van die revolutie totaal anders uitgezien. Op een ingrijpender manier anders dan dat bij een geslaagde socialistische wereldrevolutie het geval zou zijn geweest.

 

Hoe de wereld er had uitgezien als het Stalinisme de overhand zou hebben gekregen weten we nu. De Sovjet Unie besloeg immers een groot deel van de wereld, waaronder enkele van de beschaafdste delen van Europa. De kwalijke aspecten van de industriële revolutie, zoals de milieuverontreiniging, zouden de overhand hebben gekregen en de toename van de welvaart zoals die in de westerse samenleving heeft plaats gevonden zou grotendeels achterwege zijn gebleven. De Lorenzcurve geeft de verdeling weer van het nationaal inkomen over de bevolking. Hoe vlakker hoe gelijker. Als die verdeling volkomen gelijk is en iedereen dus evenveel krijgt, dan valt de curve samen met de bissectrix van de hoek van de coördinaten. De Lorenzcurve was nergens in de ontwikkelde wereld zo bol en dus zo ongelijk als vroeger in de Sovjet Unie.

 

Het is nog te vroeg om vast te stellen hoe de Chinese variant van “een communisme met een vriendelijk gezicht” zich gaat ontwikkelen. Misschien meer in de richting van het nationaal socialisme dan van het stalinisme in economisch opzicht, maar we weten het niet. Elders in de wereld is het communisme oude stijl nu passé defini op wat ongelukkige restanten na als Cuba en Noord Korea. Wie trouwens buurlanden als Puerto Rico met Cuba, of Noord met Zuid Korea vergelijkt ziet ook nu nog helder wat het communisme teweeg brengt voor de mensen die er het slachtoffer van zijn.

 

Het nationaal socialisme van Hitler onderscheidde zich van het nationale communisme van Stalin door een veel grotere mate van vrijheid van de economische krachten in de samenleving. De economie in Duitsland die door de nederlaag, het vredesverdrag de hyperinflatie en de wereldcrisis in het slop was geraakt, herstelde na de machtsovername van de Nazi’s op een spectaculaire manier. Maar het belangrijkste verschil tussen Nazi’s enerzijds en communistische en liberale landen anderzijds was het systeem van normen en waarden. Het Nazisme hield een ontkenning in van de waarden zoals die zijn neergelegd in het handvest van de Verenigde Naties: de rechten van de mens en de democratische beginselen. Het zijn de waarden van de verlichting. In de moderne wereld hebben die de plaats ingenomen van de oudere Christelijke waarden en in de landen van de Dar al Islam botsen ze nu met  het waardesysteem van de Islam.

In Rusland werden democratie en mensenrechten niet in de praktijk gebracht, maar ze werden er verkondigd, dat wil dus zeggen er werd lippendienst aan bewezen. Ze behielden daardoor hun ideële kracht en hebben  bijgedragen aan de ineenstorting van het stelsel aan het eind van de tachtiger jaren.

 

Hitler verachtte de wereldsamenleving zoals die zich vóór zijn komst ontwikkeld had en zoals die zich sinds de Duitse nederlaag hersteld heeft. Hij achtte de humanistische  beginselen in strijd met de menselijke natuur.

Hij vond de Duitse samenleving superieur aan alle andere samenlevingen op de wereld en meende dat die in een Darwiniaanse concurrentie met Amerika en Japan de overhand zou kunnen krijgen. Hij verwachtte dan in samenwerking met Engeland de andere civilisaties in de wereld te zullen onderwerpen en dienstbaar te maken aan de Duits- Europese. Dat Duitsland die strijd ook zou kunnen verliezen achtte hij mogelijk, maar dan tegen Amerika of Japan. Het moet hem erg verbaasd hebben dat Duitsland het af moest leggen  tegen de Sovjet Unie, waarvan hij de zwakheden zo goed in kaart meende te hebben gebracht. Het is waarschijnlijk dat hij daarbij de kracht van het nationalisme onderschat heeft, waarvan de praktijk in Rusland sterker bleek te zijn dan de communistische leer.

 

Hitler had de eerste wereldoorlog als frontsoldaat meegemaakt en leefde in Duitsland tijden de ontredderende periode die volgde op de vrede van Versailles. Aan zijn oorlogse en naoorlogse ervaringen ontleende hij een energieke haat tegen alles wat met het humanisme en internationalisme te maken had. Hij haatte het wellicht om persoonlijke redenen die we niet kennen maar ook omdat hij meende dat het  gericht was tegen de Duitse cultuur waarin hij was opgegroeid en waarmee hij zich vereenzelvigde.  Hij had in de Habsburgse Dubbelmonarchie gezien hoe ineffectief de Duitse beschaving in Oost Europa zich onder de aegis van de Verlichting en het liberalisme verzette tegen het opkomende nationalisme in de Slavische landen. Hij had ervaren hoe de Duitsers en Hongaren als de twee heersende nationaliteiten de concurrentie kregen van de Tsjechen en van de Oost Europese Joden en hoe zij binnen de Dubbelmonarchie politiek en economisch steeds meer van hun heersende posities kwijt raakten. Hij haatte de poging van de Duitse Habsburgers om van Oost Europa een multiculturele samenleving te maken, zoals hij de Joden en de Tsjechen haatte, vooral de Joden.

Engeland en Amerika bewonderde hij. Engeland vanwege haar nationale tradities en wereldheerschappij en Amerika vanwege haar moderne industriële ontwikkeling, die hij ook in Duitsland tot stand wilde brengen.

 

Hitler bracht iets nieuws in Duitsland en hij personifieerde de breed gevoelde afkeer van het Weimarregime, maar hij vormde een groot risico. Dat was de bevolking duidelijk en het was de reden waarom zijn populariteit voor de machtsovername in 1933 een paar maal gerezen was en gedaald. Hij daalde als het beter leek te gaan in Duitsland en hij rees als de wanhoop toenam. Hitler was een risicovol alternatief, dat begreep iedereen, maar dat risico werd aanvaardbaarder naarmate het oude regime meer in diskrediet raakte. De brutaliteit van het Nazisme was duidelijk. Het deed in dat opzicht voor het communisme niet onder. Maar wie zich Duits nationalist voelde en dat deed eigenlijk iedereen, die kon aannemen dat deze brutaliteit hem tegen dreigingen van de Bolsjewieken zou beschermen.

 

Dat de Duitse vernedering zou worden omgezet in een triomf, dat het iedereen beter zou gaan, dat waren de hoop en de verwachting die Hitler in het zadel hielpen. Het is een misvatting dat Hitler een toevalsfactor was, iemand die door een gril van de geschiedenis zich op het verkeerde moment op de verkeerde plaats bevond en daardoor zijn land en de wereld per ongeluk in het ongeluk kon storten. Hitler was wel degelijk een groot talent met grote en revolutionaire ideeën, maar naar onze Christelijke en liberale maatstaven gemeten een slecht mens, de antichrist in vrijwel alle opzichten. Alleen,  in de wereld van Hitler vond men dat geen bezwaar. Als die daadwerkelijk tot stand gekomen zou zijn zouden zijn normen en waarden de overhand hebben gekregen. Dat was pas een werkelijk revolutionaire wereld geweest, maar een waar gewone mensen niet graag hadden willen leven.

 

[1] Het maken van  revolutie betekent het tot stand brengen van een  nieuwe maatschappelijke orde. De omwenteling kan met geweld gepaard gaan, maar nodig is dat niet. De glorious revolution in Engeland, waarmee in dat land de democratische orde tot stand kwam was praktisch geweldloos. Van de andere kant kunnen bestaande regimes met geweld omver worden geworpen zonder dat er iets veranderd in de maatschappelijke orde, een verschijnsel dat zich in ontwikkelingslanden regelmatig voordoet..

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Slaven.

 

 

 

 

Als we het in Europa en Amerika over slaven hebben, dan gaat het altijd over West Afrikaanse slaven die door West Europeanen zijn getransporteerd naar Noord en Zuid Amerika en over hun afstammelingen. Maar de slavernij is in werkelijkheid veel ouder en veel uitgebreider. Zij stamt uit de grijze oudheid, uit de prehistorie en was nog in het Romeinse rijk een normaal onderdeel van de samenleving. Het begrip slavernij had toen een andere inhoud, wat ondermeer blijkt uit het feit dat er geen verschil is tussen het Latijnse of Griekse woord voor slaaf en het woord voor bediende of werknemer. Het zijn allemaal servi en ancillae. Die bedienden hadden een eigen juridische status, die afweek van de positie van een Romeinse  of Griekse burger. De status van slaaf kon veranderen, zij was niet permanent. Slaven konden worden vrijgelaten en dat gebeurde zo vaak dat ook de vrijgelatenen een eigen juridische status hadden, verwant aan die van vreemdelingen. Het begrip slaaf hield geen absolute diskwalificatie in, maar de slaaf stond wel onder aan de maatschappelijke ladder.

De Romeinse slavernij is in de Europese  Middeleeuwen onder invloed van het Christendom langzamerhand afgeschaft, maar in de landen van de Islam is zij blijven bestaan. Toen in Amerika de slavernij door Spanjaarden en Portugezen werd ingevoerd omdat Indianen ongeschikt bleken voor het zware werk in de plantages en mijnen hoefden ze niet anders te doen dan hun slaven op de markt te kopen in West Afrika. Daar bestond een overschot aan goedkope slaven als gevolg van de voortdurende stammenoorlogen. De handel had daar een oude geschiedenis. Voordat de Portugezen op de slavenmarkten van Afrika  verschenen waren de Arabieren er de grote afnemers. Slaven waren een product dat al eeuwenlang vanuit  Dar es Salaam en Zanzibar in Oost Afrika naar het Midden Oosten en vanuit Timboektoe in Mali naar de Maghreb werd geëxporteerd. De Zuid Europeanen waren bekend met deze markt door hun contacten met de Arabieren. Slaven waren onderdeel van de trans-Saharische stapelhandel, net als goud, ivoor en zout. Wie de zwarte slavernij wil herdenken zou een monument moeten oprichten in de Sahara of liever nog in het Midden Oosten, in Bagdad of in Oman, de bakermat van de slavernij in zijn moderne vorm. Wie de Afrikaanse oorlogen zoals  in Darfoer en elders in Soedan bestudeert zal daarin nog steeds zonder moeite de bron van de oude handel in zwarte slaven kunnen herkennen.

Europa is de geschikte plek voor een monument voor de afschaffing van de slavernij. Het is aan het Christendom en vooral aan het humanistische Engelse Christendom van de Whigs dat onze zwarte medeburgers hun huidige betere leven te danken hebben. Het zijn de Europeanen en Amerikanen uit de Noordelijke staten, die voor de afschaffing van de slavenhouderij hebben gezorgd en die eerder al effectieve maatregelen hadden genomen tegen het mensonterende transport per schip. Wat nu nog resteert aan gevolgen van de slavernij zijn de getto’s in de grote steden in het noorden van de VS. De daar heersende subcultuur met haar gewelddadigheid en gebrek aan discipline is inderdaad als een van de treurige gevolgen van de slavernij te beschouwen. Maar om daar nu nog steeds de slavenhandelaren van drie eeuwen geleden en hun nakomelingen voor aansprakelijk te houden is niet langer redelijk. Het verhindert bovendien een effectieve aanpak van de problemen in de getto’s: die zullen de bewoners daar toch in hoofdzaak zelf moeten zien op te lossen.

Dat de tegenwoordige Europeanen zich schuldig voelen over de slavernij en de slavenhandel is niet  goed begrijpelijk. Zij zijn haar niet begonnen en ze hebben haar afgeschaft. Als je bekijkt wie nu de nakomelingen zijn van die oude slavenhandelaren, dan zijn dat hier in Nederland in hoofdzaak zwarte mensen[1].

Afrika is de cradle van de mensheid. Iedereen stamt uit Afrika maar wie nu als Europeaan, Chinees of Maleisiër door het leven gaat stamt af van een speciale groep Afrikanen die dertig duizend jaar geleden of later uit Afrika zijn geëmigreerd. Hun afstammelingen zijn allemaal onderling meer verwant dan zij verwant zijn met het merendeel van de Afrikanen. Binnen Afrika bestaat met andere woorden de grootste menselijke genetische variatie, veel groter dan in de rest van de wereld[2]. Sommige Afrikanen, zoals Ethiopiërs, zijn waarschijnlijk meer verwant met mensen uit Londen of Parijs dan met andere Afrikanen. Ook dat is een logisch gevolg van het emigratiepatroon.

De voorouders van de Amerikaanse slaven zijn in hoofdzaak West Afrikanen of Bantoe’s en dat is ook in Afrika speciaal volk. Niet te vergelijken bijvoorbeeld met de bewoners van Kenya waar de vader van Barack Obama uit stamt of met andere Oost Afrikanen. Dat alle Afrikanen in tropisch Afrika een zwarte huidskleur delen zegt weinig. Ook mensen uit Zuid India of uit Papoea Nieuw Guinea zijn zwart. Wie niet tegen huidskleur is bevooroordeeld heeft geen moeite om met het blote oog te zien hoe weinig Obama gemeen heeft met het merendeel van de mensen uit de zwarte getto’s van Chicago of Detroit of met onze eigen Surinaamse creolen. Die stammen uit West Afrika, maar Obama’s voorouders kwamen uit het Oosten. De pogingen om hem tot een van de hunnen te rekenen zijn daarom niet alleen in cultureel opzicht niet to the point, ze hebben ook in genetisch opzicht geen vaste grond onder de voeten.

 

[1] Veel Surinaamse en Antilliaanse Creolen hebben naast West-Afrikaanse ook Europese trekken en die hebben ze in hoofdzaak te danken aan de slavenhouders onder hun voorouders.

[2] A. Luca Cavalli-Sforza e.a., The history and geography of human genes, Princeton University Press

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de individualistische samenleving I

 

 

 

 

Een opvallend  kenmerk van onze samenleving is het individualisme. Individualisme is  interessant omdat een individualistische samenleving eigenlijk een contradictio in terminis is.  De multiculturele samenleving is in dat opzicht vergelijkbaar . Cultuur [1] is een enkelvoudig begrip en multi betekent meervoudig. Tegelijkertijd een- en meervoudig zijn, dat zou niet moeten kunnen. Daarom betekent multicultureel in de praktijk dat de  samenleving weer uiteenvalt in verschillende groepen die los van elkaar leven, zoals dat vroeger in de Middeeeuwen het geval was met de adel, de geestelijkheid en het gewone volk. Multicultureel betekent dat in een samenleving het horen bij een subgroep weer gaat prevaleren boven de saamhorigheid van het gemene best.

 

Deel uitmaken van een samenleving en tegelijk op je zelf leven, dat is iets wat niet  echt kan en waar je in elk geval niet erg happy van wordt. Individualisme is, strikt genomen, asociaal en past niet in de menselijke psyche. Het is een afwijking, die we  in haar zuivere vorm autisme noemen. Wie er aan lijdt is een niet goed functionerend en ongelukkig mens.

Het individualisme dat in de verlichting werd gepropageerd betekende oorspronkelijk helemaal niet dat de samenleving uit losse individuen zou bestaan, die geen verband met elkaar hielden, maar alleen dat zij niet langer uit standen bestond, of op een andere manier uit groepen die binnen de samenleving een onafhankelijk leven leidden. Alle mensen vormen een familie: ze concurreren niet maar werken samen. Dat was het ideaal van de verlichting en zo ook ongeveer bevestigt het nu de wetenschap.

 

In de Middeleeuwen en ook nog in het begin van de Nieuwe Tijd was iemand burger van zijn stad, lid van zijn gilde, buurtgenoot of op een andere manier lid van een overzichtelijke groep die zijn identiteit bepaalde en waarbinnen hij de andere leden kende. Of die stad nu tot het graafschap Holland of het bisdom Utrecht behoorde dat interesseerde hem niet zo, want daar lag zijn identiteit niet. Of de graaf zelf Hollander was of uit Beieren of Henegouwen afkomstig, dat interesseerde hem al evenmin, wij zouden tegenwoordig zeggen, dat was de ver-van-mijn-bed-show. Maar de stad, het gilde en de buurt, dat kon hij behappen en die konden een volledig beroep doen op zijn loyaliteit. Sinds de verlichting is dat anders geworden. Na 1800 is iemand in de eerste plaats lid van een natie. Burger misschien, maar niet meer van een stad, maar van een heel land. Van Frankrijk of Engeland bijvoorbeeld, grote supergemeenschappen die in beginsel autonoom zijn en het dus zonder hulp van buiten kunnen. Aan de andere kant zijn dat samenlevingen waarbinnen men elkaar niet meer kent en waarin men dan ook als lid van de groep op zich zelf blijft staan. Zo kon individualistisch de betekenis van groeploos krijgen, maar dat is alleen relatief, in vergelijk met andere en oudere samenlevingen. Leven buiten groepsverband is voor mensen niet echt mogelijk.

 

Toch is er sinds de Hoge Middeleeuwen wel degelijk een verschuiving geweest van collectivistisch naar meer individualistisch.

Ik kreeg daar van een historisch geschoolde vriend een mooi juridisch voorbeeld van, dat voor zover ik weet niet eerder iemand is opgevallen.

Iets wat juristen die hert Oud Vaderlands Recht bestuderen steevast opvalt is het gebrek aan onderscheid dat in de Middeleeuwen gemaakt werd tussen publiek en privaat recht. Publieke rechten (en verplichtingen) konden vererven en ook verhandeld worden alsof het privé eigendommen waren en dat waren het in feite ook.

Wat minder algemeen onderkend wordt is dat de rechten die mensen hadden, ook hele gewone privé rechten, als die van een vrouw op haar bruidschat, een publiekrechtelijke functie hadden, d.w.z. niet privé, maar qualitate qua werden verkregen en gehouden.

Dat speelde een rol in  de kwestie van de bruidschat van Maria van Hongarije. Zij was de zuster van Karel de vijfde en van Ferdinand van Oostenrijk. Zij trouwde met Lodewijk de tweede van Hongarije en Bohemen. Hongarije was een belangrijke bondgenoot van de Habsburgers tegen de Turk. Het huwelijk en de bruidschat waren bedoeld om het bondgenootschap te versterken. Door de nederlaag bij Mohacs raakte Lodewijk zijn rijk en zijn leven kwijt en verloor het bondgenootschap zijn betekenis. De bruidschat, die toen nog niet was uitbetaald, bestond in hoofdzaak uit landerijen en heerlijke rechten in Oostenrijk. Ferdinand, die Lodewijk in diens bestuurlijke verplichtingen opvolgde, weigerde de bruidschat aan zijn zuster over te maken. Daarover werd een beroemd proces gevoerd in meerdere instanties, waarin onze landgenoot Viglius namens Maria een grote rol heeft gespeeld.

 

De zestiende eeuw was een overgangstijd tussen Middeleeuwen en moderne tijd en Viglius won. Wij kunnen ons nu nauwelijks nog voorstellen dat er over deze zaak geprocedeerd kon worden, zo lijkt Maria in het gelijk te staan, maar dat is modern en individualistisch. Was de procedure een eeuw eerder gevoerd dan had Ferdinand waarschijnlijk gewonnen, want de taak waarvoor de bruidschat was gegeven bestond niet meer of als U wilt was bij Ferdinand terecht gekomen. Hij kon uit dien hoofde meer aanspraak maken op het vermogen dan zijn zuster. De verandering die er in dit opzicht sinds de Middeleeuwen heeft plaats gevonden is compleet.

Iemand in hoofdzaak behandelen als lid van de groep waar hij toe hoort of als verlengstuk van de taak die hij in de samenleving heeft en niet als individu, is  onbehoorlijk geworden, een vorm van discriminatie eigenlijk. Het lidmaatschap van een groep kan iemand niet meer worden tegengeworpen. Hij heeft er recht op in alle opzichten als een individu te worden behandeld

 

Omdat groepen nog wel steeds bestaan en dat regelmatig ook op negatieve manier manifesteren, kan het heel hinderlijk zijn dat de samenleving er niet meer op ingericht is.

Wie supporter is van Feyenoord en als zodanig mee gaat naar Amsterdam om de wedstrijd met Ajax mee te maken, weet dat hij daar uitsluitend als Feyenoorder komt. Toch is dat onvoldoende om verantwoordelijk te worden gesteld als de te verwachten rellen inderdaad uitbreken en men daar bewijsbaar als Feyenoord fan bij geweest is. Als bewijs dat men schuldig is aan de rellen is aanwezigheid in de wetenschap van waarschijnlijkheid van de rellen niet genoeg. De fans van Ajax kunnen in een trein zitten die afgebroken wordt op weg naar Feyenoord zonder collectief voor de gevolgen op te draaien. De paar miljoen schade, die de NS leidt door het gebeuren, worden niet door Ajax of haar supporters gedragen maar door U en mij als wij de duurdere treinkaartjes straks betalen.

De NS zou van iedere kapot gestoken bank afzonderlijk moeten bewijzen welke supporter met zijn mes bezig is geweest. Ons strafrecht en in de schaduw daarvan het verhaalsrecht van de gelaedeerde  is gericht op individuen. Toch is er bij crimineel groepsgedrag ethisch weinig reden het ene lid zwaarder te bestraffen dan het andere voor wat gezamenlijk is aangericht.

 

Toen Mevrouw Joos op het Van der Helstplein door een groep allochtonen geschopt en geslagen werd met dodelijke afloop, omdat ze verdacht werd van winkeldiefstal en zij zich minachtend tegenover hen had uitgelaten, toen werden alleen die leden van de groep veroordeeld, die het fatsoen hadden gehad hun aandeel in de lynchpartij te bekennen.

Dit soort irrelevanties in het recht zijn een gevolg van ons onvermogen om op een rationele manier met groepen om te gaan.

[1] Cultuur is een begrip met  meer dan een betekenis. Als iemand culturele bagage heeft bijvoorbeeld dan is hij dan heeft hij verstand van kunsten en wetenschappen. Iemand met Kultur is in Duitsland een beschaafd mens. Maar in die betekenis wordt het begrip niet gebruikt in “multicultureel”. Multi is Latijn voor veel of meervoudig en cultuur is samenleving of leefgemeenschap, het Franse civilization. Het begrip inburgeren, waar zoveel over gesproken wordt tegenwoordig betekent overstappen van de ene samenleving naar de andere. Wie door schoteltelevisie of anderszins deel uit blijft maken van de cultuur waar hij uit afkomstig is burgert niet in, hij leeft multicultureel, d.w.z. in een spagaat en dat is ongezond.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de individualistische samenleving II

 

 

 

 

Individualisme is een kenmerk van onze samenleving en voor zover wij weten niet van enige andere of eerdere samenleving.

Individualisme houdt onder meer in dat in ons scala van waarden het individuele mensenleven voorop staat. De samenleving dient verder  in onze ogen om een fatsoenlijk leven van individuen mogelijk te maken. Zij bestaat uit de optelsom van de relaties tussen individuen en wordt niet als een eigen biologische identiteit erkend.

Ieder individu heeft in de Westerse samenleving het recht op leven, vrijheid en het streven naar geluk, zegt de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring en met de nieuwe sociale grondrechten kunnen daar nog rechten als die op inkomen,onderwijs en schoon water aan toegevoegd worden.

Wij erkennen in navolging van Immanuel Kant in feite maar één wereldsamenleving, hetgeen wil zeggen dat de mensenlevens, de vrijheid en al die andere rechten die bescherming verdienen niet tot de kernlanden  van de Westerse samenleving zijn beperkt, maar dat ook in de rest van de wereld daar aanspraak op kan worden gemaakt. Aanspraak jegens de wereldsamenleving en dat wil in de praktijk zeggen jegens het Westen. Alle wereldburgers zijn lid of tenminste potentieel lid van onze samenleving.

 

Dat hele idee van individualisme en de rechten van het individu is een sterke katalysator geweest in het succes van de Westerse cultuur, want het heeft grote aantrekkingskracht voor mensen erbuiten, maar het is tegelijkertijd een zwakte. Het is ondermeer een zwakte, omdat mensen uit andere culturen er een eenzijdig beroep op kunnen doen. Ze kunnen tegenover het Westen de bescherming van de mensenrechten opeisen en daar burgerrechten claimen zonder die op hun beurt aan anderen te gunnen en ze kunnen dat doen zonder met de regels van hun eigen samenleving in conflict te komen. Dat kan omdat ze als individu zonder ballotage tot onze samenleving worden toegelaten terwijl ze door hun etniciteit of godsdienst toch deel van een andere cultuur blijven uitmaken. Wij gaan ervan uit dat onze beschaving, die de industriële revolutie tot stand gebracht heeft de beschaving bij uitstek is en dat de andere nog bestaande culturen op de wereld zich daar bij horen aan te passen. We zien – en waarschijnlijk terecht – de industriële revolutie als een stap in de evolutie van de menselijke soort vergelijkbaar met de eerdere revolutie die de landbouwsamenlevingen in het leven riep en maken geen onderscheid tussen onze beschaving en de productieve krachten die er in zijn losgemaakt.

 

Het extra aantal mensen dat als gevolg van de grotere productie in leven kon worden gehouden door de nieuwe levenswijze was bij de landbouwrevolutie groot en bij de industriële revolutie opnieuw heel groot. De landbouw maakte de weg vrij voor het ontstaan van steden en de steden op hun beurt maakte de culturele ontwikkeling mogelijk, die de basis vormt van de moderne beschaving. In zekere zin is de industriële revolutie een laat maar onmiskenbaar gevolg  van de landbouwrevolutie.

 

De culturele ontwikkeling die als gevolg van de landbouwrevolutie plaats vond moet men niet in de eerste plaats zoeken bij de boeren. Boeren maakten de steden mogelijk, maar voor zover ze niet aan het leven in de steden deelnamen bleven de boeren in cultureel opzicht achter.

Boer is in principe een eenzaam  beroep. Individualistisch in de letterlijke betekenis van dat woord. Er zijn wel activiteiten die men samen met anderen beoefent, maar door het jaar heen zijn er dat niet zo veel. Boer was vanouds een berekenbaar beroep en dus een dat weinig aanspraak maakte op de inventiviteit van de beoefenaar. Veel werkzaamheden waren repetent en eens geleerd bleven ze vroeger een leven lang hetzelfde. Dat is tegenwoordig niet meer zo, landbouw is in veel opzichten de agrarische tak van industrie geworden en veel minder onveranderlijk dan het vroeger wel geweest is. Minder individualistisch ook. Boeren vormden vroeger een zeer groot percentage van de bevolking, met naar verhouding weinig invloed op het verloop van de geschiedenis en de ontwikkeling van de samenleving. Nu vormen ze een veel kleiner percentage, maar de landbouw als tak van economische activiteit heeft een productiviteit die met enige ordes van grootte is toegenomen.

 

Jagen en verzamelen zijn werkzaamheden die in het algemeen een veel zwaarder beroep doen op de intelligentie dan de pre-industriële landbouw. Verzamelen vereist een grote kennis van de natuur en een verstandige planning van werkzaamheden in uiteenlopende territoria en jaargetijden. Een behoorlijke mate van werkverdeling en kennispooling bij verzamelen is productief. Bij jagen is samenwerking een absolute noodzaak bij het jagen op groot wild, anders is het te gevaarlijk. Ook het jagen op kleiner wild vereist een leven in groepsverband door het grote risico van mislukking bij de jacht. Het aantal keren dat een eenzame jager thuis komt zonder buit is niet gering. Zonder de opbrengst van andere jagers en vooral van de verzamelaars zouden de jagers te vaak zonder voedsel blijven om te kunnen overleven.

 

De groepen jagers-verzamelaars die voor miljoenen jaren de voorouders van de mens zijn geweest varieerden in grootte, afhankelijk van de ecologische omstandigheden.

Afgemeten aan de omvang van de groepen mensen die in onze eigen tijd in steentijdomstandigheden leefden moet de variatie tussen enige tientallen en enige honderden hebben gelegen en misschien doorgaans rond de tachtig. Een groep hominiden van die omvang heeft geen natuurlijke vijanden en heeft een vorm van sociale organisatie en communicatie die de ontwikkeling van intelligentie bevordert. Een groep die veel groter is produceert met verzamelen en jagen te weinig voedsel om in een gemiddeld territoir in stand te kunnen blijven.

 

Een commune van boeren heeft aanmerkelijk minder sociale interactie dan een groep jager-verzamelaars, terwijl  het verkrijgen van voedsel gemakkelijker is en met minder risico’s gepaard gaat. Hard en gedisciplineerd werken gedurende de tijden dat dit nodig is, zijn de vereiste eigenschappen, maar in het algemeen zal een boerenbevolking minder bijdragen aan de ontwikkeling van een samenleving dan een stedelijke. Het is niet de boer, maar de stedeling die in een omgeving leeft waar de biologische voorgeschiedenis van hominiden een voorbereiding voor geweest is.

Een stedeling produceert zijn voedsel en onderdak niet zelf en is van zijn intelligentie, handvaardigheid of sociale kwaliteiten afhankelijk voor zijn onderhoud. Ook een stedeling is derhalve als hij niet leeft in een samenleving waar de armoede stelselmatig wordt bestreden en waarin de gemeenschap de verantwoordelijkheid voor individuen op zich neemt afhankelijk van zijn eigen intelligentie en bekwaamheid om te overleven, net als de jager verzamelaar.

In termen van genetische voorbereiding is de mens beter voor het leven in de grote stad dan op het platte land bewerktuigd, al zijn die verschillen tegenwoordig misschien van minder belang dan ze enkele tientallen jaren geleden nog waren, althans in de kernlanden van de Westerse samenleving.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de individualistische samenleving III

 

 

 

 

De eerste stap op weg naar de moderne industriële samenleving met haar ondernemingsgewijze productie werd in de klassiek tijd gezet in Griekenland. De Grieken zagen als het grote verschil tussen hen zelf en de beschaafde gebieden aan de andere kant van de Aegeïsche zee[1] dat zij vrij waren en de bewoners van al die andere landen niet meer dan slaven van hun koning. Hun eigen regeerders dienden publiekelijk verantwoording af te leggen en de tirannen uit Azië deden dat niet.

De Verlichting heeft die vrijheid steeds geïnterpreteerd als het recht van ieder individu om te gaan en staan waar hij wilde en om binnen het kader van de wet te doen waar hij zin in had. Staat en overheid zijn in deze conceptie een middel om dat recht te verwezenlijken. Zo ongeveer treft U deze gedachte aan bij Rousseau in zijn Contrat Social, in de Encyclopédie van Diderot en d’Alembert en in de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring.

 

De Grieken en de Romeinen uit de Republiek zagen dat dus anders. Vrijheid beschouwden zij als het recht van de burger om te participeren in het publiek leven van de polis waar zij deel van uitmaakten. Slaven en perioiken of metoiken (vreemdelingen) hadden dat recht niet, maar die waren dan ook geen burger. Burger en polis, het waren complementaire begrippen. Geen polis zonder burgers en geen burger zonder polis.

Een burger had rechten en plichten en die had hij niet als mens maar als lid van zijn gemeenschap. Er was geen sprake van dat de belangen van individuele burgers, of zelfs maar van een toevallige en kortstondige meerderheid van burgers als de belangen van de gemeenschap konden worden beschouwd. Een polis had een geschiedenis en de hoop op een toekomst. In vergelijk met de burgers had een polis het eeuwige leven. De burger had een kort leven, waarin hij zich voor die polis verdiensten kon verwerven en zo in de herinnering van zijn medeburgers kon voortbestaan[2]. Dat iemand geluk of verdienste kon hebben buiten de samenleving waar hij deel van uit maakte, dat was een ondenkbare gedachte in de klassieke oudheid. Individualisme in onze zin zou als een barbaarse afwijking zijn beschouwd.

 

In de Hellenistische wereld, die ontstond toen kort na elkaar eerst Alexander de Grote en toen de Romeinen een wereldrijk vormden uit het Middellandse Zeegebied en het Westen van Azië, vervaagde deze klassieke vrijheidsgedachte. Die was te nauw verknoopt met het leven in de stadstaat en de afhankelijkheid van de burger van zijn eigen stad. De deelname van de gewone burgers aan het publieke leven was niet langer realistisch toen de gemeenschap niet meer tot een urbs beperkt was maar de hele orbis terrrarum omvatte[3].

Vrijheid in de klassieke betekenis van het woord verdween toen de historische omstandigheden niet langer aanwezig waren die haar mogelijk en noodzakelijk hadden gemaakt[4].

 

Het grote voordeel van een samenleving die op vrijheid en deelname van alle burgers gebaseerd is, is dat de nieuwe ideeën en de verantwoordelijkheid voor het bestuur niet van een man of van een beperkte groep behoeven te komen, maar dat iedereen in vrije concurrentie daar deel aan kan hebben. Dat stelt de samenleving in staat aan nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden en voorkomt inteelt en verkalking binnen een bestuurlijke laag van regenten. Zo is de leer en zo is in afnemende mate de praktijk va onze samenleving.

 

John Stuart Mill en zijn tijdgenoten zijn de eerste individualisten in de burgerlijke moderne zin van dat woord[5]. In de loop van de negentiende eeuw raakte het Westen overtuigd van de idee dat het in de wereld gaat om de mens en niet om diens samenleving[6]. Dat iedereen gelijk is niet alleen voor de wet, maar ook in elk ander opzicht en dat de samenleving diende om voor individuen de pursuit of happiness mogelijk te maken, zoals de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring al eerder had aangekondigd.

Vóór 1830 was er buiten de nog onbelangrijke Amerikaanse samenleving geen civilisatie in het Westen, die een weerspiegeling vormde van deze filosofie, maar vanaf die tijd veranderde dat in snel tempo. Het boek van De Tocqueville over de Amerikaanse democratie had een enorme invloed op de intellectuelen van het continent en via Stuart Mill c.s. op de gedachteontwikkeling in het Verenigd Koninkrijk. De ontwikkeling van de moderne samenleving raakte in de negentiende eeuw in een stroomversnelling en de twee wereldoorlogen gaven aan de oude wereld de laatste klap. Onze eigen samenleving die intussen weer de mega omvang heeft die ook de Hellenistische rijken kenmerkte, heeft een nieuw begrip vrijheid ontwikkeld, dat gekoppeld is aan het Kantiaanse wereldburgerbegrip. De begrippen mens en burger vallen in de leer van Kant samen en de gemeenschap waar alle mensen deel uit maken omvat de wereld.

 

In de loop van de twintigste eeuw is in het vrijheidsbegrip het oude element van het vrije burgerschap, waarin rechten en verplichtingen aan elkaar gekoppeld waren, langzamerhand verdwenen. De staat en de overheid zijn niet langer een gemeenschappelijk project van alle burgers waar iedereen die dat wil aan deel kan nemen, maar een macht boven ons die als een vader voor ons zorgt en erop toeziet dat niet de ene burger in zijn ambitie de ander voorbijstreeft[7]. In zijn communistische vorm heeft dat in de twintigste eeuw weer van de burgers de slaven gemaakt waar de Grieken zo op neer keken. In zijn democratische vorm heeft het geleid tot de consumptiemaatschappij van de onverantwoordelijken en een vrijheid die hoofdzakelijk nog  in naam bestaat[8].

 

De sociale veranderingen die volgden op de twee wereldoorlogen en die in Nederland vooral in de zestiger en zeventiger jaren van de twintigste eeuw hun grote doorbraak beleefden zijn nu uitgewerkt. We leven in een samenleving die door de overheid wordt geleid en waar de burgers voor elkaar en voor hun samenleving geen verantwoordelijkheid meer voelen. Maar het is te verwachten dat de slinger nu de andere kant op zal gaan.

Dat het individu belangrijker is dan de samenleving waar hij uit voortkomt en die hem het leven mogelijk maakt wordt door veel mensen voor waar gehouden maar het is aantoonbaar niet zo. Het individu wordt geboren, leeft, krijgt kinderen en sterft, maar de samenleving blijft bestaan. Het individu is op eigen houtje maar tot weinig in staat, tot minder bijvoorbeeld dan zijn naaste verwant de chimpansee. Een kernfamilie van Chimpansees, een mannetje, een paar wijfjes en wat jongen kunnen in hun eigen levensonderhoud voorzien. Een groep Amazone indianen van soortgelijke omvang blijft alleen met veel geluk in leven en dan op een peil dat van de chimpansee nauwelijks is te onderscheiden. Voor het overleven is eerder een groep van zestig à zeventig mensen nodig. Voor moderne mensen zou zelfs dat al niet meer voldoende zijn. Wij zouden lichamelijk niet meer in staat zijn in dat soort kleine groepen in leven te blijven en ons voort te planten. Wij zijn totaal afhankelijk geworden van onze moderne industriële samenleving.

 

De boerenstand, die het laatste voorbeeld  was van een grotendeels individuele mensensoort is in rap tempo aan het verdwijnen. Landbouw en veeteelt worden net zo industrieel bedreven als andere takken van nijverheid. Dat moet ook wel want die zes miljard mensen op aarde zijn anders niet in leven te houden. Onder het mom van individualisme hebben we gebouwd aan een samenleving die voor het eerst op werkelijk mondiale schaal is georganiseerd. Nu is het zover dat er zoveel mensen op aarde leven dat er maar weinig in leven zouden kunnen blijven zonder de techniek en de georganiseerde samenwerking van wat wij de Westerse samenleving noemen.

 

Het is niet de mens die zich beslissend onderscheidt van de andere dieren, het is zijn samenleving. Individuele mensen werken meer samen dan dat zij concurreren, maar historisch hebben  samenlevingen altijd wel geconcurreerd.  De gedachte dat een veelheid van samenlevingen verleden tijd is en er nu nog maar één samenleving is terwijl de rest gezien moet worden als folklore, is zeer omstreden. Huntington en andere moderne cultuurfilosofen ontkennen haar en antiglobalisten zowel als moslimfundamentalisten trekken tegen de idee ten strijde.

Al lijken de verschillende menselijke samenlevingen op elkaar, er zijn ook grote verschillen. De samenleving waarin wij leven onderscheidt zich in een aantal belangrijke kenmerken van vroegere en van andere, contemporaine samenlevingen.

De welvaart en de technische ontwikkeling die het meest opvallende kenmerk vormen van de moderne samenleving zijn mogelijk gemaakt door een combinatie van particulier initiatief en de discipline en onderlinge verdraagzaamheid van de Europeanen die leefden in Europa en haar koloniën. Die eigenschappen werden ten onrechte individualisme genoemd. De kenmerken hebben zich uit het Middeleeuwse Christendom via protestantisme en humanisme ontwikkeld. Zij werden dominante karaktertrekken van onze beschaving in de achttiende eeuw en onze beschaving heeft zich in deze vorm in de negentiende en twintigste eeuw over de rest van de wereld verspreid.

In de rest van de wereld bestonden en bestaan nog steeds andere beschavingen die nu wel allemaal door het Westen zijn beïnvloed maar er niet door zijn vervangen[9]. Ze hebben andere kenmerken die niet altijd met de onze zijn te verenigen. De botsing van de beschavingen die nu plaats vindt is de achtergrond van de oorlog tegen het terrorisme die de gedachten en de politieke discussies van het moment beheerst.

 

Zolang we niet opnieuw in samenlevingen in plaats van in individuen leren denken zullen we niet in staat zijn te begrijpen wat er om ons heen gebeurt. Dan blijven we instinctief reageren op wat er op ons af komt en onze instincten deugen niet voor de problemen waar we nu en in de toekomst me te maken gaan krijgen.

Met de individualistische instrumenten van de negentiende eeuw bestrijden we de terroristische aanslagen van de een en twintigste. De plegers van die aanslagen zien zich zelf als de vertegenwoordigers van een eigen en andere beschaving en de andere leden van die samenleving doen dat ook. Wie de demonstraties ziet die in verre landen maar ook onder Europese allochtonen plaats vinden kan er niet om heen: hier reageren geen individuen maar bevolkingsgroepen, leden van een andere beschaving. Als zodanig willen ze behandeld worden en moeten we ze ook behandelen, willen we ooit tot een oplossing komen van de huidige problemen.

 

 

 

 

[1] In de klassieke tijd was dat Perzië, maar eerder waren dat de Trojanen, Egypte, Phoenicië, Babylon, e.t.q.

[2] Hannah Arendt, die niet alleen filosofe maar ook classica was, heeft voor deze opvatting  onder meer in The Vita Activa interessante en overtuigende argumenten aangedragen.

[3] In het Romeinse rijk bleef heel lang het burgerschap verbonden aan het inwonerschap van de stad Rome. De Italiaanse Bondgenotenoorlog werd over dat issue gestreden en het heeft tot lang in de keizertijd geduurd voor het burgerschap aan alle vrijen in het Rijk werd toegekend. De tegenstelling tussen het rijk en zijn hoofdstad is tot in onze dagen blijven bestaan Nog steeds heet de plechtige zegen die de paus op hoogtijdagen over de gelovigen uitspreekt urbi en orbi: voor de stad (Rome) en de rest van de wereld.

[4] In de zelfstandige steden van Noord Italië en de Zuidelijke Nederlanden ontstonden in de late Middeleeuwen soortgelijke politieke verhoudingen als in de Griekse stadstaten en daar kwam ook het politieke begrip vrijheid terug. Het is geen toeval dat juist in Italië en de Nederlanden de Renaissance ontstond; het gezegde dat stadslucht vrij maakt is uit Nederland afkomstig.

[5] Filosofisch moet het individualisme misschien beginnen bij Descartes of Leibniz, maar Stuart Mill was de eerste die bij een groot publiek gehoor vond voor het burgerlijke individualisme.

[6] In de middeleeuwen was het individu onbelangrijk en ondergeschikt aan zijn stand en waren de standen ondergeschikt aan de samenleving, het Latijnse Christendom. De negentiende-eeuwse historici hielden niet op zich daarover te verbazen. De verandering is niet in de negentiende eeuw begonnen maar de mutatie van de Middeleeuwse naar de burgerlijke moderne samenleving kreeg toen wel zijn voltooiing.

[7] Dat het merendeel van de bevolking niet langer participeert in het publieke leven blijkt uit een begrip als B.N., dat staat voor bekende Nederlander. Wie om wat voor reden dan ook regelmatig in de publiciteit komt neemt deel aan het nationale publieke leven, maar alle anderen beperken hun publieke deelname tot het stemmen. Daarbij is hun keuze bovendien beperkt tot lijsten die door anderen worden opgemaakt. Die participatie is weinig meer dan een mythe.

[8] In de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw werd overal in de Westerse wereld geprobeerd om langs andere wegen dan via de stembus de participatie van de bevolking aan het politieke leven te bevorderen, de z.g. directe democratie. De studentenopstanden in Frankrijk en de Verenigde Staten waren daar uitingen van. De grote meerderheid van de consumenten bleek niet geïnteresseerd.

[9] Over dit onderwerp heeft de Amerikaan Huntington een paar jaar geleden een belangrijk en geruchtmakend essay geschreven, The clash of civilizations, dat vooral in de derde wereld veel opgang heeft gemaakt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Constantijn

 

 

 

 

Niet onze kroonprins maar de Romeinse keizer van die naam, daar gaat het hier over. In 325 vond onder de auspiciën van deze  keizer  het concilie van  Nicea plaats, aan de Aegeïsche kust van Klein Azië. Deze bijeenkomst van Christelijke kerkvaders is bekend vanwege de geloofsbelijdenis die daar is vastgesteld. Het is de opsomming van geloofsartikelen die zowel in het Westerse als in het Oosterse christendom tot op de dag van vandaag als het credo van Nicea wordt aanvaard. Het concilie is daarnaast bekend vanwege de veroordeling die er plaats vond van de leer van Arius[1].

 

Op de besluiten van dit concilie heeft de toen nog heidense [2] keizer Constantijn een doorslaggevende invloed gehad. De kwaliteit van diens geloof en de redenen van zijn latere bekering tot het Christendom zijn sindsdien onderwerp van studie in de kerkgeschiedenis geweest en ze blijven hier onbesproken[3]. Minstens zo interessant zijn de historische betekenis van de kerkelijke eenheid die op het concilie werd afgedwongen en de redenen die Constantijn er toe gebracht hebben om kost wat kost die eenheid in de christelijke kerk tot stand te brengen. Dat heeft een lange voorgeschiedenis.

 

Rome is ontstaan als een kleine stadstaat en groot geworden door de verovering en exploitatie van haar koloniale gebieden in samenwerking met de door haar gedomineerde bondgenoten. In de ogen van de Romeinen bleef de stad Rome de belichaming van hun politieke entiteit, niet het veroverde grondgebied in de koloniën of het gebied van de foederati[4].

Het bestuur werd gevormd door een volksvergadering en een raad van ouderen, de senaat. De volksvergadering was letterlijk een vergadering van de burgerij op het forum Romanum en toegankelijk voor iedereen die het burgerrecht bezat. Gestemd werd er in tribus (stammen), een oude indeling die niemand goed begreep en die op geen enkele manier representatief was.

De senaat bestond uitsluitend uit de bestuurlijke en sociale elite, twee groeperingen die praktisch samenvielen. Er was zeker sprake van klassenvertegenwoordiging in de zin dat de senaat stond voor de elite en de volksvergadering voor het volk, maar beide stonden toch in de eerste plaats voor de stad. Rome heeft het zo lang uitgehouden omdat de diverse groeperingen hun particuliere en onmiddellijke belangen ondergeschikt konden maken aan de belangen van het geheel en zich niet alleen richtten op het heden maar ook op de verre toekomst.

De senaat bestond uit professionals met bestuurlijke ervaring en was het gremium waarin alle belangrijke beslissingen werden voorbereid en bediscussieerd. De jaarlijks te benoemen magistraten en legeraanvoerders kwamen uit de senaat of werden er na afloop van hun bestuursperiode in opgenomen.

 

Het ethos dat de zaak bijeenhield en de senaat inspireerde was het ethos van het stadspatriottisme. In wezen het ethos dat ook Athene, Sparta en de andere Griekse stadstaten had geïnspireerd en dat men bij Plato en Aristoteles kan terugvinden. De deugden waarmee de burgers zich onderscheidden waren de eigenschappen die de overleving van de stad konden waarborgen.

Rome en Griekenland onderscheidden zich daarmee van de koninkrijken uit het Midden Oosten. Die hadden geen burgerij maar onderdanen. Hun koningen waren in Griekse ogen tirannen, d.w.z. ze regeerden zonder een publieke verantwoording af te leggen, d.w.z. zonder  legitimiteit. Er was geen res publica, geen openbare ruimte waarin de belangen van de stad door alle belanghebbenden konden worden bediscussieerd: iedereen was slaaf van de koning.

Romeinen en Grieken zagen de basileus of rex als een teken van barbarij en een aanslag op hun ethos. Het verzet van Demosthenes tegen de Macedonische koningen Philippus en Alexander en de moord van Brutus c.s. op Julius Caesar moeten tegen deze achtergrond worden gezien.

 

De strijd tussen de twee vormen van beschaving, de Griekse beschaving van vrijheid en verantwoordelijke  burgerzin en de Aziatische met haar tyrannieke alleenheerschappij, was het thema van de Griekse historie, van Homerus, via Herodotus, Xenophon en de Perzische oorlogen tot aan de verovering van Azie door Alexander.

 

Toen Rome een wereldrijk werd, veranderde noodzakelijk haar staatsvorm. De stadstaat werd een keizerrijk, maar veel van de oude vormen bleven de eerste eeuwen behouden,al kregen ze langzaam een andere inhoud. Ook nadat het keizerrijk in Byzantium haar westelijk deel verloren had en geen Latijn meer sprak bleef het zich Rome noemen[5]. Pas toen Justinianus zich als basileus presenteerde en het consulaat afschafte werd er definitief afscheid genomen van  het oude Romeins-Griekse ethos[6] en was de strijd van de oude Grieken tegen Azië op slinkse wijze alsnog verloren gegaan.

Niet de senaat maar de keizer en zijn hofhouding van slaven en vrijgelatenen bereidden in het keizerrijk de belangrijkste beslissingen voor en bepaalden het beleid. De volksvergadering was van het toneel verdwenen. Wie belangrijke functies bekleedde kwam nog steeds in de senaat, maar dat was een eretitel, een teken van adeldom eerder dan een functie met bestuurlijke inhoud. De macht die een senator uitoefende ontving hij niet uit handen van zijn collega’s maar van de keizer, die op zijn beurt op het leger steunde en op zijn eigen administratieve apparaat. Bekwame en rijke mensen van elders werden in steeds grotere getale tot het Romeinse burgerschap toegelaten en later kon men zelfs Romeins keizer worden zonder ooit in Rome te zijn geweest.

 

De Romeinse keizers die Constantijn voorgingen en met name Diocletianus hadden geprobeerd om een vervanging te vinden voor het oude Romeinse burgerschap als bindmiddel voor het staatsbestel, met name door het keizerschap zelf als een quasi religie te presenteren. Bewegingen, zoals het Jodendom en zijn aftakking het Christendom moesten het vooral ontgelden omdat zij geen enkele loyaliteit wensten op te brengen t.a.v. de staatsgedachte. De beroemde Christenvervolgingen waar de jonge Christenkerk zijn martelaren aan te danken had waren het gevolg van de poging van het bestuur van het keizerrijk om de culturele eenheid te bewaren.

 

Wat Constantijn uiteindelijk deed, kan worden gezien als  if you can’t beat them, join them. Door van het Christendom de Romeinse staatskerk te maken werd een nieuwe vorm van eenheid gecreëerd, die weliswaar het Romeinse keizerrijk niet in  leven heeft weten te houden maar die het de hele Middeleeuwen door zou uithouden.

 

Hoe sterk de bindende kracht van het katholieke Christendom was blijkt uit het lot van de Germaanse koninkrijken die op het territorium van het West Romeinse rijk ontstonden. Alleen de enkele die zich tot het katholieke Christendom bekeerden wisten met steun van de kerk te overleven. De andere, die de veel plausibelere Ariaanse versie van het Christelijk geloof aanhingen verdwenen even snel als ze gekomen waren, terwijl een van hen, het Oost Gothische rijk, toch met afstand het best geïntegreerde en meest belovende van de Germaans-Romeinse rijken was. Maar alleen het rijk van de primitieve Franken overleefde.

Dat was het gevolg van de vooruitziende blik van Constantijn, aan wie we in zekere zin de Middeleeuwse beschaving te danken hebben, maar die zich zelf eerder als de laatste[7] Romeinse dan als de eerste Christelijke keizer moet hebben gezien.

 

[1] Arius was een kerkvader die de godheid van Christus als een Grieks insluipsel beschouwde in een van oorsprong Joodse godsdienst. Naar het inzicht van Arius en daarnaast ook van het merendeel van de Germaanse inwoners van het Romeinse rijk was Christus een bijzonder mens maar geen godheid en naar hun goed gefundeerde mening waren er voor die onjoodse stelling ook geen aanwijzingen te vinden in de evangeliën.

[2] Veel auteurs gaan ervan uit dat Constantijn na de slag bij de Ponte Milvio Christen werd, maar dat is niet zo. Hij werd pas op zijn sterfbed gedoopt en niet zeker is of dat op zijn eigen verzoek gebeurde.

[3] Tijdens het concilie was Constantijn nog geen christen en naar men mag aannemen ook meer geïnteresseerd in de eenheid van de kerk dan in de juistheid van de leer. Men zou in dit opzicht Constantijn wel voor de eerste katholiek kunnen houden. De katolieke kerk heeft immers altijd meer gehecht aan de eenheid van de leer dan aan de zuiverheid van het geloof. De leer over de dubbele persoonlijkheid van Christus van bisschop Anastasius die hij op het concilie had doorgedrukt, wilde Constantijn een paar jaar later weer gedeeltelijk laten herroepen om een ketterij in het Midden Oosten de wind uit de zeilen te nemen. Hij verbande Anastasius toen naar Trier in West Duitsland, d.w.z. nog net binnen het rijk maar zover mogelijk weg van de beschaafde wereld. Dit lijkt een duidelijke aanwijzing dat het hem er in 325 en later alleen om ging om het Romeinse rijk te voorzien van een godsdienst die eenheid kon brengen onder de inwoners.

[4] De bondgenotenoorlog, die gevoerd werd omdat de Latijnen[4] burgerrecht in Rome eisten en niet kregen is naast de Punische oorlogen de gevaarlijkste oorlog geweest van het klassieke Rome. Het Noorden van Italië was Gallisch, het zuiden Grieks, maar het midden bestond uit Latijns sprekende steden en volkeren die nauw met de Romeinen verwant waren. De claim op het burgerrecht van de bondgenoten was naar onze maatstaven terecht, maar paste niet in de Romeinse politieke conceptie.

[5] Ook de Turkse sultan noemde zich na de verovering van Constantinopel in 1553 de sultan van Rum.

[6] Het keizerrijk was vanaf het begin, eigenlijk al direct bij het optreden van het Julisch Claudische huis, een andere staatsvorm dan de republiek. Geschiedschrijvers als Tacitus begrepen dat wel, maar de meerderheid van de bevolking begroette de keizers vooral als de beschermers van de republikeinse staatsinstellingen en de handhaver van de burgerlijke vrede.

[7] Julianus apostatus zal bewuster op die titel aanspraak hebben gemaakt, maar met minder recht. Zijn betekenis was van voorbijgaande aard

de non-geschiedenis

 

 

 

Geschiedenis is wat wordt doorverteld. Alles waar geen getuigen van zijn om het op te schrijven of er een vertelbaar verhaal van te maken, wordt nooit geschiedenis. Aan  geschiedenis kleven daarom twee gebreken. Veel is nooit opgeschreven of doorverteld en een deel van wat wel tot ons is gekomen is niet gebeurd of anders gebeurd dan het wordt verteld. Veel van de kronieken uit de Middeleeuwen bijvoorbeeld dienden helemaal niet om te vertellen wat er was gebeurd maar waren propaganda voor het geloof  of dienden ter meerdere eer en glorie van de feodale heer die de optekening had verordonneerd.

Een bekend gezegde is dat de geschiedenis door de overwinnaar wordt geschreven. Het verhaal van de verliezer wordt niet verteld of gehoord. Maar toch zou je in het verhaal van de verliezer in een oorlog nog geïnteresseerd kunnen zijn. Niemand is ooit erg geïnteresseerd geweest in de boerenbevolking. De boeren hebben vanaf de uitvinding van de landbouw tot aan het begin van het derde millennium van onze jaarteling de meerderheid van de wereldbevolking  uitgemaakt. Als we er van uit mogen gaan dat een boerenvrouw meestal vijf tot tien kinderen krijgt en gegeven dat de wereldbevolking tienduizend jaar stationair gebleven is met – orde van grootte – een honderd miljoen mensen, dan staat wel vast dat veel ellende van boerenvrouwen in de wereld nooit geschiedenis is geworden. Soms, zoals tijdens de honderdjarige oorlog in Frankrijk of de dertigjarige oorlog in Duitsland, krijg je als voetnoot en tegen de achtergrond van andere en belangrijker gebeurtenissen er wel een indruk van. We weten dat hele delen van Duitsland zijn ontvolkt tussen 1618 en 1648, zodat ze pas in de twintigste eeuw weer de bevolking hadden van de zestiende eeuw. De wereld bekommert zich nu om Darfoer, maar wat daar nu gebeurt is een herhaling van wat er al honderden eeuwen gebeurt op de grens van het gebied van de nomaden en de gesettelde boeren. Meestal is het geen geschiedenis, want vóór de twintigste eeuw was er eigenlijk niemand in geïnteresseerd.

 

Boeren trekken in Afrika, China, India en Zuid Amerika en masse van het platte land naar de stad. Dat hebben ze altijd en overal gedaan, maar tegenwoordig gaat het gemakkelijker door de betere verbindingen.

De hygiënische toestanden in de oude steden waren meestal zo slecht dat een stadsbevolking zich zelf niet in stand kon houden. Als boer had je dus een slechte kans als je naar de stad trok, maar vaak toch nog een betere dan wanneer je bleef. Boerengrond werd verdeeld tot het absolute hongerminimum of de grond werd niet verdeeld en dan moest er een manier worden gevonden om van de overtollige kinderen af te komen. Wat gebeurde er met kinderen die niet naar de stad konden en die niet erfden?

Ze konden soldaat worden of zeeman, maar dan moesten ze redelijk dicht bij de zee wonen of bij een plaats waar gerekruteerd kon worden. In Brazilië trekken nu onder onze ogen honderdduizenden boeren per jaar naar de grote steden in het Zuiden. Maar wat gebeurde er honderd jaar geleden met die boeren en al die duizenden jaren eerder? Ze gingen op een of ander manier voortijdig dood en we weten niet hoe, want in meer dan 99 % van de gevallen is er nooit iets over opgeschreven.

Geschiedenis gaat over de dragers van de beschaving, de kronikeurs zijn alleen geïnteresseerd in hun eigen omgeving, het Hof waar zij aan verbonden zijn, over de grachtengordel waar zij wonen of de overheid die hun betaalt. In gewone mensen meestal niet, dus die krijgen geen plaats in de geschiedenis.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de politieke toekomst van Vlaanderen

 

Van de regionalisering van België heeft Vlaanderen gebruik gemaakt door een nieuw en effectiever overheidsapparaat op te zetten. De nieuwe Vlaamse overheid is op een aantal belangrijke  onderdelen van het landsbestuur afgeslankt en doet dus met minder kosten en beter wat de federale regering vroeger deed voor Vlaanderen. Zij geeft het bedrijfsleven ruim baan en dat reageert daarop dankbaar, met een welvaartsexplosie die de regio in Europa op het eerste plan heeft gebracht.

In de Francofonie (Wallonië plus Brussel) gebeurde het omgekeerde. Naast de federale regering kwam een regionaal duplicaat, in geen enkel opzicht anders of beter. De overheid is in het Franstalige gedeelte van het land een gelegenheid om partijgenoten en ander cliënten van een baan te voorzien. Naar output en efficiency wordt niet gekeken. De overheid zorgt voor uitkeringen en andere sociale voorzieningen en het bedrijfsleven verkeert geestelijk en fysiek nog in de negentiende eeuw. Het arme deel van België is socialistisch en net zo corrupt als de voormalige Oostbloklanden. Vlaanderen financiert een deel van de Waalse tekorten en wil daar op termijn een eind aan maken, naar zij zegt ook in het belang van de Franstaligen zelf.

De vorming van de eervorige federale regering, die van Yves Leterme I, stond in het teken van dit voornemen. De Francofonen verzetten zich met hand en tand en een regering met een programma voor staatshervormingen bleek niet haalbaar.

Van een afstand gezien lijkt Yves Leterme, de Vlaamse premier van Waalse afkomst het niet erg handig te hebben aangepakt. Hij heeft niet de macht om zijn wensen door te drijven en in plaats van met zijn hoofd tegen de muur te lopen had hij beter kunnen proberen zijn positie op termijn te verbeteren. De enige effectieve hervorming is een die door alle betrokkenen wordt aanvaard omdat zij onvermijdelijk is geworden. Vlaanderen is nog niet in de positie om haar onafhankelijkheid uit te roepen en moet dus ook niet doen alsof. Al zegt zij bij voortduring in het openbaar dat dit ook niet het einddoel is, het doel waar ze naar streven is toch in elk geval iets dat daar dicht in de buurt komt. Zou het daarom niet beter zijn om goed te analyseren wat de primaire machtsmiddelen zijn die onafhankelijkheid kunnen afdwingen als dat ooit nodig wordt?

Vanouds heeft de overheid drie belangrijke machtsmiddelen: het bevel over de politie en het leger en het beheer van de staatsfinanciën. Daar is in de tegenwoordige tijd de grip op de publieke opinie via de media bijgekomen.

De media in België zijn intussen volledig taalseparaat. Ze zijn misschien iets minder regionaal-nationalistisch dan de politieke partijen, maar in Vlaanderen zijn ze toch duidelijk pro-Vlaams. Alle verwijten van rechtsnationalisme richten zich tegen het Vlaams Belang dat daarmee een perfecte bliksemafleider vormt voor de omroepen en de andere Vlaamse partijen. Maar nationalistisch zijn ze allemaal en dat zijn de Franstalige  partijen en media ook.

Het leger is federaal en de politie gedeeltelijk federaal. Daar zal ook niet gemakkelijk iets aan te doen zijn. Het regionale deel van de politie kan versterkt worden en gestreefd zou kunnen worden naar een organisatie van het federale leger die meer recht doet aan de eigentaligheid dan het huidige systeem. Dat zou het vereiste van een perfecte tweetaligheid van het officierskorps verzachten dat voor de Francofonen maar moeilijk te vervullen is.

De inning van de federale belastingen zou een volledig regionale aangelegenheid moeten worden even als het beheer over de gelden zolang die op grond van het federale staatsbudget nog niet behoeven te worden uitgegeven. Het efficiëntere beheer en de mindere corruptie in Vlaanderen zouden langs deze weg ook aan de Francofonen ten goede komen(!). Wanneer een nieuwe regering wordt gevormd zonder plan voor staatshervormingen maar wel met de cruciale ministeries in Vlaamse handen, dan kan er langs de weg van versterking van de bestaande regionalisatie aan verbetering van de machtspositie worden gewerkt.

Een nieuwe minister van Financiën kan op ambtelijk niveau met zijn Vlaamse collega de afdrachten van de belastinginning regelen, puur op gronden van een betere bedrijfsvoering. Het verleden van Francofone ministers geeft daar alle aanleiding toe. Die minister zal er overigens voor moeten zorgen dat de Franstaligen precies krijgen wat hun wettelijk toekomt. Dat zou natuurlijk anders kunnen worden als de Walen van hun kant niet alle verplichtingen nakomen.

Een Vlaamse minister van binnenlandse zaken zou op grond van objectieve criteria de prestaties van de verschillende politiekorpsen kunnen meten. Budgetvergroting en uitbreiding zou voor ieder corps voortaan plaats vinden op basis van bewezen efficiency.

Zo kan in een regeringsperiode de macht beetje voor beetje verschuiven, gesteld natuurlijk dat Vlaanderen zijn economische en organisatorische voorsprong behoudt.

Over een jaar of tien zijn alle machtsmiddelen dan stevig in Vlaamse hand en hoeft de onafhankelijkheid niet eens meer te worden uitgeroepen. Dat gaat dan vanzelf.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

arafat

 

 

President Arafat was een Arabisch politicus en het symbool van de door hem zelf opgerichte nieuwe staat, Palestina. Hij had  zijn fouten en weinig van het soort deugden waaraan in het Westen waarde wordt gehecht. Hij was een terrorist en levens van andere mensen betekenden weinig voor hem in verhouding tot de zaak, waar hij ook bij voortduring zijn eigen leven voor op het spel zette. Hij was niet betrouwbaar en niet scrupuleus in de methoden die hij gebruikte om zijn doelen te bereiken. Zijn omgeving was corrupt. Wie zich niet voor hem boog, die bleef niet. Hij was ijdel en gevoelig voor vleierij.

 

In de Arabische wereld houdt dat allemaal geen diskwalificatie in. Hij was moedig en sterk van  karakter. Hij was een overlever, een kat, die vroeg of laat altijd weer op zijn pootjes terecht kwam. Hij was loyaal, niet aan individuen, maar aan zijn volk en aan zijn idealen. Hij werd ondanks zijn fouten bewonderd door de Palestijnen en door de meeste andere Arabieren en het is altijd een illusie geweest te menen dat hij genegeerd kon worden of dat, zolang hij leefde, een oplossing voor het Palestijnse vraagstuk mogelijkzou zijn geweest buiten hem om.

 

Toen hij stierf bleek dat zijn opvolger erger was dan hij of in elk geval dat die minder kon. Met Palestina en de Arabische natie zal  door de Joden en het Westen definitief niet in vrede zijn te leven. Wie meent dat de mogelijkheid ertoe voor die tijd wel bestond had die vrede moeten sluiten toen Arafat nog leefde. Het was dan een vrede geweest op zijn voorwaarden. Voor een Joodse staat was daarin geen plaats, maar misschien wel voor gearabiseerde Joden in een Palestina van de toekomst. Die kans is er niet meer en vrede in het Midden Oosten zal er in de een en twintigste eeuw niet meer komen. Of je dat erg moet vinden hangt ervan af of je humanist bent of niet. Ben je dat niet en kan het je niet schelen dat het conflict ooit honderden miljoenen levens gaat kosten dan vind je het ook niet erg misschien dat het Palestijnse probleem niet is opgelost toen Arafat nog leefde.

 

 

Humanisme en de Nazi’s

 

 

 

 

Het is tegenwoordig gebruikelijk om communisme en nationaal socialisme min of meer over een kam te scheren. Met name wanneer men daarbij naar het regime van Stalin in de Sovjet Unie kijkt of naar de Culturele Revolutie en de Grote Sprong Voorwaarts in China, dan zien veel mensen daar geen wezenlijke verschillen meer met Hitler Duitsland. De paar jaar geleden overleden J.A.A. van Doorn beschouwde Hitler als een linkse politicus en vanuit zijn definitie van links en rechts is daar veel voor te zeggen. Communisten zowel als  nationaal socialisten zijn utopisten Maar dat betekent niet dat de samenleving die Hitler voor ogen stond veel gelijkenis vertoonde met het toekomstbeeld van Stalin. De gelijkenis zit meer hierin dat geen van beiden erg kieskeurig was in de middelen waarmee hij zijn utopie wilde verwezenlijken.

Maar als Hitler de oorlog had gewonnen en hij tijd van leven had gehad, dan was daar een samenleving uitgekomen die veel verder van ons afgestaan zou hebben dan  de DDR en de Sovjet Unie in hun hoogtijdagen. Het communisme was door zijn economische gebreken van de aanvang af tot mislukken was gedoemd maar dat was het nationaal socialisme niet. Het communisme was hoe dan ook geen lang leven beschoren, maar Hitlers samenleving had kunnen werken. Het was geen vrolijke samenleving geworden.  In elk geval niet voor degenen die niet tot zijn uitverkoren volk hadden behoord maar voor veel Duitsers op den duur  ook niet.

In de Sovjet Unie week de praktijk nogal af van het ideaalbeeld, dat men voor ogen had, maar dat ideaalbeeld stond dicht bij de welvaartstaat die in West Europa verwezenlijkt is na de oorlog en die nu door de globalisering van de economie en door de massale immigratie uit de arme landen weer op de tocht is komen staan. De humanistische uitgangspunten, de mensenrechten, de democratie, de gelijkheidsgedachte, maar vooral de hoge waarde die aan het individuele menselijk leven wordt toegekend, die hadden het socialisme en de Westerse landen in theorie gemeen. Het verschil zat in de ondernemingsgewijze productie en de vrijheid aan de Westerse kant en de planeconomie aan de communistische. En natuurlijk in de methoden die men toelaatbaar achtte ter bescherming van een door buitenlandse krachten bedreigde samenleving. Die methoden waren in de Sovjet Unie oorspronkelijk als tijdelijk bedoeld. De repressie van Stalin is in veel opzichten een systematische uitwerking van het soort maatregelen die men in het Westen genomen heeft sinds 9/11 en die men hier geoorloofd acht ter bestrijding van het terrorisme. Het communisme met een menselijk gezicht, dat men in de tijd van Gorbatsjov nog even geprobeerd heeft, bleek economisch evenmin een succes als het Stalinisme en uiteindelijk was het niet meer dan de voorbode van de ineenstorting van alle op marxistische ideeën gebaseerde samenlevingen.

Hitler had niets met het humanisme en met de democratie. Zijn mensbeeld was niet rationeel en humanistisch, maar biologisch. Hij streefde geen wereldsamenleving na, maar een verzameling van elkaar bestrijdende en beconcurrerende culturen, die hij volkeren noemde. Wel met een  ondernemingsgewijze productie, die heel goed in zijn sociaaldarwinistisch wereldbeeld paste. Hij had verder een redelijk goed economisch inzicht en op dat terrein ook voortreffelijke adviseurs, zoals Hjalmar Schacht en goede uitvoerders zoals Albert Speer.  Hij zag heel goed in dat een moderne economie niet van boven af kan worden gedirigeerd en de vorm van samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, die bij ons tegenwoordig het Rijnlandmodel wordt genoemd, staat niet zo ver af van de Duitse economie zoals die onder Hitler in Duitsland functioneerde[1].

In Hitlers samenleving was geen plaats voor gehandicapten, anders dan voor oorlogsveteranen. De inrichtingen met ongelukkig geboren kinderen werden leeggehaald en de bewoners werden ter dood gebracht lang voor er sprake was van het systematisch vermoorden van Joden. Joden en Zigeuners werden beide gezien als groeperingen die parasiteerden op een gezonde samenleving en de Joden zag Hitler bovendien als etnische concurrenten. Zij konden naar zijn inzicht om die reden in Duitsland niet worden gehandhaafd. Het lijdt geen twijfel dat eenzelfde lot op den duur beroepswerklozen zou hebben getroffen, de zwervers, junks en anderen asocialen. Iedereen die in de ogen van Hitler niet hielp om de kar te trekken stond op de nominatie om uit de samenleving te worden gebannen, waar nodig met dodelijk geweld.

In de romanserie Het Bureau van Voskuil komt een Duitse schrijfster voor die pleit voor het uit de gemeenschap stoten van luie mensen, die de voortgang van de samenleving remmen. Voskuil noemt dat in een boekbespreking nationaal socialistisch en hij heeft gelijk. De rücksichtlose voorrang van de  belangen van de samenleving boven die van het individu, die was kenmerkend voor de leer van Hitler. Hij eiste van zijn volksgenoten een opofferingsgezindheid en een achterstelling van het eigen belang bij dat van de gemeenschap, waar de meerderheid van de bevolking graag op in ging. Men had genoeg van individualisme en het najagen van eigen belang en het recht van de sterkste. Men was gevoelig voor een appel op opofferingsgezindheid. Dat bracht trouwens ook veel socialisten over de streep. De ‘gelijkschakeling’ van vakbonden en socialistische organisaties is zonder veel verzet tot stand gekomen. Nogal wat fanatieke Nazi’s waren voormalige communisten en socialisten. Het erg nationalistische jasje waarin dat appel werd gestoken maakte het Nazidom niet erg geschikt voor export, maar in Duitsland werkte het vóór de militaire nederlaag best goed. Individuen hadden bij Hitler rechten als Volksgenossen, als leden van de Duitse samenleving. Rechters, artsen en andere sleutelfiguren uit de samenleving liet hij een persoonlijke eed van trouw zweren, waarmee hij in een klap hele systemen uit de samenleving aan zich bond.. Hij eiste onderwerping van alles en iedereen aan de belangen van het Volk, zoals hij die belangen zag. Hij was degene die leiding gaf aan de samenleving omdat het volk dat wilde en wilde men hem weg hebben dan zou hij gaan. Ongeveer zoals De Gaulle dat later deed. Hij had een minachting voor de burgerlijke samenleving die veel verder ging dan die van Stalin. Zijn ethiek week veel fundamenteler af van de humanistische en Christelijk traditie dan die van Stalin. Het is bizar dat paus Pius XII dat niet gezien lijkt te hebben, omdat Mussolini en zijn omgeving het juist heel goed door hadden. Na de aanvankelijke toenadering van het fascisme tot het nationaal socialisme probeerde men zich in Italië  later zo goed mogelijk van Hitler te distantiëren. Een film als Cabaret, die overigens al jaren voor de oorlog speelt, geeft het kernverschil tussen Hitler Duitsland en de rest van de westerse samenleving heel goed weer. Het Nationaal Socialisme wekte bij het Duitse volk groot enthousiasme. Maar de grote aanhang die Hitler tot het einde van de oorlog had bleef beperkt tot degenen die tot het Herrenras behoorden.

Het grote verschil tussen de maatschappijopvattingen van de nationaal socialisten aan de ene kant en de sociale en democratische humanisten aan de andere kant maakt dat na de tweede wereldoorlog een scherpe breuk ontstaat in de Duitse geschiedenis. De meeste boeken van Sebastian Haffner[2] gaan over het thema van de dubbele lijn die door de Duitse geschiedenis loopt. Het nationalisme, dat haar wortels heeft in het negentiende-eeuwse streven naar  Duitse eenheidsstaat met Von Savigny en Mommsen en Kaiser Wilhelm II en het Kantiaanse humanisme dat daar tegenover staat met Goethe en Von Jhering en het parlement van Frankfurt. Hitler staat volop in de traditie van  Von Savigny en Bismarck en na de oorlog is het daarmee afgelopen. Duitsland komt met een ruk weer terecht in het humanisme van de rest van de westerse samenleving en voor veel mensen in Duitsland en het buitenland lijkt het nu alsof het nooit anders is geweest. Maar dat is een vergissing. Hitler had de oorlog ook kunnen winnen en dan hadden we een ander Duitsland en een andere wereld gehad.

 

[1] De Corporatieve Staatsgedachte van Brongersma was een uitwerking van dat economische model. Zij staat dicht bij de gedachten van Van den Brink, de naoorlogse minister van economische zaken en ook wel bij die van de oprichters van PvdA, die daar in het gijzelaarskamp in St Michielsgestel over discussieerden.

[2] Sebastian Haffner (Berlijn27 december 1907 – Berlijn, 2 januari 1999), nom de plume van Raimond Pretzel,

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Brussel Halle Vilvoorde.

 

 

 

Al bijna vijftig jaar speelt in België een onoplosbaar taalprobleem in de Brusselse agglomeratie. Brussel is officieel tweetalig maar in de praktijk Franstalig. De stad ligt in Vlaanderen en als haar inwoners er voor kiezen om ‘buiten te gaan wonen’ komen ze daarom automatisch in Nederlands sprekende gemeenten terecht. Die gemeenten veranderen daardoor langzaam maar zeker van karakter. Door de influx van forensen zijn zij qua inwoners intussen in meerderheid Franstalig en in het kader van een aantal compromissen hebben ze daarvoor in de loop der jaren‘faciliteiten’ gekregen. Dat wil zeggen dat de taalwetten anders worden toegepast dan in de grondwet is voorzien. Men mag daar bijvoorbeeld stemmen op partijen die eigenlijk uit de Francofonie stammen en in Vlaanderen niet staan ingeschreven. Zoals te begrijpen valt pakt men in plaats van de toegereikte vinger daar de hele hand en noemt het ondemocratisch als er in die dorpen en stadjes met hun inmiddels Franssprekende meerderheid niet alles in het Frans kan worden afgedaan. Dat spitst zich de laatste jaren toe op de benoeming van de burgemeesters. Die benoeming is een kwestie van de Vlaamse regering en die weigert mensen te benoemen die niet Nederlandstalig zijn. De gemeenteraden stellen francofone mensen uit hun midden voor en die moeten het zonder officiële benoeming en zonder salaris en andere arbeidsvoorwaarden doen. Een andere acuut probleem zijn de scholen die nu in plaats van faciliteiten voor Franstaligen te bieden in de praktijk gewoon Frans zijn geworden zodat de autochtone Vlamingen naar elders moeten uitwijken.

Praktisch gesproken verfransen de randgemeenten zonder dat de Vlaamse regio daar de consequentie uit wil trekken om het betrokken gebied aan Brussel af te staan.

 

De Belgische rechter heeft al in het grijze verleden een arrest gewezen waarbij is besloten dat er nu geen legale verkiezingen meer kunnen worden gehouden zonder een hervorming van het kiesdistrict Brussel Halle Vilvoorde en daarvoor ligt er nu een wetsvoorstel bij de Kamer. Een Vlaamse meerderheid zou het voorstel kunnen doordrukken maar dat betekent de val van het regerende tweetalige kabinet en de onmogelijkheid om tot een nieuwe regering te vormen met Francofone en Vlaamse partijen. Het maakt België praktisch onregeerbaar en dreigt het land in een splitsing te dwingen.

 

Jean-Luc DeHaene heeft de laatste maanden geprobeerd een nieuw compromis uit te werken maar dezer dagen die opdracht teruggegeven Zijn voorstel is geheim maar uitgelekt en zoals te verwachten is het voor de Francofonen niet genoeg en voor de Vlamingen te veel. Premier Leterme lijkt niet in staat om op basis van het compromis van DeHaene een oplossing binnen zijn regering te vinden. Maar per 1 juli wordt België EU voorzitter en om dat voorzitterschap zonder meerderheid in het parlement en in het kabinet te moeten vervullen lijkt al te bezwaarlijk. Misschien zouden ze Herman van Rompuy maar moeten vragen het namens de Belgische premier te doen.

Een uitsluitend Vlaamse federale regering tot er niewue verkiezingen komen is een wat merkwaardige oplossing maar lijkt nu het enige alternatief voor een  regeling waarbij de randgemeenten worden overgedragen aan de francofonie.

De Vlaamse socialisten hebben bij een eerdere gelegenheid al laten weten aan zo’n Vlaamse oplossing alleen mee te willen werken als het verkiezingsprogramma waarop zij bij de vorige verkiezingen verloren hebben alsnog wordt uitgevoerd, zodat er ook langs die weg een blokkade ligt.

De bevolking vindt het intussen een probleem van de politici waar ze weinig begrip

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De taalstrijd in België.

 

 

 

De zaak BHV, die tot de val van het derde kabinet Leterme heeft geleid, is op zich heel simpel. De grondwetrechter heeft uitgemaakt dat als er niet op Vlaamse politici mag worden gestemd in Wallonië er ook niet op Franstaligen gestemd mag worden in Vlaanderen. Een groot federaal kiesdistrict waar zowel Vlaamse gemeenten als Brussel in vallen moet daarom worden opgesplitst. Iedere nieuwe verkiezing die na de uitspraak zou worden gehouden zonder een voorafgaande splitsing van het kiesarrondissement Brussel Halle Vilvoorde is ongeldig, heeft het Hof bepaald. Dus de wetgever moet wel.

Niets aan de hand denk je dan. Een simpel wetje en dat is dat. Niet in België. De Franstaligen zien het als een aanslag op hun democratische rechten. Een aantal van de betrokken gemeenten is wel officieel Vlaams maar in de praktijk Franstalig geworden. De uitvoering van de rechterlijk beslissing zou een herstel van de taalgrens betekenen zoals die vijftig jaar geleden bestond. Die is intussen rond Brussel aanzienlijk verschoven door de forensen die de grote stad hebben verlaten , ongeveer zoals Amsterdammers in diezelfde tijd zijn uitgeweken naar Amstelveen, Diemen, Almere, Purmerend en een reeks andere buurtgemeenten.

In feite gaat het niet om de paar zetels die de Franse partijen zouden verliezen maar om de vraag of in België mensen het recht hebben de taal te spreken die ze wensen en zo ja of ze niettemin om die reden in hun normale leven  belemmerd mogen worden door de politiek.

Nu dat belemmeren van anderstaligen gebeurt omgekeerd wel, zij het niet zozeer door de politiek. In Brussel dat officieel tweetalig is kun je met Nederlands niet terecht. De meeste ambtenaren spreken het niet,  om over winkels en andere particuliere publieksvoorzieningen maar te zwijgen. De Brusselaars zijn voor een flink deel van Vlaamse afkomst en hebben thuis wel Vlaams gesproken ooit, maar ze spreken  allemaal ook Frans. Voor een bedrijf geeft het problemen om tweetaligheid te eisen en dus doen ze dat niet. Daar is geen sprake van kwade wil, men is er niet op uit om Vlamingen dwars te zitten, maar zo werkt het nu eenmaal. Dat Franstaligen nu vooral in de politiek de Vlamingen dwars zitten is een reactie op de agressie van Vlaamse kant.

Vlaanderen wil aan het verlies van taalgebied een einde maken, ongeveer om dezelfde redenen dat de oorspronkelijke bewoners van Nieuw West in Amsterdam ooit van hun gemeentebestuur verwachtten  dat ze in hun bestaande woonomgeving beschermd zouden worden. De Brusselaars in Wezembeek pesten hun Vlaamse buren niet weg zoals dat in Slotervaart wel gebeurde, maar hun huizen worden onbetaalbaar, zodat de Vlaamse kinderen wegtrekken als ze gaan trouwen. De Vlaamse scholen verfransen zodat de jong volwassenen wegtrekken of van arrenmoede verfransen. Ze kunnen in de buurtsuper niet meer in het plaatselijke dialect vragen  om hun Vlaamse spullen. Die winkels zijn intussen Brussels geworden net als de nieuwe buren. En het resultaat is in Vlaamse ogen hetzelfde als in Slotervaart. Dat is het probleem waar het om gaat in België en daarom is het ook niet echt in een Belgisch kader oplosbaar. De Franstaligen voelen zich even terecht gediscrimineerd als de allochtonen in Nederland en de Vlamingen voelen even terecht dat er met hun legitieme belangen geen rekening wordt gehouden als de aanhangers van Wilders. Het buitenland wordt over het onderwerp voorgelicht door hun correspondenten in Brussel en dat zijn net zulke Brusselaars en Francofonen als de rest. Daar krijgt het Vlaams standpunt weinig aandacht en nog minder sympathie. Ook ongeveer als Wilders hier in Nederland.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

etnische conflicten op Belgische schaal

 

 

 

Wanneer Nieuw West in Amsterdam zou besluiten haar publieke  zaken voortaan in het Arabisch af te doen of de deelraad Zeeburg  zou besluiten om de Grijze Wolven in Turkije  te subsidiëren, hoe zouden we daar hier in Nederland op reageren? Zo ongeveer moeten de Serviërs zich hebben gevoeld in Kosovo toen ze daar demografisch door mensen uit een buurland werden overvleugeld en zo ongeveer voelen de Nederlandstalige bewoners van de Belgische randgemeenten van Brussel zich, sinds ze de laatste decennia door de Franstalige Brusselaars  uit hun dorpen en stadjes rond de hoofdstad verdreven worden en de achterblijvers daar vreemdelingen geworden zijn in eigen land. Te hopen valt nu dat er in België minder geweld te pas zal komen aan de etnische conflicten dan in het voormalige Joegoslavië.

 

Er is rond Brussel sprake van een klassieke botsing tussen de rechten van minderheden en de wil van de meerderheid en dat wel dubbel op. De Vlamingen vormen de meerderheid in België en kunnen als ze dat willen in het federale parlement hun wil opleggen aan de Franstalige minderheid, als zijn er staatkundige matregelen die dat niet zo gemakkelijk maken als sommige Vlamingen ooit dachten. De vijf minuten politieke moed waarmee Leterme de vorige federale verkiezingen won duren nog steeds voort.

 

De Franstaligen vormen de meerderheid in Brussel en nu ook in veel van de Vlaamse randgemeenten en leggen daar  hun taal op aan het restant Vlamingen dat er woont. Maar veel Vlamingen zijn sowieso tweetalig en trekken zich van de hele taalaffaire veel minder aan dan de politici die hen vertegenwoordigen. Het is het armste en slechtst geschoolde deel van de Vlaamse kiezers dat er wel last van heeft. De politici zijn erg gevoelig voor radicale kiezers en hebben bij de laatste verkiezingen vooral beloften gedaan aan het in taalkundig opzicht ontevreden deel van hun achterban. Dat zijn beloften waar ze nu aan vast zitten, al vindt de meerderheid van de Belgische en de Vlaamse bevolking dat ze bezig zijn het land onregeerbaar te maken.

 

Dat geldt vooral voor premier Leterme die met 800000 voorkeurstemmen werd gekozen op het taal issue. Leterme heeft in zijn eerste kabinet al laten zien dat hij de zaak niet bij elkaar weet te  houden en nu bij de herkansing lijkt het hem niet veel beter te zijn afgegaan. Van Rompuy, die nu voorzitter is van EU heeft hem en België uit de nesten geholpen, maar sinds die als premier is opgestapt loopt het weer aan alle kanten mis. Oudgediende DeHaene heeft een compromisplan uitgewerkt dat meteen nadat het was uitgelekt door de fanatici aan beide kanten werd verworpen. Aan francofone kant blijken alle partijen uit het kabinet het plan DeHaene te hebben verworpen.

 

In de Belgische Kamer van Afgevaardigden ligt nog steeds het wetsontwerp gereed dat het kiesdistrict Brussel Halle Vilvoorde splitst in overeenstemming met de geldende taalwetten en het arrest van het constitutionele Hof. De Franstaligen zijn mordicus tegen dat ontwerp en hebben een alarmbelprocedure in gang gezet die nu al het parlementaire werk lijkt te verlammen. De Vlamingen die zich eerder op het juridisch juiste  standpunt stelden dat nieuwe verkiezingen niet mogelijk waren op grond van de uitspraak van het Hof, zijn door de bocht. Er komen nu toch  tussentijdse verkiezingen ongeveer tegelijkertijd met die in Nederland. Het probleem van de schuivende taalgrens zal er niet mee worden opgelost.

 

Is dat probleem eigenlijk wel oplosbaar? Niet zolang de partijen hun belangen blijven definiëren zoals ze dat nu doen. Dat zou op zich misschien niet zo erg zijn, want België is meer dan alleen politieke partijen en de meeste mensen leven rustig verder, maar de taalstrijd blokkeert nu definitief de politieke voortgang op andere terreinen. Brussel en Wallonië komen in ernstige financiële problemen als er niet snel wat gebeurt en het land slaat een pleefiguur in het buitenland dat massaal de Franstalige kant kiest en geen enkel begrip weet op te brengen voor het Vlaamse standpunt. Al een paar maal is België ( lees: Vlaanderen) op de vingers getikt door mensenrechtenorganisaties en Europese instanties. De rechten van de Franstalige bewoners van de randgemeenten van wie de burgemeesters het zonder salaris moeten doen spreken hun meer aan dan de wat abstractere rechten van een taal waarvan de meesten van hen sowieso niet wisten dat hij nog bestond. Wordt vervolgd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verzet en terreur.

 

 

Een stel wetenschappers uit Leiden dat in de negentiger jaren een studie heeft gemaakt van de verschillende definities van terrorisme, telde er meen ik 35 en dat waren uitsluitend de officiële pogingen, vervaardigd door commissies van regeringen en internationale organisaties. Dat er zoveel aandacht aan wordt besteed is ook niet helemaal onbegrijpelijk als je er bij stilstaat dat wanneer je het plegen van terrorisme op je grondgebied toestaat je tegen een oorlogsverklaring kunt oplopen van de machtigste staat ter wereld. Zoveel is zeker, sinds 11 September 2001 worden de twee kanten in het terrorismeconflict het over de definitie helemaal nooit meer eens.

 

Wijlen de socioloog Van Doorn, toen al niet meer in NRC Handelsblad maar in HP De Tijd, gooide het over een andere boeg. Hij probeerde geen nieuwe omschrijving van het begrip om daarmee de ongewenste gevolgen weg te definiëren. Hij liet terrorisme voor wat het is. Terrorisme, zei hij, is geoorloofd als het maar op goede gronden wordt bedreven. Terrorisme bijvoorbeeld in het verzet van 40/45 mocht. Terrorisme van Al Quaeda mag niet, omdat het alleen plaats vindt uit gekrenkte trots. Bombarderen van Dresden mocht. Zelfmoordacties van Palestijnen mogen ook, want ze dienen de bevrijding van een onderdrukt volk[1].

 

Als Van Doorn behoefte voelde om de Palestijnen in bescherming te nemen deed hij dat handig met deze eigen variant. Niet zoals de Arabische regeringen,  die hun best doen terrorisme zo te definiëren dat de aanslagen van de Palestijnen er niet onder vallen. Van Doorn zag het zinloze daarvan in en verklaarde terrorisme tot een geoorloofde vorm van verzet. Hij gaf daarnaast twee voorbeelden waar hij van voelde dat ze Nederlanders moesten aanspreken, de bombardementen van Dresden en moordaanslagen gepleegd door het Nederlandse verzet.

 

Om mijn bezwaren daartegen duidelijk te maken probeer ik om te beginnen toch maar een eigen definitie van terreur, met een positieve en een negatieve inslag:

“Terreur is het gebruik van geweld tegen onschuldige personen of tegen affectieve goederen met het doel degenen die zich met de slachtoffers of met de goederen verbonden voelen angst aan te jagen”.

“Terreur is niet het verwonden of doden van verklaarde tegenstanders of het onbedoeld toebrengen van schade aan derden als gevolg van geweld tegen tegenstanders”.

 

Dresden valt, als tot het bombardement op de onbewapende stad bewust opdracht gegeven werd, onder de positieve definitie van terreur en was dan tevens een oorlogsmisdaad[2]. Misschien geldt voor de atoombombardementen op Hiroshima en Nagasaki hetzelfde, misschien ook niet, omdat de Amerikanen wel degelijk het oogmerk hadden de oorlog met de atoombommen op Japan te beëindigen en daardoor veel levens te besparen. Ik denk dat Van Doorn dat ook wel zo zag maar ervan uit ging dat Nederlanders begrip voor die daden zouden hebben omdat de Duitsers en de Japanners vijanden waren. Ten onrechte.

Dat de Duitsers soortgelijke bombardementen als Dresden op hun geweten hadden kan niet als verontschuldiging dienen.

In het Nederlandse verzet zijn voor zover ik weet alleen aanslagen gepleegd op vijanden, verraders of op gebouwen van de vijand. Onschuldige Duitse vrouwen en kinderen zijn wellicht slachtoffer geworden op Bijltjesdag, maar niet bij acties van het reguliere verzet.

 

Terreur is een pejoratieve term. Als we een daad als terreur bestempelen veroordelen we die onvoorwaardelijk. Onderscheid maken tussen geoorloofde en ongeoorloofde terreur is een vorm van begripsvervuiling. Als Van Doorn meent dat wat de Palestijnse aanslagplegers doen geoorloofd is dan moet hij er een andere term voor gebruiken. Dat is wat de Arabieren doen. Ze spreken over heldendaden en geoorloofd verzet en nemen het woord terreur alleen in de mond als het om acties van de Israëli’s gaat. Ook dat is niet effectief. Terreur hoeft niet laf te zijn en een Palestijns verzet kan best geoorloofd zijn als de Israëlische bezetting onrechtmatig zou zijn, maar wat terreur is kan niet tegelijkertijd een daad van geoorloofd verzet zijn. Het doodschieten van een Israëlische minister kan als er oorlog is tussen Israëli’s en Palestijnen misschien nog wel, het schieten op soldaten kan dan zeker, maar het opblazen van onschuldigen in Israël kan niet. Wie meent dat het wel kan zou er beter aan doen het gebruik van het woord terreur te vermijden. Hij zou zich ook dienen te realiseren dat het dan consequent is om niets meer ongeoorloofd te noemen in conflicten als deze en dat lijkt niet het belang van de zwakste partij te zijn, in dit geval de Arabieren.

 

Misschien zag Van Doorn dit anders, meende hij dat taal de eigendom is van iedereen en dat hij er mee mocht doen wat hij wilde, met name ook inconsequent zijn, zo lang hij maar begrepen werd. Dat vind ik een verkeerd, maar wel een verdedigbaar standpunt. Taal verandert, dat is niet tegen te houden, maar het is jammer als daarbij duidelijke begrippen met een feitelijke inhoud afglijden naar uitdrukkingen met een puur emotionele lading. Het zou jammer zijn met andere woorden als terreur een ander woord zou worden voor het soort geweld waar de spreker het niet mee eens is. Daar bestaan al genoeg synoniemen voor.

 

We komen er niet omheen, in een conflict als tussen de Joden en Arabieren worden we gedwongen om partij te kiezen, maar we zouden in staat moeten zijn om daarbij de taal met rust te laten.

 

[1] Waarschijnlijk is het omgekeerde het geval. Israëli’s menen in elk geval dat de aanslagen de belangrijkste reden zijn waarom er nog geen onafhankelijk Palestina is en de bezetting nog niet is opgeheven.

[2] Naar alle waarschijnlijkheid was Dresden een species van het genus Schreibtischmord. De geallieerden hadden ten koste van veel menselijke en materiële resources een bombardementsvloot opgebouwd die maar een functie had:  het bombarderen van Duitse steden. Die bombardementsvloot raakte uit zijn geschikte doelen, want alle grote steden met industriële of militaire targets waren intussen al gebombardeerd. Het Engelse publiek riep om een spectaculaire vergelding voor de V1 en V2 aanvallen en die luchtvloot had doelen nodig. Dresden werd waarschijnlijk gekozen bij gebrek aan beter, zonder dat iemand op het bureau dat de opdracht gaf over de consequenties voldoende heeft nagedacht.

 

 

 

 

 

 

Cultuurhistorie

 

 

 

Dat onze kroonprins Willem Alexander heet en zijn vrouw Maxima, dat weet ik, maar hoe zijn broers heten en hun vrouwen weet ik niet dat zou ik moeten opzoeken. Ik las  in de krant dat de kroonprins drie kinderen heeft terwijl ik dacht dat het er twee waren. Het is dus kennelijk een onderwerp dat me niet bezig houdt. Ik ken ook op een enkele uitzondering na de namen niet van de mensen uit de wereld van de televisie, de show en de lichte muziek, het merendeel dus van de bekende Nederlanders. Andre Hazes  herinner ik me vanwege die  herdenking in de Arena na zijn overlijden. Daar zijn we trouwens goed in, bij ons, in die posthume vereringen. Vorig jaar overkwam dat Martin Bril. Goede stukjesschrijver, vond ik ook, vooral in zijn gezonde jaren, maar zo’n massale overlijdenshype, die volg ik niet.

Ik ken de naam Bob Dylan, maar herinner me niets dat hij ooit gespeeld of gezongen heeft en weet eigenlijk niet eens of hij een zanger was of een instrumentalist. Van Bob Marley weet ik dat hij gitaar speelde omdat een van mijn kinderen dol was op zijn muziek. Voor mij houdt populaire muziek op bij Ella Fitzgerald en Billy Holiday en films bij Taxi driver en One flew over the Cuckoo’s nest

Ik ken wel de ministers van Balkenende IV en ook de politieke leiders van de belangrijke landen om ons heen met hun politieke standpunten. Ik kan U desgewenst  in een half uur een goed overzicht geven van de klassieke muziek en van de Nederlandse of de Europese geschiedenis of van de ontwikkelingen in de natuurkunde vanaf de zeventiende eeuw. Ik heb een behoorlijke kennis van de topografie van de wereld en van de bijbel, NT en OT en van de koran,  de Engelse en de klassieke literatuur. Ik ken bladzijden Homerus en Shakespeare uit mijn hoofd en  een aantal Franse en Duitse gedichten. Mijn geheugen is selectief. De dingen die ik me herinner zijn andere dan de meeste mensen onthouden. Ik zou, denk ik, afgaan bij iedere quiz over weetjes omdat ik van  dingen die iedereen weet  in de tegenwoordige samenleving niet op de hoogte ben. Maar over de onwetendheid van anderen  op de terreinen waar ik zelf in ben geïnteresseerd kan ik mij verbazen.

Er zijn wel mensen met dezelfde belangstelling als ik, maar die vind je weinig hier in Nederland. Wel in Engeland en Amerika, ik ken ze bijvoorbeeld in de Angelsaksische advocatuur, maar bij mijn Nederlandse vakbroeders waren ze zeldzaam.

Geschiedenis is een vak dat mij, als ik nu zou gaan studeren, aan zou spreken. Op de UvA volgde ik vroeger naast mijn rechtenstudie wel colleges geschiedenis en filosofie, maar van filosofie boeide mij eigenlijk alleen de logica colleges van Beth. Geschiedenis stelde teleur, ik vond het saai; het is misschien een vak waar je eerst een tien of twintig jaar in gegrasduind moet hebben voor je het systematisch gaat bestuderen. Van de Duitse en Franse filosofie van na Kant weet ik weinig, maar van Angelsaksische weer tamelijk veel. Als voorbeeld hoe ver het intellectuele leven in Nederland van mij af staat, neem ik Frank Ankersmit, een leeftijdgenoot. Iets jonger dan ik maar niet veel..

Tot voor kort gaf hij les in Groningen in de theoretische en intellectuele geschiedenisHij schrijft  wel eens stukjes in de krant. Het merkwaardige daarvan is dat je er helemaal niet uit af kunt leiden dat hij op dat terrein ooit wetenschappelijk bezig is geweest.

Zo schreef hij een tijd geleden een stukje in de NRC over de verschillen in private en publieke belangen zoals die tegenwoordig worden beleefd  en in de klassieke oudheid. Dat is toch een onderwerp waar hij met zijn leeropdracht iets zinnigs over zou moeten kunnen zeggen, maar dat deed hij niet. Hij verwijst naar Ulpianus (170-223 a.D), een bekende jurist uit de Romeinse keizertijd die ik in 1960 voor mijn kandidaatsexamen bestudeerd heb en schrijft hem de volgende opinie toe:

Rechtvaardigheid en gevoel voor het algemeen belang zijn de deugden die de dienaren van de staat zouden horen te hebben. Privé personen hoeven alleen maar aardig te zijn en kunnen verder hun eigen belang dienen.”

Waar hij dat bij Ulpianus heeft gevonden weet ik niet. In mijn digestentekst staat het niet.

Krijgt het eigen belang van de burger in de staat de overhand dan volgt corruptie, omkoopbaarheid, bedrog, oplichting en onrechtvaardigheid”, gaat hij verder. “Rechtvaardigheid en dienstbaarheid aan het algemeen belang staan radicaal tegenover het eigenbelang van de burger en diens aardigheid.”

Dat laatste heeft hij met zekerheid niet van Ulpianus of van welke andere Romein dan ook. Virtus, het Romeinse woord voor deugd, omvatte in feite niets anders dan een lijst van de benodigde eigenschappen voor publieke functies. Aardigheid en het dienen van het eigen belang kwamen op die lijst niet voor. Er was geen apart woord voor privé deugd en een onderscheid tussen publiek en privaat leven werd vanuit de deugd gezien niet gemaakt.

Anders dan Ankersmit beweert was juist in de oudheid en ook in de Middeleeuwen een verschil tussen een publiek en een privaat leven veel minder pregnant aanwezig dan tegenwoordig. Als een van de redenen waarom het Westelijk deel van het Romeinse rijk ten onder ging wordt wel genoemd de gewoonte van de keizers om notabelen met hun privévermogen aansprakelijk te stellen voor het innen van de belastingen in hun regio. Die mensen trokken weg en lieten de steden waar ze vandaan kwamen onbestuurd en onbestuurbaar achter. Tussen de privé-  en staatsuitgaven van Romeinse keizers bestond even weinig verschil als later bij Lodewijk de veertiende.

Ankersmit moet op de hoogte zijn van het leven en het werk van zijn streekgenoot Viglius van Aytta van Zwichem, (geb in Swichum bij Leeuwarden, 19 oktober 1507, overleden te Brussel 8 mei 1577). Hij  was een van de grote juristen uit de tijd van Karel V en ondermeer de advocaat van Maria van Hongarije in de procedure die zij voerde tegen haar broer Ferdinand over haar bruidschat. Die bestond voor een belangrijk deel uit landerijen in Oostenrijk. Ferdinand weigerde die ter beschikking te stellen, omdat het huwelijk en de bruidschat waren bedoeld om het bondgenootschap tussen Oostenrijk en Hongarije tegen de Turken te verstevigen. Haar man was gesneuveld en Hongarije was verloren gegaan aan de Turken, dus volgens Ferdinand had het betalen van de bruidschat geen zin meer. Viglius won die zaak voor zijn cliënte. Vanzelfsprekend zouden wij zeggen, maar honderd jaar eerder had Ferdinand hem waarschijnlijk gewonnen. In de Middeleeuwen had men zijn bezit vanwege zijn publieke functie en zoiets als privébezit van publieke persoonlijkheden bestond niet.

In een ander artikel maakt Ankersmit bezwaar tegen de uitspraak van Prinses Maxima dat zij eigenlijk niet zou weten wat de Nederlandse identiteit is en tegen een rapport van de WRR dat tot onderwerp heeft de identificatie van immigranten met hun nieuwe en ons oude vaderland. Met zijn beschouwing wil hij aantonen dat het niet hebben van een eigen Nederlandse identiteit minder onschuldig is dan prinses Maxima en mevrouw Meurs (van de WRR)  willen doen geloven.

Die bezwaren lijken me wel terecht maar de motivering kan ik echt niet volgen. Hij zegt:

In 1870 ontstond uit een bonte verzameling zelfstandige staten en staatjes het verenigde Duitse Keizerrijk. Dat….bezat nog niet een geschiedenis die zijn identiteit vastlegde. De catastrofes die Duitsland in twee wereldoorlogen aanrichtte zijn in belangrijke mate het gevolg van een land dat zijn politieke identiteit niet kende, daarom terugviel op zijn culturele identiteit en cultureel verschil vertaalde in termen van politieke agressie.

Geschiedenis is dus volgens Ankersmit niet zozeer het verhaal van een land en een  volk, maar het verhaal van een juridische constructie, i.c. de Duitse staat. Niet alleen Duitsland maar het merendeel van de Europese landen zou op grond van de Ankersmit definitie geen geschiedenis meer blijken te hebben.

Er bestaat een verschil tussen de politieke identiteit van een land en de culturele identiteit, gaat hij verder. Op grond hiervan moeten we aannemen dat die tientallen metersdikke Deutsche Geschichten die in de negentiende eeuw geschreven zijn, allemaal betrekking gehad hebben gehad op de culturele geschiedenis van Duitsland. De Duitsers zelf zagen dat anders. Die zagen Duitsland als een oud land en haar volk als een oud volk met in de negentiende eeuw Pruisen als kern. In die geschiedenis was de staatkundige continuïteit van het nieuwe keizerrijk gelegen en daarom werd de Duitse eenheidsstaat door de bevolking met veel enthousiasme begroet. De nieuwe Duitse keizer zelf was overigens in 1870 veel minder happy met het tot stand komen van zijn nieuwe rijk dan Bismarck en het merendeel van de Duitse onderdanen. Die wijze oude heer zag – en misschien bedoelt Ankersmit dat ook wel –  dat de identificatie van het nieuwe Duitsland met het Pruisen van zijn voorvaderen minder compleet was dan iedereen maar aannam.

De catastrofes die Duitsland in twee wereldoorlogen aanrichtte zijn in belangrijke mate het gevolg van een land dat zijn politieke identiteit niet kende.

Dat lijkt me een nieuwe en onbewezen stelling. Het is waar, en misschien is dat wat Ankersmit bedoelt, dat Duitsland door zijn toegenomen bevolking, maar meer nog door zijn snel gegroeide industrie een nieuw element was in de Europese politiek, dat het bestaande evenwicht verstoorde. Dat nieuwe industriële Duitsland wist niet met haar nieuwe macht om te gaan en ook de buurlanden moesten wennen. De eerste wereldoorlog had een heel onverwacht verloop. Duitsland bleek opgewassen tegen Frankrijk, Engeland en Rusland samen  en pas toen Amerika tot de coalitie toetrad werd de nieuwe Europese grootmacht verslagen, of zag zij in elk geval af van voortzetting van de oorlog.

Pruisen had een uitstekend ambtenarencorps en de beste archieven van Europa. Gebrek aan kennis van het eigen verleden kan nooit de oorzaak zijn geweest van de twee verloren oorlogen of van de ongemene hoeveelheid mensenlevens die zij gekost hebben. Dat het Pruisische Duitsland een land zonder geschiedenis was is een gotspe. Een gebrek aan identiteit was niet de oorzaak van de wereldoorlogen. Historische gebeurtenissen zijn bovendien zelden monocausaal te verklaren, ook de twee wereldoorlogen niet, maar dat zij gevoerd werden omdat Duitsland zijn identiteit niet kende, lijkt me als stelling niet alleen onbewezen maar ook nogal onwaarschijnlijk.

Waarschijnlijker is dat het Duitsland van de wereldoorlogen, zoals de voormalige premier Verhofstadt van België ooit in Buitenhof beweerde, een nationalistisch land bij uitstek was. Duitsland probeerde de hegemonie in Europa te veroveren en daarmee ruimte te maken voor een andere kijk op de samenleving en de staatsinrichting dan de humanistische: geen democratie en geen globale samenwerking maar competitie à l’outrance. Dat was de filosofie van keizer Wilhelm II en van Hitler en van gebrek aan identiteit was bij beiden geen sprake.

 

 

 

 

 

Wederzijdse vernietiging.

 

 

 

Dat is de titel die Van Dam in 2009  gaf aan een van zijn wekelijkse columns in De Volkskrant. Hij schreef over de oorlog in Gaza.

Hij bedoelde te zeggen dat Israël de Palestijnse gemeenschap fysiek vernietigt door de  vele burgerdoden (twee honderd toen hij het schreef, dertien honderd toen de oorlog  ophield) ), terwijl Israel hierdoor  op den duur ook zich zelf vernietigde. Zij kweekte met haar optreden haat bij de jonge Palestijnen, waardoor de kringloop van geweld in stand bleef. Niet alleen bij de jonge Palestijnen overigens. Van een van de Arabische auteurs die Nederland tegenwoordig rijk is  kon men in diezelfde dagen horen dat ook de Arabisch-Nederlandse jongetjes het over de vuile Joden hadden die hun broeders in Gaza vermoordden. Niet dat de auteur het daar mee eens was, maar hij vond het wel begrijpelijk. Hij riep de Nederlandse regering op om er wat aan te doen en met doen bedoelde hij steun voor een boycot van Israëlische goederen, zoals die werd georganiseerd door de organisatie Peace,  gevestigd op de NZ Voorburgwal in Amsterdam,  die daarmee de vrede in Palestina af wilde dwingen.

Oproepen als deze aan de Nederlandse regering, boeken van Dries van Agt en stukjes van Van Dam en anderen , ze zijn allemaal te vergeefs. Men kan onmogelijk vanuit Nederland in alle tekorten voorzien van de Arabische opvoeding. Maar Nederlandse schrijvers kunnen wel correcter zijn met het voorlichten van de Nederlandse bevolking. Van Dam is geen domme man. Hij weet dus net zo goed als U en ik dat wanneer bij het offensief van Israël, dat een maand geduurd heeft, maar ongeveer duizend burgers omkomen op een gebied zo groot als Texel, terwijl daar zo’n anderhalf miljoen potentiële slachtoffers wonen, dat Israël dan in het algemeen erg haar best gedaan moet hebben om slachtoffers te vermijden.  Daar kunnen uitzonderingen op geweest zijn en Goldstone heeft later vast gesteld dat die er waren.  Maar toch is hier bij de NOS, de Volkskrant, bij Van Agt en Van Dam sprake van antizionisme en dat is uiteindelijk een variant van het thema antisemitisme. Het geweld in het Midden Oosten is van Arabische oorsprong. Het was er al voor het zionisme en het is er ook op andere plaatsen dan in Israël en de buurlanden. Het is onderdeel van de Arabische cultuur.  Dat geldt ook voor het Gazaconflict. Daarbij kan overigens niet ontkend worden dat Israël in dit geval haar best gedaan moet hebben om de Gaza infrastructuur een klap toe te brengen. Dat hebben ze in de oorlog tegen Hezbollah gedaan en dat heeft geholpen en dat dat deden ze met de oorlog tegen Hamas opnieuw en het hielp weer.

Hamas schoot in strijd met  het bestand dat er was sinds de ontruiming van de Gaza strip in 2005 continu raketten af op burgerdoelen. Zij hield honderdduizenden mensen daarmee in stress en levensgevaar. Tot de Gaza-oorlog had Israël daar op gereageerd door maar mondjesmaat goederen toe te laten tot het gebied en dat had niet geholpen.  De oorlog hielp wel.

Dat Israël relatief zo weinig en in absolute zin toch nog te veel slachtoffers gemaakt heeft in Gaza komt omdat de burgerbevolking daar geen doel is van Israël maar wel een schild van Hamas. In Israël wordt het aantal eigen  burgerdoden  beperkt doordat burgers gewaarschuwd worden door oplettende Israëlische militairen en zij gedisciplineerd de schuilkelders in gaan voor het te laat is. Gaza kent alleen schuilkelders voor terroristen, niet voor burgers. Als er in Gaza burgerslachtoffers vallen gebeurt dat in bijna alle gevallen omdat er vanuit civiele gebouwen  geschoten wordt en dat vuur beantwoord wordt. Hamas schiet vanuit woonhuizen, vanuit scholen en ziekenhuizen. Het raken van burgerslachtoffers of van eigen mensen door verkeerd gericht vuur gebeurde aan de kant van Israël  in deze oorlog in feite minder dan bij vorige oorlogen of bij de Westerse oorlogen  in Irak of Afghanistan. Om Israël de schuld te geven van de gevolgen van de Gaza oorlog is de zaak op zijn kop zetten.

Van Dam weet hierover niet meer te zeggen dan dat het jammer is dat er geen atomair evenwicht bestaat tussen Joden en Arabieren, want dan zouden de partijen  wel wat voorzichtiger zijn, net als vroeger  in de koude oorlog. Dat is met permissie baarlijke onzin. Iedere Arabier weet dat Israël atoomwapens ontwikkeld heeft. Hij weet ook uit ervaring dat die niet gebruikt zijn in de vele gewapende conflicten die er sindsdien zijn geweest. Ze zullen alleen worden ingezet als de Arabieren van hun kant mass destruction wapens zouden gebruiken. Hoe de situatie dus zou kunnen verbeteren door atoomwapens aan de Arabieren in handen te geven is een raadsel en een dergelijke uitspraak zegt  iets over de kennis van zaken van Van Dam en over zijn beoordeling van de situatie in het Midden Oosten. Ook Van den Broek, Van Agt en reeksen andere (ex)katholieke vertegenwoordigers van het Nederlandse establishment lijken het met Joodse landgenoten die nu in Israël wonen weinig beter voor te hebben dan onze overheden rond de tweede wereldoorlog, toen die zelfde Joden of hun ouders hier nog woonden.

De strijd tegen Hamas is een oorlog van een verantwoordelijke regering tegen een groep terroristen die het op haar burgers heeft gemunt. Dat Hamas met meerderheid van stemmen in Gaza aan de macht is gekomen zou goed willende mensen te denken moeten geven. Hamas is niet democratischer dan de Taliban. Het is een van de intussen vele voorbeelden van  niet-democratische partijen die aan de macht gekomen zijn na democratische verkiezingen. Het zegt meer over de gezindheid van de  bevolking van Gaza dan over de democratie.

Israël hoort in haar reactie tegen Hamas en andere bedreigingen van Arabische en Islamitische kant niet meer dan proportioneel geweld te gebruiken en doet dat in het algemeen ook. Naar maatstaven van het Midden Oosten gemeten is  de zelfbeheersing van Israël opmerkelijk. Het aantal burgerslachtoffers staat in geen verhouding tot het aantal burgers dat bij de onderlinge afrekeningen tussen Arabieren valt of in een oorlog als tussen Irak en Iran. Dat zou al die verontwaardigde vaderlandse  socialisten en katholieken toch wat moeten zeggen. Het zijn de reacties hier in Europa die buiten iedere proportie zijn.

Van Dam roept Israël op om zich terug te trekken achter de grenzen van vóór 1967, conform de betreffende resoluties van de VN. Dat zijn de grenzen die geleid hebben tot de oorlogen van 1947, 1956 en 1967. Vanuit het door Jordanië bezette gebied kon men toen Israël in vijf minuten in tweeën delen en dat noodzaakte Israël tot preëmptief handelen tegen een onmiddellijke dreiging. Dat bevorderde dus de vrede in het gebied niet. Op het dichtstbijzijnde punt lagen de troepen van  Jordanië voor 1967 op 12 kilometer van de Israëlische kust. Dat is zoiets als  de kortste afstand tussen België en Duitsland dwars door Limburg heen. Ons kunnen de grenzen met de buurlanden  niet veel schelen omdat we met beide landen zijn bevriend. Er vanuit gaan dat Israël en haar buren op dezelfde manier  bevriend zullen zijn als de vrede er maar eenmaal komt, dat is het trekken van een valse wissel. Arabische landen zijn niet eens op die manier met elkaar bevriend. Van Dam impliceert dat de vrede in het Midden Oosten vanzelf wel uit zou breken als Israël zich op die oude grenzen terug zou trekken. Waar baseert hij dat op? Is de vrede met Gaza uitgebroken toen Israël zich daar terugtrok? Heeft Hamas geen verdergaande claims dan herstel van de grenzen van 1967 of zou er geen nieuwe en onverzoenlijker Palestijnse organisatie komen als Hamas onder internationale druk vrede met Israël zou sluiten?  Hamas is pas groot geworden toen Fatah over vrede begon te praten.  Zou Van Dam zo’n risico voor zijn eigen kinderen en kleinkinderen durven nemen?

De toestanden in de vluchtelingenkampen hebben de Palestijnen aan zich zelf te wijten. Het is onzin om de schuld daarvoor bij Israël neer te leggen. Het is goedkoop om hier vanuit het veilige Nederland de haat en de moordlust van de Arabieren te bagatelliseren. Men vergeet weer snel het aantal doden van de oorlog van de Moslimextremisten tegen de Algerijnse regering, de oorlog van Assad tegen de Moslimbroederschap, de burgeroorlog in de Soedan, de oorlogen in Jemen. De gedachte dat de Gazaoorlog ontstaan is in reactie op het Israëlische optreden komt voort uit een gebrek aan historische kennis. Lees de boeken over het Midden Oosten in de achttiende en negentiende eeuw. De moordlust was er ook toen al endemisch. Het waren aleen toen andere buren. Israël is een gemakkelijke focus, maar het is niet het eerste of enige slachtoffer. Het Midden Oosten, van Koerdistan tot Marokko deugt niet erg en dat is al heel lang zo.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kossmann

 

In zijn bundel, Vergankelijkheid en Continuïteit schrijft Kossmann over Geyl en een reeks andere  onderwerpen, die allemaal mijn  belangstelling hebben. Ik hoor tot zijn doelgroep, een publiek dat stamt van voor de tweede wereldoorlog en dat dezelfde gymnasiale en academische opleiding achter de rug heeft als de schrijver.

 

De manier waarop hij  schrijft kan in litterair opzicht  de vergelijking met  zijn letterkundige tweelingbroer broer goed doorstaan, maar die inslag heeft haar keerzijde. Soms  lijkt het wel of hij in hoofdzaak schrijft  vanwege het letterkundige effect,  Om daar een voorbeeld van te geven: ik zie niet in wat er aan de levens van Bakhuizen van den Brink, Fruin, Huizinga, Colenbrander en Romein zo anders is en zo raadselachtig , zoals hij zegt. Niets dat raadselachtiger is in elk geval dan het leven van de meeste mensen.

Het lijkt me verder niet juist om Huizinga en Romein zo over een kam te scheren. Er was toen hij schreef voldoende tijd voorbij gegaan na het overlijden van die twee om tot een afgeronder oordeel te komen. De een, Huizinga, is nog steeds een groot en internationaal gewaardeerd cultuurhistoricus met een fraaie stijl van schrijven, beter nog dan die van Kossmann zelf . De ander is dat allemaal niet en dat hij persoonlijk een aardig mens was met een ongemakkelijke vrouw is niet meer ter zake doende.

 

Dat de drie belangrijkste topics van Geyl zouden zijn De Groot-Nederlandse these, de voortreffelijkheid van het zeventiende-eeuwse regentenregime en het aantonen van de manco’s van zijn medehistorici Romein en Toynbee is niet juist. Geyl staat met Fruin en na Huizinga  op een gezamenlijke  historische hoogte in Nederland, maar niet om deze drie redenen. Geyl’s belangrijkste bijdrage aan de geschiedwetenschap is veel eerder het possibilisme. Epistemologisch is dat een belangrijk inzicht, dat kort is te omschrijven als de stelling dat tijd niet gedraaid kan worden rond het punt ‘nu’, zoals Augustinus dat leerde. Kijkt men naar het verleden dan volgen de gebeurtenissen elkaar in een logische en noodzakelijke volgorde op , maar kijkt men naar de toekomst dan ligt die niet op soortgelijke manier vast. Vanaf morgen is alles nog mogelijk en hoe verder men in de toekomst kijkt hoe groter het arsenaal aan uiteenlopende mogelijkheden. Geschiedkundige ontwikkelingen, met andere woorden, zijn wel achteraf te verklaren maar zelden te voorspellen. Toekomstige ontwikkelingen hebben een zekere mate van waarschijnlijkheid en meer niet. Dat is iets dat achteraf, als een ontwikkeling zich eenmaal voorgedaan heeft, gemakkelijk over het hoofd wordt gezien. Geyls Geschiedenis van de Nederlandse stam is van die theorie een mooie en overtuigende illustratie. Dat de splitsing van de Noordelijke en Zuidelijke  Nederlanden geen onvermijdelijk gevolg was van al  tevoren aanwezige diepgaande culturele verschillen is, anders dan Kossmann beweert, nooit meer serieus aangevochten sinds Geyl dat met kracht van argumenten heeft betoogd.

 

Zijn oordeel over het regentenregime is veel genuanceerder dan Kossmann doet voorkomen. Dat het een correctie inhield op eerdere Oranjedweeperij is zeker juist, maar Geyl heeft een goed oog voor de ingebouwde gebreken van het regime en voor de snelle aftakeling ervan tegen het einde van de zeventiende eeuw. De stellingname tegen Toynbee maakte Geyl weliswaar bekend bij de luisteraars van de BBC en de lezers van de Engelse zondagskranten maar hoort niet tot het beste gedeelte van zijn werk. Toynbee is ondanks de gebreken in A Study of History een belangrijk historisch en maatschappelijk denker en daar had Geyl wel eens  te weinig oog voor.

 

Geyl wordt tekort gedaan als men zijn politieke stellingname voor een Belgisch Nederlandse samenwerking ziet als de grondslag van zijn wetenschappelijke werk. Hij zag heel goed in dat de scheiding tussen beide landen niet zo gemakkelijk zou zijn terug te draaien, al was de oorzaak in de zestiende eeuw in zijn ogen een zaak geweest van het toeval en van de militaire competentie van Alexander Farnese, de hertog van Parma.

In een belangrijk opzicht onderscheidde Geyl zich in gunstige zin van Toynbee en zeker ook van Romein: als feiten niet in zijn theorieën pasten liet hij de theorieën varen en paste hij niet de feiten aan.

Geyl heeft nooit beweerd dat zonder Parma zich een Groot-Nederlandse natie zou hebben ontwikkeld, daarvoor had hij te veel oog voor het toeval, voor het niet voorbestemd zijn van de geschiedenis. Wel heeft hij een dergelijke ontwikkeling voor mogelijk en ik denk ook wel voor waarschijnlijk gehouden. Dat was na de bloei van de Bourgondische Nederlanden in de vijftiende en zestiende eeuw ook niet zo’n vreemde gedachte. Maar dit soort speculaties zijn vruchteloos. As is verbrande turf.

 

Geyl was geen Pirenne, dat is waar, maar dat zijn er ook maar weinig. Pirenne en Huizinga zijn de twee grootmeesters in de Nederlanden en de rest volgt op afstand. Geyl en Fruin zijn de leiders in een volgend peloton en hij verdient beter dan hij van Kossmann heeft gekregen, al is de pesoonlijke sympathie waarmee hij over Geyl heeft geschreven wel weer een aantrekkelijk aspect in dit essay.

 

Ook Ranke, de Duitse grootmeester, beschrijft Kossmann met waardering, en ook bij hem toont hij dat merkwaardig onbegrip dat ook al in de beschrijving van Geyl opvalt. Ranke geeft aan in een kort en overzichtelijk stukje, uit een door hem geredigeerd historisch tijdschrift, dat de staat gezien moet worden als de vorm waarbinnen zich het leven van naties voltrekt. Op de hem eigen negentiende-eeuwse manier koppelt Ranke het bestaan van de afzonderlijke culturen in de diverse landen en in diverse tijdperken aan de invloed van het Opperwezen, maar dat hoort de politiek filosofische gedachte die er achter zit voor Kossmann niet onbegrijpelijk te maken. Dat is zoals hij zelf ergens opmerkt Biedermeier versiering. Ranke was esthetiserend op een heel andere manier dan Kossmann bedoelt. Dat hij zinnen toevoegt of uitdrukkingen hanteert alleen vanwege hun litteraire effect is onbelangrijk. Kossmann zelf doet niet anders. Maar Ranke’s gehele geschiedopvatting is esthetiserend. Hij onderkent in iedere periode in de geschiedenis een leidende waarde of gedachte, die dient als de pool waaromheen zich de culturele en politieke activiteiten ontwikkelen. Het bestaan van vele naties en vele perioden met ieder hun eigen “Leitmotiv” ziet hij als hetgene dat de geschiedenis fraai en interessant maakt.

 

Het stukje over de tijdgeest is veel minder interessant. Dat ligt meer aan een gebrek in het begrip tijdgeest dan aan Kossmann. Het begrip is, zoals Kossmann beschrijft, ontstaan in een poging het opmerkelijke fenomeen te verklaren dat grote talenten op specifieke terreinen, zoals muziek, architectuur of litteratuur zo vaak in groepen optreden en niet egaal verspreid in tijd en plaats. Door te zeggen dat het de geest van de tijd is die het genie en masse creëert, verklaart men het verschijnsel niet. Men geeft het alleen maar een naam. K. had bij de door hem niet bewonderde Toynbee of bij Burckhardt ten rade kunnen gaan voor een partiële verklaring, die voortbouwt op een gedachte van Velleius: grote prestaties ontstaan in onderlinge concurrentie en wederzijdse inspiratie. Hiervoor is onontgonnen terrein nodig. Bestaat er een klassieke traditie, die algemeen bewonderd wordt dan ontbreekt de ruimte voor zo’n ontwikkeling. Het begin van de uitbarsting van culturele energie is altijd gelegen in een acute behoefte waaraan wordt voldaan. Die lag voor de beeldende kunst in Athene  bij de noodzaak de stad en zijn Parthenon te herstellen na de verwoestingen van de Perzen. De klassieke muziek uit de achttiende eeuw vond zijn eerste impuls in de grote behoefte aan kerkmuziek en het verdwijnen van de oude musicale paradigma’s als gevolg van de komst van nieuwe ionstrumenten. Verder speelt natuurlijk ook het toeval een belangrijke rol. Aldus ongeveer Toynbee en in zekere zin ook Burckhardt.

 

Wat ik wel weer een interessant onderwerp vind is de vrijheid in de Republiek. Kossmann komt daar niet echt uit. Hij ziet wel dat de tijdgenoten die de Republiek beschrijven een aantal uiteenlopende verschijnselen onder de noemer van vrijheid bijeenbrengen, maar het verband daartussen ontgaat hem.

Dat is jammer want het is een typisch Nederlands cultuurgoed dat ook tegenwoordig in het poldermodel een belangrijke rol speelt en een generatie eerder de oorzaak was van de Dutch disease en nog weer eerder van het zuilensysteem en van de soevereiniteit in eigen kring. Allemaal verschijnselen die men in Frankrijk nooit zou aantreffen. De vrijheid en de daarmee samenhangende tolerantie houden in dat maatschappelijke corporaties in Nederland bottom up en niet top down worden georganiseerd en dat ingrijpen van bovenaf daarbij niet graag wordt gezien. Macht is in Nederland multicentraal. Wie iets wil, die mag dat als hij voldoende medeburgers enthousiast kan krijgen. Hij zal in elk geval niet door de overheid worden tegengehouden tenzij het echt niet anders kan omdat het te grote schade aanricht. Dat deze vrijheid in Nederland niet tot chaos leidt komt doordat men er erg aan tradities hecht. Een hekel aan geweld en de sociale controle hebben bij ons tot op zekere hoogte de controlerende taak van de overheid  overgenomen. The dutch disease was het gevolg van een overvloed aan natuurlijke hulpbronnen en een gebrak aan een gericht overheidsbeleid om het land tegen de nadelen ervan te beschermen. De sociale welvaartstaat die gefinancierd werd, zonder dat het door de inspanningen van de samenleving behoefde te worden opgebracht. Iets dergelijks was  hier ook aan het einde van de zeventiende eeuw al eens gebeurd. Een complex van armenhuizen, hofjes en andere sociale voorzieningen hield toen ook een zo groot gedeelte van de bevolking buiten het productieproces, dat een sterke economische achteruitgang in de achttiende eeuw er mede het gevolg van was.

 

Kossmann houdt niet van theoretische beginselen. Dat is jammer, want de hele reeks van interessante verschijnselen die hij in dit essay behandelt, zouden aan de hand van een goed gedefinieerd begrip vrijheid in een begrijpelijk kader kunnen worden geplaatst. De weerstand bijvoorbeeld die de regenten aan de dag legden bij de uitvoering van hun eigen reglementen tegen andersdenkenden. Kossmann kan daar niet veel mee, maar het is niet wezenlijk anders dan het tegenwoordige gedoogbeleid jegens overtredingen van de drugwetgeving. Er zijn voldoende burgers die geen bezwaar hebben tegen druggebruik en het komt de overheid niet toe met geweld de opvattingen van zoveel medeburgers te bestrijden. Zo kon de overheid in de zeventiende en achttiende eeuw de andersdenkenden niet met gevolg bestrijden zonder de coöperatieve samenleving die Nederland is op het spel te zetten. Opstand zou van een harde handhaving het gevolg zijn geweest.

 

Kossmann is een kenner van de negentiende eeuw. Hij heeft in Nederland en ook in Duitsland wel ongeveer alles gelezen wat in politiek en historisch opzicht interessant was uit die tijd. Het is daarom jammer dat uit geen van zijn geschriften een duidelijke lijn naar voren komt van waaruit hij de door hem gelezen litteratuur kan worden geïnterpreteerd.

Van Groen van Prinsterer, een man van werkelijk groot formaat, had hij kunnen oppakken hoe de beginselen van de Franse revolutie onaanvaardbaar waren voor iedereen die zijn wortels had in de voorafgaande Christelijke beschaving. Anders dan Burke ging het Groen niet om het geweld van de straat en de Guillotine, die hij als ieder beschaafd mens natuurlijk wel verafschuwde. Het ging hem om de nieuwe godsdienst, het nieuwe systeem van waarden, waarin het mensenleven als de hoogste ethische waarde werd beschouwd en er voor God en het hiernamaals geen plaats meer was in het openbare leven. Die beginselen triomfeerden in het Amerika van Jefferson en Paine en later onder de Whigs in Engeland, in dezelfde mate als zij dat in het revolutionaire Europa deden. De afrekening met de oude beschaving vond in het Duitsland van Bismarck en Hitler even rigoureus plaats, maar zonder dat er daar een duidelijke nieuwe ethische grondslag voor in de plaats kwam. Men beriep zich op vage romantische noties die wortelden in het volksverleden en op een verkeerd begrepen sociaal Darwinisme. Groen was allerminst een vage romanticus en de voorkeur die hij per saldo had voor Frankrijk boven het Duitsland van Bismarck is om die reden heel begrijpelijk. Als andere scherpzinnige tijdgenoten had Groen waarschijnlijk ook meer oog dan de meeste Duitsers voor het onbetrouwbare in Bismarck, die wel de onbewogen grote staatsman speelde maar innerlijk onzeker was en trekken vertoonde van een begaafde charlatan. Hij leek op Hitler in dat opzicht, meer dan op Frederick de Grote of andere grootheden uit de Duitse geschiedenis..

 

Huizinga schreef Homo Ludens in 1938, in een tijd waarvan hij de historische veranderingen met zo weinig genoegen gade sloeg, dat hij zijn belangstelling richtte op algemeen sociologische onderwerpen. Kossmann vindt het geschrift problematisch omdat het de grenzen van de historische vakbeoefening te buiten gaat en hij het als een subjectieve beschouwing ervaart in plaats van een objectieve analyse. De theorieën over functie en oorsprong van het spel zijn zeker voor nader onderzoek en voor kritiek vatbaar. Dat is het lot van iedere nieuwe theorie. Voor een cultuurhistoricus is het niettemin legitiem om met behulp van elementen uit andere wetenschappen een object uit zijn studiegebied ter hand te nemen. Het is niet zo duidelijk waarom het Kossmann dwars zit dat in Homo Ludens biologische, taalkundige en etnologische studies naast historische worden gebruikt om vorm te geven aan een  onderwerp als het spelelement in de cultuur. Het gebeurt allemaal verantwoord en naar de stand der wetenschap, dus waarom niet? Huizing is, in tegenstelling meen ik tot Kossmann, iemand die altijd de grote lijn vasthoudt en nooit details vermeldt zonder dat deze een functie hebben in wat hij wil betogen.

Misschien is het probleem wel hierin gelegen dat onderwerpen als de homo ludens in een sociologische context waar zij eigenlijk thuis horen praktisch nooit besproken worden.  Dit neemt niet weg dat wat Huizinga over het onderwerp te vertellen heeft interessant is. Het essay geeft blijk van een grote eruditie, maar dat had Kossmann ook wel opgemerkt.

 

Menno ter Braak is een jeugdliefde van Kossmann en hij krijgt een ereplaats in Vergankelijkheid en Continuïteit.  Kossmann zelf  is onder andere door het voorbeeld van Ter Braak de litteraire historicus geworden die hij is en voelt zich door hem geïnspireerd. Toch wordt uit de korte beschouwing niet duidelijk wat hij in Ter Braak als historicus nu zo belangrijk vond. Zeker niet de dissertatie over de Ottonen of de moeilijk leesbare boeken Demasqué der Schoonheid en Carnaval der Burgers. Ter Braak’s kracht ligt, net als die van Kossmann, in zijn korte opstellen, zijn boekbesprekingen en polemieken. Ter Braak was een journalist, een erudiete man met een goede litteraire en politieke smaak. Zijn grotere werken doen onder voor die van zijn vrienden Carry van Bruggen en Du Perron, maar zijn artikelen zijn nog steeds een plezier om te lezen. Zijn bespreking van Het Fascisme en de Nieuwe Vrijheid is een goed voorbeeld. Hij erkent meteen het belang van De Kadt als politiek theoreticus, ondanks dat diens stijl veel minder geslepen is dan de zijne en De Kadt van zijn kant  Ter Braak zijn kritiek niet heeft gespaard. Ter Braak had smaak en intelligentie en ook een zekere grootmoedigheid, die prettig aandoet en in de Nederlandse litteraire wereld een betrekkelijke zeldzaamheid is.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de oorzaken van de welvaart

 

 

Mensen zijn niet gelijk, maar ze vormen wel onderdeel van dezelfde gene pool. Dat betekent dat ieder individu voor zijn geboorte de kans heeft de slimste en de domste mens te blijken. Daarbij  is natuurlijk de grootte van die kans weer niet voor iedereen dezelfde. Mensen met begaafde ouders hebben een grotere kans op slimheid en achterlijke ouders krijgen zelden erg intelligente kinderen. Wel zijn hun kinderen meestal slimmer dan zij zelf en andersom hebben extreem begaafde ouders meestal kinderen die minder begaafd zijn dan zij zelf. Daar staat dan weer tegenover dat extreem begaafde ouders de grootste kans van alle ouders hebben op superbegaafde kinderen. De grootste, maar erg groot  is de kans niet. De tendens is naar het gemiddelde van de gene pool.

 

Mensen zijn niet gelijk, maar groepen mensen zijn helemaal niet gelijk. De capaciteiten van groepen mensen, van culturen zeggen we meestal, kunnen erg uiteenlopen. Waarschijnlijk zegt dat wel iets over de gemiddelde capaciteiten van de mensen die deel uitmaken van die groepen en meer nog misschien over de statistische verdeling van de capaciteiten binnen de groep. De wijze waarop de groep is georganiseerd en haar leden samenwerken is van alle factoren waarschijnlijk de meest bepalende. Veel onderzoek is daar niet over gepubliceerd. De gemiddelde aanleg van leden van een cultuur zou kunnen bepalen  hoever een cultuur kan komen, maar niet hoever zij komt. Allerlei van buiten komende factoren spelen daarbij een rol en waarschijnlijk vooral ook puur geluk. Het zou een misvatting zijn om bij aanleg voor cultuur alleen te kijken naar intelligentie van individuen. Coöperatief vermogen is het belangrijkste vereiste en in dat vermogen spelen een aantal verschillende kwaliteiten een rol. Intelligentie hoort daarbij, maar discipline, aanpassingsvermogen, doorzettingsvermogen en zuivere ethische kwaliteiten zijn belangrijk. Een goede mix van eigenschappen misschien nog belangrijker. Een immigratie uit zo veel mogelijk uiteenlopende andere culturen is om die reden in het algemeen positief, zolang de immigratie qua omvang en snelheid zekere grenzen niet overschrijdt. Doet zij dat wel en wordt de absorptiecapaciteit van een cultuur geweld aangedaan, dan werkt immigratie negatief en ontstaat een multiculturele samenleving, wat eigenlijk een ander woord is voor meerdere samenlevingen naast elkaar op hetzelfde territoir. Dat heeft in de geschiedenis nooit veel goeds opgeleverd[1].

 

De kwaliteit van een samenleving wordt doorgaans afgemeten aan de vrede en welvaart die zij produceert. Voor een welvarend land zijn voldoende ondernemers nodig, een geschoolde en gedisciplineerde bevolking  en interne en externe vrede.

Amerika kent welvaart kan men tegenwerpen, maar voert oorlog in Irak en in Afghanistan. Dat is zo, maar het zijn kleine oorlogen, zij duren nog niet zo lang en zij vinden niet binnen Amerika zelf plaats. Amerika is onmetelijk rijk, maar ook Amerika ondervindt nu al de gevolgen en zal ze zeker sterker gaan ondervinden als de oorlogen veel langer gaan duren.

In de Arabische landen en in andere delen van de derde wereld is de bevolking niet erg  geschoold en is er vooral bijna nergens sprake van interne vrede. Daarom is er geen welvaart. Het heeft weinig te maken met de aanwezigheid van hulpbronnen, zoals energie en delfstoffen. Iran, Rusland en Saoedie Arabië hebben enorme olievoorraden, maar een groot deel van hun bevolking is arm.

Scholing van de hele bevolking en onderlinge verdraagzaamheid, dat zijn in het bijzonder eigenschappen van democratische landen. Die zijn  te vinden in Europa, in Noord Amerika, in Australië en Oost Azië. Niet alle Oost Aziatische landen zijn democratisch. China is dat bijvoorbeeld niet, maar niettegenstaande dat er maar een politieke partij is en dat de macht van die partij niet door de wet wordt beperkt, houdt zij zich de laatste decennia heel aardig aan haar eigen regels en is dus op weg een rechtstaat te worden. Het interne geweld is in China de laatste decennia in verhouding tot het verleden beperkt gebleven. De interne vrede  groeit gelijk op met de welvaart. De veiligheid op straat is er nu groter dan in veel democratische landen. Ondernemers en werknemers weten waar ze aan toe zijn, kunnen op langere termijn plannen en worden in het bezit gelaten van hun inkomen en hun winst. Daar gaat het om. Democratie doet dat soort dingen ook en zelfs min of meer van zonder moeite. Hoeveel dat te maken heeft met de staatkundige inrichting van de westerse landen weten we eigenlijk niet. We zijn gewend om democratie te vereenzelvigen met kiesstelsels en regeringssystemen, maar dat komt misschien wel omdat die bij ons samen met de rechtsstaat voorkomen en met een zekere mate van sociale zekerheid voor de werkende bevolking. Hoe democratie hier zou werken zonder rechtstaat en zonder scholing en sociale zekerheid van de bevolking dat  weten we niet. Hoe een formele politieke democratie zou werken zonder voldoende ondernemers die vrijheid van handelen en ondernemen hebben, daar hebben we een vermoeden van. De voorbeelden van Oost Europa liggen nog vers in het geheugen.

 

 

[1] Spanje in de Morentijd is een goed voorbeeld. De spanningen tussen de bevolkingsgroepen laaiden voortdurend weer op en hebben uiteindelijk tot de reconquista geleid en tot de ondergang van het overigens zo welvarende rijk. Ook in Turkije,  het andere voorbeeld, was het eindresultaat ethnic cleansing en genocide. Het is daarom in Nederland en andere landen die lijden aan het multiculturele samenleving syndroom van groot belang om het immigratietempo te remmen en de juridische belemmeringen tegen integratie uit de weg te ruimen. Meer dan alle andere maatregelen die de overheid zou kunnen nemen zou dat het herstel van een vreedzame samenleving kunnen bevorderen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de Duitse hereniging

 

Toen de e.t. Duitse Bondskanselier Kohl met toestemming van de Russisiche partijleider Gorbatschov de Duitse eenheid tot stand bracht  was hij ervan overtuigd dat de eenwording economisch gunstige effecten zou hebben voor beide delen van Duitsland. Hij zou de kosten uit de postzegelkas kunnen betalen dacht hij. Voor die toekomstverwachting had hij goede argumenten. Sinds de tweede wereldoorlog zijn er miljoenen Duitsers uit de voormalige Duitse gebieden in Oost Europa naar West Duitsland geëmigreerd. De meeste van hen pasten zich zonder veel moeite aan en hadden een belangrijk aandeel in het Duitse Wirtschaftswunder van de eerste decennia na de oorlog. Dat waren net zulke mensen als de bewoners van de DDR, het waren bovendien voor een groot deel voormalige DDR burgers, dus waarom zou het nu dan anders lopen? Het liep anders omdat de bewoners van de DDR op hun plek bleven en omdat hun samenleving daar in stand bleef. De ‘Ostlüchtlingen’ werden West Duitsers, de DDR burgers bleven wat ze waren. Binnen de staatsgrenzen van de Bondsrepubliek had men nu twee samenlevingen , de Ossies en de Wessies en twee samenlevingen onder een dak, dat werkt niet.

De hereniging van Duitsland is een grootschalige sociologisch experiment geweest en de lessen zijn er nog steeds niet uit getrokken. Paul Scheffer blijft hardnekkig de vestiging van de Dar al Islam in Nederland en andere West Europese landen vergelijken met de immigratie van West Europeanen in de VS . Waar hij het mee zou horen te vergelijken is met de vestiging van de slavensamenleving van de Afro-Afrikanen in de sloppenwijken van de Noordelijke grote steden in de VS. Ander vergelijkingsmateriaal vormen de Brazilianen uit het Noorden in de favela’s van Rio en Sao Paolo. En studiemateriaal is dus ook de hereniging van Duitsland. Wanneer het zo moeilijk is om twee verschillende culturen te fuseren waarin mensen leven die twee generaties geleden nog één volk gevormd hebben, hoeveel lastiger wordt het dan wanneer we twee oude culturen moeten integreren die bijna anderhalf millennium een andere weg zijn gegaan? Het laten ontstaan van een tweede en vreemde samenleving  op onze bodem onder onze neuzen is een onbegrijpelijke fout van onze overheid.

 

een schreeuw om recht

 

 

Dit  stukje  begint met een aantal citaten uit de site http://www.mideastweb.org/palpop.htm die het best eerst gelezen kunnen worden, omdat het mijn commentaar een uitgangspunt geeft. Ik heb mijn gedetailleerde commentaar beperkt tot een paar opmerkingen van de auteur die zijn kaartenmateriaal toelichten. Voor het overige ga ik niet in op details maar uitsluitend op de grote lijn. Daarvoor heb ik een goede reden.

Het boek van Van Agt heeft veel weg van een lange pleitnota van een beginnend advocaat. Er staat alles in wat hij heeft kunnen vinden en dat in het voordeel pleit van zijn cliënt. Veel verband zit er niet in, wat voor een belangrijk deel het gevolg lijkt te zijn van zijn vaste voornemen alles over te slaan wat tegen zijn client zou kunnen worden gebruikt, ook als dat de lijn van het verhaal wat begrijpelijker zou maken. Om op alle onsamenhangende details in tegaan is te veel gevraagd van een mens,maar ik hoop en neem aan dat de lezer dit pars pro toto voor lief zal willen nemen.

Statistical and Demographic Considerations

 

Under the British Mandate, which began after WWI, Jewish population increased due to immigration, especially in the 1930s. Arab population also increased at an exceptional rate.

show that by the 1930s the standard of living of Palestinian Arabs was approximately twice that of Arabs  in surrounding countries, whereas in Ottoman Turkish times it was lower than in surrounding countries.

There is no hard evidence that more than 100,000 or 200,000 (out of about 1.3 million in all of Palestine, and about 7-800,000 in the area that was to become Israel in 1948) Palestinians had immigrated to the land that was to become Israel. It is impossible to determine at present when this immigration took place. 100,000 Arabs immigrating in 1880 would have produced many more descendants by 1948 than 100,000 Arabs immigrating in 1930.  However, since economic conditions did not improve until mandatory times, it is unlikely that the bulk of the immigration occurred under Turkish administration.

The UN figure for Palestinian Arab refugees that is most often quoted by pro-Arab sources is 726,000. This number was later revised downward to 711,000 by the UN.

Pro-Zionist sources like to quote a much lower figure that was contained in an interim report by Ralph Bunche. The 711,000 figure may be closest to the truth, but there is no real way of knowing.

Palestine was not an empty land when Zionist immigration began. The lowest estimates claim there were about 410,000 Arab Muslims and Christians in Palestine in 1893. A Zionist estimate claimed there were over 600,000 Arabs in Palestine. in the 1890s.

Zionist settlement between 1880 and 1948 did not displace or dispossess Palestinians. Every indication is that there was net Arab immigration into Palestine in this period, and that the economic situation of Palestinian Arabs improved tremendously under the British Mandate relative to surrounding countries. By 1948, there were approximately 1.35 million Arabs and 650,000  Jews living between the Jordan and the Mediterranean, more Arabs than had ever lived in Palestine before, and more Jews than had lived there since Roman times. Analysis of population by sub-districts shows that Arab population tended to increase the most between 1931 and 1948 in the same areas where there were large proportions of Jews.

An analysis of population by subdistricts and villages, using the admittedly incomplete data of the Palestine Remembered Web site, shows that there were about  736,000 Muslim and Christian Arabs in the part of Palestine that was to become “Green Line Israel” in 1949. There would not have been more than 620,000 refugees in 1949 if these figures are correct, since the Israeli census showed 156,000 non-Jews living in Palestine in November 1948, of whom about 14,000 were Druze. The number of refugees reported by UNRWA in 1948 was 726,000. It might indicate that an unregistered and illegal population of 100,000 was included in the refugees, or it might be due to serious and systematic undercounting of Arab population by the Mandate authorities. McCarthy suggests that there was such undercounting, yet his figures for the total population of Palestine agree with projections based on official figures for 1945.

UNRWA reported 726,000 refugees. By 1950 they reported 914,000 according to one source (McCarthy), an increase of 26% that could not come either from births or further displacement of refugees, which were negligible.

The city of Jerusalem has had a Jewish majority since about 1896 – The city of Jerusalem itself there was a Jewish majority since about 1896, but probably not before. The district of Jerusalem (as opposed to the city, approximately the former Judea) comprised a very wide area in Ottoman and British times, in which there was a Muslim majority. This included Jericho, Bethlehem and other towns.  Within the Jerusalem district, there was a subdistrict of Jerusalem that includes many of the immediate suburbs such as Eyn Karem, Beit Zeit etc. In that subdistrict, the Jews remained a minority , with only about 52,000 out of 132,000 persons in 1931 for example.

 

Mijn Commentaar

 

 

Zoals Mr. van Agt terecht opmerkt in zijn boek, Een schreeuw om recht (hfdst.25),  ‘is Israël een naar vrede snakkend land en een voorbeeldige democratie te midden van hele en halve dictaturen’.

Hij heeft niettemin weinig met Israël op. Zijn voorkeur gaat uit naar de Gaza strip en de West Bank en andere  autonome en semiautonome vluchtelingenkampen, die  in De Libanon, Jordanië en elders in het Midden Oosten zijn gelegen. Hier schrijft hij over in zijn boek dat als ondertitel draagt De tragedie van het Palestijnse volk.

In dat boek worden maar weinig dingen als feiten vermeld die perse onwaar zijn, maar veel die net zo uit hun context zijn gelicht als de beginzin van dit stukje.

Ik zal me om dat toe te lichten beperken tot de teksten bij een aantal kaartjes, die hij afgedrukt heeft na pagina 32 van zijn boek.

Kaart 1. Deze betreft Palestina onder het Brits mandaat en suggereert dat het mandaat Palestina bestond uit het land dat in 1948 door de VN werd verdeeld en dat zich in dat land toen 4 steden bevonden, te weten Jeruzalem, Haifa, Jaffa en Gaza.  De juiste kaart  van het mandaatgebied treft U aan op de site waaruit ik citeerde, maar die liet zich helaas niet copiëren. U vindt daar ook een kaart van de VN waar de steden in het gebied op staan in het huidige Israël zoals die bestonden ten tijde van de verdeling.

 Hij zegt in de tekst bij de eerste kaart dat in de periode van het mandaat veel Joodse immigranten naar Palestina trokken en dat is juist. Wat hij niet vermeldt is dat er tegelijkertijd veel Arabische immigranten naar Palestina trokken. Niemand weet bij benadering hoeveel. Joden zowel als Arabieren hadden er tijdens de Ottomaanse periode belang bij om zich niet te laten registreren in verband met belastingverplichtingen en het leveren van zonen voor militaire dienst in het Ottomaanse leger. Die gewoonte bleef bestaan tijdens de mandaatperiode

Ergens in de negentiende eeuw heeft er een landregistratie plaats gevonden. Om  de bovengenoemde redenen lieten veel bewoners van de streek, die toen nog deel van Syrië uitmaakte, het land dat zij bewerkten niet op hun naam stellen. Dat deden toen familieleden en vrienden van de Ottomaanse ambtenaren, meestal uit Damascus of Cairo, die de census verrichten. Hun nakomelingen zijn doorgaans de  ‘eigenaren’ geweest van wie de Joodse zionistische organisaties later de grond kochten. Overigens was een groot deel van de grond buiten Galilea voor de komst van de Joden woestijn of moeras en niet of heel spaarzaam bewoond.

Door de massale (Joodse) immigratie namen  de spanningen toe, zegt Van Agt. Dat de spanningen toenamen is juist, maar dat kwam omdat op hetzelfde territorium zowel de Joodse als de Arabische bevolking toenam. De Arabische  bevolkingsaanwas was met name groot in de buurt van de Joodse nederzettingen, want daar kon het meeste geld worden verdiend. In de Ottomaanse tijd was het gebied armer dan de andere streken in de buurt. Maar tijdens en na het mandaat waren de Arabieren in het Joodse deel van het land twee keer zo welvarend als elders. Dus wat nu de oorzaken waren van de spanningen blijft de vraag. Dat de preken van Imams als Hoesseini, de groot moefti van Jeruzalem er veel mee te maken hadden is nogal waarschijnlijk.

Kaart 2. Bij de tweede kaart zegt hij dat de joden minder dan 7 procent van het land bezaten in 1947. Dat is juist als men in aanmerking neemt dat het grootste deel van het land woestijn was (Negeb) en het merendeel bovendien op naam was gesteld van absentee landowners

Kaart 3. Bij de derde kaart vermeld hij dat toen de spanningen steeds hoger opliepen ( lees,  toen het aantal aanslagen en moorden op Joden toenam) de VN in 1947 een verdelingsplan maakte. Dat is weer half juist. Het verdelingsplan werd gemaakt omdat het onderdeel was van het mandaat dat aan Groot Brittannië was verstrekt door de Volkenbond. Het mandaat moest zorgen voor een veilig  tehuis voor Joden in het gebied. Het is waar dat de vorm die het heeft gekregen bij de mandaatverlening niet voorzien was. Die heeft te maken gehad met de veiligheid van de Joden. Die kon niet gegarandeerd worden in gebieden waar Arabieren het voor het zeggen kregen. In 1929 was in het overwegend Arabische Hebron een groep Joden uitgemoord en verdreven die daar al sinds mensenheugenis woonde en in 1936 vond daar een tweede progom plaats. Veel van de tegenwoordige spanningen in Hebron zijn op die gebeurtenissen  terug te voeren. De Joodse bewoners van de stad zijn vastbesloten dat dit niet nog een keer zal gebeuren Het is ook niet waar dat de Arabieren het verdelingsplan van de hand wezen omdat ze vonden dat de Joden te veel gebied werd toegewezen. Ze waren tegen iedere vorm van verdeling en iedere vorm van aanwezigheid van Joden. Van het oorspronkelijk mandaatgebied, zoals dat op de kaart staat waar ik het eerder over had, hadden de Arabieren trouwens niet 45 % maar ruim 90 % gekregen. Van heel Arabië maakt  het bewoonde deel van Israël nog geen promille uit. De derde kaart van Van Agt, die het verdelingsplan weergeeft, vertoont bovendien nog een opmerkelijke vergissing. Jeruzalem en de voorsteden staan bij hem Arabisch gekleurd. Dat is onjuist. In de plannen van de VN zou Jeruzalem en het gebied eromheen geïnternationaliseerd worden. Het zou noch onder Joods noch onder Arabisch bewind komen, terwijl toch de meerderheid van de bevolking van de stad Joods was ten tijde van de deling. Jeruzalem is zoals bekend door het Hashemitische deel van het mandaatgebied, dat eerst Transjordanië en later Jordanië heette, geconfisceerd in de onafhankelijkheidsoorlog. Pas in 1967 is het teruggekeerd in Joodse handen.

Kaart 4. Bij de volgende kaart staat dat Ben Goerion eenzijdig de onafhankelijkheid uitriep. Dat is weer halfwaar. Hij riep de onafhankelijkheid uit in het gebied dat de Joden door de VN was toegewezen, maar pas nadat de verdeling door de Arabieren van de hand was gewezen en toen de Arabische legers uit de omringende landen klaar stonden om binnen te vallen om een verdeling te voorkomen.

Die legers waren geen partij voor Israël merkt hij op. Dat was niet zoals de Arabieren het van te voren zagen. En ook de Israëliërs waren niet overtuigd dat ze de onafhankelijkheidsoorlog konden winnen. Helemaal gewonnen hebben ze hem ook niet. Het Arabische legioen van Abdullah was het beste leger uit het Midden Oosten en met zijn Engelse commandant Glubb Pasha won het legioen de slag om Jeruzalem. Ook de Arabieren uit Syrië, Irak en Egypte waren door de Engelsen en Fransen veel beter bewapend dan de Joden. Alleen dankzij de steun van het Sovjetblok, met name de wapenleveranties van Tsjechië, konden de Joden het in eerste instantie bolwerken tegenover het enorme materiële overwicht van de Arabieren en ook dank zijn hun veel betere organisatie natuurlijk. Dat de Sovjet Unie Israël een paar jaar gesteund heeft, omdat Engeland de Arabieren steunde en de Russen Engeland als hun grote vijand beshouwden in het Midden Oosten, weet haast niemand meer.

Kaart 5. De volgende kaart gaat over de gevolgen van de oorlog van 1967, de zesdaagse oorlog. Het voorspel van de zesdaagse oorlog is bekend. Egypte en Syrië fuseerden in de Verenigde Arabische Republiek met het doel Israël beter gecoördineerd te kunnen aanvallen. Jordanië hield er zich voorlopig buiten maar zegde wel medewerking toe in geval van oorlog. Die combinatie hield geen stand, volgens Syrische bronnen als gevolg van de arrogantie van Nasser en de Egyptenaren. Om zijn positie te kunnen handhaven in de Arabische wereld verhoogde Nasser de militaire druk op Israël, het geen er uiteindelijk toe leidde dat de troepen van de VN die tussen Egypte en Israël gelegerd waren zich op bevel van Oe Thant terug trokken. De Egyptische marine bezette Sharm el Sheik in de Golf van Akaba en sloot de haven van Eilat af van de Rode Zee. De Egyptische troepen betrokken stellingen aan de grens met Israël. De westerse mogendheden waren mede onder de druk van de Sovjet Unie niet bereid om Egypte een ultimatum te sturen en de enige overgebleven mogelijkheid om een aanval van de Arabieren te pareren was de preemptive strike tegen de Egyptische luchtmacht, die veel groter was dan de Israëlische, maar minder goed geoefend.

Wat zegt Van Agt over de zesdaagse oorlog? ‘In 1967 raakten de Palestijnen de resterende 22 procent van hun land kwijt. In Juni van dat jaar viel Israël de omringende Arabische landen aan en veroverde de westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. Israël veroverde daarna de Sinaï op Egypte en de Golanhoogten op Syrië.’

Niet onwaar dus, maar wel erg uit zijn verband gerukt. Zoals Van Agt ons bij dezelfde kaart vertelt waren de Westoever en Gaza helemaal niet in handen van de lokale Arabieren, die zich later de Palestijnen gingen noemen, maar toen nog gewoon Arabieren heetten. De Westoever was bezet door Jordanië en Gaza door Egypte, twee van de drie agressoren. De derde, Syrië raakte inderdaad de Golan kwijt maar de Golanhoogten waren jaren gebruikt om de lager gelegen Israëlische kibboetzim met artillerie te bestoken. Op de Golan stond het Syrische leger klaar om Israël binnen te vallen en toezeggingen daarover aan Nasser waren al gedaan. Libanon dat zich buiten de oorlogsvoorbereidingen had gehouden werd door Israel met rust gelaten. Kortom, het korte verslag van de zesdaagse oorlog van Van Agt draait de zaak volledig op zijn kop. Het wekt de indruk alsof Israël de agressor was terwijl het Syrië en Egypte waren die met steun van de Sovjet Unie een overval op Israël voorbereidden. Jordanië werd het kind van de rekening, omdat het zich ter bescherming van haar positie in de Arabische wereld niet buiten de oorlog durfde te houden. Zij vielen pas aan toen de oorlog met Egypte al aan de gang was en Israël heeft van die onberaden aanval gebruik gemaakt om haar hoofdstad Jeruzalem terug te krijgen..

Kaart 6. De volgende kaart heeft betrekking op de Israëlische nederzettingen. Zoals bekend worden die nederzettingen gebouwd door kolonisten die in meerderheid van mening zijn dat heel het land ten westen van de Jordaan aan Israël toekomt. Verder menen sommigen dat als Arabieren het recht hebben in het Joodse gedeelte van het land te wonen, de Joden zich omgekeerd ook in het Arabische deel mogen vestigen. De regering van het land laat de kolonisten hun gang gaan uit militaire overwegingen. De nederzettingen, waar vijf honderd duizend gewapende mensen wonen vormen militaire buitenposten die het eigenlijke Israël beschermen. In het kader van de vredesonderhandelingen heeft Israël de nederzettingen in de Gazastrook die met een soortgelijk doel waren gesticht weer ontmanteld. Bij die zelfde gelegenheid heeft het zich vrijwillig en zonder vredesverdrag met de Palestijnen uit Gaza terug getrokken. Dat vredesgebaar heeft geen enkel positief gevolg gehad, integendeel. Hamas verwoestte de achtergelaten nederzettingen en gebruikte het gebied waar ze gelegen hadden om raketten af te schieten op het buurland.

Kaart 7. De een na laatste kaart heeft betrekking op de afscheidingsmuur. Die muur werd gebouwd na de tweede Intifada om het toenemende aantal Arabische zelfmoordaanslagen onder controle te krijgen. Dat is gelukt. In het eerste jaar na de bouw  liep het aantal Israëlische slachtoffers terug met de helft, maar ook het aantal door geweld omgekomen Palestijnen daalde drastisch. Tegenwoordig worden er nauwelijks nog aanslagen gepleegd, omdat er nauwelijks nog Palestijnen uit Gaza of van de West Bank naar Israël komen. Het bouwen van de muur werd veroordeeld door een adviserend lichaam uit het Internationale Gerechtshof, maar ten onrechte. Elk redelijk mens die moet kiezen tussen Israëlische levens en Palestijnse olijfbomen zou horen te kiezen voor de mensenlevens. De uitspraak had geen enkele rechtskracht, maar de publicitaire waarde ervan voor de Arabieren was enorm. Als andere landen om soortgelijke redenen een muur aanleggen zwijgt de wereldopinie en het Gerechtshof. In Marokko is recentelijk – om de bewoners van de voormalige Spaanse Sahara in bedwang te houden – een muur aangelegd van 2.800 km lengte. Saoedi-Arabië bouwde in 2004 een afscheidingsmuur met Jemen – grotendeels op Jemenitisch grondgebied – om terroristen uit het Zuiden tegen te houden. Beide landen stemden voor de VN-resolutie tegen Israël.

Het is waar dat deze laatste muren niet hetzelfde effect op de lokale populatie hebben als de Israëlische, maar dat is een omstandigheid die niet aan Israël kan worden verweten. Die lokale populatie had desgewenst de aanslagen van hun broeders in Israël kunnen tegen houden, maar in plaats ervan juichten zij die toe, zoals op de West Bank ook groot enthousiasme te zien was bij de aanslagen van 9/11.

 . Kaart 8. De laatste kaart is van de Gazastrook, 41 k.m. lang en zes tot twaalf kilometer breed.  In dit kleine gebied van twee keer Texel wonen anderhalf miljoen mensen. Ze worden geregeerd door de Hamas waar de Palestijnen in vrije verkiezingen voor gekozen hebben. Die anderhalf miljoen die daar wonen, dat zijn er ruim twee keer zoveel als het aantal vluchtelingen dat volgens de hoogste schattingen uit het Israëlische deel van het mandaatgebied zijn gevlucht tijdens de Israëlisch –Arabische oorlogen. En dan wonen er nog zo’n negen miljoen Palestijnen elders

Voorafgaande aan de tweede Intifada was de welvaart in Gaza en de West Bank veel groter als in de omringende Arabische landen en al voor de bevrijdingsoorlog was hun welvaart dubbel de M.O. norm. Tegenwoordig is het als gevolg van vijandelijkheden slechter gesteld. Maar per hoofd van de bevolking krijgen de bewoners nog steeds meer door Amerika en Europa gefinancierde voedselhulp dan wie ook in de wereld. Niet vanuit de Arabische landen.  Die gebruiken de vluchtelingen voor propaganda doeleinden maar laten zich aan hun welzijn weinig gelegen liggen. De bevolkingstoename in de kampen is een directe functie van de verleende hulp. Zelfs in het oorlogsjaar 2008/2009 was de demografische groei er groter dan in alle andere Arabische landen. Dat staat in schril contrast met de genocidebeschuldigingen die tijdens en na de Gaza-oorlog jegens Israël werden geuit. Toch staan ook die andere Arabische landen al aan de spits van de wereldbevolkingsgroei. De vluchtelingenkampen en Gaza zijn een demografische tijdbom en zouden dat ook blijven als de kampen groter waren, bijvoorbeeld zo groot als het huidige Israël.

De indruk wordt gewekt in het boek van Van Agt alsof het in Gaza slechter gaat dan Kongo of in Darfoer, maar dat is niet zo. Van alle noodgebieden in de wereld gaat het in Gaza waarschijnlijk het beste. Dat komt omdat het ondanks de beperkingen die uit veiligheidsoverwegingen worden aangehouden Gaza toegankelijker is dan alle andere noodgebieden en natuurlijk ook veel meer hulp krijgt per hoofd van de bevolking.

Het aantal uit Arabië verdreven Joden overtreft ruimschoots het aantal Palestijnse vluchtelingen dat door de UNO is erkend. Intussen is het aantal vluchtelingen dat hulp ontvangt in verhouding tot het oorspronkelijke aantal vluchtelingen en tot de totale Palestijnse bevolking buiten iedere proportie hoog. Van de elf miljoen Palestijnen is de helft ongeveer geïntegreerd in de buurlanden. De andere helft woont in vluchtelingenkampen of op de West Bank en vormt een probleem voor zich zelf, voor  de gastlanden en voor Israël. De Joodse vluchtelingen uit Arabië zijn zonder uitzondering allemaal geïntegreerd, hetzij in Israël zelf, hetzij in Amerika of Europa, als ze er voor kozen om door te reizen, nadat Israël hun vlucht uit het oorspronkelijke woonland had gefaciliteerd. De voorouders van die Joden woonden vrijwel zonder uitzondering veel langer in de gebieden waar ze nu uit verdreven zijn dan de voorouders van de Palestijnen in Palestina. Waarom de Palestijnen nu na zestig jaar anders en beter behandeld zouden moeten worden dan de Joden of bijvoorbeeld de verdreven Duitsers uit Polen en Tsjechië, zou ik niet weten. Dat ze niet in Gaza en de andere kampen moeten blijven zitten lijkt me duidelijk, maar dat de Palestijnen met hun tien of elf miljoen  terug zouden moeten naar Israël, dat lijkt me onzin. De ramp die dat zou veroorzaken zou veel groter zijn dan de ellende die nu in Gaza wordt geleden.

Met andere woorden de bijzonder eulogie die Van Agt voor de Palestijnen lijkt nogal overdreven maar de verwrongen voorstelling van zaken die hij daarbij geeft, is ethisch bepaald niet in de haak.

Misschien dat dit nog duidelijker zou kunnen worden gemaakt als het hele boek pagina voor pagina zou word becommentarieerd, maar daarvoor ontbrak me de lust en de tijd. De toonzetting is overal hetzelfde en de feiten worden overal op dezelfde manier gepresenteerd: eenzijdig  en uit hun verband gerukt. Het is alsof het Palestijnenprobleem vandaag of in 1947 is ontstaan, in een historisch vacuüm, zonder enige actie van Arabische kant. Dat is niet zo. Het probleem is een gevolg van een doordraaiende geweldsspiraal en het begin van het geweld ligt bij de Arabieren. Daar kan geen twijfel over zijn. Alleen wie meent dat de veiligheid van de Joden genegeerd kan worden kan de Palestijnse stellingen betrekken op de manier waarop Van Agt dat heeft gedaan. Voor een lezer die zich nooit in de geschiedenis van het probleem verdiept heeft is het een  bron van misleidende informatie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De half gekken.

 

Willem Holleeder ken ik niet persoonlijk, maar er wordt over die man zoveel gepubliceerd en op de TV vertoond, dat je er niet om heen komt een duidelijke indruk van hem te krijgen. Het type is in ons publieke leven een uitzondering. Hij is een crimineel, hoort in dat milieu thuis en zou in de bovenwereld in Nederland geen toegang krijgen. Of dat in andere landen ook zo zou zijn weet ik niet. In Rusland, waar de KGB het type vroeger huisvesting verschafte, schijnen ze maatschappelijk nog steeds geaccepteerd te zijn, net als in al die andere landen waar de overheid haar gezag met geweld in plaats van via het recht  moet handhaven. In Amerika en de meeste Noord Europese landen is er voor Holleederachtigen geen plaats in de reguliere publieke ruimte.

In de Romeinse Republiek, vlak voor dat die aan haar einde kwam, was er een hele serie van dit soort halve gekken, mensen die onwaarschijnlijke risico’s namen, zeker niet onbekwaam waren, maar tegelijk onbetrouwbaar en gewelddadig. Verres, Dolabella en Catilina waren er voorbeelden van , maar eigenlijk ook Lucius Cornelius Sulla en later Clodius Pulcher. Verreweg de bekendste en samen met Sulla ook de bekwaamste van het stel was Julius Caesar.

Allemaal kwamen ze uit uitstekende families. De Julii, Cornelii en  Claudii  hoorden niet alleen tot de optimaten,  maar tot de echte oude patriciër families. Beter kon het niet in Rome. Maar deugnieten waren het allemaal, de een nog erger dan de ander.

Cicero was in veel opzichten hun tegendeel en heeft met de meesten van hen in de clinch gelegen. Catillina heeft hij laten executeren toen hij consul was, omdat die een coup had voorbereid, misschien met hulp van Caesar en op het punt stond zijn troepen Rome binnen te laten trekken.

Die noodgreep heeft Cicero later zijn carrière gekost. Clodius Pulcher die het zelf allerminst nauw nam met het recht heeft hem vervolgd voor het executeren van een Romeins burger zonder due process of law. Cicero, in veel opzichten net zo bekwaam als Caesar, maar zonder diens roekeloze moed, stortte in en vroeg bescherming aan zijn politieke tegenstanders. Daarmee had hij afgedaan als man van aanzien.  Lafheid werd gezien als het ultieme gebrek aan deugd, maar niemand was verbaasd. Cicero kwam uit een familie die eigenlijk niet deftig genoeg was voor de hoge functies die hij bekleedde. Dit is een moooi voorbeeld waaraan men het verschil kan zien tussen de ethiek van het oude Rome en het latere Christendom, want dat een vorname afkomst als een deugd kan gelden, die gedachte komt later bij niemand meer op. Toch hebben we de hele Middeleeuwen standsverschillen gehouden, die hier pas na de Franse revolutie langzaam zijn verdwenen en die terug te voeren zijn op de maatschappelijke verhoudingen binnen het Romeinse rijk. Een boef als Holleeder zou in Rome overigens voor de keus hebben gestaan eerst carrière te maken, waarschijnlijk in het leger of heel snel door het harde Romeinse strafrecht uit de samenleving te worden verwijderd. Een dergelijk gebrek aan discipline konden in Rome alleen mensen van heel goede familie zich veroorloven.

Frankrijk en de 14e juli

 

Dat de politiek  in 1789 begonnen is bij de bestorming van de Bastille in Parijs, zoals Luuk van Middelaar in navolging van veel Fransen wil beweren is een misvatting. Niet omdat er maar zeven gevangenen in die vesting zaten en een handvol bewakers, zodat de bestorming  eigenlijk een slag in de lucht was. Maar omdat moderne democratische staatsvormen al eerder te zien waren geweest. In Amerika na de onafhankelijkheid in 1776 en in Engeland na de Glorious Revolution van 1688. De republikeinse staatsvorm in de Nederlanden dateert nog eerder, al van 1579. Zij was dan misschien geen democratie zoals we die tegenwoordig kennen maar de Republiek kende een politiek leven en een  publieke ruimte die de voorwaarden zijn gebleken voor het ontstaan van een politieke democratie.

De Franse revolutie is het begin geweest van de Franse moderne politieke ontwikkeling, dat is waar. Daarnaast was zij ook het begin van het einde van Frankrijk als dominante mogendheid in Europa. Tijdens de revolutie, en onmiddellijk erna, in de tijd van Napoleon, was de inbreng van Frankrijk nog groot. Het had een grotere bevolking dan Rusland of Duitsland en een veel grotere dan Engeland. Frankrijk was de hele Middeleeuwen door en  in het begin van de Nieuwe tijd het volkrijkste en meest welvarende land van Europa geweest. Maar na de restauratie en vooral na de minirevolutie van 1848 was het afgelopen met haar  dominantie die een groot deel van de Middeleeuwen had geduurd en die zijn hoogtepunt bereikte juist vóór de revolutie. Het is niet bewijsbaar maar wel aannemelijk dat het juist de revolutie en het daaropvolgende bloedvergieten is geweest dat Frankrijk van haar centrale positie in Europa heeft beroofd.

In de tijd van Richelieu en Louis le Grand heeft Frankrijk geprobeerd haar culturele, economische  en demografische overmachtpositie te vertalen in veroveringen en een politieke hegemonie. Ondanks een reeks nederlagen  werd haar overheersende positie in die tijd niet wezenlijk aangetast. Heel Europa sprak Frans en richtte zich in cultuur en beschaafde gewoonten naar het Franse Hof. Hoezeer de beschaving van de Encyclopedisten en de Parijse salons door de revolutie heeft geleden en plaats heeft moeten maken voor de burgerlijkheid van de restauratie kan men lezen in l’Ancien Régime et la Révolution van de Tocqueville en trouwens ook al in diens veel bekendere en eerder verschenen De la démocratie en Amérique.

Rusland en Engeland maakten aan de Franse overheersende positie in Europa in de Napoleontische oorlogen een einde. Die overwinning vormden het begin van een eeuw lang Engelse dominantie. Frankrijk was  in de negentiende eeuw voor Engeland niet langer een serieuze concurrent. Dat werden eerst Rusland en later de Verenigde Staten. De humanistische en democratische samenleving waarvan de  beginselen zijn neergelegd in het Charter van de VN zijn Anglo-Amerikaans en niet Frans.. Engeland overvleugelde Frankrijk op het wereldtoneel en in alle koloniale gebieden die er toe deden. Zij nam het voortouw in de industriële revolutie. In dezelfde periode dat dit gebeurde brokkelde de macht van Frankrijk op het Europese vaste land af en werd zij ook daar overvleugeld door de nieuwe grootmacht Duitsland. Rusland consolideerde in de negentiende eeuw haar machtspositie in Oost Europa en op het al eerder veroverde gebied in Siberië. Maar ook in Rusland betekende een revolutie, die van 1917,  het einde van een veelbelovende ontwikkeling

De viering van de veertiende Juli als een feestdag heeft iets bizars. De datum  was een  willekeurig gekozen beginpunt van de revolutie die Frankrijk op het verkeerde pad heeft gezet waar het pas sinds het heroptreden van Charles De Gaulle in 1958 vanaf lijkt te zijn gekomen. 1 Juni, de datum van de officiële terugkomst van De Gaulle in 1958 lijkt een betere herdenkingsdag dan de veertiende juli.

De filosofische ontwikkelingen die Van de Middelaar in zijn boek Politicide beschrijft zijn een goede illustratie van de irrelevantie van Frankrijk en haar cultuur[i] sinds 1848. Dat komt er ook wel uit in het boek, maar de consequentie dat het de Franse revolutie is geweest die Frankrijk van haar ziel heeft beroofd durft geen inwoner of bewonderaar van dat land te trekken.

 

 

 

De Franse revolutie.

 

 

De Russische revolutie heeft, als we de hele periode van het communisme mee rekenen, zeker meer mensenlevens gekost dan de Franse . Toch heeft Europa naar alle waarschijnlijkheid geen grotere ramp gekend dan de revolutie van de Fransen, de tien jaar, die duurden van de bestorming van de Bastille in 1789 tot het consulaat van Napoleon in 1799. Het heeft van Frankrijk, dat ooit, tot Louis XIV, het belangrijkste land was van Europa, een tweederangs mogendheid gemaakt. Maar wat erger is, het maakte een einde aan de Verlichting, de meest interessante ontwikkeling in  de Europese geschiedenis tot nu toe. Met de moord op Condorcet verdween de hoop op een vreedzaam en redelijk Europa uit het zicht en nam de terreur de plaats in van de ratio.

 

Die terreur van Robespierre en zijn Montagnards heeft de elite van Frankrijk vernietigd. Zoals de eerste wereldoorlog dat later met Groot Brittannië zou doen, onthoofdde de revolutie het oude Frankrijk. Niet alleen de elite van het ancien regime was kind van de rekening , maar ook de elite van de Verlichting en van de Encyclopédie. De terreur bracht de verdraagzaamheid naar de guillotine en ook  de vrijheid en de broederschap en legde in naam van de gelijkheid en met ideologisch geweld de basis voor het fascisme, het communisme en het nationaal socialisme van de  twintigste eeuw. Het bracht Napoleon voort, de voorganger van Hitler. De oorlogen van de revolutie zelf, gevolgd door de oorlogen van Napoleon bevestigden de vijandschap tussen Frankrijk en Duitsland, waaruit de Europese burgeroorlogen zouden voortkomen van 1870 en 1914 en uit die oorlogen kwamen de totalitaire regimes van de twintigste eeuw.

 

Nog ieder jaar wordt in Frankrijk quatorze juillet herdacht, de dag van de overval op de Bastille die geldt als het begin van de revolutie. Dat Frankrijk meent dat deze dag het waard is om gevierd te worden geeft blijk van de waanzin die het land bevangen heeft op die dag en die daar eigenlijk nooit meer helemaal is verdwenen.

 

 

 

 

Rechts/Links.

 

Rechts is conservatief, al wat ouder, het is verstandig en  bestuurlijk en heeft respect voor godsdienst ook al houdt het er niet van. Links is progressief, wat jonger, impulsiever en meer gericht op oppositie, het heeft doorgaans geen respect voor  godsdienst of de overtuigingen van andere mensen. Links denkt in structuren en vindt de samenleving maakbaar. Rechts denkt in persoonlijke relaties en meent dat de samenleving een gegeven is, waar we  zo goed mogelijk mee om horen te gaan, maar weinig aan kunnen veranderen. Links houdt van utopia’s, rechts  past op de winkel. Links gooit zich zonder te kijken overal in, rechts wacht af en kijkt eerst even wat er gebeurt.

Niet alles is in het schema links/rechts te vangen en het onderscheid zegt ook niet altijd alles.   Links heeft bovendien de overtuiging dat links (zijzelf dus)  ethisch oké is en rechts niet, wat niet alleen onjuist is,  maar ook gemakkelijk tot misverstanden aanleiding geeft. Men denkt dan wie verkeerd is ook wel rechts zal zijn en dat is niet altijd zo. Links kan echt heel slecht zijn. Neem Hitler bijvoorbeeld. Volgens Jacques van Doorn was Hitler links[1] en in het boek dat hij geschreven heeft over het Duitse Socialisme geeft hij daar een reeks overtuigende argumenten voor. Het vroege Duitse nationalisme van Freiherr von Stein, Kleist en Fichte was allesbehalve onschuldig. Het vormde de basis voor de ideeën van Hitler en het was links.

Pinochet wordt nu algemeen voor rechts gehouden, maar hij was door Allende uitgezocht omdat hij van eenvoudige komaf was en niet tot de elitaire rechtse officierskringen hoorde die door de communisten werden gewantrouwd. Ook door Allende zelf trouwens, die wel uit de elite afkomstig was. Zo zie je maar dat je nooit mensen moet uitzoeken alleen omdat ze anders zijn dan jezelf. Ook Peronisten zijn vakbondsmensen en links, maar ze zijn corrupt en fascistisch. Of Mobutu Sese Seko Nkuku Ngbendu Wa Za Banga links was of rechts weet ik niet. Hij past in geen enkel schema, maar deugen deed hij niet. George W Bush is rechts en Barack Obama ook. Clinton is links. Roosevelt  en Johnson waren  links. Bos, Rouvoet en Balkenende zijn rechts.

Moslimterroristen zijn behept met hun eigen godsdienst, maar respecteren die van anderen niet. Bin Laden is een utopist; hij is gewelddadig en links. Mao en Stalin hetzelfde.  Deng Xiaoping was rechts, Zhou Enlai waarschijnlijk ook. Schieten we hier wat mee op? Helpt het ergens voor om mensen in twee categorieën te verdelen. Wetenschappelijk heeft het zeker zin. Er zijn een reeks redelijk betrouwbare voorspellingen mogelijk t.a.v. van het gedrag en de keuzes van mensen die links of rechts zijn gecategoriseerd, maar tot die voorspellingen horen niet de keuzes voor ethisch positief of negatief gedrag. Bij beide soorten komen goede mensen voor en slechteriken. Maar linkse regeerders, slecht of goed,  richten met afstand meer ellende aan dan rechtse. In het dagelijks leven maakt het in de meeste gevallen weinig uit of iemand links is of rechts, maar linkse politici horen eigenlijk in een regering niet thuis. Niet alleen omdat ze een maal aan de macht hun utopia’s willen verwezenlijken  en het altijd te lang  duurt voor ze merken dat het niet gaat, maar ook omdat ze van de weeromstuit soms cynisch en omkoopbaar worden.

Den Uyl was zo iemand die vond dat de wereld verbeterd moest, te beginnen met Amsterdam. Hij was als wethouder verantwoordelijk voor de aanleg van het Westelijk Havengebied en meer in het bijzonder voor de daar te vestigen petrochemische industrie. Tijdens zijn wethouderschap was de Buitenveldert nog niet afgebouwd. Hij wist daar een stuk grond met 75-jarige onveranderlijke erfpachtcanon te bemachtigen. Hij liet er  een bungalow op bouwen door een aannemer die van hem, als wethouder, afhankelijk was. Advocaat Dubois, de latere kantonrechter, die in dezelfde buurt woonde, meende dat de wethouder niet op de hoogte zou zijn geweest van het feit dat de erfpacht voor andere mensen (die een dag later dan Den Uyl hun erfpachtgrondgrond hadden gekocht) om de vijf jaar zou worden aangepast. Maar die man was ook  geen politicus. Hij was zelf notoir te goeder trouw, dan ben je ook tegenover anderen niet zo wantrouwend. Ik heb dat wat minder en ik moet toegeven, ik vond het een gereformeerde rakker, die Den Uyl. Ik had helemaal  niets met de man.

Amsterdam heeft als gevolg van het politieke optreden van wethouder Den Uyl  in het Westelijk Havengebied veertig jaar lang een onveilige woestenij gehad zonder olie-industrie en met de laatste jaren de peperdure en werkeloze Ceres containeroverslag als dieptepunt. Het was dezelfde Den Uyl die later als minister achter het wetsontwerp voor de vermogensaanwasdeling stond, dat, ondanks dat het nooit het Staatsblad heeft gehaald, voorgoed een einde maakte  aan  stroom van Amerikaanse  investeringen naar dit land die vóór die tijd opvallend groot was. Ik was door mijn vak nauw bij dit fenomeen betrokken en kan uit eigen wetenschap verklaren dat het dit wetsontwerp was, waar de Amerikanen op afknapten. En zij niet alleen. Erger waren de gevolgen van de hervormingen die hij later met Van Kemenade doorvoerde in het onderwijs. Het waren deze hervormingen, gebaseerd op zijn wens tot een herverdeling van kennis, inkomen en macht, die uiteindelijk geleid hebben tot de deconfiture van het Nederlandse onderwijs en die een jaar of wat geleden door zijn jongere partijgenoot Dijsselbloem aan de kaak werden  gesteld. Als politicus was Den Uyl geen zegen voor dit land en achter de eerbewijzen die hij kreeg kan men wat mij betreft  een groot vraagteken zetten.

Dat links Nederland idolaat was van de man wijst erop hoe gevaarlijk het is voor een land als de linkse krachten er de overhand krijgen. In Zaandam is er een  Dr. J.M. den Uylbrug over de Zaan en aansluitend een Dr. J.M. den Uylweg. In Amsterdam, Groningen, Zwolle en Dordrecht is er een (Dr.)(J.M.) (Joop) den Uylstraat. Hij was dus ook populair buiten de stad waar de Universiteit hem later een eredoctoraat heeft uitgereikt. Niet vanwege zijn wetenschappelijke verdiensten maar honoris causa. Ze mochten hem daar graag. Koningin Juliana was hem dankbaar voor de rol die hij gespeeld heeft in de Lockheed affaire en Zuid Limburg voor de genereuze overheidssteun bij het proces van de sluiting van de kolenmijnen. Verder zou moeilijk te bedenken zijn welke verdiensten hij voor stad en land kan hebben gehad.

Dat is een van de voorspelbare uitspraken waar mee een rechts mens zich van een links iemand onderscheidt. Vraag hem wat hij vindt van het kabinet Den Uyl. Of van Che Guevara. Vroeger, in de tijd dat de organist en latere Landdrost van de IJselmeerpolders,  Han Lammers nog wethouder was van Amsterdam, was zo’n onderscheidende vraag: wat vind je van de DDR? Als je voor dat land was en tegen de Bondsrepubliek dan was je links en zat je er tegelijk ook helemaal niet mee om de Nieuwmarkt af te breken voor de aanleg van een overbodige Metro naar een overbodige prachtwijk in Amsterdam Z.O. Of het feit dat Amsterdam dat soort projecten altijd weet te bouwen voor tig maal  zo veel als het in Rotterdam kost, of dat  ook met links zijn te maken heeft, dat weet ik eigenlijk niet. Maar Rotterdam is pas links geworden toen de vriendenclub van Han Lammers daar de macht in handen kreeg. Andre van der Louw en Bram Peper hoorden daartoe en Marcel van Dam. Voor die tijd waren de Rotterdammers wel PvdA, maar rechts.

Op mensen als de oude Drees, Wim Thomassen en burgemeester van Walsum, daar kunnen rechtse mensen met nostalgie op terug kijken, maar op Den Uyl en tien over rood niet. Helemaal niet.

[1] J.A.A. van Doorn, Duits socialisme. Het falen van de sociaal-democratie  en de triomf van het nationaal-socialisme. uitgeverij. Mets & Schilt, Amsterdam.

 

 

Slavernij

 

 

In de geldende ethiek is de hoogste waarde niet langer de Genade van God. De hoogste waarde zijn de mensenrechten en een fenomeen dat daar in geen enkel opzicht mee te verenigen valt is de slavernij.  Het oude christendom had onder de slaven veel aanhang en in de christelijke Middeleeuwen was het bevrijden (vrijkopen) van slaven een godwelgevallige activiteit. Van een tegenstelling op dit punt tussen christendom en humanisme kan daarom niet gesproken worden maar er is wel een verschil in nadruk. In de klassieke wereld gold slavernij als een onderdeel van de condition humaine en als zodanig wordt zij in de werken van onder meer Aristoteles behandeld. Slavernij was er als een noodzakelijk onderdeel van de economie. Een beschaafde wereld zonder slaven was niet goed denkbaar. Men moet daarbij bedenken dat er geen zorgende overheid was in de oudheid en dat mensen die niet voor zich zelf konden zorgen en geen kind of slaaf waren weinig kans op overleven hadden. Het Christendom met haar armenzorg heeft daar verandering in gebracht. Haar populariteit onder slaven en vrijgelatenen is daarom goed verklaarbaar.

Toen de Whigs, de humanisten in de Britse politiek, het in de Victoriaanse tijd voor het zeggen kregen maakten zij een einde aan de slavenhandel. Dat konden ze doen omdat de Engelse marine de wereldzeeën beheerste. Maar in Noord en Zuid Amerika bleef slavernij als instituut voorshands bestaan. In Engeland zelf was slavernij net als in de meeste landen van Noord Europa sinds de vroege Middeleeuwen verdwenen.  Men erkende in het internationale rechtsverkeer het Romeinse recht. Dat recht had regels voor de slavernij en de eerbied voor het eigendomsrecht gekoppeld aan  de gebruiken van de internationale handel hielden de slavernij in stand in de Europese koloniën.In Noord Amerika waren het de Republikeinen van president Lincoln die aan deze grootste schande van onze beschaving een einde hebben gemaakt.In landen waar de westerse invloed beperkt was, in het Turkse rijk en in het algemeen overal waar andere godsdiensten dan het Latijnse Christendom de overhand behielden, hield ook de slavernij stand. Dat was niet omdat de Islam of de oudere vormen van het Christendom de slavernij propageerden. Dat kwam omdat de slavernij er al lang was voor die godsdiensten ontstonden. De bijbel en de Koran spreken erover als iets dat er nu eenmaal is en voor God waren we eigenlijk allemaal slaven[1].

Slaven waren de mensen die in de economisch primitieve samenleving van de oudheid het werk deden dat tegenwoordig door het betaalde dienstpersoneel wordt gedaan of door machines. Tussen het Latijnse woord voor slaaf of dienaar en slavin of dienstmeisje bestaat geen verschil. De positie van slaven in de oudheid was aan de onderkant van de maatschappelijke ladder maar in het latere Romeinse recht werden hun wel degelijk rechten toegekend. Slaven hadden geen burgerrechten, maar dat hadden vrouwen en kinderen ook niet.

In het Latijnse Christendom is de slavernij en het zusterinstituut, de horigheid, in de loop van de Middeleeuwen teruggedrongen. De facto bestond het op den duur in het Noorden helemaal  niet meer. Op het Iberisch schiereiland nog wel maar op kleine schaal, als iets wat  uit de Moorse tijd was overgebleven. In de suikerplantages op de Canarische Eilanden, die immers vlak bij zwart Afrika lagen was het normaal. Het is niet onwaarschijnlijk dat die als model voor de Iberische koloniën hebben gediend. Het verhaal is bekend hoe de Portugezen en Spanjaarden de slavernij invoerden in Zuid Amerika en hoe de Noord Amerikanen het later overnamen om hun plantages in de Zuidelijke staten van Noord Amerika te voorzien van werkkrachten die tegen de klimatologische omstandigheden waren opgewassen.

De eerste zwarte slaven die hier in Nederland, ik meen in Vlissingen, ontscheept zijn, werden  door de plaatselijke autoriteiten prompt vrij gelaten. Dat duurde niet lang want de eigenaren konden wijzen op het Romeinse en het canonieke recht die de eigendom van slaven erkende. Omdat de landen waar handel mee gedreven werd het instituut wel erkenden, werden de rechten  op slaven in het internationale handelsverkeer gerespecteerd.De onbekendheid met het instituut van de slavernij in Noord Europa had voor de slaven ook nadelen. Omdat slavernij als zodanig  niet bestond waren er voor slaven ook geen beschermende maatregelen. Slavernij van westerse mensen werd niet toegelaten, omdat het strijdig was met het opkomende humanisme. Waar het op neer kwam was dat men algemeen vond dat slavernij niet paste in de menselijke waardigheid. Maar omdat men slavernij om economische redenen niet kon of wilde afschaffen beschouwde men negers als niet helemaal menselijk. Dat is wat men een geperverteerd humanisme zou kunnen noemen en het heeft de behandeling van de negerslaven meer geschaad dan de op de wet gebaseerde slavernij in de landen rond de Middellandse Zee.

[1] Het woord moslim zou als slaaf vertaald kunnen worden. Ook de termen dominus en servus waarmee in de Latijnse religie de relatie tussen de Christus en diens gelovigen wordt aangegeven stamt uit de relatie tussen een slaveneigenaar en diens slaven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Geschiedenis.

 

 

 

Geschiedenis is wat er wordt doorverteld. Alles waar geen getuigen van zijn geweest om het naar waarheid op te schrijven en er een vertelbaar verhaal van te maken, hoort niet tot de geschiedenis. Aan de geschiedenis zoals wij die kennen kleven daarom twee gebreken. Veel is nooit opgeschreven of doorverteld en veel van wat wel tot ons is gekomen is niet gebeurd of anders gebeurd dan het wordt verteld. De kronieken uit de Middeleeuwen bijvoorbeeld, die dienden helemaal niet om te vertellen wat er was gebeurd maar stonden in het teken van de propaganda voor het geloof  of dienden ter meerdere eer en glorie van de feodale heer die de optekening had verordonneerd.

Een bekend gezegde is dat de geschiedenis door de overwinnaar wordt geschreven. Het verhaal van de verliezer wordt niet verteld of gehoord. Maar in ieder geval zou je in het verhaal van de verliezer in een oorlog nog voldoende geïnteresseerd kunnen zijn om het op te schrijven. Niemand is ooit erg geïnteresseerd geweest in de boerenbevolking, die van de uitvinding van de landbouw tot het begin van het derde millennium van onze jaarteling de meerderheid van de wereldbevolking heeft uitgemaakt. Als we er van uit mogen gaan dat een boerenvrouw gemiddeld vijf tot tien kinderen krijgt en gegeven dat de wereldbevolking tienduizend jaar stationair gebleven is op ongeveer een paar honderd miljoen mensen, dan staat wel vast dat er erg veel ellende van boerenvrouwen in de wereld nooit ter kennis van de geschiedenis is gekomen. Soms, zoals tijdens de honderdjarige oorlog in Frankrijk of de dertigjarige oorlog in Duitsland, krijg je als voetnoot en tegen de achtergrond van andere, belangrijker gebeurtenissen er wel een indruk van. We weten dat hele delen van Duitsland zijn ontvolkt tussen 1618 en 1648, zodat ze pas in de twintigste eeuw weer de bevolking hadden van voor die oorlog. De wereld bekommert zich nu om Darfoer, maar wat daar nu gebeurt is een herhaling van wat er honderd eeuwen is gebeurd op de grens van het gebied van de nomaden en de gesettelde boeren. Maar meestal is het geen geschiedenis, want vóór de twintigste eeuw was er eigenlijk niemand in geïnteresseerd.

Boeren trekken en masse van het platte land naar de stad en hebben dat altijd gedaan. De hygiënische toestanden in de oude steden waren meestal zo slecht dat een stadsbevolking zich zelf niet in stand kon houden. Als boer heb je dus een slechte kans als je naar de stad trekt, maar vaak toch nog een betere dan wanneer je blijft. Boerengrond werd verdeeld tot het absolute hongerminimum of de grond werd niet verdeeld en dan moest er een manier worden gevonden om van de overtollige kinderen af te komen. Wat gebeurde er met kinderen die niet naar de stad konden en die niet erfden?

Ze konden soldaat worden of zeeman, maar dan moesten ze redelijk dicht bij de zee wonen of bij een plaats waar gerekruteerd kon worden. In Brazilië trekken nu onder onze ogen honderdduizenden boeren per jaar naar de grote steden in het Zuiden. Dat kan nu vanwege het moderne vervoer. Maar wat gebeurde er honderd jaar geleden met die boeren en al die duizenden jaren eerder? Ze gingen op een of ander manier voortijdig dood en we weten niet hoe, want in meer dan 99 % van de gevallen is er nooit iets over opgeschreven.

Geschiedenis gaat over de dragers van de beschaving, de chroniqueurs zijn alleen geïnteresseerd in hun eigen omgeving, het Hof waar zij aan verbonden zijn, zij schrijven over de hoofdstad waar zij wonen of de overheid die hen betaalt. In gewone mensen zijn ze meestal niet geïnteresseerd, dus die krijgen dan geen plaats in de geschiedenis.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

J.R.M. van den Brink.

 

 

 

 

 

Toen ik in het derde jaar van mijn studententijd kon kiezen tussen het bestuur van de UKSV en van de SSHV,  koos ik voor de studentenhuisvesting. Minder recepties en reisjes misschien,  maar meer en interessanter werk. De Stichting Studentenhuisvesting kocht panden op in de stad, liet die verbouwen en verhuurde de kamers aan individuele studenten en ook wel eens het hele pand aan studentendisputen. Voorzitter van de Stichting was toen ik in het bestuur kwam professor Belinfante, de latere rector magnificus en vader van Judith Belinfante van het Joods Historisch Museum. Hij werd, toen ik vertrok uit het bestuur, als voorzitter opgevolgd door Arnold Heertje. Verder zaten in het bestuur de studentendecaan Dea Vollgraf en een stel studenten. De stichting had een ambtelijke directeur. In mijn tijd was dat Ruud Eldering, die de baan in deeltijd deed, naast zijn functie als directeur van de Anne Frank Stichting.

Eens per jaar moesten we opdraven bij het college van curatoren van de UVA om verslag te doen van onze werkzaamheden en dat was een hoogtepunt in het jaar. Ik bereidde dat altijd voor samen met de directeur , dagen van te voren, en dat was alleen al om die reden een goede  exercitie.  Je kreeg alle problemen die er speelden weer eens goed op de rij, zodat je op alle vragen erover een antwoord kon geven.

De curatoren vergaderden in het Maagdenhuis, op de kamer  van de Rector Magnificus en het college bestond uit hotemetoten. Een ervan kwam altijd een minuut of tien, vijftien later en hield dan ook de eerste tien minuten dat hij er was zijn mond, zodat hij het dossier dat wij hadden  voorbereid nog even door kon lezen. Daarna, na twintig minuten, een half uur ongeveer, begon het echte gesprek. De laatkomer was Van den Brink, in die tijd al iets hoogs bij de Amsterdamse Bank, maar nog geen directeur, dat werd hij pas in 1964 heb ik nagekeken. Hij was toen al een tijdje minister af maar gold nog lang erna als ministeriabel.

Ik herinner me dat zo goed omdat ik diep onder de indruk was van die man. Alle problemen die in het dossier verscholen zaten had hij er in die tien minuten feilloos uitgehaald en die bracht hij dan zo vriendelijk dat niemand er aanstoot aan kon nemen. Hij zorgde ervoor dat hij volledig werd voorgelicht en nam er dan waar nodig ook nog snel even de beslissingen. De rest van dat curatorium had net zo goed thuis kunnen blijven, inclusief de Rector Magnificus, ze konden geen van allen in zijn schaduw staan.

Nu, bijna vijftig jaar later, kan ik dat ook wel, een dossier in tien minuten doornemen, omdat je door ervaring leert waar je op letten moet en je de kunst van het diagonaal lezen beheerst, maar ik denk niet dat ik in staat ben mensen zo om mijn vinger te winden als Jan van den Brink dat kon. Eigenlijk heb ik nu als ik er op terug kijk nog meer bewondering dan toen ik daar als een eenentwintigjarige student met hem in de clinch moest.

Van den Brink was na de oorlog het jongste Kamerlid en in het eerste kabinet Drees de jongste minister. In de oorlog is hij in Tilburg afgestudeerd en gepromoveerd. Hij onderhield contact met leiders van de R. Katholieke Staatspartij en ook met de gijzelaars in Sint Michielsgestel. Hij was een doorbraakkatholiek avant la lettre en raakte bekend  met dominee Banning, met Louis Einthoven en De Quay van het driemanschap, met FCM Wijffels, een belangrijke figuur uit de latere KVP en  met Schermerhorn, Lieftinck en Van der Goes van Naters van de Nederlandse Volksbeweging, de latere PvdA. Van den Brink had eigenlijk de opvolger van Romme moeten worden maar hij koos voor de Amsterdamse Bank. Jammer hoor. Dat is nu de ABN, de bank die door Zalm weer op poten moet worden geholpen, maar Van den Brink had echt iets kunnen betekenen voor Nederland en dat is er niet van gekomen.,

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Churchill en Hitler

 

 

Ben Knapen, correspondent te Bonn van de NRC, schrijft goed maar zijn politieke correctheid zit hem daarbij soms in de weg. Hij schreef ooit een inleiding bij de Nederlandse vertaling van Anmerkungen zu Hitler und Churchill, een combinatie van twee lange biografische essays van Sebastian Haffner, de Duits-Engelse journalist en historicus.

 

Hij begon zijn inleiding zo:

” Het is eigenlijk een bizarre combinatie die hier voor U ligt, een biografie van Churchill en een van Hitler”.

Dat mag Knapen vinden, maar Haffner dacht daar kennelijk anders over en de uitgever die de twee biografische schetsen wilde combineren ook.

 

De parallelliteit in de twee levens, zoals ze door Haffner worden verteld is zo groot, dat de schrijver die er stellig met enige opzet ingebracht moet hebben of er zich in elk geval terdege van bewust moet zijn geweest. Op bladzijde 232 van de vertaling besluit Haffner dan ook met de woorden “in zekere zin hoorden ze bij elkaar en zullen ze in de geschiedenis altijd bij elkaar blijven horen.” Maar het is niet deze abstracte conclusie, maar het zijn de feitelijke parallellen die hij opmerkt die het naast elkaar plaatsen van de levens van deze twee tegenstanders zo fascinerend maakt.

 

Plutarchus zou een vertaling van Haffner zo in zijn Vitae Parallellae hebben kunnen onderbrengen. Let eens op de volgende feiten uit Churchill’s leven:

 

1)Churchill was in zijn jeugd ongelooflijk lui, recalcitrant en vreemd, maar toen hij eenmaal werkte juist heel energiek en vindingrijk.  Toen hij twintig was, leek hij hopeloos mislukt in zijn opleiding. Pas in oorlogstijd ( Boerenoorlog) begon hij goed te functioneren.

2) De verhouding tussen Churchill en zijn vader was problematisch. Churchill had niettemin een grote bewondering voor zijn vader, die sinds honderden jaren als eerste van het nageslacht van Marlborough daadwerkelijk succesvol was geweest op het publieke toneel.

3) Churchill heeft als subalterne officier gevochten in de loopgraven in Vlaanderen.

4) Hij was geen beroepsmilitair maar had groot strategisch inzicht en dwong daarmee de bewondering af van professionele militairen.

6) Hij was het enige genie in een politieke omgeving van middelmatigheid. Hij was een slecht netwerker, maar een briljant commandant toen hij eenmaal onaangevochten de leiding had in de tweede wereldoorlog.

7) Hij was een verdienstelijk amateurschilder.

8) Hij had een uitgesproken hekel aan Bolsjewieken, niet alleen als politieke tegenstanders maar aan het soort mensen.

 

Dat zijn allemaal labels die, hier en daar  met kleine wijzigingen,  zo op Hitler kunnen worden geplakt. Er zijn natuurlijk ook grote verschillen, met name de verschillen die van Churchill een aantrekkelijke en van Hitler een misdadige en afstotende persoonlijkheid maken, maar ook daar zijn er meer nuances dan in het merendeel van de naoorlogse literatuur worden aangetroffen. Die charme en de persoonlijke overtuigingskracht van Hitler, ook tegenover eerste klas talenten, zoals Speer en Schacht, die had verder niemand in de Duitse politieke wereld. Buiten Duitsland was dat persoonlijke charisma eigenlijk alleen met dat van Churchill vergelijkbaar.

 

Het is nogal Nederlands om een vergelijking tussen een positieve en een negatieve held uit de wereldgeschiedenis van de hand te wijzen vanwege het morele element. Het heeft aan de andere kant ook wel iets aardigs. Maar wat ik niet aardig vind is dat in moreel ingestelde landen, zoals Amerika en Nederland, de meerderheid van de mensen over lieden die ze moreel veroordelen dan ook meteen helemaal niets goeds meer willen horen. Autobahnen zijn bij wijze van spreken dan niet meer oké omdat Hitler de eerste ervan heeft aangelegd en een behoorlijk schilder kan hij dan ook niet echt geweest zijn. Dat soort dingen is nogal onzinnig. Bij alle ellende die de man heeft aangericht kan best worden vastgesteld dat hij grote talenten had. Vanwege die talenten en vanwege andere soms heel toevallige elementen uit zijn levensloop kan hij best  met anderen vergeleken worden. Dat doet die anderen niets te kort en geeft misschien een betere blik op het raadsel Hitler.

 

 

De Villepin en Irak

 

 

Een troepenmacht van ongeveer tweehonderd vijftig duizend man stond samengetrokken rond Irak, in hoofdzaak in Koeweit, het land waartegen de agressie in de eerste ronde van de Golfoorlog was gericht. Om militaire, economische, klimatologische en gezondheidsredenen konden die troepen daar niet heel lang blijven liggen. Er was een soort “window of opportunity” voor een aanval en als die niet gebruikt werd moest de aanval worden afgeblazen. Volgens alle permanente leden van de veiligheidsraad behalve de VS kon er niet aangevallen worden zonder een nieuwe resolutie van de Veiligheidsraad. Onverrichter zake terugtrekken betekende een overwinning voor een  crimineel regime en voor haar bondgenoten in Europa en Rusland en een nederlaag voor de VS. Vooral ook voor prime minister Blair in het VK die voor een procedure via de UN zijn politieke toekomst op het spel gezet had.

 

Het doel van de actie tegen Irak was naleving van eerdere resoluties van de Veiligheidsraad. Dat waren er intussen bijna twintig die allemaal door Irak zijn genegeerd of zo goed als genegeerd. Er is nooit op een duidelijke en controleerbare manier ontwapend zoals bijvoorbeeld de Oekraïne en Zuid Afrika dat met hun atoomwapens gedaan hebben. Irak ontkende wapens van massale vernietiging te hebben als bedoeld in de resoluties en had tot de tweede golfoorlog  alleen mondjesmaat wapens vernietigd nadat die eerst door VN inspecteurs waren aangewezen als contrabande. In redelijkheid kon daarom niemand volhouden dat Irak had voldaan aan resolutie 1441 of aan een van de daarin genoemde eerdere resoluties. Dat deed in feite ook niemand, men zei alleen dat de Irakezen sinds resolutie 1441 wel bewogen hebben, d.w.z.  dat zij een zekere mate van medewerking verleenden aan de inspecties en dat het op het moment dat de oorlog begon niet 100% uitgesloten was dat Irak alsnog zou zijn gaan voldoen aan de resoluties.

 

Resolutie 1441 is tot stand gekomen op verzoek van de VS en met aanvankelijke tegenwerking van Frankrijk en het Russische ministerie van buitenlandse zaken. In Rusland waren er indertijd twee fracties die elkaar ongeveer in evenwicht hielden. Poetin had in die tijd nog zijn kaarten op Amerika gezet en op modernisering van zijn land op democratische basis. Poetin en zijn omgeving waren anti-Irak en hadden zelf te vrezen van de internationale terreur. In het Russische leger en het regeringsapparaat zaten toen en zitten nog steeds veel machtige apparatsjiks die een oude pro-Iraakse en anti-Westerse politiek verdedigen. De Russen hadden daadwerkelijk grote belangen in Irak en wensten vooral om die reden een Einzelgang van Amerika in het Midden Oosten te verhinderen.

 

De Villepin, de Franse minister van buitenlandse zaken, pleitte voor voortzetting van de militaire druk zonder dat deze ooit kon uitmonden in gebruik van geweld, hetgeen een contradictio in terminis is. Zelf had Frankrijk geen troepen in de buurt van Irak en De Villepin wist anders dan de demonstrerende pacifisten heel goed dat het verblijf van de Angelsaksische troepen en de compliance van Saddam van beperkte duur zouden zijn. De druk op Saddam zou zijn verdwenen tezamen met de vreemde toepen voor zijn deur.

 

Dit was een innerlijk tegenstrijdige en dus valse positie. Frankrijk zelf heeft nooit effectieve druk uitgeoefend op Saddam Hoessein. Het heeft tussen de twee golfoorlogen naar vermogen de sanctiepolitiek van de VN ondermijnd. Hetzelfde geldt voor Rusland. Beide landen hebben Irak wapens geleverd, ook in de vooravond van de tweede golfoorlog, al kon dat pas na de Amerikaanse inval hard gemaakt worden. Gezamenlijk zijn zij verantwoordelijk voor de bizarre keus waar Amerika voor gesteld werd: het vernietigen van de Verenigde Naties als bruikbaar instrument voor het handhaven van de wereldvrede of het laten lopen van een internationale boef die twaalf jaar lang een lange neus trok tegen de beschaafde wereld.

Wie de speech van de Engelse minister Jack Straw hoorde na de aankondiging van de Fransen dat zij ieder ultimatum zouden tegenhouden kon niet anders dan concluderen dat de Angelsaxen oprecht en de Fransen onbetrouwbaar en onverantwoordelijk handelden. De Duitsers steunden de Fransen, maar hadden zelf geen oliebelangen of een verleden van regeringssteun aan Irak. Zij hadden zich in de persoon van hun bondskanselier Schröder uitgesproken tegen iedere oorlog en als het aan hen lag zouden de Engelse en Amerikaanse troepen subiet worden teruggetrokken. Aan de Duitse vriendschap voor Amerika hoeft niet getwijfeld te worden en dat wordt in Amerika ook niet gedaan al zal de voormalige bondskanselier Schröder daar nooit meer erg populair worden. De Duitse positie was die van de vele demonstranten in Europa en elders in de wereld: iedere oorlog is in strijd met onze beginselen en aan de strikte voorwaarden, waaronder men een oorlog kan voeren als zijnde het mindere kwaad, was in casu niet voldaan. Een soortgelijk standpunt als de Paus van Rome, honorabel vanuit een moreel gezichtspunt maar een adequate manier om het kwaad in de wereld te bestrijden en om rampen te voorkomen is het niet. Gesinnungsethik zou Max Weber hebben gezegd, maar geen Verantwortungsethik.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bush, Blair en Saddam Hoessein

 

 

Ronald Plasterk was voor hij minister werd in Balkenende IV een van de scherpzinnigste columnisten van buis en krant.

 

Op Zondag tien november 2002 liet hij zich op TV uit over de wapeninspecties in Irak, waar hij weinig heil in zag omdat ze vier jaar eerder toen de inspecteurs door Saddam werden buitengezet al praktisch alles hadden gevonden wat er te vinden was, te weten chemische en biologische wapens en de middelen om ze ook als ze vernietigd worden op korte termijn weer te vervaardigen. Aangezien tot die middelen bijvoorbeeld grondstoffen behoorden voor kunstmest die dus ook voor vreedzame doeleinden konden worden ingezet was daar juridisch weinig aan te doen. Kernwapens had Saddam niet en kon hij ook niet op korte termijn vervaardigen.  Een goed en overtuigend verhaal.

 

Een dag later op 11/11/02 stond er een artikel van Ivo Daalder op de opiniepagina van de NRC waarin werd geconstateerd dat Bush zijn opinie zou hebben prijs gegeven dat alleen een regimewijziging in Irak de dreiging kon afwenden die dat land vormde voor de wereldvrede.

Ik dacht toen en denk nog steeds dat Daalder ongelijk had en Plasterk gelijk maar dat zijn gelijk niet relevant was.

 

Bush had niet zozeer zijn mening bijgesteld als ingezien dat het niet dienstig was die langer te verkondigen. Aan de strenge eisen van de resolutie kon Saddam niet voldoen en de oorlog kwam er toch, daar was toen al niets meer aan te doen. Die oorlog zou hoe dan ook leiden tot het defungeren van Saddam. Had Saddam wel op een controleerbare manier ontwapend, wat niemand echt verwachtte, dan was zijn regime zo verzwakt dat er wel een elegantere methode dan een oorlog had kunnen worden gevonden om hem te wippen. Liefhebbers genoeg in het Midden Oosten. Misschien bedoelde Daalder in wezen het zelfde als je tussen zijn regels door wilde lezen

 

Plasterk had naar achteraf bleek gelijk dat Saddam niet op korte termijn uit eigen kracht over kernwapens kon beschikken, al wisten wij en de wapeninspecteurs dat toen niet zeker, en ook is juist dat aan zijn vermogen om biologische en chemische wapens te produceren volkenrechtelijk weinig was te doen. Dat is overigens een juridisch standpunt en juristerij is anders dan wij vaak in Nederland denken niet alles in de wereld. Saddam had naar wij toen dachten misschien ook de raketten om kernwapens te vervoeren en had in elk geval de olie om van Noord Korea, Pakistan, Iran of Rusland de benodigde  kennis en middelen te kopen. Zolang Saddam bleef zitten was hij linksom of rechtsom een gevaar dat we niet konden negeren en Bush heeft dat terecht ook niet gedaan.

 

De roep om “vrede in Irak” en “nooit meer oorlog” zoals we die ironisch genoeg in 2002 bij de Vlaamse IJzerbedevaart konden horen, is niet wezenlijk anders dan wat we in de dertiger jaren in Europa en ook toen al  aan de IJzer konden vernemen. Toen was Winston Churchill praktisch de enige politicus van naam die inzag dat appeasement tegenover de Nationaal Socialisten de oorlog wel uit kon stellen maar hem daardoor in een verhevigde vorm onvermijdelijk maakte. Toen de oorlog in 1939 kwam kostte hij ondermeer 6 miljoen onschuldige Joodse levens die gered hadden kunnen worden als de Europese politici in de dertiger jaren Hitler niet zijn gang hadden laten gaan, iets waarvoor ze overigens wel volkenrechtelijke argumenten hadden. Een meerderheid van West Europese intellectuelen vindt dat Bush en Blair nooit aan de oorlog tegen Irak hadden moeten beginnen. Ik vind alleen dat ze niet zo veel jaar in Irak en Afghanistan hadden moeten blijven zitten. Meteen nadat ze Saddam en de Taliban hadden uitgeschakeld eruit en pas weer terug als de Irakezen en Afghanen weer een gevaar zouden gaan vormen voor de buitenwereld.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het gedachtegoed van Hitler

 

Sinds Sebastian Haffner is het niet langer de gewoonte om Hitler te beschouwen als een domme huisschilder[1] die door een gril van het noodlot aan het hoofd kwam te staan van een van de meest competente staten van de Westerse samenleving. Dat was een misvatting. Hitler was een evil genius, maar een genius.

Onder zijn leiding presteerde Duitsland aanzienlijk beter[2] dan onder het regime van zijn voorgangers, de Weimarrepubliek en Wilhelm II. Beter, niet in de zin van het eindresultaat, de Duitse nederlaag en beter al helemaal niet in ethische zin, maar beter in de zin van organisatorische, militaire en industriële prestaties[3].

Het waren echt niet alleen de mislukkelingen en de Spiessbürger, die zich vol enthousiasme achter zijn regime schaarden, maar ook de filosofen en de kunstenaars. Het was eind dertiger jaren de Duitse publieke opinie en dat wil toch zeggen de meerderheid van het Duitse volk en veel van haar intellectuelen die zich achter hem schaarden.Daartoe hoorden onder meer Martin Heidegger  en Herbert von Karajan, om maar twee namen te noemen van mensen die ook na de oorlog een grote reputatie hebben behouden. Zij allen dachten dat de overwinning van Duitsland onvermijdelijk was en verheugden zich in dat vooruitzicht.

Hitler had anders dan vaak beweerd wordt een heel consistent wereldbeeld[4] met wortels die teruggingen tot het midden van de negentiende eeuw. Hij was een sociaal darwinist uit de school van Spencer, Gobineau en Chamberlain. Hij verwierp het dominante wereldbeeld van Kant en Schiller. Hij moest niets hebben van het Alle Menschen werden Brüder. Hij verwierp de wereldsamenleving met haar global economy die trouwens niet alleen door Hitler maar bijvoorbeeld ook door de antiglobalisten van tegenwoordig en door de Protestantse kerk in Nederland wordt bestreden[5].

Hij zag een wereldsamenleving waarin zonder oorlog of concurrentie werd samengewerkt stranden op de overbevolking en hij achtte haar in strijd met de wetten van de natuur. De mens heeft geen andere natuurlijke vijand dan zich zelf en zonder concurrentie tussen de samenlevingen zouden ze alle ten onder gaan. Homo homini lupus zegt het Latijnse spreekwoord en hij had zich vast voorgenomen de wolf te zijn die de Duitse samenleving naar de overwinning en dominantie zou voeren ten koste van samenlevingen die hij als minder vitaal en krachtig beschouwde. Dat er een innerlijke tegenstrijdigheid bestond in het contemporaine liberale wereldbeeld van democratie en mensenrechten was hem duidelijk. Kolonialisme en andere vormen van Westerse suprematie passen daar niet in. Hij bleef er lang van overtuigd dat de grootste koloniale mogendheid ter wereld dat tijdig in zou zien. Hij was er van overtuigd dat het Britse eigenbelang meebracht dat het Duitsland steunde in haar voornemen een hegemonie te vestigen op het Eurasische continent. Alleen een samenwerking tussen Duitsland en Engeland kon Amerika en Rusland afhouden van de wereldhegemonie en het Britse wereldrijk redden. Alleen een vervanging van de democratie door een rationelere filosofie kon op den duur de overmacht van Europa overeind houden. Men zou kunnen volhouden dat de geschiedenis hem op dat punt gelijk geeft. Met name wanneer men naar de opkomst van de grote Aziatische mogendheden kijkt die geen van allen democratieën zijn in onze zin.

Het was hem zelf beter duidelijk dan zijn volgelingen dat Duitsland de oorlog die hij als onvermijdelijk zag ook kon verliezen en dat was een aanvaardbare mogelijkheid omdat die onzekerheid  nu eenmaal de manier is waarop de natuur haar werk doet. Zou Amerika de strijd winnen dan was daarmee vastgesteld dat haar systeem het betere was. Niet proberen was verzaken. Helden nemen risico’s en Hitler beschouwde zich als een held in de traditie van Karel de Grote en Frederik de tweede van Pruisen. Hij had het lot van Duitsland in zijn handen en nog tijdens zijn leven moest de beslissing vallen over het lot der volkeren.

In die visie moet zijn tweeslachtigheid tegenover Groot Brittannië worden gezien die tot uiting kwam bij de Engelse terugtocht in Duinkerken en hieruit wordt de missie van zijn rechterhand Rudolf Hess begrijpelijker. Dat er daadwerkelijk deelgenoten waren van zijn opvattingen in Engeland en dat die voorkwamen in de hoogste kringen van de Britse samenleving[6], dat is achteraf wel vast komen te staan. Zonder Churchill hadden zij misschien de wapenstilstand met Duitsland wel kunnen doorzetten waar Hitler op rekende. Zijn oorlogsverklaring aan Amerika was geen wanhoopsdaad maar een logisch uitvloeisel van zijn wereldvisie en zijn bondgenootschap met Japan een verstandshuwelijk, zoals zijn eerdere bondgenootschap met Stalin.

Hitler was een pure Machiavellist. Ethiek was in zijn ogen dienstbaar aan de eigen samenleving en had geen functie in de strijd tussen de volkeren. De Joden waren een volk dat hij bewonderde en haatte, maar van wie het lot in zijn ogen onverbrekelijk verbonden was met de Kantiaanse wereldsamenleving. Joden konden niet anders dan de hegemonie van Duitsland bestrijden en dat deden ze ook. Zij maakten geen onderdeel uit van een van de naties in Europa of elders in de wereld. Zij maakten gebruik van de faciliteiten van alle landen en hadden loyaliteit tegenover niemand. Een wereldsamenleving waarin geen enkele natie boven de anderen verheven was, moest wel het ideaal zijn van de Joden en een voorwaarde voor de onderhuidse dominantie van dit volk zonder land. Hun vernietiging was in zijn ogen een voorwaarde voor de overwinning van zijn wereldvisie en van zijn eigen Duitse natie.

De vernietigingsbevelen[7] die hij aan het einde van de oorlog gaf en die door Speer en anderen gesaboteerd werden omdat zij een wederopstanding van Duitsland na de oorlog zouden bemoeilijken, waren een laatste consequentie van deze visie. Zijn eigen zelfmoord was een erkenning van zijn nederlaag en die van zijn denkbeelden maar tegelijk een bevestiging ervan.

 

 

[1] In de oorlog een een aantal jaren erna meende men in Angelsaksische landen dat Hitler in zijn jonge jaren Anstreicher i.p.v.Maler was geweest of deed alsof, uit propaganda-overwegingen.. Hij is leerling aan de kunstacademie geweest, een opleiding die hij niet heeft afgemaakt. Maar zijn werk kan de vergelijking met dat van Churchill ruimschoots doorstaan.

[2] Vgl Ondermeer Sebastian Haffner, Joachim Fest, Hans. Gisevius, Werner Maser, Alan Bullock, Hugh Trevor Roper

 

[3] Meestal wordt beweerd dat de opleving van de economie, die uitsluitend in Duitsland en nog niet in de rest van de wereld plaats vond een gevolg was van de remilitarisering of van het bouwen van de autobanen, maar dat is al te eenzijdig. De economische wederopstanding was algemeen. Zij vond plaats op alle terreinen en het enthousiasme in Duitsland was groot. Net als later De Gaulle was Hitler heel goed in het uitzoeken van bekwame medewerkers, waaronder Hjalmar Schacht en Albert Speer de bekendste waren, maar lang niet de enigen.

[4] Men wijst vaak op de tekst van Mein Kampf als bewijs voor de geringe intellectuele gaven van Hitler maar Mein Kampf is in der haast gedicteerd in Landsberg. Zijn tafelgesprekken, waarvan intussen wel vast staan dat zij authentiek zijn, zijn veel leesbaarder. Maar ook in Mein Kampf staan heel lucide stukken

[5] Mensen hielden hem voor een provinciaal omdat hij geen buitenlandse reizen maakte maar dat deed Kant ook niet. Hij was overtuigd van de suprematie van zijn eigen samenleving en de minderwaardigheid van veel andere. Dat is ethisch niet in de haak, maar zo dom en bekrompen als veel mensen het vinden was het nu ook weer niet. Wetenschappelijk is het een verdedigbaar standpunt

[6] Edward de achtste werd niet alleen vanwege zijn huwelijk met  mevrouw Simpson tot aftreden gedwongen en Edward had veel vrienden in de hoogste kringen van de Britse samenleving

[7] Door veel historici als een uiting van waanzin beschouwd en zeker was Hitler aan het einde van zijn leven depressief en lichamelijk en geestelijk uitgeput. Maar ze pasten in de opvattingen die hij sinds Mein Kampf in al zijn publieke en private uitingen heeft aangehangen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

het nationaal historisch museum

 

 

 

Wie het verhaal van de rijksbouwmeester over het canonmuseum leest in de Volkskrant (24/7/10) kan daarin aanleiding zien eens na te gaan denken over de verhouding tussen parlement en departement.

Ons staatsrecht en de media willen ons doen geloven dat het departement de minister dient en dat deze over het werk dat hij met behulp van zijn ambtenaren doet verantwoording aflegt aan het parlement. Door het begrotingsrecht van de beide Kamers kunnen zij de minister dwingen het beleid te voeren dat het parlement voorstaat.

Het museum dat gepland was om in Arnhem de historische canon visueel te maken, met name voor de opgroeiende jeugd,  was een idee van de Kamer en werd daar vooral gepromoot door de vroegere fractievoorzitter van de SP, Jan Marijnissen. Francine Houben heeft in samenwerking met de directeur van het eveneens historische openluchtmuseum in Arnhem een plan gemaakt dat aan alle voorwaarden van de initiatiefnemers voldeed, maar dat door de beoogde directeuren van het nieuwe museum praktisch ongezien in de prullenmand werd gegooid.

 

Was het de minister Plasterk die deze lieden had uitgezocht? Dat is te betwijfelen. Die voormalige minister is amateur fotograaf en wetenschapper, maar staat niet bekend als deskundig op het gebied van historische musea. Al was hij op dat terrein wel deskundig geweest dan nog zou hij waarschijnlijk de zaak van de voorstelde benoeming aan zijn ambtenaren hebben overgelaten. Die zijn ervoor en als de minister zich met alle zaken persoonlijk bezig gaat houden komt er van niets meer iets terecht. Ga er dus maar vanuit dat dezelfde mensen op het departement die eerder de twee beoogde directeuren van het nieuwe museum in Enkhuizen en Middelburg hadden uitgezocht ze nu ook in Arnhem hebben geparachuteerd, terwijl duidelijk is uit hun carrière en uit alles wat zij in het openbaar over het onderwerp hebben gezegd dat een canonmuseum met educatieve oogmerken wel het laatste is waar zij trek in hebben. In kringen van historische museumkundigen binnen en buiten het departement is het beeldend maken van geschiedenis hopeloos ouderwets en het door de rijksbouwmeester ontworpen gebouw in combinatie met het openluchtmuseum alleen al om die reden te verwerpen.

Erik Schilp en Valentijn Byvanck zijn de twee directeuren van het Nationaal Historisch Museum in oprichting. Schilp komt van het Zuiderzee Museum in Enkhuizen en Byvanck van het Zeeuws Museum in Middelburg.

Het Historisch Nieuwsblad bracht een tijdje geleden een  bezoek aan Enkhuizen en Middelburg om zich op de hoogte te stellen van de kwaliteit van het daar gebodene. Zowel het Zeeuws Museum als het Zuiderzeemuseum vielen de interviewers van het tijdschrift niet mee “ Een storend tekort aan informatie, gebrek aan een historisch verhaal, effectbejag zonder inhoud.”

Nu hebben Schilp en Byvanck van hun kant niet zo veel met geschiedenis dus dat het niet klikt is eigenlijk wel begrijpelijk. Het Arnhemse Openluchtmuseum is een driedimensionale illustratie van Nederlandse cultuurgeschiedenis, zoals het Zuiderzeemuseum dat vroeger ook was. Schilp heeft daar in Enkhuizen een eind aan gemaakt, net als Byvanck in Middelburg. Het is logisch dat zij daar in Arnhem niet opnieuw mee geconfronteerd willen worden. Geschiedenis is iets van het verleden en de twee nieuwe directeuren staan met beide benen in de toekomst.

De politiek, die met het idee kwam om de twee musea naast elkaar te zetten wilde juist wel een illustratie van de canon en een expositie die complementair zou zijn aan de cultuurhistorische vormgeving van het Openluchtmuseum. De nieuwe directie voelde meer voor het nieuwe museum als een attractie voor jongeren en jongeren hebben zoals bekend weinig  met  canons. Je zou je dus af kunnen vragen of  minister Plasterk en Atzo Nicolai er zo verstandig aan gedaan hebben het advies van de ambtenaren over te nemen. Is het wel zo’n goed idee om deze twee heren uit te zoeken om een museum te bouwen rond de canon van Van Oostrom en bovendien op een plek pal naast het Openluchtmuseum?  Enfin, nu de parkeergarage alleen al meer dreigde te  gaan kosten dan er voor het hele nieuwe museum was uitgetrokken   ( wie heeft er trouwens ooit gehoord van een parkeergarage bij een museum voor dertig miljoen euro? Is dat bedrag niet verzonnen om van het project af te komen?), ziet het er naar uit dat het hele project niet door zal gaan. Maar ook zonder de financiële problemen kon je er al vraagtekens bij zetten. Wie deze directeuren uitzoekt wil geen museum en een Kamer die iets door wil drukken tegen de wil van het departement krijgt het moeilijk..

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ethnic wars

 

 

Sinds de koude oorlog afgelopen is en de grote ideologische conflicten zijn verdwenen zien we een ouderwetser soort oorlog terugkomen, het etnische conflict tussen twee groepen of culturen die in dezelfde regio en vaak ook in hetzelfde staatsverband leven. Twee volken die zich sterk bewust zijn van hun verschillen en geen behoefte voelen om de wederzijdse haatgevoelens als ouderwets aan de kant te zetten en zich te vinden in een gemeenschappelijke moderne cultuur. Etnische tegenstellingen kunnen  zich uiten in een streven naar zelfstandigheid van een van de twee of aansluiting bij een buurland of ook wel in botte moordpartijen. Dit is wat de laatste jaren op een aantal hele verschillende plekken op de wereld aan de gang is en wat vooral onze aandacht trekt als de Westerse media ter plekke zijn om het gebeuren te registreren.

In Cashmere in India gaat het om een in meerderheid Islamitisch land dat bij de verdeling van het subcontinent na de onafhankelijkheid bij het niet Islamitische India is terecht gekomen. Aansluiting bij Pakistan of onafhankelijkheid, maar in elk geval los van India is het programma. In de Balkan gaat het om de verdeling van het gebied tussen de godsdienstige ethniciteiten of subculturen, na een mislukt integratieproces in het oude Zuidslavië dat bijna honderd jaar heeft geduurd. In de Soedan zijn het Christelijke en Animistische Negervolken in het Zuiden die onafhankelijk willen zijnvan hun Islamitisch fundamentalistische Arabische overheersers in het Noorden, of om boeren die met de nomaden strijden om het landbezit in Foerland. In Ierland gaat het om Katholieke Ieren die in het Protestantse gedeelte van het eiland wonen en aansluiting bij Eire willen. De Basken in Spanje willen onafhankelijkheid en ook de Palestijnen in Israël willen een eigen staat.

In de periode, die begon na de eerste wereldoorlog en die geduurd heeft tot het einde van de koude oorlog en die ook wel de kleine twintigste eeuw wordt genoemd, is dit soort conflicten nauwelijks voorgekomen. Het zou zinnig zijn om de redenen daarvoor te vinden.

Dat deze conflictsoort, het ethnische conflict,  op zoveel verschillende plekken in de wereld opduikt en bij een zo grote verscheidenheid van godsdiensten en culturen, zou erop kunnen wijzen dat zij een biologische en geen culturele oorsprong heeft. Het etnische conflict zit mogelijk in de menselijke natuur en als dat zo is dan zal daar bij het bedenken van oplossingen rekening mee dienen te worden gehouden. Het lijkt het soort probleem dat bij uitstek geschikt is om bestudeerd te worden vanuit de nieuwe tak van de menswetenschappen, de sociobiologie, die er  zowel sociologische als biologische paradigma’s op na houdt

Een voor de hand liggende reden voor het tijdfelijk verdwijnen van de etnische conflicten is dat geschillen die van oorsprong etnisch zijn als het ware gesubsumeerd werden in de grote ideologische tegenstellingen van de twintigste eeuw en daardoor ofwel in bedwang gehouden werden of niet langer als zodanig herkenbaar waren. Dat geldt b.v. voor het Arabisch-Joodse en voor het Indisch- Pakistaanse geschil, die beide een aantal malen gedempt zijn omdat de grote mogendheden het risico van een wereldoorlog te groot vonden

Overal waar de ideologische tegenstellingen absoluut geen rol gespeeld hebben zouden dan ook in de twintigste eeuw etnische tegenstellingen en conflicten waargenomen moeten worden. Dat veronderstelt dat de tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen voldoende  ernstig waren om een gewelddadig etnisch conflict te rechtvaardigen. Voorbeelden daarvan zijn het Turks-Griekse conflict op Cyprus tussen twee NATO-bondgenoten, het Ierse conflict in Ulster tussen twee Engels sprekende naties en het Baskische probleem in Spanje.

Dit zijn conflicten uit de twintigste eeuw waar ideologische geschillen geen  rol hebben gespeeld. Het is waar dat de Basken in de Spaanse burgeroorlog partij trokken voor de Republiek en haar linkse ideologie en dat de IRA als fascistoïde  kan worden aangemerkt, maar dat had toch in beide gevallen meer te maken met de idee dat de vijand van mijn vijand als mijn vriend moet worden gezien dan met diepgewortelde ideologische overtuigingen.

Ideologische conflicten werden in de twintigste eeuw als betreurenswaardig maar onvermijdelijk beschouwd, maar etnische conflicten waren zo in strijd met de heersende ethos dat zij als niet tolerabel en eigenlijk als puur slecht golden. In een dergelijk conflict werd in de Westerse Media al vlug partij getrokken, meestal voor wat gezien werd als de zwakste van de twee. De andere partij werd dan bestreden en uitgemaakt voor racistisch, ouderwets en onderdrukkend en aangespoord om de onderliggende partij de vrijheid, gelijkberechtiging of whatever te geven waar de onderliggende parij beweerde voor te strijden.

De paradoxale gevolgen van deze instinctieve plaatsbepaling van de machtige Westerse mogendheden is dat dit soort conflicten, dat vroeger placht te worden opgelost door een overwinning van de sterkste partij, nu een quasi permanent karakter pleegt te krijgen en vaak bloediger uitvalt dan het in het verleden gebruikelijk was

Een goed voorbeeld daarvan  is de strijd tussen de Hoetoe’s en de Toetsi’s in Roeanda en Boeroendi. De Toetsi’s zijn een herdersvolk van Nilotische afstamming, verwant aan de Ethiopiërs en de Hoetoe’s zijn een Bantoestam, verwant aan de bevolking van de Belgische Kongo. De Toetsi’s hadden eeuwen geleden de Hoetoe’s onderworpen en die bleven onderworpen tot de Belgische missionarissen verschenen en de Hoetoe’s gelijkberechtiging beloofden. Zolang de Belgen het voor het zeggen hadden ging het nog wel, maar na hun vertrek hadden de Hoetoe’s  een getalsmatig overwicht, dat ze gebruikten om de Toetsi’s rechteloos te maken. Dezen kwamen daartegen in opstand. Militair waren de Toetsi” s nog altijd superieur aan de Hoetoe’s en de opstanden leidden onvermijdelijk tot een door Toetsi’s gedomineerde regering. De slachting die de Hoetoe’s uiteindelijk onder de Toetsi’s hebben aangericht toen ze een tijdlang de baas waren in Roeanda, moet gezien worden als een uiterste poging een nieuwe machtsgreepvan de Toetsi’s te voorkomen  door een fysieke eliminatie.

Deze letterlijke volkerenmoord, de ergste sinds de rode Khmer en Hitler, leidde tot een door Amerika gesanctioneerde politieke machtsovername van de Toetsi’s en een massale lucht van de Hoetoe schuldigen naar de Kongo.

Roeanda en nu de Kongo zijn voorbeelden van uit de hand gelopen etnische conflicten die een gevolg zijn van een door het kolonialisme verstoord evenwicht. Elders in Afrika, b.v. in Kongo Brazzaville en Sierra Leone vinden of vonden etnische slachtingen plaats zonder een dergelijke pretext. Vrijwel overal waar er sprake is van een burgeroorlog zijn het niet de ideologische maar de etnische tegenstellingen die de drijvende kracht vormen. Somalië en Oeganda zijn voorbeelden van dit soort conflicten, waarbij de oorlog zijn kans gekregen heeft om uit te woeden en waar zich nu een zeker evenwicht heeft hersteld. In Somalië heeft het geleid tot een soort feodale staatsvorming waar warlords het in hun eigen gebiedje voor het zeggen hebben. Er schijnt een soort van geformaliseerd contact tussen de verschillende regio’s te zijn ontstaan, waarbij de stamoudsten bemiddelen tussen de veldheren om tot uitwisseling van gestolen goederen en personen en ook tot handel te komen.

In Oeganda lijkt de meest bekwame man gewonnen te hebben en Kagame geldt nu min of meer als de Napoleon van het gebied rond de grote meren.

De burgeroorlogen in Oeganda en Somalië hebben veel mensenlevens geëist maar het pleit leek beslecht te zijn, tot er vanuit de buitenwereld alsnog werd geïntervenieerd.. In landen waar de wereldpolitiek meer rechtstreeks  heeft ingegrepen, zoals b.v. in Angola, Liberia en Sierra Leone, gaat de ellende nog steeds door omdat er geen evenwichtssituatie kan ontstaan zolang buitenlandse mogendheden dat door hun tijdelijke aanwezigheid blijven verstoren.

Ik denk dat Amerika en zijn bondgenoten zullen moeten kiezen: of ingrijpen, maar dan ook voor de lange duur of vertrekken. Het laatste betekent erg veel slachtoffers voor lief nemen, maar het eerste betekent kolonialisme. Between the devil and the deep blue sea.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Revolutionairen uit de twintigste eeuw.

 

 

 

 

Voor communisten en andere extreem linkse stromingen heeft het begrip revolutie een positieve klank. De Franse, de Russische, de Cubaanse, de Sandinistische revolutie, het zijn allemaal politieke gebeurtenissen die als symbool gediend hebben van de vooruitgang. Dat geldt alleen niet voor de nationaal socialistische revolutie[1]in Duitsland, al is die van alle revoluties uit de twintigste eeuw waarschijnlijk de meest ingrijpende geweest. Als de Nazi’s de wereldoorlog hadden gewonnen had de wereld er als gevolg van die revolutie totaal nu anders uitgezien. Op een ingrijpender manier anders dan dat bij een geslaagde socialistische wereldrevolutie het geval zou zijn geweest.

 

Hoe de wereld er had uitgezien als het communisme de overhand zou hebben gekregen weten we nu. De Sovjet Unie van Stalin besloeg een groot deel van de wereld, waaronder enkele van de beschaafdste delen van Europa en ook Mao heeft laten zien wat het socialisme kan aanrichten in een oud cultuurgebied. De kwalijke aspecten van de industriële revolutie, zoals de milieuverontreiniging en de dehumanisering van de arbeidende bevolking, zouden de overhand hebben gekregen. De explosieve toename van de welvaart zoals die in de westerse samenleving heeft plaats gevonden zou grotendeels achterwege zijn gebleven.

 

De Lorenzcurve geeft de verdeling weer van het nationaal inkomen over de bevolking. Hoe vlakker hoe gelijker. Als die verdeling volkomen gelijk is en iedereen dus evenveel krijgt, dan valt de curve samen met de bissectrix van de hoek van de coördinaten. De Lorenzcurve was nergens in de ontwikkelde wereld zo bol en dus zo ongelijk als in de voormalige Sovjet Unie en in het China van Mao.

 

Maar het land van Mao heeft onder Deng Xiaoping een nieuwe revolutie meegemaakt, die het de ondernemingsgewijze productie van het westen heeft geschonken. Het is nog te vroeg om vast te stellen hoe deze Chinese variant van “een communisme met een vriendelijk gezicht” zich gaat ontwikkelen. Misschien in economisch opzicht meer in de richting van het nationaal socialisme dan van het stalinisme, maar we weten het niet. Elders in de wereld is het communisme nu passé defini, op wat ongelukkige restanten na in Cuba en Noord Korea. Wie de buurlanden met deze relicten vergelijkt,  Puerto Rico met Cuba, of Noord met Zuid Korea die ziet ook nu in de een en twintigste eeuw nog helder wat het communisme teweeg kan brengen bij haar slachtoffers.

 

Het nationaal socialisme van Hitler onderscheidde zich van het nationale communisme van Stalin door een veel grotere mate van vrijheid van de economische krachten in de samenleving. De economie in Duitsland die door de nederlaag, het vredesverdrag de hyperinflatie en de wereldcrisis in het slop was geraakt, herstelde zich na de machtsovername van de Nazi’s op een spectaculaire manier. Maar het belangrijkste verschil tussen Nazi’s enerzijds en communistische en liberale landen anderzijds was niet de economie maar het systeem van normen en waarden. Het Nazisme hield een ontkenning in van de waarden zoals die zijn neergelegd in het handvest van de Verenigde Naties: de rechten van de mens en de democratische beginselen. Dat zijn de waarden van de verlichting die in de moderne wereld de plaats hebben ingenomen van de oudere Christelijke waarden en die in de landen van de Dar al Islam nu botsen met  het waardesysteem van de Islam.

In Rusland werden democratie en mensenrechten niet in de praktijk gebracht, maar ze werden er verkondigd, dat wil dus zeggen dat er lippendienst aan bewezen werd. Ze behielden daardoor hun ideële kracht en hebben  bijgedragen aan de ineenstorting van het stelsel.

 

Hitler verachtte de wereldsamenleving zoals die zich vóór zijn komst ontwikkeld had en zoals die zich sinds de Duitse nederlaag heeft voortgezet. Hij achtte haar beginselen in strijd met de menselijke natuur.

Hij vond de Duitse samenleving superieur aan alle andere samenlevingen op de wereld en meende dat die in een Darwiniaanse concurrentie met Amerika en Japan in de wereld de overhand zou krijgen. Hij verwachtte dan in samenwerking met Engeland de andere civilisaties te kunnen onderwerpen en dienstbaar te maken aan de Duitse. Dat Duitsland die strijd ook zou kunnen verliezen achtte hij mogelijk, maar dan tegen Amerika of Japan. Het moet hem erg verbaasd hebben dat Duitsland het aflegde tegen de Sovjet Unie, waarvan hij de zwakheden zo goed in kaart gebracht had.. Het is waarschijnlijk dat hij daarbij de kracht van het nationalisme onderschat heeft, waarvan de praktijk in Rusland sterker bleek te zijn dan de communistische leer.

Hitler had de eerste wereldoorlog als frontsoldaat meegemaakt en leefde in Duitsland tijden de ontredderende periode die volgde op de vrede van Versailles. Aan zijn oorlogse en naoorlogse ervaringen ontleende hij een energieke haat tegen alles wat met het humanisme en internationalisme te maken had. Hij haatte het wellicht om persoonlijke redenen die we niet kennen maar ook omdat hij meende dat het  gericht was tegen de Duitse cultuur waarin hij was opgegroeid en waarmee hij zich vereenzelvigde.

Hij had in de Habsburgse Dubbelmonarchie gezien hoe ineffectief de Duitse beschaving in Oost Europa zich onder de aegis van de Verlichting en het liberalisme verzette tegen het opkomende nationalisme in de Slavische landen. Hij had ervaren hoe de Duitsers en Hongaren als de twee heersende nationaliteiten de concurrentie kregen van de Tsjechen en van de Oost Europese Joden en hoe zij binnen de Dubbelmonarchie politiek en economisch steeds meer van hun heersende posities kwijt raakten. Hij haatte de poging van de Duitse Habsburgers om van Oost Europa een multiculturele samenleving te maken, zoals hij de Joden en de Tsjechen haatte, vooral de Joden..

Engeland en Amerika bewonderde hij. Engeland vanwege haar nationale tradities en wereldheerschappij en Amerika vanwege haar moderne industriële ontwikkeling, die hij ook in Duitsland tot stand wilde brengen.

 

Hitler bracht iets nieuws in Duitsland en hij personifieerde de breed gevoelde afkeer van het Weimarregime. Dat was de bevolking duidelijk en het was de reden waarom zijn populariteit voor de machtsovername in 1933 een paar maal gerezen was en gedaald. Hij daalde als het beter leek te gaan in Duitsland en hij rees als de wanhoop toenam. Hitler was een risicovol alternatief, dat begreep iedereen, maar dat risico werd aanvaardbaarder naarmate het oude regime meer in diskrediet raakte. De brutaliteit van het Nazisme was duidelijk. Het deed in dat opzicht voor het communisme niet onder. Maar wie zich Duits nationalist voelde en dat deed eigenlijk iedereen, die kon aannemen dat deze brutaliteit hem tegen dreigingen van de Bolsjewieken zou beschermen.

 

Dat de Duitse vernedering zou worden omgezet in een triomf, dat het iedereen beter zou gaan, dat waren de hoop en de verwachting die Hitler in het zadel hielpen. Het is een misvatting dat Hitler een toevalsfactor was, iemand die door een gril van de geschiedenis zich op het verkeerde moment op de verkeerde plaats bevond en daardoor zijn land en de wereld toevallig in het ongeluk kon storten. Hitler was wel degelijk een groot talent met grote en revolutionaire ideeën, maar naar Christelijke en liberale maatstaven gemeten een slecht mens, de antichrist in vrijwel alle opzichten.

 

[1] Het maken van  revolutie betekent het tot stand brengen van een  nieuwe maatschappelijke orde. De omwenteling kan met geweld gepaard gaan, maar nodig is dat niet. De glorious revolution in Engeland, waarmee in dat land de democratische orde tot stand kwam was praktisch geweldloos. Van de andere kant kunnen bestaande regimes met geweld omver worden geworpen zonder dat er iets veranderd in de maatschappelijke orde, een verschijnsel dat zich in ontwikkelingslanden regelmatig voordoet..

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de beste generaals

 

Wie de grootste veldheer was uit de Europese geschiedenis, Hannibal of Alexander,  Ricard Coeur de Lion, John Churchill of Napoleon, we zullen het nooit weten. Ze leefden in verschillende periodes en onder andere omstandigheden. Een onderlinge vergelijking valt niet te maken.

Om generaals te kunnen vergelijken moeten ze tegelijk geleefd en bij voorkeur tegen elkaar gevochten hebben. Caesar was groter dan Pompeius, dat heeft hij bij Pharsalus en in de daaraan voorafgaande campagne bewezen.

 

In een langdurige oorlog of in een achtereenvolgende reeks van oorlogen komen de beste generaals naar voren. Niet alleen kan een generaal in vredestijd niet worden getest, maar men zou kunnen volhouden dat een succesvolle generaal in  vredestijd eigenschappen[1] dient te hebben die hem ongeschikt maken om het bevel te voeren in een oorlog. Nee, goede generaals zijn het product van oorlogen.

Wie aan het einde van een reeks van oorlogen als die tussen de katholieken en de protestanten in de eerste helft van de zeventiende eeuw als de meest succesvolle bevelhebber naar voren kwam, was ook de beste generaal van zijn tijd. Zonder enige twijfel was dat Gustavus Adolphus, de koning van Zweden. Hij had Tilly verslagen en post mortem ook Wallenstein,  Die twee waren het meest succesvol geweest aan katholieke kant en dat was niet bij toeval geweest of uitsluitend  in een enkele veldslag. Tilly was een grijsaard toen hij door Gustaaf Adolf werd verslagen en hij had zijn hele leven nog geen veldslag verloren. Wallenstein werd terecht als een militair genie beschouwd en had van de katholieke vorsten zijn eigen voorwaarden kunnen bedingen toen hij zich bereid verklaarde het opperbevel van de katholieke legers op zich te nemen.

 

De koning van Zweden was de redder van de protestantse zaak. Die was bijna verloren toen hij zich met de strijd bemoeide. Zonder hem was de dertig jarige oorlog zeker anders afgelopen.

 

Hij had met andere grote legeraanvoerders als Alexander,  Hannibal en Prince Harry bepaalde dingen gemeen. Hij was de onbetwiste leider van een leger, dat hij zelf had kunnen inrichten. Dat leger bestond niet alleen uit Zweden, maar uit huurtroepen uit alle delen van Europa, waaronder vooral veel militairen uit Groot Brittannië. Hij had dat leger zelf opgebouwd zodat hij het kende als geen ander. Tactisch en technisch opereerde het anders dan de legers van zijn tijdgenoten. Zijn soldaten vereerden hem en stonden te huilen op het slagveld, toen na de overwinning bij Lützen bleek dat hij in het gevecht was gebleven. Wat populariteit bij zijn manschappen en  militaire vernieuwingen betreft was hij vergelijkbaar met Napoleon[2] en op nog een ander punt:

Hij nam geweldige risico’s,  die altijd goed afliepen –  behalve de laatste keer dan.

Hij kon die risico’s nemen omdat hij zijn leger zo goed in de hand hield en omdat hij precies wist wat het kon. Omdat hij voor zijn tegenstanders onberekenbaar was en hij zo snel kon handelen waren de veldslagen die hij tegen hen voerde meestal al beslist voordat zij in de gaten hadden wat er gebeurde.

Hij kreeg de reputatie van een wonderdoener. Die reputatie had hij met Napoleon, Alexander en Hannibal gemeen en zo’n reputatie heeft een nadeel: Als de betrokkene sneuvelt is er ook niemand mweer in staat om hem op te volgen.

 

Gelukkig voor de protestanten was na Lützen de dertig jarige oorlog eigenlijk al beslist. Al sleepte hij zich nog twaalf jaar voort daarna, iedereen had er zo genoeg van dat de vrede[3] van Westfalen uiteindelijk onvermijdelijk bleek.

.

 

[1] Een generaal in vredestijd moet, behalve als hij zelf de regerende vorst is, de machthebbers te vriend houden die zijn leger in stand houden en hem op zijn post laten. De daarvoor geschikte eigenschappen zijn niet die van een vechtgeneraal.

[2]]Napoleon maakte een beter gebruik van de artillerie dan de generaals voor hem en zijn mobiliteit was veel groter. Zijn tijdgenoten hadden uitsluitend officieren uit de adelstand. Napoleon koos, net als Suleiman de Prachtlievende, bekwame mensen uit iedere stand. Met enige reden wordt van zijn veldmaarschalken gezegd dat het een bende struikrovers was

[3] Zo gaat het vaker met vredes. Ze zijn pas mogelijk en brengen pas oplossingen als voortzetting van de oorlog voor niemand meer een aanvaardbaar alternatief lijkt te zijn en dan nog heb je voor een goede vrede verstandige mensen nodig. Die waren er in Münster en later ook in Wenen na de Napoleontische oorlogen. Die waren en niet na de eerste wereldoorlog en dat gebrek was de causa proxima van de tweede.

 

President Carter ’s geschiktheid voor het ambt

 

 

 

 

President Carter werd niet herkozen omdat hij de bezetting van de Amerikaanse ambassade in Teheran niet kon beëindigen en hij de gijzelaars die daar tegen alle regels van het Volkenrecht in door de Ayatollahs werden vastgehouden niet wist te  bevrijden.

 

Zijn opvolger Ronald Reagan maakte een einde aan die affaire, naar verluid al voor zijn verkiezing en op voorwaarde dat de gevangenen pas zouden worden vrijgelaten nadat hij Carter zou hebben verslagen. Voorwaarde van de Ayatollahs was, zo hoort men, dat er Amerikaanse wapens zouden worden verkocht aan de Iranezen. De opbrengst van deze bedenkelijke wapenverkoop is naar verluid gebruikt om de contra’s in Nicaragua te financieren en zo de Sandinisten ten val te brengen. De makelaars bij deze transactie zouden leden van de Israëlische geheime dienst zijn geweest. De Mossad onderhield sinds de tijd van de Shah nog relaties  in Iran en had   een daar een zwaar wegend eigen belang bij, om een paar honderd duizend Iranese Joden veilig uit Iran naar Israël te krijgen.

 

Deze hele geschiedenis is, voor zover hij waar is en hij klinkt wel waar, een illustratie van de geschiktheid van Reagan en de ongeschiktheid van Carter voor het ambt dat zij beiden hebben bekleed.

Carter was niet alleen ongeschikt omdat hij op morele wijze problemen benaderde die alleen praktisch konden worden opgelost. Hij had een totaal verkeerde opvatting van de taak van een president, een opvatting die hij overigens met veel linkse intellectuelen deelt.

Carter werkte zestien à twintig uur per dag en stond erop om alle belangrijke beslissingen zelf te nemen. Wie even nadenkt komt al snel tot de conclusie dat zestien of zelfs honderd zestig uur per dag onvoldoende zijn om de relevante informatie te verwerken die nodig is om alleen de allerbelangrijkste beslissingen te nemen die op het niveau van de president van de VS zouden moeten worden genomen.

 

Zowel de informatieverwerking als de beslissingsprocedure moet worden gedelegeerd, dat kan niet anders. Het opbouwen van een apparaat en het selecteren van de juiste mensen ervoor, dat zijn beslissingen die een president zelf moet nemen. Verder dient hij knopen door te hakken als zijn ondergeschikten er niet meer uit komen en steeksproefgewijze checken hoe zijn vertrouwelingen werken. Dat zijn dingen die Reagan deed en Carter niet. Carter, die een intelligent en arbeidzaam mens is, presteerde als president onder de maat en Reagan, die de intellectuelen aan beide zijden van de Atlantische oceaan juist voor ondermaats hielden werkte niet meer dan acht uur per dag en ging golven als hij geen zin meer had. Toch bracht Reagan praktisch eigenhandig de koude oorlog tot een gelukkig einde en haalde hij Amerika uit het moeras van de Vietnamdepressie. “Geluk” denken mensen als wijlen Bart Tromp of “Carter is een fatsoenlijk mens; hij had beter verdiend”. Dat is allebei niet zo. Carter is best een fatsoenlijk mens en Bart Tromp zelf was  het misschien ook wel, maar de wereld dient behoed te worden voor dat soort ineffectieve mensen op belangrijke posten in de samenleving.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De ondergang van de Habsburgmonarchie

 

 

 

 

 

De groep landen die voor de Eerste Wereldoorlog ook bekend stond als de Donaumonarchie of de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie bestond uit twee delen. Er was een in hoofdzaak Duitstalig westers deel, met als onderdelen Oostenrijk, een aantal Italiaanse gebieden, Oostenrijks Polen,Slovenië en Tsjechië. Daarnaast was er een in hoofdzaak Slavisch sprekend oostelijk gedeelte, waar ook de Hongaarse en Roemeense landen toe hoorden. Het westerse deel was niet alleen Duits sprekend, maar was ook vanouds onderdeel van het heilige Roomse rijk der Duitse Natie. Het Hongaarse gedeelte was samengesteld uit tamelijk recente veroveringen en bevatte in meerderheid gebieden die sinds de vijftiende eeuw Turks geweest waren. Oostenrijk zelf, met de hoofdstad Wenen was een bestuurscentrum, Bohemen was een van de industrieel meest ontwikkelde Duitse landen. De Boheemse hoofdstad Praag had een universiteit die met die van Leuven gold als de oudste en meest eerbiedwaardige van Noord Europa. Men sprak daar Latijn en Duits, maar geen Tsjechisch. Kafka, de beste Duitse schrijver van de twintigste eeuw kwam uit Praag en sprak geen woord Tsjechisch. Praag was een helemaal Duitse stad. Het Sudetenland was Duits.  Alleen op het platteland van Moravië en Bohemen werden Slavische dialecten gesproken. In de romantische negentiende eeuw werd uit de diverse plattelandsdialecten een Tsjechische taal gesmeed, maar de meeste ontwikkelde mensen bleven tweetalig, ongeveer zoals dat in dezelfde tijd ook in het Vlaams deel van België  het geval was. De geschiedenis van Bohemen werd herschreven en Slavisch getoonzet. Men beschouwde zich als de zonen van Huss, maar in feite was het aantal mensen voor wie Duits de moedertaal was even groot als het aantal waar thuis een Tsjechisch dialect werd gesproken. Het Tsjechisch was ook voor de mensen met een Duitse achtergrond vooral een instrument om zich af te zetten tegen de bureaucraten uit Wenen.

 

Slowakije hoorde tot het Hongaarse gedeelte van het Rijk. Het had een Slavisch sprekende meerderheid, maar grote Hongaars en Jiddisch sprekende minderheden. De voertaal in de hoofdstad Pressburg was Duits, het bestuur was Duits-Hongaars en de industrie en handel waren Duits en Joods. Ook in Slowakije sprak men een aantal Slavische dialecten, maar die leken niet meer op Tsjechisch dan op Pools of Roeteens. Na de eerste wereldoorlog werd Slowakije door Bohemen en Moravië  tegen haar zin in ingelijfd in de nieuwe Tsjechische staat Tsjecho-Slowakije[1].

In het Oosten werden de Habsburgse gebieden in hoofdzaak opgeslokt door Roemenië en Joegoslavië. Van Hongarije bleef alleen een rompstaat over. Grote Hongaars sprekende en kleinere Duits sprekende minderheden wonen sindsdien in de Slavische en Roemeense buurlanden, vooral in de Vojvodina, in Transsylvanië en Slowakije.

 

Wie op een industriële of verkeerstechnische kaart van de Habsburg monarchie kijkt van vóór de wereldoorlog, ziet dat er een grote mate van complementariteit bestond tussen de verschillende  Habsburgse gebieden. De arbeidsverdeling werkte gunstig voor de welvaart, die daar  in de tweede helft van de negentiende eeuw in snel tempo was gestegen. De stedendriehoek Wenen, Pressburg en Boedapest was een wereldcentrum van wetenschap, kunst en cultuur en het middelpunt van Midden Europa. Na de oorlog werden de gebieden opgesplitst op zuiver politieke en taalkundige gronden en werd een fijnmazige industriële en verkeerstechnische infrastructuur opgebroken. De cultuurgemeenschap waaruit de Hongaarse wiskunde en de Weense muziek waren voortgekomen ging ten gronde. De kapitaalvernietiging die als gevolg van de opsplitsing van de Donau monarchie plaats vond was enorm, de welvaartdaling navenant.

Wenen was gebouwd als de hoofdstad van een wereldrijk en bleef achter als de hoofdstad van een klein Midden-Europees land, een kind met een waterhoofd. Presburg, nu Bratislava, werd van haar verbindingen met de buurlanden afgesneden. Tsjechië raakte een deel van haar afzetgebieden kwijt en verloor haar nauwe banden met Oostenrijks Silezië, dat in Polen was terechtgekomen.

 

De romantische notie, dat naties op taalkundige grondslag moeten worden georganiseerd leidde er in Midden Europa toe dat er een groot aantal niet levensvatbare staten ontstonden en dat grote delen van een welvarend gebied, dat als prototype van een Europese Unie kan gelden, voor tientallen jaren tot de bedelstaf werden veroordeeld. Het Turkse rijk van de Osmanli’s en de Sovjet Unie waren slavenstaten. Dat zij zijn opgebroken was een zegen voor de bewoners, maar de ondergang van de Donaumonarchie was een verlies.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

virtus

 

 

 

 

Deugdzaamheid was in de oudheid  vooral een streven  naar onsterfelijkheid door het verwerven van een duurzame reputatie. Wie uit angst om te sterven zijn reputatie te grabbel gooide was niet deugdzaam, maar ook wie nooit iets gedaan had om een reputatie te verwerven deugde niet. Deugd was niet alleen een morele toetsstteen, een norm voor gedrag, deugd was een levensideaal, het gaf zin en inhoud aan het leven. Virtus in de Romeinse tijd was vergelijkbaar met het ideaal van de gentleman in het Engeland van voor de wereldoorlogen en de honnête homme uit het Frankrijk van Louis le Grand.

 

Deugdzaamheid is virtus in het Latijn. Letterlijk vertaald is het  mannelijkheid, want vir is Latijn voor man. Aretè is het Griekse woord. Ares is de god van de krijg. Een deugdzaam mens was dus in de eerste plaats een held. Hij was niet alleen intelligent en integer, maar ook sterk, met een getraind en goed gebouwd lichaam en een onwankelbare geest. Hij dwong aldus respect af bij vriend en vijand. Wie won bij de Olympische spelen had al die voor aretè benodigde eigenschappen en was dus een held.

 

De bevolking was in het Griekenland van lang voor Homerus tot ongeveer de zesde eeuw redelijk stationair. Oorlogen en emigratie zorgden daar net als elders in de wereld voor het verdwijnen van bevolkingsoverschotten. Mensen woonden in kleine versterkte steden, die polis werden genoemd. Ze leefden van de landbouw op grond gelegen in de omgeving van de stad en verkeerden in een staat van oorlog of gewapende vrede met naburige plaatsen. Naarmate de bevolking groeide werden zowel de mogelijkheden als de behoefte om oorlog te voeren groter. Men beschikte over meer manschappen en had uitbreiding nodig van het areaal aan landbouwgrond.  De stad die definitief verloor werd verwoest, de mannen werden gedood en de vrouwen en kinderen als slaven weggevoerd.

De oorlog om Troje met de daaropvolgende verwoesting zoals die wordt beschreven in de Ilias is het  prototype van oorlogen uit die tijd. Nog tijdens de Peloponnesische oorlog trof dat lot Melos,een afvallige bondgenoot van Athene, al gold dat in die tijd al als tamelijk barbaars, zoals U bij Euripides kunt lezen

 

Het overleven van de gemeenschap was  in dat oude Griekenland afhankelijk van de bekwaamheid van haar helden en in Rome en Italië was dat niet anders.Vandaar aretè en virtus. Toen eenmaal in Griekenland en Rome andere oplossingen ontstonden voor het probleem van de bevolkingsgroei was aretè zo verankerd in de cultuur, dat het begrip geen belangrijke wijziging meer onderging tot de triomf van het Christendom in de vierde eeuw a.D.

 

Die nieuwe oplossingen voor het bevolkingsprobleem  bestonden eerst uit rooftochten, gecombineerd met het stichten van koloniën, voornamelijk aan de kusten van de Egeïsche en Zwarte Zee en in het Zuiden van Italië, min of meer op de wijze waarop Vikingen dat deden in de vroege Middeleeuwen van West Europa. Een oplossing die revolutionairder was en ook definitiever, dat was de introductie van industrie en internationale handel door de Atheners en Corinthiërs.  Met name de Atheners slaagden erin omeen groeiende bevolking emplooi en voedsel te geven door industrieën te maken van de pottenbakkerij, de olijventeelt en de scheepsbouw. Door de grote bevolking en door de omvang van haar vloot werd de stad ook militair machtig en kon zij in de vijfde eeuw alleen nog door een uiterste krachtsinspanning van Sparta en haar bondgenoten met financiële en materiële hulp van de Perzische koningen[1] worden afgehouden van de dominantie van heel Hellas. De beoogde rol van Athene werd korte tijd later overgenomen door Macedonië en zo ontstond het Hellenistische rijk van Alexander. Dat rijk bleef na zijn dood bleef bestaan in een enigszins gewijzigde en verbrokkelde vorm tot het werd overgenomen door de Romeinen, de Byzantijnen en tenslotte de Islam.

 

Rome was in haar ontstaansperiode een stad vergelijkbaar met de Griekse steden uit de oudheid. Het had zich alleen kunnen handhaven in concurrentie met de nabuursteden; de geschiedenis ab urbe condita van Livius is een opeenvolging van overlevingsoorlogen.

Toen Rome haar rijk rond de Middellandse Zee definitief vestigde was de beschaving van dat gebied al Hellenistisch, d.w.z. afgeleid van de Griekse polisbeschaving. Die cultuur sloot aan bij haar eigen verleden. De Hellenistische basis voor normen en waarden kon dus blijven voortbestaan[2] al was er voor de heldendeugden in een vreedzaam wereldrijk nog maar beperkt emplooi.

 

Pas toen onder Constantijn de Grote het Christendom tot staatsgodsdienst werd geproclameerd en even later de oude polis Rome werd verlaten voor Constantinopel, de hoofdstad van het wereldrijk nieuwe stijl, konden de normen en waarden van het Romeinse wereldrijk definitief worden aangepast. Het begrip deugd is sindsdien veranderd om beter te functioneren in een vreedzame wereld, waar het niet oneervol is de vijand de andere wang toe te keren en om wraak over te laten aan de overheid.

 

De Christelijke deugden lijken in weinig meer op die van de oude Grieken en Romeinen. Deugdzaamheid is misschien ook om die reden tegenwoordig minder populair dan het in de oudheid was.

 

 

 

 

[1] Beslissend was de maritieme hulp die de Perzische satraap in de Libanon verschafte en die de Spartanen in staat stelde in de slag bij de Geitenrivier de Atheense vloot te vernietigen.

[2] Cato en anderen waren ongerust over de invloed van de Hellenistische cultuur op de kleinstedelijke normen en waarden van het oude Rome. Het betrekkelijke gemak waarmee Scipio Africanus c.s. de Griekse taal en cultuur konden promoten ondanks deze tegenstand wijst op een grote verwantschap tussen Rome en de Hellenistische wereld.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

burgemeester Thomassen

Toen ik een tijdje geleden voor iets dat ik wilde schrijven nagekeken heb hoe Rotterdam in 1971 gereageerd heeft op de Turkenrellen merkte ik dat ik al veertig jaar rondliep met een heel verkeerd beeld van de functie en  het beleid van burgemeester Thomassen. Ik gebruik graag Thomassen als voorbeeld van een socialistische burgemeester van het soort van de oude Drees, iemand die  praktische resultaten belangrijker vond dan de ideologische schijn en bovendien iemand die al vroeg inzag waar een ongecontroleerde immigratie van arme en slecht opgeleide mensen uit vreemde samenlevingen toe moest leiden.

Wat ik had kunnen weten maar niet bij stil had gestaan, was dat de functie van burgemeester in een grote stad ook veertig jaar geleden al in hoofdzaak een representatieve en communicatieve was. Dat het beleid in Amsterdam en Rotterdam wordt bepaald door de wethouder in wiens portefeuille het onderwerp zit. Thomassen heeft het overigens bij die Turkenrellen goed gedaan. Hij heeft het beleid van B en W verdedigd in Den Haag en in de publiciteit, hij heeft zich met gevaar voor lijf en leden bij de rellen vertoond en het publiek opgeroepen er een eind aan te maken, maar hij was niet de bedenker of de uitvoerder van het allochtonenbeleid dat ik altijd zo bewonderd heb.

De idee om het aantal buitenlanders, Turkse gastarbeiders toen nog, te beperken per straat of per blok huizen kwam van de samenwerkende wijkverenigingen en een stichting voor het welzijn van de gastarbeiders. De verantwoordelijk wethouder steunde het wel maar wist dat het spaak ging lopen in Den Haag. Hij waarschuwde daar ook tijdig voor, wat hem op het verwijt van besluiteloosheid kwam te staan. Dat betere beleid kwam er niet, ook niet toen de onvrede in de buurten was uitgelopen op rellen die tot in het buitenland de aandacht trokken. Het probleem lag bij de wetgeving en de heersende ideologie die iedere speciale behandeling van buitenlanders als discriminatie beschouwde.  Thomassen zag wel in dat de antidiscriminatiewetgeving averechts werkte, dat men de discriminatie juist  in de hand werkte door zich op die wetgeving te beroepen. Maar hij heeft evenmin als de verantwoordelijke ministers Udink en Biesheuvel ingezien hoe het probleem  zou kunnen worden aangepakt. En misschien was de tijd er ook wel niet rijp voor.

Dat neemt niet weg dat Thomassen een nuttig symbool is voor de prioriteit van een werkzaam beleid boven politieke correctheid. Mensen als mijn oude buurman Van Meekeren, of de biografe van Joop Den Uijl Annet Bleich, kunnen met hun ideologisch geïnspireerde oproepen de politiek dwingen in richtingen die hier en elders een hoop kwaad aanrichten. Van Meekeren vergeleek de Turkenrellen met de Kristallnacht en Bleich c.s. hebben de uitzending van troepen naar Srbrenica afgedwongen tegen het advies van alle deskundigen in. Zo werkt de politiek, terwijl het toch de taak is van politici om dit soort uitglijders  te voorkomen. Biesheuvel en Udink waren daar evenmin toe in staat als later premier Kok.

Wat die laatste betreft nog even dit: Niemand begreep indertijd waarom hij aftrad, nadat de enquêtecommissie en het rapport Blom de schuld voor Srebrenica zo duidelijk bij Mladic en Milosovic hadden neergelegd en de Nederlandse regering hadden vrijgepleit. Hij zelf begreep het wel en dat siert hem als mens. Inderdaad was de Nederlandse regering verantwoordelijk voor het feit dat daar incompetente Nederlandse troepen met een incompetente commandant bezig waren met een onmogelijke missie. Terecht verweet hij zich dat zelf terwijl het publiek hem obscene zelfverrijking verweet, toen hij na zijn premierschap functies aanvaardde in het bedrijfsleven. Beeldvorming en werkelijkheid lopen nergens zo uiteen als in de politiek.

13:09 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

20 september

Waarden.

 

 

De paarse kabinetten hadden tot doel te laten zien dat in Nederland een moderne regering mogelijk is zonder confessionele partijen en tegelijk ook dat Nederland niet op zich staat maar deel uitmaakt van een globaliserende omgeving.

Het kabinet Kok zonder confessionelen was een novum, iets dat sinds het kabinet De Meester in de eerste jaren van de twintigste eeuw niet meer was voorgekomen.

 

Het kabinet Balkenende Bos Rouvoet was het tegendeel van paars. Het liet zien dat de normen en waarden waaraan de confessionele partijen zich gebonden hebben nog steeds gelden en dat de samenleving waar confessionelen en socialisten in de tweede helft van de twintigste eeuw vorm aan hebben gegeven nog steeds bestaat.

Balkenende IV was antipaars. Maar wat betekent dat?

 

De confessionele partijen uit het begin van de twintigste eeuw stonden voor de beginselen van Groen van Prinsterer en van Dr. Schaepman. De eerste wees de gevolgen van de Franse revolutie af die gebaseerd waren op de beginselen van de Verlichting. De tweede stond voor de waarden van de Middeleeuwse Latijns Christelijke Kerk zoals die in de Contrareformatie voor het laatst opnieuw waren geformuleerd.

Zijn dit de normen en waarden waarnaar Balkenende IV wil terugkeren? Menen de premier en de beide vice-premiers dat bij hun achterban in de bevolking die beginselen nog leven en dat de aantasting ervan die de laatste jaren heeft plaats gevonden gestopt kan worden?

 

Waarschijnlijk wel ja. Dat is waarschijnlijk dan niet terecht. Alle drie komen deze politici van de VU, die altijd het bolwerk is geweest van het antirevolutionaire denken, maar men moet er rekening mee houden dat alle drie de politici dateren van na de tijd van Dooyeweerd.

Herman Dooyeweerd of Arie van Deursen zou het niet ontgaan zijn dat de beginselen van de Verlichting nu ook de antirevolutionaire protestantse beweging zijn binnengeslopen. De huidige theologen en filosofen aan de VU zijn van mening dat de humanistische Verlichtingsleer die de centrale plaats in de wereld  geeft aan de mens met de leer van de bijbel te verenigen is . Zo kan het gebeuren dat de beginselen van de Amerikaanse revolutie, zoals die tot uitdrukking komen in het Charter van de Verenigde Naties en recenter in de nieuwe grondwet van de Europese Unie, de kern zijn gaan vormen van de huidige leer van de Wereldraad van Kerken. Het blijkt nu mogelijk te zijn dat de scriba van de Protestantse Kerk in Nederland ten strijde trekt voor het antiglobalisme uit naam van diezelfde humanistische beginselen.[1]

Voor de katholieke kerk in Nederland is de tegenspraak met het eigen verleden minder duidelijk..

Zoals de grote liberale theoloog Allard Pierson in zijn indrukwekkende geschiedenis van het Rooms Katholicisme heeft aangetoond, ligt het huidige geloof van Verhagen en Hirsch  Ballin, zoals ook dat van Schaepman, nog steeds in de lijn van de Middeleeuwse kerk. Voor de katholieke leer heeft altijd gegolden dat wat aanvaardbaar is voor de grote meerderheid van de gelovigen ook aanvaardbaar is voor de kerk, niettegenstaande tijdelijk afwijkende meningen van een onfeilbare paus. Grote wijzigingen in de leer zijn daar niet nieuw, zolang de continuïteit van de kerk maar wordt gehandhaafd. Voor protestanten ligt dat anders. Rechtzinnigheid in de leer heeft daar traditioneel tot afscheiding geleid in plaats van tot compromissen en verdraagzaamheid.

 

De normen en waarden waar Balkende IV voor zei te staan zijn niet de meer de normen en waarden van Groen. Het is ondenkbaar dat Herman Dooyeweerd c.s. de centrale waarde van het menselijk leven op aarde zou hebben aanvaard boven het eeuwige heil en de genade Gods van de Heidelbergse katechismus. Dat aan het tot stand brengen van een menswaardig bestaan op deze aarde voor iedereen de voorrang zou worden gegeven boven de voorbereiding op de wederkomst van Christus is iets dat Abraham Kuiper niet zou kunnen hebben voorzien.

 

Hoewel onze protestantse voorouders de uitoefening van de godsdienst van Mohammed op vaderlandse bodem als een gruwel zouden hebben ervaren zouden zij hebben kunnen meevoelen met de bezwaren die de moslims aanvoeren tegen de geldende westerse normen en waarden. Tegen de beginselen die het nu demissionaire  kabinet zegt voor te staan is door hen gestreden vanaf de tijd van Gomarus tot aan het rectoraat van Herman Doyeweerd in de vijftiger jaren. Ach ja, sic transit gloria.

[1] Tempora mutantur et nos mutamur in illis.

 

13:14 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

18 september

niet alle samenlevingen zijn even goed

Het lukt maar weinig mensen om zich, al is het maar een klein beetje, te onttrekken aan de invloed van de samenleving waar  ze deel van uit maken. Bijna iedereen heeft over belangrijke zaken dezelfde mening als zijn buren en als hij er een andere mening op na houdt dan houdt hij meestal zijn mond en laat het niet merken. Dat is ook niet raar als je er even over doordenkt, want zou je over belangrijke dingen totaal anders denken dan wordt het samenleven moeilijk. Je samenleving is het belangrijkste deel van de je omgeving en je past je aan. Wie dat niet doet kan beter verhuizen want een prettig leven zal hij niet hebben. En als hij in het verkeerde land woont misschien wel helemaal geen leven.

Als het in een land slecht gaat dan wijten we dat meestal aan het regime. Maar zo’n regime is afhankelijk van de samenleving waarin het opereert. Zet in een slecht land maar eens een behoorlijke regime neer en kijk hoe lang het overleeft: niet lang. Kijk naar Irak waar Saddam Hoessein is opgehangen en zijn Ba’ath partij ontbonden. Het is er nauwelijks beter geworden, ondanks de vele miljarden die er de afgelopen decade zijn in gestoken en ondanks de Amerikaanse troepen die er de vrede hebben geprobeerd te handhaven. Het nieuwe regime is even corrupt als dat van Saddam en alleen maar wat minder gewelddadig omdat ze zo afhankelijk zijn van Amerika.

Natuurlijk beïnvloeden regime en samenleving elkaar over en weer, maar de samenleving is zoveel gecompliceerder en duurzamer, het is geen vergelijk.

Het opvallende is dat het ook niet zoveel te maken heeft met de kwaliteit, de aanleg en ook niet met de opleiding van de individuele mensen die er wonen. Die goede opleiding wordt niet gebruikt als de lokale samenleving er geen plaats voor biedt. De samenleving is een organisme dat tamelijk onafhankelijk is van de individuen die er deel van uitmaken: die passen zich veel meer aan dan andersom.

Neem Pakistan. Betsy Udink zegt er wat over in een interview dat ze vandaag (18/9/10) geeft aan de Volkskrant en dat U maar eens moet lezen. Ze heeft er, kort samengevat, geen goed woord over en terecht. Engeland heeft dezelfde fout gemaakt met Pakistani die wij hebben gemaakt met Turken en Marokkanen. Ze hebben de gelegenheid gekregen om er hun eigen gemeenschappen te vormen in het misleide idee over de multiculturele samenleving dat we hier in Europa  in de tweede helft van de vorige eeuw nog hadden. Een Pakistaanse samenleving in Engeland is een recept voor trouble, terwijl natuurlijk individuele Pakistani even aardig of onaardig zijn als iedere willekeurige Engelsman of Indiër.

Pakistan was in 1947 nog een deel van India en beslist niet het slechtste deel. Het dal van de rivier de Indus, waar nu de overstromingen zijn geweest, was een van de vruchtbaarste delen van India en de Punjaab was het deel van India met de oudste beschaving. Toen Groot Brittannië het land zijn onafhankelijkheid gaf scheidde een deel van de moslims zich af, omdat ze meenden dat hun cultuur in het nieuwe India geen faire kans zou krijgen[1]. De moslims die daar anders over dachten en niet al in de Punjaab of in Bengalen woonden bleven zitten waar ze zaten en maken sindsdien met hun moslimgeloof deel uit van de seculiere Indische cultuur. Die seculiere Moslims geven ook problemen, maar ze zijn ingebed in een stevige cultuur met een behoorlijke op Britse leest geschoeide overheid en daarom kan in India rustig een Moslim president worden van het land. In Pakistan is de overheid te koop en een soort ruilmiddel tussen clans. Wie Christen is of lid van de verkeerde moslimsekte is zijn leven er niet zeker. Pakistan daalt langzaam maar zeker af naar het niveau van een Afrikaans ontwikkelingsland.

Toch, in principe hadden de twee landen, India en Pakistan, bij het startschot van hun onafhankelijkheid hetzelfde uitgangspunt. Pakistan duidelijk toch wat minder armoede en een wat beter opgeleide bevolking en kijk nu eens: De verschillen zijn vooral de laatste twee of drie decennia bizar groot geworden: India is na China de snelst groeiende industriële natie ter wereld met een intussen behoorlijke welvaart en Pakistan zakt steeds verder weg in het islamitische moeras.

Want dat het aan de godsdienst ligt kan eigenlijk niet missen. Verder is er geen verschil tussen Pakistani en Hindoestanen. Pakistan en het Islamitische buurland Afghanistan zijn verscheurd door geweld, corruptie, onderlinge haat en armoede en India heeft de weg omhoog gevonden sinds dat land het socialisme vaarwel gezegd heeft.

[1] Zie Pakistan in : http://akasdorp.spaces.live.com/blog/

16:38 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

Pakistan.

 

Toen Groot Brittannië in 1947 onafhankelijkheid wilde geven aan India zaten ze met het probleem van de Moslims, die niet onder een Hindoe regering wilden leven. Onafhankelijkheid van het subcontinent betekende voor hen een verdeling in een moslimgebied en een seculiere samenleving. Die verdeling is er gekomen en heeft zoals nu iedereen kan zien weinig goeds opgeleverd voor de inwoners van Pakistan. De welvaartsgroei in India van de laatste decennia is aan Pakistan voorbij gegaan en het land zinkt weg in een moeras van geweld en onverdraagzaamheid. De moslims in India aan de anderen kant gaat het beter dan alle andere moslimsamenlevingen in de wereld.

14 August, 1947, was de datum van het ontstaan van Pakistan. De volgende nacht om twaalf uur verkreeg India haar onafhankelijkheid van de koloniale overheersing, waarmee een einde kwam aan bijna 350 jaar Britse aanwezigheid in India. Tijdens zijn strijd voor de onafhankelijkheid had Gandhi een oproep gericht aan “ Every Briton” om aan hun gebieden  in Asia and Africa onafhankelijkheid te geven en meer in het bijzonder aan India. Maar de Engelsen lieten India verdeeld achter. De nieuwe natie was langs religieuze lijnen opgedeeld, met Pakistan als een Islamitische en India  als een seculiere staat. In die seculiere staat bleven overigens een aantal Moslims achter dat de bevolking van iedere  Islamitische staat overtrof met uitzondering van  Nederlands Oost Indië. Er kan van worden uitgegaan, dat er een zeker mate van positieve selectie heeft plaats gevonden, d.w.z. dat de in India achtergebleven Moslims gemiddeld wat vredelievender zullen zijn geweest dan de Islamitische Indiërs die naar Pakistan zijn verhuisd. Niettemin is het tussen Hindoes en Moslims binnen India nog regelmatig tot botsingen gekomen. Beduidend  minder dan tussen India en Pakistan en tussen de Pakistani onderling, maar toch. Zet Moslims bij elkaar en hun agressiviteit blijft ongebroken, ook als er een zekere verdunning heeft plaats gevonden, dat blijkt.

Of de verdeling verstandig was is nog steeds een onderwerp van discussie . De grensproblemen, die de Britten in hun voormalige kolonie achterlieten  waren de oorzaak van twee oorlogen en van een nog steeds slepend conflict tussen India and Pakistan.

De verdeling van India had daarnaast  een precedent geschapen: vlak erna eiste en kreeg ook Israel een eigen thuisland  vanwege de onoplosbare tegenstellingen tussen de Arabieren en de Joden in Palestina. De Britten verlieten zoals bekend Palestina in 1948, en lieten de kwestie van de verdeling van het mandaatgebied over aan de VN. Onafdwingbare resoluties van de VN om de grenzen in kaart te brengen tussen  Joden en  Arabieren hebben geleid tot verschillende Arabisch-Israëlische oorlogen en ook dat conflict duurt nog steeds voort

 

Tijdslijn India.

1600-oprichting van de Oost India Company.

1857-De Indische muiterij ook wel de eerste onafhankelijkheidsoorlog genaamd.

1858-De India wet: de macht werd overgedragen aan de Britse regering.

1885-Het Indische nationale Congres, opgericht door A. O. Hume, om alle Indiërs te verenigen en de banden met Groot Brittannië te versterken.

1905-Eerste verdeling van Bengalen voor administratieve doeleinden. Geeft de Moslims een meerderheid in die staat.

1906-Oprichting van de Indiase Moslim Bond ter bevordering van de  Mohammedaanse belangen in India.

1909-Ongedaan maken van de verdeling van Bengalen. Het is de oorzaak van groot ongenoegen bij de Moslims, die hun meerderheid in Oost Bengalen kwijt raken.

1916-Lucknow verdrag. Het Congress en de Bond werken samen om grotere onafhankelijkheid te verwerven. De Britten wijzen dat af.

1919-Rowlatt Wetten, ook wel zwarte wetten genoemd, die aangenomen werden tegen de oppositie van de Indische leden van de Hoge Wetgevende Raad. Dit waren verlengingen in vredestijd van de noodmaatregelen uit de oorlog. Het aannemen van die wetten veroorzaakte verdere ontevredenheid met de Britten and leidde tot openlijke uitingen van protest. Het Amritsar Bloedbad. Generaal Dyer opent het vuur op 20,000 ongewapende Indische burgers bij een politieke betoging tegen  de Rowlatt Wetten. Het Congress en de Bond verliezen hun vertrouwen in Groot Brittannië.

1919-Montagu-Chelmsford Hervormingen (uitgevoerd in 1921). Een stap naar zelfbestuur in India binnen het Britse Rijk, met een grotere plaatselijke autonomie, gebaseerd op het principe van diarchy in provinciaal bestuur en lokale administratieve verantwoordelijkheid. Plaatselijke vertegenwoordiging voor het eerst geinstitutionaliseerd waarbij substantiële minderheden gegarandeerde zetels krijgen.

1920-Gandhi start een non-violent, non-samenwerking beweging, or Satyagraha, tegen de  Britten, voor een vrij India.

1922-Een en twintig politiemensen worden gedood door Congress aanhangers bij Chauri -Chaura. Gandhi schorst de non-cooperation movement en wordt vastgenomen.

1928-De Simon Commissie, in het even geroepen om de Indische politieke omstandigheden te onderzoeken met het oog op toekomstig beleid, blijft zonder resultaat omdat zij door alle partijen wordt geboycot.

1929-De congrespartij eist onafhankelijkheid voor India.

1930-Dr. Allama Iqbal, een dichter politicus, eist een separaat thuisland voor Mohammedanen bij de Allahabad vergadering van de Moslim Bond. Gandhi begint de Burgerlijke Ongehoorzaamheid Beweging tegen de Zoutwetten waarmee de Britten British het monopoly uitoefenden over de vervaardiging en de handel in zout.

1930-31-De Ronde Tafel Conferenties, georganiseerd om de  Dominion status voor India te bespreken. Zij mislukken omdat de Congress Partij afwezig is en omdat Gandhi, die wel aanwezig is, zich opwerpt als de enige vertegenwoordiger van heel India.

1931-Irwin-Gandhi Overeenkomst, die tegemoetkomt aan  Gandhi’s eisen bij de Ronde Tafel Conferenties en die de Moslim Bond verder isoleren van de Congres Partij en van de Britten.

1932-Derde Ronde Tafel Conferentie, geboycot door de Moslim Bond. Gandhi begint opnieuw met zijn burgerlijke ongehoorzaamheid. Het Congres wordt door Groot Brittannië en zijn leiders buiten de wet gesteld.

1935 De wet op de regering van India: in deze wet wordt een federaal India ontworpen met deelstaten met gekozen plaatselijke overheden, terwijl Groot Brittannië de controle zou houden over de buitenlandse politiek en defensie.

1937 Verkiezingen. De Congress Partij behaalt een meerderheid.

1939 De Congress regering neemt ontslag

1940 Jinnah pleit voor de stichting van een Pakistaanse staat binnen een onafhankelijk India dat in deelstaten wordt opgedeeld.

1942 Cripps gaat naar India om de onderhandelingen voor te zitten tussen alle politieke partijen en om een kernkabinet tot stand te brengen. In de Congress Partij wordt een resolutie aangenomen die er toe strekt India te bevrijden van de Raj. Leiders van de Congress Partij worden gearresteerd omdat ze de oorlogsinspanningen saboteren.

1942-43. De macht van de Moslim liga neemt toe: er worden regeringen opgezet in Sind, Bengalen en de Noord-Westelijke Grens provincie. Zij krijgen meer invloed in de Punjab.

1944 Gandhi wordt uit de gevangenis los gelaten. De besprekingen tussen Gandhi en Jinnah leveren niets op, maar de Moslims beschouwen het als een erkenning dat Jinnah alle Indische Moslims vertegenwoordigt.

1945 De nieuwe Labour regering in Groot Brittannië komt tot de overtuiging dat India strategisch onverdedigbaar is en maakt een begin met de voorbereiding van de Indische onafhankelijkheid. De relletjes op de Directe Actie Dag hebben de Britten overtuigd dat een opdeling onvermijdelijk is

1946 De moslim Liga neemt deel aan de Interim Regering die wordt gevormd op basis van de Cabinet Mission Plan.

1947. Bekendmaking van het plan van Lord Mountbatten voor de verdeling van India op 3 Juni. Verdeling van het subcontinent in India en Pakistan op 15 Augustus op basis van de grenzen voorgesteld door de Radcliffe Comissie. Pakistan constitueert zich zelf op 15 Augustus, India op 16 Augustus.

1971 Het Oosten van  Pakistan scheidt zich af van Pakistan onder de naam Bangladesh.

 

Redenen voor de deling.

Aan het einde van de negentiende eeuw waren er in India verscheidene nationale bewegingen. Zij dankten hun ontstaan voornamelijk aan de mogelijkheden die de Britten hadden verschaft op het terrein van transport en communicatie. Maar de ongevoeligheid van de Britten voor de Indische cultuur en de afstand die zij tot de bevolking bewaarden bracht  zo’n teleurstelling mee met de Britten bij hun Indische onderdanen dat het einde van de Raj op den duur onvermijdelijk werd

Terwijl de Indische National Congress de Britten opriep India te verlaten, nam de Muslim League een resolutie aan waarin de Britten werden opgeroepen het Indische grondgebied eerst te verdelen en pas daarna het land te verlaten. Er waren verschillende redenen voor het ontstaan van een apart thuisland voor de Moslims en alle drie betrokken partijen, de Moslim Liga, de Britten en de Congress Partij droegen een deel van de verantwoordelijkheid.

De Britten hadden tot op zekere hoogte een verdeel en heers politiek gevoerd in India. Bij de volkstelling was de religie een identificatiemiddel en groepen werden door de Britten verschillend behandeld afhankelijk van hun godsdienst. Zij baseerden hun ideeën over de verschillende bevolkingsgroepen op de historie en hun religieuze teksten en niet op hun gedrag in het hier en nu. De Britten waren benauwd voor de potentiële dreiging die de moslims vormden. De moslims hadden immers als  Moghuls voor de  komst van de Britten drie honderd jaar lang India geregeerd en de herinnering daaraan was niet alleen bij de moslims maar ook bij de andere Indiërs nog vers.

Dat heeft zeker een rol gespeeld bij hun besluit de All India Muslim Conference te erkennen en te  steunen, de organisatie waaruit Pakistan is ontstaan en het Pakistaanse leiderschap is voortgekomen.  De moslims hadden al de jaren van de Raj in meerderheid geweigerd om Engels te leren spreken en met de Britten samen te werken. Dat had de Hindoes een grote voorsprong verschaft nu het er op aankwam het Britse bestuur over te nemen en de door de Britten georganiseerde samenleving te runnen. Syed Ahmed Khan was de belangrijke moslimleider die deze fout inzag maar die tegelijkertijd pleitte voor een separaat Pakistan.

Van hun kant waren er ook Hindoes bezig een scheiding voor te breiden met de moslims. Zij propageerden een verbod op het slachten van koeien, de belangrijkste vorm van vlees die door de moslims werd gegeten. Zij stelden voor het Perzische schrift dat in gebruik was te vervangen door het Devanagri schrift, waardoor automatisch Hindi in plaats van Urdu de belangrijkste kandidaat zou worden voor nationale taal. De Congress Partij maakte het de moslims in hun separatistische voornemens een stuk gemakkelijker dan nodig was geweest. Een volkomen onnodige move was de introductie van de Bande Matram als volkslied. Dat lied bevatte antimoslim passages die nu op school door de moslimkinderen moesten worden gezongen.

In de tweede wereldoorlog verklaarde de Congress Party zich neutraal, terwijl de Moslim League de Britten steunde. De actie van burgerlijke ongehoorzaamheid van de partij van Ghandi gaf ruimte aan de moslims, die aan deze actie niet deelnamen en bovendien vanouds ook belangrijks posities bekleedden in het leger.

Tijdens de oorlog was er onder de Britten en de Hindoes nog steeds hoop op een onverdeeld India met een soort kanton system, ongeveer volgens de lijnen van de latere verdeling. Maar de Congress Party verwierp de interim-regering die op basis van dit plan in 1942 was gemaakt en dat was de laatste druppel die de emmer deed overlopen. Sindsdien koersten de Moslimleiders op verdeling als de enige reële mogelijkheid voor hun mensen.

 

“Leave India to God. If that is too much, then leave her to anarchy.” –

Gandhi, Mei 1942 .

 

De verdeling en de daarmee samenhangende burgeroorlog hebben zowel India als Pakistan ver achterop gezet. De ongeregeldheden kostten veel doden en er vonden een soort wreedheden plaats die tijdens de Raj niet waren voorgekomen. Vijftien miljoen vluchtelingen passeerden de grenzen en kwamen terecht in gebieden waar ze volkomen vreemd waren, want ondanks de verschillen in godsdienst werden de identiteiten van de mensen in India toch grotendeel bepaald door de taal die ze spraken en de streek waar ze vandaan kwamen. Niet alleen India werd nu verdeeld maar ook provincies als Bengalen en de Punjaab. Hindoes, moslims en Sikhs waren in gelijke mate het slachtoffer. Nog steeds zijn de wonden van de verdeling niet geheeld. De schade aan de economie was vergelijkbaar met die in het Habsburgse rijk na de eerste wereldoorlog. Gematigde en verantwoordelijke leiders verdwenen van het toneel en werden opgevolgd door fanatici met veel minder bestuurlijke ervaring. De afscheiding van Bangladesh in 1971 was een volgende klap voor Pakistan en zij leidde tot een van de twee oorlogen die de twee landen sinds de deling hebben gevoerd. De andere was de oorlog om Kasmir en nog steeds lijkt de zaak Kashmir een onoplosbaar twistpunt.

India heeft de laatste decennia de weg vooruit weer teruggevonden. Haar toegenomen economische en militaire macht heeft  zeker de onrust in het gebied verminderd, maar Pakistan gaat nog steeds gebukt onder een religie en een regime dat je niemand toe zou wensen. Wie zich met de ongelukkige geschiedenis van het subcontinent en in het bijzonder van het mohammedaanse deel ervan bezig houdt verbaast er zich over waarom er van ons gevraagd wordt die godsdienst te respecteren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

een revolutionair uit de twintigste eeuw

 

Voor communisten en hun fellow travelers heeft het begrip revolutie een positieve klank. De Russische, de Cubaanse, de Sandinistische revolutie, het zijn alledrie politieke bewegingen waar een links persoon zich achter kon stellen. Dat geldt niet voor de nationaal socialistische revolutie[1]in Duitsland,al is die van alle revoluties waarschijnlijk de meest ingrijpende geweest. Als de Nazi’s de wereldoorlog hadden gewonnen had de wereld er als gevolg van die revolutie nu totaal anders uitgezien. Op een veel ingrijpender manier anders dan dat bij een geslaagde socialistische wereldrevolutie het geval zou zijn geweest.

Hoe de wereld er had uitgezien als het Stalinisme de overhand zou hebben gekregen weten we nu. De Sovjet Unie besloeg al een groot deel van de wereld. De kwalijke aspecten van de industriële revolutie, zoals de milieuverontreiniging, zouden de overhand hebben gekregen en de toename van de welvaart zoals die in de westerse samenleving heeft plaats gevonden zou grotendeels achterwege zijn gebleven. De Lorenzcurve[2] was nergens in de ontwikkelde wereld zo bol en de verdeling dus nergens  zo ongelijk als in de voormalige Sovjet Unie.

Het is nog te vroeg om vast te stellen hoe de Chinese variant van “ een communisme met een vriendelijk gezicht” zich gaat ontwikkelen.Wellicht meer in de richting van het nationaal socialisme, maar we weten het niet. Elders in de wereld is het communisme nu passé defini op wat ongelukkige restanten na als Cuba en Noord Korea. Wie trouwens Puerto Rico met Cuba, of Noord met Zuid Korea vergelijkt ziet ook nu nog helder wat het communisme teweeg brengt voor mensen die er het slachtoffer van zijn.

 

Het nationaal socialisme van Hitler onderscheidde zich van het nationale communisme van Stalin door een veel grotere mate van vrijheid van de economische krachten in de samenleving. De economie in Duitsland die tussen de wereldoorlogen door de nederlaag, het vredesverdrag met haae herstelbetalingen en de wereldcrisis in het slop was geraakt, kwam na de machtsovername van de Nazi’s tot een ongekende bloei, ongeveer als China nu. Maar het belangrijkste verschil met communistische en liberale landen was het systeem van normen en waarden. Het Nazisme hield een ontkenning in van de waarden zoals die zijn neergelegd in het handvest van de Verenigde Naties: de rechten van de mens en de democratische beginselen. Het zijn deze waarden die in de moderne wereld de plaats hebben ingenomen van de oudere Christelijke waarden en die in de landen van de Dar al Islam nu botsen met  het waardesysteem van de Islam.

In Rusland werden democratie en mensenrechten niet in de praktijk gebracht, maar ze werden er verkondigd, dat wil dus zeggen er werd lippendienst aan bewezen. Ze behielden daardoor hun ideële kracht en hebben  bijgedragen aan de ineenstorting van het stelsel.

 

Hitler verachtte de wereldsamenleving zoals die zich voor zijn komst ontwikkeld had en zoals die zich sinds de Duitse catastrofe verder ontwikkeld heeft. Hij achtte haar in strijd met de menselijke natuur.

Hij vond de Duitse samenleving superieur aan alle andere samenlevingen op de wereld en meende dat die in een Darwiniaanse concurrentie met Amerika en Japan in de wereld de overhand zou krijgen. Hij verwachtte dan in samenwerking met Engeland de andere civilisaties te zullen uitroeien of onderwerpen en dienstbaar te maken aan de Duitse. Dat Duitsland die strijd ook zou kunnen verliezen achtte hij mogelijk, al moet het hem erg verbaasd hebben dat Duitsland het aflegde tegen de Soviet Unie, waarvan hij de zwakheden zo goed in kaart gebracht meende te hebben. Het is waarschijnlijk dat hij daarbij de kracht van het nationalisme onderschat heeft, waarvan de praktijk in Rusland sterker bleek te zijn dan de communistische leer.

 

Hitler had de eerste wereldoorlog als frontsoldaat meegemaakt en leefde in Duitsland tijden de ontredderende periode na de vrede van Versailles. Aan zijn oorlogse en naoorlogse ervaringen ontleende hij een energieke haat tegen alles wat met het humanisme en internationalisme te maken had. Hij haatte het wellicht om persoonlijke redenen die we niet kennen maar ook omdat hij meende dat het  gericht was tegen de Duitse cultuur waarin hij was opgegroeid en waarmee hij zich vereenzelvigde.

Hij had in de Habsburgse dubbelmonarchie gezien hoe ineffectief de humanistische variant van de Duitse beschaving zich verzette tegen het opkomende nationalisme in de Slavische landen. Hij had ervaren hoe de Duitsers en Hongaren als de twee dominante culturen de concurrentie kregen van de Tsjechen en van de Oost Europese Joden en hoe zij binnen de dubbelmonarchie politiek en economisch steeds meer van hun overheersende posities kwijt raakten. Hij haatte de poging van de Duitse Habsburgers om van Oost Europa een multiculturele samenleving te maken zoals hij ook de Joden en de Tsjechen haatte.

Engeland en Amerika bewonderde hij. Engeland vanwege haar nationale tradities en haar wereldheerschappij en Amerika vanwege de moderne industriële ontwikkeling, die hij ook in Duitsland tot stand wilde brengen.

 

Hitler bracht iets nieuws in Duitsland, te weten hoop op vernieuwing. Dat was de bevolking duidelijk en het was de reden waarom zijn populariteit voor de machtsovername in 1933 een paar maal gerezen was en gedaald. Hij daalde als het beter leek te gaan in Duitsland en hij rees als de wanhoop toenam. Hitler was een risicovol alternatief, dat begreep iedereen, maar dat risico werd aanvaardbaarder naarmate het oude regime meer in diskrediet raakte.De brutaliteit van het Nazisme was duidelijk. Het deed in dat opzicht voor het communisme niet onder. Maar wie zich Duits nationalist voelde en dat deed eigenlijk iedereen, die kon aannemen dat deze brutaliteit hem tegen dreigingen van buiten zou beschermen. Men zag het als het minste kwaad.

 

Dat de Duitse vernedering zou worden omgezet in een triomf, dat het iedereen beter zou gaan, dat waren de hoop en de verwachting die Hitler in het zadel hielpen. Het is een misvatting dat Hitler een toevalsfactor was, iemand die door een gril van de geschiedenis zich op het verkeerde moment op de verkeerde plaats bevond en daardoor zijn land en de wereld per ongeluk in het ongeluk kon storten. Hitler was wel degelijk een groot talent met grote en revolutionaire ideeën, maar naar onze Christelijke en liberale maatstaven gemeten een slecht mens, de antichrist in vrijwel alle opzichten.

 

[1] Revolutie betekent een  nieuwe maatschappelijke orde. De omwenteling kan met geweld gepaard gaan, maar nodig is dat niet. De glorious revolution in Engeland, waarmee in dat land de democratische orde tot stand kwam was praktisch geweldloos. Van de andere kan kunnen bestaande regimes met geweld omver worden geworpen zonder dat er iets veranderd in de maatschappelijke orde.

[2] die de verdeling van het nationaal inkomen aangeeft over de bevolking en die bij een totaal gelijke verdeling vlak is, d.w.z. samenvalt met de bisectrix van de hoek van de coördinaten

19:40 | Reactie toevoegen | Permalink | In weblog opnemen | geschiedenis

de oorzaken van de welvaart

 

 

Mensen zijn niet gelijk, maar ze vormen wel onderdeel van dezelfde gene pool. Dat betekent dat ieder individu voor zijn geboorte de kans heeft de slimste en de domste mens te blijken. Daarbij  is natuurlijk de grootte van die kans weer niet voor iedereen dezelfde. Mensen met begaafde ouders hebben een grotere kans op slimheid en achterlijke ouders krijgen zelden erg intelligente kinderen. Wel zijn hun kinderen meestal slimmer dan zij zelf en andersom hebben extreem begaafde ouders meestal kinderen die minder begaafd zijn dan zij zelf. Daar staat dan weer tegenover dat extreem begaafde ouders de grootste kans van alle ouders hebben op superbegaafde kinderen. De grootste, maar erg groot  is de kans niet. De tendens is naar het gemiddelde van de gene pool.

 

Mensen zijn niet gelijk, maar groepen mensen zijn helemaal niet gelijk. De capaciteiten van groepen mensen, van culturen zeggen we meestal, kunnen erg uiteenlopen. Waarschijnlijk zegt dat wel iets over de gemiddelde capaciteiten van de mensen die deel uitmaken van die groepen en meer nog misschien over de statistische verdeling van de capaciteiten binnen de groep. De wijze waarop de groep is georganiseerd en haar leden samenwerken is van alle factoren waarschijnlijk de meest bepalende. Veel onderzoek is daar niet over gepubliceerd. De gemiddelde aanleg van leden van een cultuur zou kunnen bepalen  hoever een cultuur kan komen, maar niet hoever zij komt. Allerlei van buiten komende factoren spelen daarbij een rol en waarschijnlijk vooral ook puur geluk. Het zou een misvatting zijn om bij aanleg voor cultuur alleen te kijken naar intelligentie van individuen. Coöperatief vermogen is het belangrijkste vereiste en in dat vermogen spelen een aantal verschillende kwaliteiten een rol. Intelligentie hoort daarbij, maar discipline, aanpassingsvermogen, doorzettingsvermogen en zuivere ethische kwaliteiten zijn belangrijk. Een goede mix van eigenschappen misschien nog belangrijker. Een immigratie uit zo veel mogelijk uiteenlopende andere culturen is om die reden in het algemeen positief, zolang de immigratie qua omvang en snelheid zekere grenzen niet overschrijdt. Doet zij dat wel en wordt de absorptiecapaciteit van een cultuur geweld aangedaan, dan werkt immigratie negatief en ontstaat een multiculturele samenleving, wat eigenlijk een ander woord is voor meerdere samenlevingen naast elkaar op hetzelfde territoir. Dat heeft in de geschiedenis nooit veel goeds opgeleverd[1].

 

De kwaliteit van een samenleving wordt doorgaans afgemeten aan de vrede en welvaart die zij produceert. Voor een welvarend land zijn voldoende ondernemers nodig, een geschoolde en gedisciplineerde bevolking  en interne en externe vrede.

Amerika kent welvaart kan men tegenwerpen, maar voert oorlog in Irak en in Afghanistan. Dat is zo, maar het zijn kleine oorlogen, zij duren nog niet zo lang en zij vinden niet binnen Amerika zelf plaats. Amerika is onmetelijk rijk, maar ook Amerika ondervindt nu al de gevolgen en zal ze zeker sterker gaan ondervinden als de oorlogen veel langer gaan duren.

In de Arabische landen en in andere delen van de derde wereld is de bevolking niet erg  geschoold en is er vooral bijna nergens sprake van interne vrede. Daarom is er geen welvaart. Het heeft weinig te maken met de aanwezigheid van hulpbronnen, zoals energie en delfstoffen. Iran, Rusland en Saoedie Arabië hebben enorme olievoorraden, maar een groot deel van hun bevolking is arm.

Scholing van de hele bevolking en onderlinge verdraagzaamheid, dat zijn in het bijzonder eigenschappen van democratische landen. Die zijn  te vinden in Europa, in Noord Amerika, in Australië en Oost Azië. Niet alle Oost Aziatische landen zijn democratisch. China is dat bijvoorbeeld niet, maar niettegenstaande dat er maar een politieke partij is en dat de macht van die partij niet door de wet wordt beperkt, houdt zij zich de laatste decennia heel aardig aan haar eigen regels en is dus op weg een rechtstaat te worden. Het interne geweld is in China de laatste decennia in verhouding tot het verleden beperkt gebleven. De interne vrede  groeit gelijk op met de welvaart. De veiligheid op straat is er nu groter dan in veel democratische landen. Ondernemers en werknemers weten waar ze aan toe zijn, kunnen op langere termijn plannen en worden in het bezit gelaten van hun inkomen en hun winst. Daar gaat het om. Democratie doet dat soort dingen ook en zelfs min of meer van zonder moeite. Hoeveel dat te maken heeft met de staatkundige inrichting van de westerse landen weten we eigenlijk niet. We zijn gewend om democratie te vereenzelvigen met kiesstelsels en regeringssystemen, maar dat komt misschien wel omdat die bij ons samen met de rechtsstaat voorkomen en met een zekere mate van sociale zekerheid voor de werkende bevolking. Hoe democratie hier zou werken zonder rechtstaat en zonder scholing en sociale zekerheid van de bevolking dat  weten we niet. Hoe een formele politieke democratie zou werken zonder voldoende ondernemers die vrijheid van handelen en ondernemen hebben, daar hebben we een vermoeden van. De voorbeelden van Oost Europa liggen nog vers in het geheugen.

 

 

[1] Spanje in de Morentijd is een goed voorbeeld. De spanningen tussen de bevolkingsgroepen laaiden voortdurend weer op en hebben uiteindelijk tot de reconquista geleid en tot de ondergang van het overigens zo welvarende rijk. Ook in Turkije,  het andere voorbeeld, was het eindresultaat ethnic cleansing en genocide. Het is daarom in Nederland en andere landen die lijden aan het multiculturele samenleving syndroom van groot belang om het immigratietempo te remmen en de juridische belemmeringen tegen integratie uit de weg te ruimen. Meer dan alle andere maatregelen die de overheid zou kunnen nemen zou dat het herstel van een vreedzame samenleving kunnen bevorderen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de Duitse hereniging

 

Toen de e.t. Duitse Bondskanselier Kohl met toestemming van de Russisiche partijleider Gorbatschov de Duitse eenheid tot stand bracht  was hij ervan overtuigd dat de eenwording economisch gunstige effecten zou hebben voor beide delen van Duitsland. Hij zou de kosten uit de postzegelkas kunnen betalen dacht hij. Voor die toekomstverwachting had hij goede argumenten. Sinds de tweede wereldoorlog zijn er miljoenen Duitsers uit de voormalige Duitse gebieden in Oost Europa naar West Duitsland geëmigreerd. De meeste van hen pasten zich zonder veel moeite aan en hadden een belangrijk aandeel in het Duitse Wirtschaftswunder van de eerste decennia na de oorlog.

Dat waren net zulke mensen als de bewoners van de DDR, het waren bovendien voor een groot deel voormalige DDR burgers, dus waarom zou het nu dan anders lopen? Het liep anders omdat de bewoners van de DDR op hun plek bleven en omdat hun samenleving daar in stand bleef. De ‘Ostlüchtlingen’ werden West Duitsers, de DDR burgers bleven wat ze waren. Binnen de staatsgrenzen van de Bondsrepubliek had men nu twee samenlevingen , de Ossies en de Wessies en twee samenlevingen onder een dak, dat werkt niet.De hereniging van Duitsland is een grootschalige sociologisch experiment geweest en de lessen zijn er nog steeds niet uit getrokken. Paul Scheffer blijft hardnekkig de vestiging van de Dar al Islam in Nederland en andere West Europese landen vergelijken met de immigratie van West Europeanen in de VS . Waar hij het mee zou horen te vergelijken is met de vestiging van de slavensamenleving van de Afro-Afrikanen in de sloppenwijken van de Noordelijke grote steden in de VS. Ander vergelijkingsmateriaal vormen de Brazilianen uit het Noorden in de favela’s van Rio en Sao Paolo. En studiemateriaal is dus ook de hereniging van Duitsland. Wanneer het zo moeilijk is om twee verschillende culturen te fuseren waarin mensen leven die twee generaties geleden nog één volk gevormd hebben, hoeveel lastiger wordt het dan wanneer we twee oude culturen moeten integreren die bijna anderhalf millennium een andere weg zijn gegaan? Het laten ontstaan van een tweede en vreemde samenleving  op onze bodem onder onze neuzen is een onbegrijpelijke fout van onze overheid.

een schreeuw om recht

Dit  stukje  begint met een aantal citaten uit de site http://www.mideastweb.org/palpop.htm die het best eerst gelezen kunnen worden, omdat het mijn commentaar een uitgangspunt geeft. Ik heb mijn gedetailleerde commentaar beperkt tot een paar opmerkingen van de auteur die zijn kaartenmateriaal toelichten. Voor het overige ga ik niet in op details maar uitsluitend op de grote lijn. Daarvoor heb ik een goede reden.

Het boek van Van Agt heeft veel weg van een lange pleitnota van een beginnend advocaat. Er staat alles in wat hij heeft kunnen vinden en dat in het voordeel pleit van zijn cliënt. Veel verband zit er niet in, wat voor een belangrijk deel het gevolg lijkt te zijn van zijn vaste voornemen alles over te slaan wat tegen zijn client zou kunnen worden gebruikt, ook als dat de lijn van het verhaal wat begrijpelijker zou maken. Om op alle onsamenhangende details in tegaan is te veel gevraagd van een mens,maar ik hoop en neem aan dat de lezer dit pars pro toto voor lief zal willen nemen.

Statistical and Demographic Considerations

 

Under the British Mandate, which began after WWI, Jewish population increased due to immigration, especially in the 1930s. Arab population also increased at an exceptional rate.

show that by the 1930s the standard of living of Palestinian Arabs was approximately twice that of Arabs  in surrounding countries, whereas in Ottoman Turkish times it was lower than in surrounding countries.

There is no hard evidence that more than 100,000 or 200,000 (out of about 1.3 million in all of Palestine, and about 7-800,000 in the area that was to become Israel in 1948) Palestinians had immigrated to the land that was to become Israel. It is impossible to determine at present when this immigration took place. 100,000 Arabs immigrating in 1880 would have produced many more descendants by 1948 than 100,000 Arabs immigrating in 1930.  However, since economic conditions did not improve until mandatory times, it is unlikely that the bulk of the immigration occurred under Turkish administration.

The UN figure for Palestinian Arab refugees that is most often quoted by pro-Arab sources is 726,000. This number was later revised downward to 711,000 by the UN.

Pro-Zionist sources like to quote a much lower figure that was contained in an interim report by Ralph Bunche. The 711,000 figure may be closest to the truth, but there is no real way of knowing.

Palestine was not an empty land when Zionist immigration began. The lowest estimates claim there were about 410,000 Arab Muslims and Christians in Palestine in 1893. A Zionist estimate claimed there were over 600,000 Arabs in Palestine. in the 1890s.

Zionist settlement between 1880 and 1948 did not displace or dispossess Palestinians. Every indication is that there was net Arab immigration into Palestine in this period, and that the economic situation of Palestinian Arabs improved tremendously under the British Mandate relative to surrounding countries. By 1948, there were approximately 1.35 million Arabs and 650,000  Jews living between the Jordan and the Mediterranean, more Arabs than had ever lived in Palestine before, and more Jews than had lived there since Roman times. Analysis of population by sub-districts shows that Arab population tended to increase the most between 1931 and 1948 in the same areas where there were large proportions of Jews.

An analysis of population by subdistricts and villages, using the admittedly incomplete data of the Palestine Remembered Web site, shows that there were about  736,000 Muslim and Christian Arabs in the part of Palestine that was to become “Green Line Israel” in 1949. There would not have been more than 620,000 refugees in 1949 if these figures are correct, since the Israeli census showed 156,000 non-Jews living in Palestine in November 1948, of whom about 14,000 were Druze. The number of refugees reported by UNRWA in 1948 was 726,000. It might indicate that an unregistered and illegal population of 100,000 was included in the refugees, or it might be due to serious and systematic undercounting of Arab population by the Mandate authorities. McCarthy suggests that there was such undercounting, yet his figures for the total population of Palestine agree with projections based on official figures for 1945.

UNRWA reported 726,000 refugees. By 1950 they reported 914,000 according to one source (McCarthy), an increase of 26% that could not come either from births or further displacement of refugees, which were negligible.

The city of Jerusalem has had a Jewish majority since about 1896 – The city of Jerusalem itself there was a Jewish majority since about 1896, but probably not before. The district of Jerusalem (as opposed to the city, approximately the former Judea) comprised a very wide area in Ottoman and British times, in which there was a Muslim majority. This included Jericho, Bethlehem and other towns.  Within the Jerusalem district, there was a subdistrict of Jerusalem that includes many of the immediate suburbs such as Eyn Karem, Beit Zeit etc. In that subdistrict, the Jews remained a minority , with only about 52,000 out of 132,000 persons in 1931 for example.

 

Mijn Commentaar op een Schreeuw om Recht.

 

 

Zoals Mr. van Agt terecht opmerkt in zijn boek, Een schreeuw om recht (hfdst.25),  ‘is Israël een naar vrede snakkend land en een voorbeeldige democratie te midden van hele en halve dictaturen’.

Hij heeft niettemin weinig met Israël op. Zijn voorkeur gaat uit naar de Gaza strip en de West Bank en andere  autonome en semiautonome vluchtelingenkampen, die  in De Libanon, Jordanië en elders in het Midden Oosten zijn gelegen. Hier schrijft hij over in zijn boek dat als ondertitel draagt De tragedie van het Palestijnse volk.

In dat boek worden maar weinig dingen als feiten vermeld die perse onwaar zijn, maar veel die net zo uit hun context zijn gelicht als de beginzin van dit stukje.

Ik zal me om dat toe te lichten beperken tot de teksten bij een aantal kaartjes, die hij afgedrukt heeft na pagina 32 van zijn boek.

Kaart 1. Deze betreft Palestina onder het Brits mandaat en suggereert dat het mandaat Palestina bestond uit het land dat in 1948 door de VN werd verdeeld en dat zich in dat land toen 4 steden bevonden, te weten Jeruzalem, Haifa, Jaffa en Gaza.  De juiste kaart  van het mandaatgebied treft U aan op de site waaruit ik citeerde, maar die liet zich helaas niet copiëren. U vindt daar ook een kaart van de VN waar de steden in het gebied op staan in het huidige Israël zoals die bestonden ten tijde van de verdeling.

 Hij zegt in de tekst bij de eerste kaart dat in de periode van het mandaat veel Joodse immigranten naar Palestina trokken en dat is juist. Wat hij niet vermeldt is dat er tegelijkertijd veel Arabische immigranten naar Palestina trokken. Niemand weet bij benadering hoeveel. Joden zowel als Arabieren hadden er tijdens de Ottomaanse periode belang bij om zich niet te laten registreren in verband met belastingverplichtingen en het leveren van zonen voor militaire dienst in het Ottomaanse leger. Die gewoonte bleef bestaan tijdens de mandaatperiode

Ergens in de negentiende eeuw heeft er een landregistratie plaats gevonden. Om  de bovengenoemde redenen lieten veel bewoners van de streek, die toen nog deel van Syrië uitmaakte, het land dat zij bewerkten niet op hun naam stellen. Dat deden toen familieleden en vrienden van de Ottomaanse ambtenaren, meestal uit Damascus of Cairo, die de census verrichten. Hun nakomelingen zijn doorgaans de  ‘eigenaren’ geweest van wie de Joodse zionistische organisaties later de grond kochten. Overigens was een groot deel van de grond buiten Galilea voor de komst van de Joden woestijn of moeras en niet of heel spaarzaam bewoond.

Door de massale (Joodse) immigratie namen  de spanningen toe, zegt Van Agt. Dat de spanningen toenamen is juist, maar dat kwam omdat op hetzelfde territorium zowel de Joodse als de Arabische bevolking toenam. De Arabische  bevolkingsaanwas was met name groot in de buurt van de Joodse nederzettingen, want daar kon het meeste geld worden verdiend. In de Ottomaanse tijd was het gebied armer dan de andere streken in de buurt. Maar tijdens en na het mandaat waren de Arabieren in het Joodse deel van het land twee keer zo welvarend als elders. Dus wat nu de oorzaken waren van de spanningen blijft de vraag. Dat de preken van Imams als Hoesseini, de groot moefti van Jeruzalem er veel mee te maken hadden is nogal waarschijnlijk.

Kaart 2. Bij de tweede kaart zegt hij dat de joden minder dan 7 procent van het land bezaten in 1947. Dat is juist als men in aanmerking neemt dat het grootste deel van het land woestijn was (Negeb) en het merendeel bovendien op naam was gesteld van absentee landowners

Kaart 3. Bij de derde kaart vermeld hij dat toen de spanningen steeds hoger opliepen ( lees,  toen het aantal aanslagen en moorden op Joden toenam) de VN in 1947 een verdelingsplan maakte. Dat is weer half juist. Het verdelingsplan werd gemaakt omdat het onderdeel was van het mandaat dat aan Groot Brittannië was verstrekt door de Volkenbond. Het mandaat moest zorgen voor een veilig  tehuis voor Joden in het gebied. Het is waar dat de vorm die het heeft gekregen bij de mandaatverlening niet voorzien was. Die heeft te maken gehad met de veiligheid van de Joden. Die kon niet gegarandeerd worden in gebieden waar Arabieren het voor het zeggen kregen. In 1929 was in het overwegend Arabische Hebron een groep Joden uitgemoord en verdreven die daar al sinds mensenheugenis woonde en in 1936 vond daar een tweede progom plaats. Veel van de tegenwoordige spanningen in Hebron zijn op die gebeurtenissen  terug te voeren. De Joodse bewoners van de stad zijn vastbesloten dat dit niet nog een keer zal gebeuren Het is ook niet waar dat de Arabieren het verdelingsplan van de hand wezen omdat ze vonden dat de Joden te veel gebied werd toegewezen. Ze waren tegen iedere vorm van verdeling en iedere vorm van aanwezigheid van Joden. Van het oorspronkelijk mandaatgebied, zoals dat op de kaart staat waar ik het eerder over had, hadden de Arabieren trouwens niet 45 % maar ruim 90 % gekregen. Van heel Arabië maakt  het bewoonde deel van Israël nog geen promille uit. De derde kaart van Van Agt, die het verdelingsplan weergeeft, vertoont bovendien nog een opmerkelijke vergissing. Jeruzalem en de voorsteden staan bij hem Arabisch gekleurd. Dat is onjuist. In de plannen van de VN zou Jeruzalem en het gebied eromheen geïnternationaliseerd worden. Het zou noch onder Joods noch onder Arabisch bewind komen, terwijl toch de meerderheid van de bevolking van de stad Joods was ten tijde van de deling. Jeruzalem is zoals bekend door het Hashemitische deel van het mandaatgebied, dat eerst Transjordanië en later Jordanië heette, geconfisceerd in de onafhankelijkheidsoorlog. Pas in 1967 is het teruggekeerd in Joodse handen.

Kaart 4. Bij de volgende kaart staat dat Ben Goerion eenzijdig de onafhankelijkheid uitriep. Dat is weer halfwaar. Hij riep de onafhankelijkheid uit in het gebied dat de Joden door de VN was toegewezen, maar pas nadat de verdeling door de Arabieren van de hand was gewezen en toen de Arabische legers uit de omringende landen klaar stonden om binnen te vallen om een verdeling te voorkomen.

Die legers waren geen partij voor Israël merkt hij op. Dat was niet zoals de Arabieren het van te voren zagen. En ook de Israëliërs waren niet overtuigd dat ze de onafhankelijkheidsoorlog konden winnen. Helemaal gewonnen hebben ze hem ook niet. Het Arabische legioen van Abdullah was het beste leger uit het Midden Oosten en met zijn Engelse commandant Glubb Pasha won het legioen de slag om Jeruzalem. Ook de Arabieren uit Syrië, Irak en Egypte waren door de Engelsen en Fransen veel beter bewapend dan de Joden. Alleen dankzij de steun van het Sovjetblok, met name de wapenleveranties van Tsjechië, konden de Joden het in eerste instantie bolwerken tegenover het enorme materiële overwicht van de Arabieren en ook dank zijn hun veel betere organisatie natuurlijk. Dat de Sovjet Unie Israël een paar jaar gesteund heeft, omdat Engeland de Arabieren steunde en de Russen Engeland als hun grote vijand beshouwden in het Midden Oosten, weet haast niemand meer.

Kaart 5. De volgende kaart gaat over de gevolgen van de oorlog van 1967, de zesdaagse oorlog. Het voorspel van de zesdaagse oorlog is bekend. Egypte en Syrië fuseerden in de Verenigde Arabische Republiek met het doel Israël beter gecoördineerd te kunnen aanvallen. Jordanië hield er zich voorlopig buiten maar zegde wel medewerking toe in geval van oorlog. Die combinatie hield geen stand, volgens Syrische bronnen als gevolg van de arrogantie van Nasser en de Egyptenaren. Om zijn positie te kunnen handhaven in de Arabische wereld verhoogde Nasser de militaire druk op Israël, het geen er uiteindelijk toe leidde dat de troepen van de VN die tussen Egypte en Israël gelegerd waren zich op bevel van Oe Thant terug trokken. De Egyptische marine bezette Sharm el Sheik in de Golf van Akaba en sloot de haven van Eilat af van de Rode Zee. De Egyptische troepen betrokken stellingen aan de grens met Israël. De westerse mogendheden waren mede onder de druk van de Sovjet Unie niet bereid om Egypte een ultimatum te sturen en de enige overgebleven mogelijkheid om een aanval van de Arabieren te pareren was de preemptive strike tegen de Egyptische luchtmacht, die veel groter was dan de Israëlische, maar minder goed geoefend.

Wat zegt Van Agt over de zesdaagse oorlog? ‘In 1967 raakten de Palestijnen de resterende 22 procent van hun land kwijt. In Juni van dat jaar viel Israël de omringende Arabische landen aan en veroverde de westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. Israël veroverde daarna de Sinaï op Egypte en de Golanhoogten op Syrië.’

Niet onwaar dus, maar wel erg uit zijn verband gerukt. Zoals Van Agt ons bij dezelfde kaart vertelt waren de Westoever en Gaza helemaal niet in handen van de lokale Arabieren, die zich later de Palestijnen gingen noemen, maar toen nog gewoon Arabieren heetten. De Westoever was bezet door Jordanië en Gaza door Egypte, twee van de drie agressoren. De derde, Syrië raakte inderdaad de Golan kwijt maar de Golanhoogten waren jaren gebruikt om de lager gelegen Israëlische kibboetzim met artillerie te bestoken. Op de Golan stond het Syrische leger klaar om Israël binnen te vallen en toezeggingen daarover aan Nasser waren al gedaan. Libanon dat zich buiten de oorlogsvoorbereidingen had gehouden werd door Israel met rust gelaten. Kortom, het korte verslag van de zesdaagse oorlog van Van Agt draait de zaak volledig op zijn kop. Het wekt de indruk alsof Israël de agressor was terwijl het Syrië en Egypte waren die met steun van de Sovjet Unie een overval op Israël voorbereidden. Jordanië werd het kind van de rekening, omdat het zich ter bescherming van haar positie in de Arabische wereld niet buiten de oorlog durfde te houden. Zij vielen pas aan toen de oorlog met Egypte al aan de gang was en Israël heeft van die onberaden aanval gebruik gemaakt om haar hoofdstad Jeruzalem terug te krijgen..

Kaart 6. De volgende kaart heeft betrekking op de Israëlische nederzettingen. Zoals bekend worden die nederzettingen gebouwd door kolonisten die in meerderheid van mening zijn dat heel het land ten westen van de Jordaan aan Israël toekomt. Verder menen sommigen dat als Arabieren het recht hebben in het Joodse gedeelte van het land te wonen, de Joden zich omgekeerd ook in het Arabische deel mogen vestigen. De regering van het land laat de kolonisten hun gang gaan uit militaire overwegingen. De nederzettingen, waar vijf honderd duizend gewapende mensen wonen vormen militaire buitenposten die het eigenlijke Israël beschermen. In het kader van de vredesonderhandelingen heeft Israël de nederzettingen in de Gazastrook die met een soortgelijk doel waren gesticht weer ontmanteld. Bij die zelfde gelegenheid heeft het zich vrijwillig en zonder vredesverdrag met de Palestijnen uit Gaza terug getrokken. Dat vredesgebaar heeft geen enkel positief gevolg gehad, integendeel. Hamas verwoestte de achtergelaten nederzettingen en gebruikte het gebied waar ze gelegen hadden om raketten af te schieten op het buurland.

Kaart 7. De een na laatste kaart heeft betrekking op de afscheidingsmuur. Die muur werd gebouwd na de tweede Intifada om het toenemende aantal Arabische zelfmoordaanslagen onder controle te krijgen. Dat is gelukt. In het eerste jaar na de bouw  liep het aantal Israëlische slachtoffers terug met de helft, maar ook het aantal door geweld omgekomen Palestijnen daalde drastisch. Tegenwoordig worden er nauwelijks nog aanslagen gepleegd, omdat er nauwelijks nog Palestijnen uit Gaza of van de West Bank naar Israël komen. Het bouwen van de muur werd veroordeeld door een adviserend lichaam uit het Internationale Gerechtshof, maar ten onrechte. Elk redelijk mens die moet kiezen tussen Israëlische levens en Palestijnse olijfbomen zou horen te kiezen voor de mensenlevens. De uitspraak had geen enkele rechtskracht, maar de publicitaire waarde ervan voor de Arabieren was enorm. Als andere landen om soortgelijke redenen een muur aanleggen zwijgt de wereldopinie en het Gerechtshof. In Marokko is recentelijk – om de bewoners van de voormalige Spaanse Sahara in bedwang te houden – een muur aangelegd van 2.800 km lengte. Saoedi-Arabië bouwde in 2004 een afscheidingsmuur met Jemen – grotendeels op Jemenitisch grondgebied – om terroristen uit het Zuiden tegen te houden. Beide landen stemden voor de VN-resolutie tegen Israël.

Het is waar dat deze laatste muren niet hetzelfde effect op de lokale populatie hebben als de Israëlische, maar dat is een omstandigheid die niet aan Israël kan worden verweten. Die lokale populatie had desgewenst de aanslagen van hun broeders in Israël kunnen tegen houden, maar in plaats ervan juichten zij die toe, zoals op de West Bank ook groot enthousiasme te zien was bij de aanslagen van 9/11.

 Kaart 8. De laatste kaart is van de Gazastrook, 41 k.m. lang en zes tot twaalf kilometer breed.  In dit kleine gebied van twee keer Texel wonen anderhalf miljoen mensen. Ze worden geregeerd door de Hamas waar de Palestijnen in vrije verkiezingen voor gekozen hebben. Die anderhalf miljoen die daar wonen, dat zijn er ruim twee keer zoveel als het aantal vluchtelingen dat volgens de hoogste schattingen uit het Israëlische deel van het mandaatgebied zijn gevlucht tijdens de Israëlisch –Arabische oorlogen. En dan wonen er nog zo’n negen miljoen Palestijnen elders.

Voorafgaande aan de tweede Intifada was de welvaart in Gaza en de West Bank veel groter als in de omringende Arabische landen en al voor de bevrijdingsoorlog was hun welvaart dubbel de M.O. norm. Tegenwoordig is het als gevolg van vijandelijkheden slechter gesteld. Maar per hoofd van de bevolking krijgen de bewoners nog steeds meer door Amerika en Europa gefinancierde voedselhulp dan wie ook in de wereld. Niet vanuit de Arabische landen.  Die gebruiken de vluchtelingen voor propaganda doeleinden maar laten zich aan hun welzijn weinig gelegen liggen. De bevolkingstoename in de kampen is een directe functie van de verleende hulp. Zelfs in het oorlogsjaar 2008/2009 was de demografische groei er groter dan in alle andere Arabische landen. Dat staat in schril contrast met de genocidebeschuldigingen die tijdens en na de Gaza-oorlog jegens Israël werden geuit. Toch staan ook die andere Arabische landen al aan de spits van de wereldbevolkingsgroei. De vluchtelingenkampen en Gaza zijn een demografische tijdbom en zouden dat ook blijven als de kampen groter waren, bijvoorbeeld zo groot als het huidige Israël.

De indruk wordt gewekt in het boek van Van Agt alsof het in Gaza slechter gaat dan Kongo of in Darfoer, maar dat is niet zo. Van alle noodgebieden in de wereld gaat het in Gaza waarschijnlijk het beste. Dat komt omdat het ondanks de beperkingen die uit veiligheidsoverwegingen worden aangehouden Gaza toegankelijker is dan alle andere noodgebieden en natuurlijk ook veel meer hulp krijgt per hoofd van de bevolking.

Het aantal uit Arabië verdreven Joden overtreft ruimschoots het aantal Palestijnse vluchtelingen dat door de UNO is erkend. Intussen is het aantal vluchtelingen dat hulp ontvangt in verhouding tot het oorspronkelijke aantal vluchtelingen en tot de totale Palestijnse bevolking buiten iedere proportie hoog. Van de elf miljoen Palestijnen is de helft ongeveer geïntegreerd in de buurlanden. De andere helft woont in vluchtelingenkampen of op de West Bank en vormt een probleem voor zich zelf, voor  de gastlanden en voor Israël. De Joodse vluchtelingen uit Arabië zijn zonder uitzondering allemaal geïntegreerd, hetzij in Israël zelf, hetzij in Amerika of Europa, als ze er voor kozen om door te reizen, nadat Israël hun vlucht uit het oorspronkelijke woonland had gefaciliteerd. De voorouders van die Joden woonden vrijwel zonder uitzondering veel langer in de gebieden waar ze nu uit verdreven zijn dan de voorouders van de Palestijnen in Palestina. Waarom de Palestijnen nu na zestig jaar anders en beter behandeld zouden moeten worden dan de Joden of bijvoorbeeld de verdreven Duitsers uit Polen en Tsjechië, zou ik niet weten. Dat ze niet in Gaza en de andere kampen moeten blijven zitten lijkt me duidelijk, maar dat de Palestijnen met hun tien of elf miljoen  terug zouden moeten naar Israël, dat lijkt me onzin. De ramp die dat zou veroorzaken zou veel groter zijn dan de ellende die nu in Gaza wordt geleden.

Met andere woorden de bijzonder eulogie die Van Agt voor de Palestijnen lijkt nogal overdreven maar de verwrongen voorstelling van zaken die hij daarbij geeft, is ethisch bepaald niet in de haak.

Misschien dat dit nog duidelijker zou kunnen worden gemaakt als het hele boek pagina voor pagina zou word becommentarieerd, maar daarvoor ontbrak me de lust en de tijd. De toonzetting is overal hetzelfde en de feiten worden overal op dezelfde manier gepresenteerd: eenzijdig  en uit hun verband gerukt. Het is alsof het Palestijnenprobleem vandaag of in 1947 is ontstaan, in een historisch vacuüm, zonder enige actie van Arabische kant. Dat is niet zo. Het probleem is een gevolg van een doordraaiende geweldsspiraal en het begin van het geweld ligt bij de Arabieren. Daar kan geen twijfel over zijn. Alleen wie meent dat de veiligheid van de Joden genegeerd kan worden kan de Palestijnse stellingen betrekken op de manier waarop Van Agt dat heeft gedaan. Voor een lezer die zich nooit in de geschiedenis van het probleem verdiept heeft is het een  bron van misleidende informatie.

De half gekken.

 

Willem Holleeder ken ik niet persoonlijk, maar er wordt over die man zoveel gepubliceerd en op de TV vertoond, dat je er niet om heen komt een duidelijke indruk van hem te krijgen. Het type is in ons publieke leven een uitzondering. Hij is een crimineel, hoort in dat milieu thuis en zou in de bovenwereld in Nederland geen toegang krijgen. Of dat in andere landen ook zo zou zijn weet ik niet. In Rusland, waar de KGB het type vroeger huisvesting verschafte, schijnen ze maatschappelijk nog steeds geaccepteerd te zijn, net als in al die andere landen waar de overheid haar gezag met geweld in plaats van via het recht  moet handhaven. In Amerika en de meeste Noord Europese landen is er voor Holleederachtigen geen plaats in de reguliere publieke ruimte.

In de Romeinse Republiek, vlak voor dat die aan haar einde kwam, was er een hele serie van dit soort halve gekken, mensen die onwaarschijnlijke risico’s namen, zeker niet onbekwaam waren, maar tegelijk onbetrouwbaar en gewelddadig. Verres, Dolabella en Catilina waren er voorbeelden van , maar eigenlijk ook Lucius Cornelius Sulla en later Clodius Pulcher. Verreweg de bekendste en samen met Sulla ook de bekwaamste van het stel was Julius Caesar.

Allemaal kwamen ze uit uitstekende families. De Julii, Cornelii en  Claudii  hoorden niet alleen tot de optimaten,  maar tot de echte oude patriciër families. Beter kon het niet in Rome. Maar deugnieten waren het allemaal, de een nog erger dan de ander.

Cicero was in veel opzichten hun tegendeel en heeft met de meesten van hen in de clinch gelegen. Catillina heeft hij laten executeren toen hij consul was, omdat die een coup had voorbereid, misschien met hulp van Caesar en op het punt stond zijn troepen Rome binnen te laten trekken.

Die noodgreep heeft Cicero later zijn carrière gekost. Clodius Pulcher die het zelf allerminst nauw nam met het recht heeft hem vervolgd voor het executeren van een Romeins burger zonder due process of law. Cicero, in veel opzichten net zo bekwaam als Caesar, maar zonder diens roekeloze moed, stortte in en vroeg bescherming aan zijn politieke tegenstanders. Daarmee had hij afgedaan als man van aanzien.  Lafheid werd gezien als het ultieme gebrek aan deugd, maar niemand was verbaasd. Cicero kwam uit een familie die eigenlijk niet deftig genoeg was voor de hoge functies die hij bekleedde. Dit is een moooi voorbeeld waaraan men het verschil kan zien tussen de ethiek van het oude Rome en het latere Christendom, want dat een vorname afkomst als een deugd kan gelden, die gedachte komt later bij niemand meer op. Toch hebben we de hele Middeleeuwen standsverschillen gehouden, die hier pas na de Franse revolutie langzaam zijn verdwenen en die terug te voeren zijn op de maatschappelijke verhoudingen binnen het Romeinse rijk. Een boef als Holleeder zou in Rome overigens voor de keus hebben gestaan eerst carrière te maken, waarschijnlijk in het leger of heel snel door het harde Romeinse strafrecht uit de samenleving te worden verwijderd. Een dergelijk gebrek aan discipline konden in Rome alleen mensen van heel goede

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Frankrijk en de 14e juli

 

Dat de politiek  in 1789 begonnen is bij de bestorming van de Bastille in Parijs, zoals Luuk van Middelaar in navolging van veel Fransen wil beweren is een misvatting. Niet omdat er maar zeven gevangenen in die vesting zaten en een handvol bewakers, zodat de bestorming  eigenlijk een slag in de lucht was. Maar omdat moderne democratische staatsvormen al eerder te zien waren geweest. In Amerika na de onafhankelijkheid in 1776 en in Engeland na de Glorious Revolution van 1688. De republikeinse staatsvorm in de Nederlanden dateert nog eerder, al van 1579. Zij was dan misschien geen democratie zoals we die tegenwoordig kennen maar de Republiek kende een politiek leven en een  publieke ruimte die de voorwaarden zijn gebleken voor het ontstaan van een politieke democratie.

De Franse revolutie is het begin geweest van de Franse moderne politieke ontwikkeling, dat is waar. Daarnaast was zij ook het begin van het einde van Frankrijk als dominante mogendheid in Europa. Tijdens de revolutie, en onmiddellijk erna, in de tijd van Napoleon, was de inbreng van Frankrijk nog groot. Het had een grotere bevolking dan Rusland of Duitsland en een veel grotere dan Engeland. Frankrijk was de hele Middeleeuwen door en  in het begin van de Nieuwe tijd het volkrijkste en meest welvarende land van Europa geweest. Maar na de restauratie en vooral na de minirevolutie van 1848 was het afgelopen met haar  dominantie die een groot deel van de Middeleeuwen had geduurd en die zijn hoogtepunt bereikte juist vóór de revolutie. Het is niet bewijsbaar maar wel aannemelijk dat het juist de revolutie en het daaropvolgende bloedvergieten is geweest dat Frankrijk van haar centrale positie in Europa heeft beroofd.

In de tijd van Richelieu en Louis le Grand heeft Frankrijk geprobeerd haar culturele, economische  en demografische overmachtpositie te vertalen in veroveringen en een politieke hegemonie. Ondanks een reeks nederlagen  werd haar overheersende positie in die tijd niet wezenlijk aangetast. Heel Europa sprak Frans en richtte zich in cultuur en beschaafde gewoonten naar het Franse Hof. Hoezeer de beschaving van de Encyclopedisten en de Parijse salons door de revolutie heeft geleden en plaats heeft moeten maken voor de burgerlijkheid van de restauratie kan men lezen in l’Ancien Régime et la Révolution van de Tocqueville en trouwens ook al in diens veel bekendere en eerder verschenen De la démocratie en Amérique.

Rusland en Engeland maakten aan de Franse overheersende positie in Europa in de Napoleontische oorlogen een einde. Die overwinning vormden het begin van een eeuw lang Engelse dominantie. Frankrijk was  in de negentiende eeuw voor Engeland niet langer een serieuze concurrent. Dat werden eerst Rusland en later de Verenigde Staten. De humanistische en democratische samenleving waarvan de  beginselen zijn neergelegd in het Charter van de VN zijn Anglo-Amerikaans en niet Frans.. Engeland overvleugelde Frankrijk op het wereldtoneel en in alle koloniale gebieden die er toe deden. Zij nam het voortouw in de industriële revolutie. In dezelfde periode dat dit gebeurde brokkelde de macht van Frankrijk op het Europese vaste land af en werd zij ook daar overvleugeld door de nieuwe grootmacht Duitsland. Rusland consolideerde in de negentiende eeuw haar machtspositie in Oost Europa en op het al eerder veroverde gebied in Siberië. Maar ook in Rusland betekende een revolutie, die van 1917,  het einde van een veelbelovende ontwikkeling

De viering van de veertiende Juli als een feestdag heeft iets bizars. De datum  was een  willekeurig gekozen beginpunt van de revolutie die Frankrijk op het verkeerde pad heeft gezet waar het pas sinds het heroptreden van Charles De Gaulle in 1958 vanaf lijkt te zijn gekomen. 1 Juni, de datum van de officiële terugkomst van De Gaulle in 1958 lijkt een betere herdenkingsdag dan de veertiende juli.

De filosofische ontwikkelingen die Van de Middelaar in zijn boek Politicide beschrijft zijn een goede illustratie van de irrelevantie van Frankrijk en haar cultuur[i] sinds 1848. Dat komt er ook wel uit in het boek, maar de consequentie dat het de Franse revolutie is geweest die Frankrijk van haar ziel heeft beroofd durft geen inwoner of bewonderaar van dat land te trekken.

 

 

 

De Franse revolutie.

 

 

De Russische revolutie heeft, als we de hele periode van het communisme mee rekenen, zeker meer mensenlevens gekost dan de Franse . Toch heeft Europa naar alle waarschijnlijkheid geen grotere ramp gekend dan de revolutie van de Fransen, de tien jaar, die duurden van de bestorming van de Bastille in 1789 tot het consulaat van Napoleon in 1799. Het heeft van Frankrijk, dat ooit, tot Louis XIV, het belangrijkste land was van Europa, een tweederangs mogendheid gemaakt. Maar wat erger is, het maakte een einde aan de Verlichting, de meest interessante ontwikkeling in  de Europese geschiedenis tot nu toe. Met de moord op Condorcet verdween de hoop op een vreedzaam en redelijk Europa uit het zicht en nam de terreur de plaats in van de ratio.

 

Die terreur van Robespierre en zijn Montagnards heeft de elite van Frankrijk vernietigd. Zoals de eerste wereldoorlog dat later met Groot Brittannië zou doen, onthoofdde de revolutie het oude Frankrijk. Niet alleen de elite van het ancien regime was kind van de rekening , maar ook de elite van de Verlichting en van de Encyclopédie. De terreur bracht de verdraagzaamheid naar de guillotine en ook  de vrijheid en de broederschap en legde in naam van de gelijkheid en met ideologisch geweld de basis voor het fascisme, het communisme en het nationaal socialisme van de  twintigste eeuw. Het bracht Napoleon voort, de voorganger van Hitler. De oorlogen van de revolutie zelf, gevolgd door de oorlogen van Napoleon bevestigden de vijandschap tussen Frankrijk en Duitsland, waaruit de Europese burgeroorlogen zouden voortkomen van 1870 en 1914 en uit die oorlogen kwamen de totalitaire regimes van de twintigste eeuw.

 

Nog ieder jaar wordt in Frankrijk quatorze juillet herdacht, de dag van de overval op de Bastille die geldt als het begin van de revolutie. Dat Frankrijk meent dat deze dag het waard is om gevierd te worden geeft blijk van de waanzin die het land bevangen heeft op die dag en die daar eigenlijk nooit meer helemaal is verdwenen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rechts/Links.

 

Rechts is conservatief, al wat ouder, het is verstandig en  bestuurlijk en heeft respect voor godsdienst ook al houdt het er niet van. Links is progressief, wat jonger, impulsiever en meer gericht op oppositie, het heeft doorgaans geen respect voor  godsdienst of de overtuigingen van andere mensen. Links denkt in structuren en vindt de samenleving maakbaar. Rechts denkt in persoonlijke relaties en meent dat de samenleving een gegeven is, waar we  zo goed mogelijk mee om horen te gaan, maar weinig aan kunnen veranderen. Links houdt van utopia’s, rechts  past op de winkel. Links gooit zich zonder te kijken overal in, rechts wacht af en kijkt eerst even wat er gebeurt.

Niet alles is in het schema links/rechts te vangen en het onderscheid zegt ook niet altijd alles.   Links heeft bovendien de overtuiging dat links (zijzelf dus)  ethisch oké is en rechts niet, wat niet alleen onjuist is,  maar ook gemakkelijk tot misverstanden aanleiding geeft. Men denkt dan wie verkeerd is ook wel rechts zal zijn en dat is niet altijd zo. Links kan echt heel slecht zijn. Neem Hitler bijvoorbeeld. Volgens Jacques van Doorn was Hitler links[1] en in het boek dat hij geschreven heeft over het Duitse Socialisme geeft hij daar een reeks overtuigende argumenten voor. Het vroege Duitse nationalisme van Freiherr von Stein, Kleist en Fichte was allesbehalve onschuldig. Het vormde de basis voor de ideeën van Hitler en het was links.

Pinochet wordt nu algemeen voor rechts gehouden, maar hij was door Allende uitgezocht omdat hij van eenvoudige komaf was en niet tot de elitaire rechtse officierskringen hoorde die door de communisten werden gewantrouwd. Ook door Allende zelf trouwens, die wel uit de elite afkomstig was. Zo zie je maar dat je nooit mensen moet uitzoeken alleen omdat ze anders zijn dan jezelf. Ook Peronisten zijn vakbondsmensen en links, maar ze zijn corrupt en fascistisch. Of Mobutu Sese Seko Nkuku Ngbendu Wa Za Banga links was of rechts weet ik niet. Hij past in geen enkel schema, maar deugen deed hij niet. George W Bush is rechts en Barack Obama ook. Clinton is links. Roosevelt  en Johnson waren  links. Bos, Rouvoet en Balkenende zijn rechts.

Moslimterroristen zijn behept met hun eigen godsdienst, maar respecteren die van anderen niet. Bin Laden is een utopist; hij is gewelddadig en links. Mao en Stalin hetzelfde.  Deng Xiaoping was rechts, Zhou Enlai waarschijnlijk ook. Schieten we hier wat mee op? Helpt het ergens voor om mensen in twee categorieën te verdelen. Wetenschappelijk heeft het zeker zin. Er zijn een reeks redelijk betrouwbare voorspellingen mogelijk t.a.v. van het gedrag en de keuzes van mensen die links of rechts zijn gecategoriseerd, maar tot die voorspellingen horen niet de keuzes voor ethisch positief of negatief gedrag. Bij beide soorten komen goede mensen voor en slechteriken. Maar linkse regeerders, slecht of goed,  richten met afstand meer ellende aan dan rechtse. In het dagelijks leven maakt het in de meeste gevallen weinig uit of iemand links is of rechts, maar linkse politici horen eigenlijk in een regering niet thuis. Niet alleen omdat ze een maal aan de macht hun utopia’s willen verwezenlijken  en het altijd te lang  duurt voor ze merken dat het niet gaat, maar ook omdat ze van de weeromstuit soms cynisch en omkoopbaar worden.

Den Uyl was zo iemand die vond dat de wereld verbeterd moest, te beginnen met Amsterdam. Hij was als wethouder verantwoordelijk voor de aanleg van het Westelijk Havengebied en meer in het bijzonder voor de daar te vestigen petrochemische industrie. Tijdens zijn wethouderschap was de Buitenveldert nog niet afgebouwd. Hij wist daar een stuk grond met 75-jarige onveranderlijke erfpachtcanon te bemachtigen. Hij liet er  een bungalow op bouwen door een aannemer die van hem, als wethouder, afhankelijk was. Advocaat Dubois, de latere kantonrechter, die in dezelfde buurt woonde, meende dat de wethouder niet op de hoogte zou zijn geweest van het feit dat de erfpacht voor andere mensen (die een dag later dan Den Uyl hun erfpachtgrondgrond hadden gekocht) om de vijf jaar zou worden aangepast. Maar die man was ook  geen politicus. Hij was zelf notoir te goeder trouw, dan ben je ook tegenover anderen niet zo wantrouwend. Ik heb dat wat minder en ik moet toegeven, ik vond het een gereformeerde rakker, die Den Uyl. Ik had helemaal  niets met de man.

Amsterdam heeft als gevolg van het politieke optreden van wethouder Den Uyl  in het Westelijk Havengebied veertig jaar lang een onveilige woestenij gehad zonder olie-industrie en met de laatste jaren de peperdure en werkeloze Ceres containeroverslag als dieptepunt. Het was dezelfde Den Uyl die later als minister achter het wetsontwerp voor de vermogensaanwasdeling stond, dat, ondanks dat het nooit het Staatsblad heeft gehaald, voorgoed een einde maakte  aan  stroom van Amerikaanse  investeringen naar dit land die vóór die tijd opvallend groot was. Ik was door mijn vak nauw bij dit fenomeen betrokken en kan uit eigen wetenschap verklaren dat het dit wetsontwerp was, waar de Amerikanen op afknapten. En zij niet alleen. Erger waren de gevolgen van de hervormingen die hij later met Van Kemenade doorvoerde in het onderwijs. Het waren deze hervormingen, gebaseerd op zijn wens tot een herverdeling van kennis, inkomen en macht, die uiteindelijk geleid hebben tot de deconfiture van het Nederlandse onderwijs en die een jaar of wat geleden door zijn jongere partijgenoot Dijsselbloem aan de kaak werden  gesteld. Als politicus was Den Uyl geen zegen voor dit land en achter de eerbewijzen die hij kreeg kan men wat mij betreft  een groot vraagteken zetten.

Dat links Nederland idolaat was van de man wijst erop hoe gevaarlijk het is voor een land als de linkse krachten er de overhand krijgen. In Zaandam is er een  Dr. J.M. den Uylbrug over de Zaan en aansluitend een Dr. J.M. den Uylweg. In Amsterdam, Groningen, Zwolle en Dordrecht is er een (Dr.)(J.M.) (Joop) den Uylstraat. Hij was dus ook populair buiten de stad waar de Universiteit hem later een eredoctoraat heeft uitgereikt. Niet vanwege zijn wetenschappelijke verdiensten maar honoris causa. Ze mochten hem daar graag. Koningin Juliana was hem dankbaar voor de rol die hij gespeeld heeft in de Lockheed affaire en Zuid Limburg voor de genereuze overheidssteun bij het proces van de sluiting van de kolenmijnen. Verder zou moeilijk te bedenken zijn welke verdiensten hij voor stad en land kan hebben gehad.

Dat is een van de voorspelbare uitspraken waar mee een rechts mens zich van een links iemand onderscheidt. Vraag hem wat hij vindt van het kabinet Den Uyl. Of van Che Guevara. Vroeger, in de tijd dat de organist en latere Landdrost van de IJselmeerpolders,  Han Lammers nog wethouder was van Amsterdam, was zo’n onderscheidende vraag: wat vind je van de DDR? Als je voor dat land was en tegen de Bondsrepubliek dan was je links en zat je er tegelijk ook helemaal niet mee om de Nieuwmarkt af te breken voor de aanleg van een overbodige Metro naar een overbodige prachtwijk in Amsterdam Z.O. Of het feit dat Amsterdam dat soort projecten altijd weet te bouwen voor tig maal  zo veel als het in Rotterdam kost, of dat  ook met links zijn te maken heeft, dat weet ik eigenlijk niet. Maar Rotterdam is pas links geworden toen de vriendenclub van Han Lammers daar de macht in handen kreeg. Andre van der Louw en Bram Peper hoorden daartoe en Marcel van Dam. Voor die tijd waren de Rotterdammers wel PvdA, maar rechts.

Op mensen als de oude Drees, Wim Thomassen en burgemeester van Walsum, daar kunnen rechtse mensen met nostalgie op terug kijken, maar op Den Uyl en tien over rood niet. Helemaal niet.

 

 

 

 

 

[1] J.A.A. van Doorn, Duits socialisme. Het falen van de sociaal-democratie  en de triomf van het nationaal-socialisme. uitgeverij. Mets & Schilt, Amsterdam.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Slavernij

 

In de geldende ethiek is de hoogste waarde niet langer de Genade van God. De hoogste waarde zijn de mensenrechten en een fenomeen dat daar in geen enkel opzicht mee te verenigen valt is de slavernij.  Het oude christendom had onder de slaven veel aanhang en in de christelijke Middeleeuwen was het bevrijden (vrijkopen) van slaven een godwelgevallige activiteit. Van een tegenstelling op dit punt tussen christendom en humanisme kan daarom niet gesproken worden maar er is wel een verschil in nadruk. In de klassieke wereld gold slavernij als een onderdeel van de condition humaine en als zodanig wordt zij in de werken van onder meer Aristoteles behandeld. Slavernij was er als een noodzakelijk onderdeel van de economie. Een beschaafde wereld zonder slaven was niet goed denkbaar. Men moet daarbij bedenken dat er geen zorgende overheid was in de oudheid en dat mensen die niet voor zich zelf konden zorgen en geen kind of slaaf waren weinig kans op overleven hadden. Het Christendom met haar armenzorg heeft daar verandering in gebracht. Haar populariteit onder slaven en vrijgelatenen is daarom goed verklaarbaar.

Toen de Whigs, de humanisten in de Britse politiek, het in de Victoriaanse tijd voor het zeggen kregen maakten zij een einde aan de slavenhandel. Dat konden ze doen omdat de Engelse marine de wereldzeeën beheerste. Maar in Noord en Zuid Amerika bleef slavernij als instituut voorshands bestaan. In Engeland zelf was slavernij net als in de meeste landen van Noord Europa sinds de vroege Middeleeuwen verdwenen.  Men erkende in het internationale rechtsverkeer het Romeinse recht. Dat recht had regels voor de slavernij en de eerbied voor het eigendomsrecht gekoppeld aan  de gebruiken van de internationale handel hielden de slavernij in stand in de Europese koloniën.

In Noord Amerika waren het de Republikeinen van president Lincoln die aan deze grootste schande van onze beschaving een einde hebben gemaakt.

In landen waar de westerse invloed beperkt was, in het Turkse rijk en in het algemeen overal waar andere godsdiensten dan het Latijnse Christendom de overhand behielden, hield ook de slavernij stand. Dat was niet omdat de Islam of de oudere vormen van het Christendom de slavernij propageerden. Dat kwam omdat de slavernij er al lang was voor die godsdiensten ontstonden. De bijbel en de Koran spreken erover als iets dat er nu eenmaal is en voor God waren we eigenlijk allemaal slaven[1].

Slaven waren de mensen die in de economisch primitieve samenleving van de oudheid het werk deden dat tegenwoordig door het betaalde dienstpersoneel wordt gedaan of door machines. Tussen het Latijnse woord voor slaaf of dienaar en slavin of dienstmeisje bestaat geen verschil. De positie van slaven in de oudheid was aan de onderkant van de maatschappelijke ladder maar in het latere Romeinse recht werden hun wel degelijk rechten toegekend. Slaven hadden geen burgerrechten, maar dat hadden vrouwen en kinderen ook niet.

In het Latijnse Christendom is de slavernij en het zusterinstituut, de horigheid, in de loop van de Middeleeuwen teruggedrongen. De facto bestond het op den duur in het Noorden helemaal  niet meer. Op het Iberisch schiereiland nog wel maar op kleine schaal, als iets wat  uit de Moorse tijd was overgebleven. In de suikerplantages op de Canarische Eilanden, die immers vlak bij zwart Afrika lagen was het normaal. Het is niet onwaarschijnlijk dat die als model voor de Iberische koloniën hebben gediend. Het verhaal is bekend hoe de Portugezen en Spanjaarden de slavernij invoerden in Zuid Amerika en hoe de Noord Amerikanen het later overnamen om hun plantages in de Zuidelijke staten van Noord Amerika te voorzien van werkkrachten die tegen de klimatologische omstandigheden waren opgewassen.

De eerste zwarte slaven die hier in Nederland, ik meen in Vlissingen, ontscheept zijn, werden  door de plaatselijke autoriteiten prompt vrij gelaten. Dat duurde niet lang want de eigenaren konden wijzen op het Romeinse en het canonieke recht die de eigendom van slaven erkende. Omdat de landen waar handel mee gedreven werd het instituut wel erkenden, werden de rechten  op slaven in het internationale handelsverkeer gerespecteerd.

De onbekendheid met het instituut van de slavernij in Noord Europa had voor de slaven ook nadelen. Omdat slavernij als zodanig  niet bestond waren er voor slaven ook geen beschermende maatregelen. Slavernij van westerse mensen werd niet toegelaten, omdat het strijdig was met het opkomende humanisme. Waar het op neer kwam was dat men algemeen vond dat slavernij niet paste in de menselijke waardigheid. Maar omdat men slavernij om economische redenen niet kon of wilde afschaffen beschouwde men negers als niet helemaal menselijk. Dat is wat men een geperverteerd humanisme zou kunnen noemen en het heeft de behandeling van de negerslaven meer geschaad dan de op de wet gebaseerde slavernij in de landen rond de Middellandse Zee.

[1] Het woord moslim zou als slaaf vertaald kunnen worden. Ook de termen dominus en servus waarmee in de Latijnse religie de relatie tussen de Christus en diens gelovigen wordt aangegeven stamt uit de relatie tussen een slaveneigenaar en diens slaven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Geschiedenis.

 

 

 

Geschiedenis is wat er wordt doorverteld. Alles waar geen getuigen van zijn geweest om het naar waarheid op te schrijven en er een vertelbaar verhaal van te maken, hoort niet tot de geschiedenis. Aan de geschiedenis zoals wij die kennen kleven daarom twee gebreken. Veel is nooit opgeschreven of doorverteld en veel van wat wel tot ons is gekomen is niet gebeurd of anders gebeurd dan het wordt verteld. De kronieken uit de Middeleeuwen bijvoorbeeld, die dienden helemaal niet om te vertellen wat er was gebeurd maar stonden in het teken van de propaganda voor het geloof  of dienden ter meerdere eer en glorie van de feodale heer die de optekening had verordonneerd.

Een bekend gezegde is dat de geschiedenis door de overwinnaar wordt geschreven. Het verhaal van de verliezer wordt niet verteld of gehoord. Maar in ieder geval zou je in het verhaal van de verliezer in een oorlog nog voldoende geïnteresseerd kunnen zijn om het op te schrijven. Niemand is ooit erg geïnteresseerd geweest in de boerenbevolking, die van de uitvinding van de landbouw tot het begin van het derde millennium van onze jaarteling de meerderheid van de wereldbevolking heeft uitgemaakt. Als we er van uit mogen gaan dat een boerenvrouw gemiddeld vijf tot tien kinderen krijgt en gegeven dat de wereldbevolking tienduizend jaar stationair gebleven is op ongeveer een paar honderd miljoen mensen, dan staat wel vast dat er erg veel ellende van boerenvrouwen in de wereld nooit ter kennis van de geschiedenis is gekomen. Soms, zoals tijdens de honderdjarige oorlog in Frankrijk of de dertigjarige oorlog in Duitsland, krijg je als voetnoot en tegen de achtergrond van andere, belangrijker gebeurtenissen er wel een indruk van. We weten dat hele delen van Duitsland zijn ontvolkt tussen 1618 en 1648, zodat ze pas in de twintigste eeuw weer de bevolking hadden van voor die oorlog. De wereld bekommert zich nu om Darfoer, maar wat daar nu gebeurt is een herhaling van wat er honderd eeuwen is gebeurd op de grens van het gebied van de nomaden en de gesettelde boeren. Maar meestal is het geen geschiedenis, want vóór de twintigste eeuw was er eigenlijk niemand in geïnteresseerd.

Boeren trekken en masse van het platte land naar de stad en hebben dat altijd gedaan. De hygiënische toestanden in de oude steden waren meestal zo slecht dat een stadsbevolking zich zelf niet in stand kon houden. Als boer heb je dus een slechte kans als je naar de stad trekt, maar vaak toch nog een betere dan wanneer je blijft. Boerengrond werd verdeeld tot het absolute hongerminimum of de grond werd niet verdeeld en dan moest er een manier worden gevonden om van de overtollige kinderen af te komen. Wat gebeurde er met kinderen die niet naar de stad konden en die niet erfden?

Ze konden soldaat worden of zeeman, maar dan moesten ze redelijk dicht bij de zee wonen of bij een plaats waar gerekruteerd kon worden. In Brazilië trekken nu onder onze ogen honderdduizenden boeren per jaar naar de grote steden in het Zuiden. Dat kan nu vanwege het moderne vervoer. Maar wat gebeurde er honderd jaar geleden met die boeren en al die duizenden jaren eerder? Ze gingen op een of ander manier voortijdig dood en we weten niet hoe, want in meer dan 99 % van de gevallen is er nooit iets over opgeschreven.

Geschiedenis gaat over de dragers van de beschaving, de chroniqueurs zijn alleen geïnteresseerd in hun eigen omgeving, het Hof waar zij aan verbonden zijn, zij schrijven over de hoofdstad waar zij wonen of de overheid die hen betaalt. In gewone mensen zijn ze meestal niet geïnteresseerd, dus die krijgen dan geen plaats in de geschiedenis.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

J.R.M. van den Brink.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Toen ik in het derde jaar van mijn studententijd kon kiezen tussen het bestuur van de UKSV en van de SSHV,  koos ik voor de studentenhuisvesting. Minder recepties en reisjes misschien,  maar meer en interessanter werk. De Stichting Studentenhuisvesting kocht panden op in de stad, liet die verbouwen en verhuurde de kamers aan individuele studenten en ook wel eens het hele pand aan studentendisputen. Voorzitter van de Stichting was toen ik in het bestuur kwam professor Belinfante, de latere rector magnificus en vader van Judith Belinfante van het Joods Historisch Museum. Hij werd, toen ik vertrok uit het bestuur, als voorzitter opgevolgd door Arnold Heertje. Verder zaten in het bestuur de studentendecaan Dea Vollgraf en een stel studenten. De stichting had een ambtelijke directeur. In mijn tijd was dat Ruud Eldering, die de baan in deeltijd deed, naast zijn functie als directeur van de Anne Frank Stichting.

Eens per jaar moesten we opdraven bij het college van curatoren van de UVA om verslag te doen van onze werkzaamheden en dat was een hoogtepunt in het jaar. Ik bereidde dat altijd voor samen met de directeur , dagen van te voren, en dat was alleen al om die reden een goede  exercitie.  Je kreeg alle problemen die er speelden weer eens goed op de rij, zodat je op alle vragen erover een antwoord kon geven.

De curatoren vergaderden in het Maagdenhuis, op de kamer  van de Rector Magnificus en het college bestond uit hotemetoten. Een ervan kwam altijd een minuut of tien, vijftien later en hield dan ook de eerste tien minuten dat hij er was zijn mond, zodat hij het dossier dat wij hadden  voorbereid nog even door kon lezen. Daarna, na twintig minuten, een half uur ongeveer, begon het echte gesprek. De laatkomer was Van den Brink, in die tijd al iets hoogs bij de Amsterdamse Bank, maar nog geen directeur, dat werd hij pas in 1964 heb ik nagekeken. Hij was toen al een tijdje minister af maar gold nog lang erna als ministeriabel.

Ik herinner me dat zo goed omdat ik diep onder de indruk was van die man. Alle problemen die in het dossier verscholen zaten had hij er in die tien minuten feilloos uitgehaald en die bracht hij dan zo vriendelijk dat niemand er aanstoot aan kon nemen. Hij zorgde ervoor dat hij volledig werd voorgelicht en nam er dan waar nodig ook nog snel even de beslissingen. De rest van dat curatorium had net zo goed thuis kunnen blijven, inclusief de Rector Magnificus, ze konden geen van allen in zijn schaduw staan.

Nu, bijna vijftig jaar later, kan ik dat ook wel, een dossier in tien minuten doornemen, omdat je door ervaring leert waar je op letten moet en je de kunst van het diagonaal lezen beheerst, maar ik denk niet dat ik in staat ben mensen zo om mijn vinger te winden als Jan van den Brink dat kon. Eigenlijk heb ik nu als ik er op terug kijk nog meer bewondering dan toen ik daar als een eenentwintigjarige student met hem in de clinch moest.

Van den Brink was na de oorlog het jongste Kamerlid en in het eerste kabinet Drees de jongste minister. In de oorlog is hij in Tilburg afgestudeerd en gepromoveerd. Hij onderhield contact met leiders van de R. Katholieke Staatspartij en ook met de gijzelaars in Sint Michielsgestel. Hij was een doorbraakkatholiek avant la lettre en raakte bekend  met dominee Banning, met Louis Einthoven en De Quay van het driemanschap, met FCM Wijffels, een belangrijke figuur uit de latere KVP en  met Schermerhorn, Lieftinck en Van der Goes van Naters van de Nederlandse Volksbeweging, de latere PvdA. Van den Brink had eigenlijk de opvolger van Romme moeten worden maar hij koos voor de Amsterdamse Bank. Jammer hoor. Dat is nu de ABN, de bank die door Zalm weer op poten moet worden geholpen, maar Van den Brink had echt iets kunnen betekenen voor Nederland en dat is er niet van gekomen.,

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Churchill en Hitler

 

Ben Knapen, correspondent te Bonn van de NRC, schrijft goed maar zijn politieke correctheid zit hem daarbij soms in de weg. Hij schreef ooit een inleiding bij de Nederlandse vertaling van Anmerkungen zu Hitler und Churchill, een combinatie van twee lange biografische essays van Sebastian Haffner, de Duits-Engelse journalist en historicus.

 

Hij begon zijn inleiding zo:

” Het is eigenlijk een bizarre combinatie die hier voor U ligt, een biografie van Churchill en een van Hitler”.

Dat mag Knapen vinden, maar Haffner dacht daar kennelijk anders over en de uitgever die de twee biografische schetsen wilde combineren ook.

 

De parallelliteit in de twee levens, zoals ze door Haffner worden verteld is zo groot, dat de schrijver die er stellig met enige opzet ingebracht moet hebben of er zich in elk geval terdege van bewust moet zijn geweest. Op bladzijde 232 van de vertaling besluit Haffner dan ook met de woorden “in zekere zin hoorden ze bij elkaar en zullen ze in de geschiedenis altijd bij elkaar blijven horen.” Maar het is niet deze abstracte conclusie, maar het zijn de feitelijke parallellen die hij opmerkt die het naast elkaar plaatsen van de levens van deze twee tegenstanders zo fascinerend maakt.

 

Plutarchus zou een vertaling van Haffner zo in zijn Vitae Parallellae hebben kunnen onderbrengen. Let eens op de volgende feiten uit Churchill’s leven:

 

1)Churchill was in zijn jeugd ongelooflijk lui, recalcitrant en vreemd, maar toen hij eenmaal werkte juist heel energiek en vindingrijk.  Toen hij twintig was, leek hij hopeloos mislukt in zijn opleiding. Pas in oorlogstijd ( Boerenoorlog) begon hij goed te functioneren.

2) De verhouding tussen Churchill en zijn vader was problematisch. Churchill had niettemin een grote bewondering voor zijn vader, die sinds honderden jaren als eerste van het nageslacht van Marlborough daadwerkelijk succesvol was geweest op het publieke toneel.

3) Churchill heeft als subalterne officier gevochten in de loopgraven in Vlaanderen.

4) Hij was geen beroepsmilitair maar had groot strategisch inzicht en dwong daarmee de bewondering af van professionele militairen.

6) Hij was het enige genie in een politieke omgeving van middelmatigheid. Hij was een slecht netwerker, maar een briljant commandant toen hij eenmaal onaangevochten de leiding had in de tweede wereldoorlog.

7) Hij was een verdienstelijk amateurschilder.

8) Hij had een uitgesproken hekel aan Bolsjewieken, niet alleen als politieke tegenstanders maar aan het soort mensen.

 

Dat zijn allemaal labels die, hier en daar  met kleine wijzigingen,  zo op Hitler kunnen worden geplakt. Er zijn natuurlijk ook grote verschillen, met name de verschillen die van Churchill een aantrekkelijke en van Hitler een misdadige en afstotende persoonlijkheid maken, maar ook daar zijn er meer nuances dan in het merendeel van de naoorlogse literatuur worden aangetroffen. Die charme en de persoonlijke overtuigingskracht van Hitler, ook tegenover eerste klas talenten, zoals Speer en Schacht, die had verder niemand in de Duitse politieke wereld. Buiten Duitsland was dat persoonlijke charisma eigenlijk alleen met dat van Churchill vergelijkbaar.

 

Het is nogal Nederlands om een vergelijking tussen een positieve en een negatieve held uit de wereldgeschiedenis van de hand te wijzen vanwege het morele element. Het heeft aan de andere kant ook wel iets aardigs. Maar wat ik niet aardig vind is dat in moreel ingestelde landen, zoals Amerika en Nederland, de meerderheid van de mensen over lieden die ze moreel veroordelen dan ook meteen helemaal niets goeds meer willen horen. Autobahnen zijn bij wijze van spreken dan niet meer oké omdat Hitler de eerste ervan heeft aangelegd en een behoorlijk schilder kan hij dan ook niet echt geweest zijn. Dat soort dingen is nogal onzinnig. Bij alle ellende die de man heeft aangericht kan best worden vastgesteld dat hij grote talenten had. Vanwege die talenten en vanwege andere soms heel toevallige elementen uit zijn levensloop kan hij best  met anderen vergeleken worden. Dat doet die anderen niets te kort en geeft misschien een betere blik op het raadsel Hitler.

De Villepin en Irak

 

 

Een troepenmacht van ongeveer tweehonderd vijftig duizend man stond samengetrokken rond Irak, in hoofdzaak in Koeweit, het land waartegen de agressie in de eerste ronde van de Golfoorlog was gericht. Om militaire, economische, klimatologische en gezondheidsredenen konden die troepen daar niet heel lang blijven liggen. Er was een soort “window of opportunity” voor een aanval en als die niet gebruikt werd moest de aanval worden afgeblazen. Volgens alle permanente leden van de veiligheidsraad behalve de VS kon er niet aangevallen worden zonder een nieuwe resolutie van de Veiligheidsraad. Onverrichter zake terugtrekken betekende een overwinning voor een  crimineel regime en voor haar bondgenoten in Europa en Rusland en een nederlaag voor de VS. Vooral ook voor prime minister Blair in het VK die voor een procedure via de UN zijn politieke toekomst op het spel gezet had.

 

Het doel van de actie tegen Irak was naleving van eerdere resoluties van de Veiligheidsraad. Dat waren er intussen bijna twintig die allemaal door Irak zijn genegeerd of zo goed als genegeerd. Er is nooit op een duidelijke en controleerbare manier ontwapend zoals bijvoorbeeld de Oekraïne en Zuid Afrika dat met hun atoomwapens gedaan hebben. Irak ontkende wapens van massale vernietiging te hebben als bedoeld in de resoluties en had tot de tweede golfoorlog  alleen mondjesmaat wapens vernietigd nadat die eerst door VN inspecteurs waren aangewezen als contrabande. In redelijkheid kon daarom niemand volhouden dat Irak had voldaan aan resolutie 1441 of aan een van de daarin genoemde eerdere resoluties. Dat deed in feite ook niemand, men zei alleen dat de Irakezen sinds resolutie 1441 wel bewogen hebben, d.w.z.  dat zij een zekere mate van medewerking verleenden aan de inspecties en dat het op het moment dat de oorlog begon niet 100% uitgesloten was dat Irak alsnog zou zijn gaan voldoen aan de resoluties.

 

Resolutie 1441 is tot stand gekomen op verzoek van de VS en met aanvankelijke tegenwerking van Frankrijk en het Russische ministerie van buitenlandse zaken. In Rusland waren er indertijd twee fracties die elkaar ongeveer in evenwicht hielden. Poetin had in die tijd nog zijn kaarten op Amerika gezet en op modernisering van zijn land op democratische basis. Poetin en zijn omgeving waren anti-Irak en hadden zelf te vrezen van de internationale terreur. In het Russische leger en het regeringsapparaat zaten toen en zitten nog steeds veel machtige apparatsjiks die een oude pro-Iraakse en anti-Westerse politiek verdedigen. De Russen hadden daadwerkelijk grote belangen in Irak en wensten vooral om die reden een Einzelgang van Amerika in het Midden Oosten te verhinderen.

 

De Villepin, de Franse minister van buitenlandse zaken, pleitte voor voortzetting van de militaire druk zonder dat deze ooit kon uitmonden in gebruik van geweld, hetgeen een contradictio in terminis is. Zelf had Frankrijk geen troepen in de buurt van Irak en De Villepin wist anders dan de demonstrerende pacifisten heel goed dat het verblijf van de Angelsaksische troepen en de compliance van Saddam van beperkte duur zouden zijn. De druk op Saddam zou zijn verdwenen tezamen met de vreemde toepen voor zijn deur.

 

Dit was een innerlijk tegenstrijdige en dus valse positie. Frankrijk zelf heeft nooit effectieve druk uitgeoefend op Saddam Hoessein. Het heeft tussen de twee golfoorlogen naar vermogen de sanctiepolitiek van de VN ondermijnd. Hetzelfde geldt voor Rusland. Beide landen hebben Irak wapens geleverd, ook in de vooravond van de tweede golfoorlog, al kon dat pas na de Amerikaanse inval hard gemaakt worden. Gezamenlijk zijn zij verantwoordelijk voor de bizarre keus waar Amerika voor gesteld werd: het vernietigen van de Verenigde Naties als bruikbaar instrument voor het handhaven van de wereldvrede of het laten lopen van een internationale boef die twaalf jaar lang een lange neus trok tegen de beschaafde wereld.

Wie de speech van de Engelse minister Jack Straw hoorde na de aankondiging van de Fransen dat zij ieder ultimatum zouden tegenhouden kon niet anders dan concluderen dat de Angelsaxen oprecht en de Fransen onbetrouwbaar en onverantwoordelijk handelden. De Duitsers steunden de Fransen, maar hadden zelf geen oliebelangen of een verleden van regeringssteun aan Irak. Zij hadden zich in de persoon van hun bondskanselier Schröder uitgesproken tegen iedere oorlog en als het aan hen lag zouden de Engelse en Amerikaanse troepen subiet worden teruggetrokken. Aan de Duitse vriendschap voor Amerika hoeft niet getwijfeld te worden en dat wordt in Amerika ook niet gedaan al zal de voormalige bondskanselier Schröder daar nooit meer erg populair worden. De Duitse positie was die van de vele demonstranten in Europa en elders in de wereld: iedere oorlog is in strijd met onze beginselen en aan de strikte voorwaarden, waaronder men een oorlog kan voeren als zijnde het mindere kwaad, was in casu niet voldaan. Een soortgelijk standpunt als de Paus van Rome, honorabel vanuit een moreel gezichtspunt maar een adequate manier om het kwaad in de wereld te bestrijden en om rampen te voorkomen is het niet. Gesinnungsethik zou Max Weber hebben gezegd, maar geen Verantwortungsethik.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bush, Blair en Saddam Hoessein

 

 

Ronald Plasterk was voor hij minister werd in Balkenende IV een van de scherpzinnigste columnisten van buis en krant.

 

Op Zondag tien november 2002 liet hij zich op TV uit over de wapeninspecties in Irak, waar hij weinig heil in zag omdat ze vier jaar eerder toen de inspecteurs door Saddam werden buitengezet al praktisch alles hadden gevonden wat er te vinden was, te weten chemische en biologische wapens en de middelen om ze ook als ze vernietigd worden op korte termijn weer te vervaardigen. Aangezien tot die middelen bijvoorbeeld grondstoffen behoorden voor kunstmest die dus ook voor vreedzame doeleinden konden worden ingezet was daar juridisch weinig aan te doen. Kernwapens had Saddam niet en kon hij ook niet op korte termijn vervaardigen.  Een goed en overtuigend verhaal.

 

Een dag later op 11/11/02 stond er een artikel van Ivo Daalder op de opiniepagina van de NRC waarin werd geconstateerd dat Bush zijn opinie zou hebben prijs gegeven dat alleen een regimewijziging in Irak de dreiging kon afwenden die dat land vormde voor de wereldvrede.

Ik dacht toen en denk nog steeds dat Daalder ongelijk had en Plasterk gelijk maar dat zijn gelijk niet relevant was.

 

Bush had niet zozeer zijn mening bijgesteld als ingezien dat het niet dienstig was die langer te verkondigen. Aan de strenge eisen van de resolutie kon Saddam niet voldoen en de oorlog kwam er toch, daar was toen al niets meer aan te doen. Die oorlog zou hoe dan ook leiden tot het defungeren van Saddam. Had Saddam wel op een controleerbare manier ontwapend, wat niemand echt verwachtte, dan was zijn regime zo verzwakt dat er wel een elegantere methode dan een oorlog had kunnen worden gevonden om hem te wippen. Liefhebbers genoeg in het Midden Oosten. Misschien bedoelde Daalder in wezen het zelfde als je tussen zijn regels door wilde lezen

 

Plasterk had naar achteraf bleek gelijk dat Saddam niet op korte termijn uit eigen kracht over kernwapens kon beschikken, al wisten wij en de wapeninspecteurs dat toen niet zeker, en ook is juist dat aan zijn vermogen om biologische en chemische wapens te produceren volkenrechtelijk weinig was te doen. Dat is overigens een juridisch standpunt en juristerij is anders dan wij vaak in Nederland denken niet alles in de wereld. Saddam had naar wij toen dachten misschien ook de raketten om kernwapens te vervoeren en had in elk geval de olie om van Noord Korea, Pakistan, Iran of Rusland de benodigde  kennis en middelen te kopen. Zolang Saddam bleef zitten was hij linksom of rechtsom een gevaar dat we niet konden negeren en Bush heeft dat terecht ook niet gedaan.

 

De roep om “vrede in Irak” en “nooit meer oorlog” zoals we die ironisch genoeg in 2002 bij de Vlaamse IJzerbedevaart konden horen, is niet wezenlijk anders dan wat we in de dertiger jaren in Europa en ook toen al  aan de IJzer konden vernemen. Toen was Winston Churchill praktisch de enige politicus van naam die inzag dat appeasement tegenover de Nationaal Socialisten de oorlog wel uit kon stellen maar hem daardoor in een verhevigde vorm onvermijdelijk maakte. Toen de oorlog in 1939 kwam kostte hij ondermeer 6 miljoen onschuldige Joodse levens die gered hadden kunnen worden als de Europese politici in de dertiger jaren Hitler niet zijn gang hadden laten gaan, iets waarvoor ze overigens wel volkenrechtelijke argumenten hadden. Een meerderheid van West Europese intellectuelen vindt dat Bush en Blair nooit aan de oorlog tegen Irak hadden moeten beginnen. Ik vind alleen dat ze niet zo veel jaar in Irak en Afghanistan hadden moeten blijven zitten. Meteen nadat ze Saddam en de Taliban hadden uitgeschakeld eruit en pas weer terug als de Irakezen en Afghanen weer een gevaar zouden gaan vormen voor de buitenwereld.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het gedachtegoed van Hitler

 

Sinds Sebastian Haffner is het niet langer de gewoonte om Hitler te beschouwen als een domme huisschilder[1] die door een gril van het noodlot aan het hoofd kwam te staan van een van de meest competente staten van de Westerse samenleving. Dat was een misvatting. Hitler was een evil genius, maar een genius.

Onder zijn leiding presteerde Duitsland aanzienlijk beter[2] dan onder het regime van zijn voorgangers, de Weimarrepubliek en Wilhelm II. Beter, niet in de zin van het eindresultaat, de Duitse nederlaag en beter al helemaal niet in ethische zin, maar beter in de zin van organisatorische, militaire en industriële prestaties[3].

Het waren echt niet alleen de mislukkelingen en de Spiessbürger, die zich vol enthousiasme achter zijn regime schaarden, maar ook de filosofen en de kunstenaars. Het was eind dertiger jaren de Duitse publieke opinie en dat wil toch zeggen de meerderheid van het Duitse volk en veel van haar intellectuelen die zich achter hem schaarden.Daartoe hoorden onder meer Martin Heidegger  en Herbert von Karajan, om maar twee namen te noemen van mensen die ook na de oorlog een grote reputatie hebben behouden. Zij allen dachten dat de overwinning van Duitsland onvermijdelijk was en verheugden zich in dat vooruitzicht.

Hitler had anders dan vaak beweerd wordt een heel consistent wereldbeeld[4] met wortels die teruggingen tot het midden van de negentiende eeuw. Hij was een sociaal darwinist uit de school van Spencer, Gobineau en Chamberlain. Hij verwierp het dominante wereldbeeld van Kant en Schiller. Hij moest niets hebben van het Alle Menschen werden Brüder. Hij verwierp de wereldsamenleving met haar global economy die trouwens niet alleen door Hitler maar bijvoorbeeld ook door de antiglobalisten van tegenwoordig en door de Protestantse kerk in Nederland wordt bestreden[5].

Hij zag een wereldsamenleving waarin zonder oorlog of concurrentie werd samengewerkt stranden op de overbevolking en hij achtte haar in strijd met de wetten van de natuur. De mens heeft geen andere natuurlijke vijand dan zich zelf en zonder concurrentie tussen de samenlevingen zouden ze alle ten onder gaan. Homo homini lupus zegt het Latijnse spreekwoord en hij had zich vast voorgenomen de wolf te zijn die de Duitse samenleving naar de overwinning en dominantie zou voeren ten koste van samenlevingen die hij als minder vitaal en krachtig beschouwde. Dat er een innerlijke tegenstrijdigheid bestond in het contemporaine liberale wereldbeeld van democratie en mensenrechten was hem duidelijk. Kolonialisme en andere vormen van Westerse suprematie passen daar niet in. Hij bleef er lang van overtuigd dat de grootste koloniale mogendheid ter wereld dat tijdig in zou zien. Hij was er van overtuigd dat het Britse eigenbelang meebracht dat het Duitsland steunde in haar voornemen een hegemonie te vestigen op het Eurasische continent. Alleen een samenwerking tussen Duitsland en Engeland kon Amerika en Rusland afhouden van de wereldhegemonie en het Britse wereldrijk redden. Alleen een vervanging van de democratie door een rationelere filosofie kon op den duur de overmacht van Europa overeind houden. Men zou kunnen volhouden dat de geschiedenis hem op dat punt gelijk geeft. Met name wanneer men naar de opkomst van de grote Aziatische mogendheden kijkt die geen van allen democratieën zijn in onze zin.

Het was hem zelf beter duidelijk dan zijn volgelingen dat Duitsland de oorlog die hij als onvermijdelijk zag ook kon verliezen en dat was een aanvaardbare mogelijkheid omdat die onzekerheid  nu eenmaal de manier is waarop de natuur haar werk doet. Zou Amerika de strijd winnen dan was daarmee vastgesteld dat haar systeem het betere was. Niet proberen was verzaken. Helden nemen risico’s en Hitler beschouwde zich als een held in de traditie van Karel de Grote en Frederik de tweede van Pruisen. Hij had het lot van Duitsland in zijn handen en nog tijdens zijn leven moest de beslissing vallen over het lot der volkeren.

In die visie moet zijn tweeslachtigheid tegenover Groot Brittannië worden gezien die tot uiting kwam bij de Engelse terugtocht in Duinkerken en hieruit wordt de missie van zijn rechterhand Rudolf Hess begrijpelijker. Dat er daadwerkelijk deelgenoten waren van zijn opvattingen in Engeland en dat die voorkwamen in de hoogste kringen van de Britse samenleving[6], dat is achteraf wel vast komen te staan. Zonder Churchill hadden zij misschien de wapenstilstand met Duitsland wel kunnen doorzetten waar Hitler op rekende. Zijn oorlogsverklaring aan Amerika was geen wanhoopsdaad maar een logisch uitvloeisel van zijn wereldvisie en zijn bondgenootschap met Japan een verstandshuwelijk, zoals zijn eerdere bondgenootschap met Stalin.

Hitler was een pure Machiavellist. Ethiek was in zijn ogen dienstbaar aan de eigen samenleving en had geen functie in de strijd tussen de volkeren. De Joden waren een volk dat hij bewonderde en haatte, maar van wie het lot in zijn ogen onverbrekelijk verbonden was met de Kantiaanse wereldsamenleving. Joden konden niet anders dan de hegemonie van Duitsland bestrijden en dat deden ze ook. Zij maakten geen onderdeel uit van een van de naties in Europa of elders in de wereld. Zij maakten gebruik van de faciliteiten van alle landen en hadden loyaliteit tegenover niemand. Een wereldsamenleving waarin geen enkele natie boven de anderen verheven was, moest wel het ideaal zijn van de Joden en een voorwaarde voor de onderhuidse dominantie van dit volk zonder land. Hun vernietiging was in zijn ogen een voorwaarde voor de overwinning van zijn wereldvisie en van zijn eigen Duitse natie.

De vernietigingsbevelen[7] die hij aan het einde van de oorlog gaf en die door Speer en anderen gesaboteerd werden omdat zij een wederopstanding van Duitsland na de oorlog zouden bemoeilijken, waren een laatste consequentie van deze visie. Zijn eigen zelfmoord was een erkenning van zijn nederlaag en die van zijn denkbeelden maar tegelijk een bevestiging ervan.

 

 

[1] In de oorlog een een aantal jaren erna meende men in Angelsaksische landen dat Hitler in zijn jonge jaren Anstreicher i.p.v.Maler was geweest of deed alsof, uit propaganda-overwegingen.. Hij is leerling aan de kunstacademie geweest, een opleiding die hij niet heeft afgemaakt. Maar zijn werk kan de vergelijking met dat van Churchill ruimschoots doorstaan.

[2] Vgl Ondermeer Sebastian Haffner, Joachim Fest, Hans. Gisevius, Werner Maser, Alan Bullock, Hugh Trevor Roper

 

[3] Meestal wordt beweerd dat de opleving van de economie, die uitsluitend in Duitsland en nog niet in de rest van de wereld plaats vond een gevolg was van de remilitarisering of van het bouwen van de autobanen, maar dat is al te eenzijdig. De economische wederopstanding was algemeen. Zij vond plaats op alle terreinen en het enthousiasme in Duitsland was groot. Net als later De Gaulle was Hitler heel goed in het uitzoeken van bekwame medewerkers, waaronder Hjalmar Schacht en Albert Speer de bekendste waren, maar lang niet de enigen.

[4] Men wijst vaak op de tekst van Mein Kampf als bewijs voor de geringe intellectuele gaven van Hitler maar Mein Kampf is in der haast gedicteerd in Landsberg. Zijn tafelgesprekken, waarvan intussen wel vast staan dat zij authentiek zijn, zijn veel leesbaarder. Maar ook in Mein Kampf staan heel lucide stukken

[5] Mensen hielden hem voor een provinciaal omdat hij geen buitenlandse reizen maakte maar dat deed Kant ook niet. Hij was overtuigd van de suprematie van zijn eigen samenleving en de minderwaardigheid van veel andere. Dat is ethisch niet in de haak, maar zo dom en bekrompen als veel mensen het vinden was het nu ook weer niet. Wetenschappelijk is het een verdedigbaar standpunt

[6] Edward de achtste werd niet alleen vanwege zijn huwelijk met  mevrouw Simpson tot aftreden gedwongen en Edward had veel vrienden in de hoogste kringen van de Britse samenleving

[7] Door veel historici als een uiting van waanzin beschouwd en zeker was Hitler aan het einde van zijn leven depressief en lichamelijk en geestelijk uitgeput. Maar ze pasten in de opvattingen die hij sinds Mein Kampf in al zijn publieke en private uitingen heeft aangehangen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

het nationaal historisch museum

Wie het verhaal van de rijksbouwmeester over het canonmuseum leest in de Volkskrant (24/7/10) kan daarin aanleiding zien eens na te gaan denken over de verhouding tussen parlement en departement.

Ons staatsrecht en de media willen ons doen geloven dat het departement de minister dient en dat deze over het werk dat hij met behulp van zijn ambtenaren doet verantwoording aflegt aan het parlement. Door het begrotingsrecht van de beide Kamers kunnen zij de minister dwingen het beleid te voeren dat het parlement voorstaat.

Het museum dat gepland was om in Arnhem de historische canon visueel te maken, met name voor de opgroeiende jeugd,  was een idee van de Kamer en werd daar vooral gepromoot door de vroegere fractievoorzitter van de SP, Jan Marijnissen. Francine Houben heeft in samenwerking met de directeur van het eveneens historische openluchtmuseum in Arnhem een plan gemaakt dat aan alle voorwaarden van de initiatiefnemers voldeed, maar dat door de beoogde directeuren van het nieuwe museum praktisch ongezien in de prullenmand werd gegooid.

 

Was het de minister Plasterk die deze lieden had uitgezocht? Dat is te betwijfelen. Die voormalige minister is amateur fotograaf en wetenschapper, maar staat niet bekend als deskundig op het gebied van historische musea. Al was hij op dat terrein wel deskundig geweest dan nog zou hij waarschijnlijk de zaak van de voorstelde benoeming aan zijn ambtenaren hebben overgelaten. Die zijn ervoor en als de minister zich met alle zaken persoonlijk bezig gaat houden komt er van niets meer iets terecht. Ga er dus maar vanuit dat dezelfde mensen op het departement die eerder de twee beoogde directeuren van het nieuwe museum in Enkhuizen en Middelburg hadden uitgezocht ze nu ook in Arnhem hebben geparachuteerd, terwijl duidelijk is uit hun carrière en uit alles wat zij in het openbaar over het onderwerp hebben gezegd dat een canonmuseum met educatieve oogmerken wel het laatste is waar zij trek in hebben. In kringen van historische museumkundigen binnen en buiten het departement is het beeldend maken van geschiedenis hopeloos ouderwets en het door de rijksbouwmeester ontworpen gebouw in combinatie met het openluchtmuseum alleen al om die reden te verwerpen.

Erik Schilp en Valentijn Byvanck zijn de twee directeuren van het Nationaal Historisch Museum in oprichting. Schilp komt van het Zuiderzee Museum in Enkhuizen en Byvanck van het Zeeuws Museum in Middelburg.

Het Historisch Nieuwsblad bracht een tijdje geleden een  bezoek aan Enkhuizen en Middelburg om zich op de hoogte te stellen van de kwaliteit van het daar gebodene. Zowel het Zeeuws Museum als het Zuiderzeemuseum vielen de interviewers van het tijdschrift niet mee “ Een storend tekort aan informatie, gebrek aan een historisch verhaal, effectbejag zonder inhoud.”

Nu hebben Schilp en Byvanck van hun kant niet zo veel met geschiedenis dus dat het niet klikt is eigenlijk wel begrijpelijk. Het Arnhemse Openluchtmuseum is een driedimensionale illustratie van Nederlandse cultuurgeschiedenis, zoals het Zuiderzeemuseum dat vroeger ook was. Schilp heeft daar in Enkhuizen een eind aan gemaakt, net als Byvanck in Middelburg. Het is logisch dat zij daar in Arnhem niet opnieuw mee geconfronteerd willen worden. Geschiedenis is iets van het verleden en de twee nieuwe directeuren staan met beide benen in de toekomst.

De politiek, die met het idee kwam om de twee musea naast elkaar te zetten wilde juist wel een illustratie van de canon en een expositie die complementair zou zijn aan de cultuurhistorische vormgeving van het Openluchtmuseum. De nieuwe directie voelde meer voor het nieuwe museum als een attractie voor jongeren en jongeren hebben zoals bekend weinig  met  canons. Je zou je dus af kunnen vragen of  minister Plasterk en Atzo Nicolai er zo verstandig aan gedaan hebben het advies van de ambtenaren over te nemen. Is het wel zo’n goed idee om deze twee heren uit te zoeken om een museum te bouwen rond de canon van Van Oostrom en bovendien op een plek pal naast het Openluchtmuseum?  Enfin, nu de parkeergarage alleen al meer dreigde te  gaan kosten dan er voor het hele nieuwe museum was uitgetrokken   ( wie heeft er trouwens ooit gehoord van een parkeergarage bij een museum voor dertig miljoen euro? Is dat bedrag niet verzonnen om van het project af te komen?), ziet het er naar uit dat het hele project niet door zal gaan. Maar ook zonder de financiële problemen kon je er al vraagtekens bij zetten. Wie deze directeuren uitzoekt wil geen museum en een Kamer die iets door wil drukken tegen de wil van het departement krijgt het moeilijk..

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] Constantijn wordt met recht de Grote genoemd. Hij heeft hoogstpersoonlijk het Romeinse imperium een nieuwe ‘lease on life’ gegeven. Niet alleen splitste hij het rijk waardoor het beter bestuurbaar werd en gaf het een nieuwe hoofdstad dichter bij de meest levensvatbare delen. Hij gaf het daarnaast een nieuwe staatsgodsdienst om het spul bijeen te houden ter vervanging van het verouderde Romeinse patriottische ethos.

 

[2] De theorie die mij het meeste aanspreekt is dat Rome en het westelijk deel van het imperium nooit een eigen productieve economie hebben gehad. Kleinere steden leefden van het omringende platte land, Rome zelf van grootscheepse importen uit Egypte en andere landen uit het Midden Oosten en de welgestelde Romeinen van hun landgoederen. Toen Rome de controle over het oostelijk deel van het rijk verloor had het westelijk deel onvoldoende gemeenschappelijke  infrastructuur om in stand te blijven.

[3] Voor het begrip dat aangeeft hoe mensen samen leven  zou eigenlijk niet hetzelfde  woord moeten worden gebruikt waarmee de  kunst en andere hogere uitingen van die zelfde samenleving worden aangeduid. Maar we  vinden zelf onze eigen taal niet uit. We  moeten het doen met wat we aantreffen. Maar voor het vervolg van dit essay is cultuur alleen de manier waarop de samenleving in elkaar zit.

 

[4] Turkije is, in reactie op een reeks militaire nederlagen die haar het merendeel van de bezittingen buiten Anatolië kostte, door Moestafa Kemal Ataturk met geweld op het pad van de modernisering gezet. Het Turkse leger dat Ataturk verafgoodde en dat later zijn ideeënwereld beschermde, heeft het seculiere karakter van de Turkse staat een paar maal verdedigd tegen aanvallen van de Moellahs. Erdogan, de tegenwoordige moslim politieke leider, probeert met behulp van Europa de macht van het leger te beknotten en de Islam  haar oude plaats in het Turkse openbare leven terug te geven.

[5] Turk was in de tijd van het Osmaanse rijk een scheldwoord voor de bewoners van de binnenlanden van Anatolië. Een beschaafd mens in Istanboel wilde geen Turk genoemd worden maar moslim, om zich te onderscheiden van Joden, Grieken, Armenen en andere etnische groeperingen.

[6] Dat geldt met name voor de Hindoestaanse, Chinese  en Javaanse Surinamers. Dat inter-Surinaamse etnische onderscheid blijkt niet uit de statistieken, maar het zou een deel van de verklaring kunnen zijn voor het relatief hogere aandeel in de criminaliteit van de Antillianen en Kaap Verdianen dan van de Surinamers. Op de Antillen ontbreekt de Aziatische component.

[7] Zie onder andere het artikel van Toussaint in de NRC van 23 mei 2009.

[8] De rol die Constantijn de Grote, de Romeinse keizer,  bij het ontstaan van het Middeleeuwse Christendom heeft gehad is in sommige opzichten groter geweest dan die van Paulus van Tarsus of van Jezus van Nazareth zelf. Hij maakte het Christendom tot de primaire godsdienst van het Romeinse Rijk en was in 325 a.D verantwoordelijk voor de geloofsbelijdenis van Nicea. Dat was een vorm van theologie waar Jezus als Jood uit de tijd van Herodes de Grote heel weinig van begrepen zou hebben.

 

 

[9] of misschien wel niet door hem zelf maar door zijn eerste volgelingen, dat is niet zeker.

 

[10] Niet zoveel ruimer overigens, want Aristoteles ziet als de ideale omvang van een polis nog steeds datgene wat een mens nog lijfelijk kan overzien, bewoond door mensen die  hij allemaal nog persoonlijk kan kennen.

[11] Staatkundig is niet afgeleid van het juridische begrip staat, zoals dat in de negentiende  eeuw in Duitsland zo uitputtend is gedefinieerd door Kelsen, Jellinek e.a. en h.t.l. door Dooyeweerd in diens De Crisis in de Humanistische Staatsleer. Staatkundig wordt hier gebruikt in de sociologisch- politieke betekenis.

 

[12] Democratie is volgens Jean Pierre Vernant (L’univers spirituel de la Polis, Les origines de la pensée grecque ( Presses universitaires de Fance 1962), het debat tussen ideeën, zoals dat gevoerd werd in de Volksvergadering, waarin het publiek als scheidsrechter fungeerde

 

[13] De Romeinse republiek had een constitutie met een evenwicht tussen uitvoerende macht ( consuls en praetoren) en de dubbele wetgevende macht van senaat en volksvergadering. De volkstribunen vormden met hun vetorecht en hun onschendbaarheid een apart element, dat wij niet kennen, of heel vaag in de vorm van een praktisch onschendbare pers. In het keizerrijk was van een evenwicht geen sprake meer omdat de keizer alle essentiële bevoegdheden in zijn persoon verenigde.

 

[14] Zie bijvoorbeeld Robin Lane Cox, The Classical World en de daar aangegeven litteratuur.

 

[15] En Aristoteles in Hfdst 8 van boek V van zijn Politeia.

[16] Tiberius Sempronius Gracchus (gest. Rome 133 v. Chr.) en Gaius Sempronius Gracchus (154 v. Chr. – Rome 121 v. Chr.), de hoogadelijke volkstribunen die het einde van de Romeinse Republiek hebben ingeluid.

 

[17] De theorie die mij het meeste aanspreekt is dat Rome en het westelijk deel van het imperium nooit een eigen productieve economie hebben gehad. Kleinere steden leefden van het omringende platte land, Rome zelf van grootscheepse importen uit Egypte en andere landen uit het Midden Oosten. De welgestelde Romeinen leefden van en op hun landgoederen. Toen Rome de controle over het oostelijk deel van het rijk verloor had het westelijk deel onvoldoende economische infrastructuur om in stand te blijven.

 

[18] De goddelijkheid van Christus, en andere Hellenistische  elementen die door Paulus in het oorspronkelijke Joodse  geloof waren ingebracht stoorden niet alleen de Joden en de Mithrasaanhangers, maar ook een belangrijk deel van de Christenen in het Midden Oosten. De zuivering van het geloof door  Mohammed bracht een algemene acceptatie van het zuivere monotheïsme en daarmee een culturele eenheid in de regio die er sinds Alexander de Grote niet meer was geweest.

 

[19] Zie Pirenne, Mahomet et Charlemagne

[20] De Sacra Congregatio de Propaganda Fide bestond officieel in die dagen nog niet als departement van het Vaticaan. Eigenlijk is de congregatio ook geen ministerie voor propaganda, maar voor de missie. Maar de  propagandafunctie bestond wel degelijk. De kerk van Rome was niet minder goed in het aanpassen  van de geschiedenis aan haar behoeften dan de latere communistische  autoriteiten.

 

[21] Onder kruistochten wordt doorgaans verstaan de spectaculaire expedities naar het Heilige Land, maar de oorlogen in Spanje en het heidense Noord Oosten van Europa waren voor de vestiging van de nieuwe beschaving van West Europa veel belangrijker. En ook dat waren godsdienstoorlogen. Zij gaven emplooi aan hele reeksen jongere zonen die zonder dat of het klooster hadden moeten ingaan of afhankelijk worden van de erfgenaam, hun oudste broer.

[22] Op de meest onverwachte  plekken is die invloed merkbaar. Bekend is dat de grote Middeleeuwse filosofen Thomas van Aquino  en Albertus Magnus  leerlingen  waren van de Moren, maar ook de kruistochten zelf zijn eigenlijk niet anders dan een Jihad in omgekeerde richting.

[23] Die kooplui kwamen om geld te  verdienen en deden dat niet in de eerste plaats door hun afnemers voor te lichten. Bekend is het verhaal van de relikwieënhandel, waar natuurlijk alleen aan verdiend kon worden zolang de Europeanen goedgelovig en onwetend bleven.

 

[24] Toynbee geeft in a Study of History de volgende verklaring voor het abrupte  ontstaan van het Islamitische  rijk: In Mesopotamië, Syrië, Egypte en Perzië bestonden oude beschavingen, die als gevolg van de veroveringen van Alexander de Grote in de vierde eeuw voor Christus abrupt gehelleniseerd werden en daarna in hun oude vorm een ondergronds bestaan gingen leiden. Perzië werd snel weer zelfstandig, maar de overige gebieden kwamen eerst onder Griekse en later onder een Romeinse heerschappij terecht. De weerstand tegen de vreemde overheersing verdween nooit helemaal en leidde tot een culturele oppositie die vanuit de regio onder een religieuze dekmantel tegen Rome en later tegen Byzantium werd gevoerd. De cultuur van het Byzantijnse rijk was in alle opzichten religieus van inslag en de tegenstand van de volkeren uit het Midden Oosten kwam tot uiting in een aantal ketterijen die de eenheid van het rijk ondermijnden. In de ogen van Toynbee was het nieuwe Arabische rijk een wederopstanding van de Aramese cultuur die duizend jaar ondergronds had verbleven, met handhaving van de Byzantijnse nadruk op religie als samenbindend element.

 

[25] Dat dit ressentiment al uit de tijd van de kruistochten in de twaalfde en dertiende eeuw zou dateren is een misvatting. Bronnen uit die tijd vermelden de kruistochten nauwelijks en ze hadden in die tijd zeker niet de belangrijke invloed die er steeds in West Europa maar pas na de zestiende eeuw ook in de Dar al Islam aan toegekend werd.

[26] Voor anderen wel. Zowel in Leeds als in Kashmir leven ze in het land van een ander of in elk geval niet in de Dar al Islam en dat geeft problemen.

[27] Belangrijk daarin is de oproep geweest, vergezeld van fatwa’s, van de laatste Turkse Sultan gedurende  de eerste wereldoorlog. Zie daarvoor Snouck Hurgronje, bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlands Indie (‘s-Gravenhage, 1917, deel 73, blz. 255-284).

[28] Volgens Elsbeth Etty, die in de NRC een column wijdde aan het onderwerp, vormen goedwillende Islamieten de overgrote meerderheid. Ze baseert die uitspraak meer op haar eigen wensen dan op enige vorm van onderzoek. Goedwillend in de zin dat zij zich tegen de kwaadwillende voorschriften van Koran en Soenna verzetten zijn maar weinig Islamieten en die er zijn hebben het niet gemakkelijk.

 

[29] Vgl Goldziher, Introduction to Islamic Theology and Law, Princeton 1981 en Vorlesungen über den Islam,Heidelberg 1910. De onfeilbaarheid van de Soenna doet denken aan de onfeilbaarheid van de Katholieke kerk wanneer de paus verzameld met de bisschoppen uitspraken doet op een concilie. Islam en Katholicisme kunnen de hun gegeven leer niet veranderen maar wel tot op zekere hoogte opnieuw interpreteren.

[30] Zie noot 22.

[31] Niet-Arabisch in de zin dat de degenen die in het kalifaat de dienst uitmaakten niet van Arabisch schiereiland afkomstig waren, hoewel ze intussen wel Arabisch spraken en de Islam als cultuur sterke Arabische elementen bleef houden, met name natuurlijk in de Koran.

[32] Hitlers nationalisme was in de kern Darwinistisch. De lijnen in zijn gedachtewereld naar Spencer en Darwin zijn onmiskenbaar.

[33] De begrippen völkisch en Rasse zijn niet door de Nazi’s uitgevonden. Ze deden in de negentiende eeuw overal in Europa opgeld. Joseph Chamberlain, de Engelsman en de

Fransman Gobineau kunnen als voorlopers van de Duitse rassenleer worden beschouwd.

 

[34] Tot die tegenstanders behoorde behalve de Beierse koning ook de nieuwe Duitse keizer die heel goed inzag dat het nieuwe rijk ten koste ging van het koninkrijk Pruisen waaraan hij meer gehecht was dan aan Duitsland.

[35] Max Weber, die zelf ook geen democraat was beschrijft die samenleving helder in zijn politieke geschriften.

[36] Vanaf 1939 heerste oorlogsrecht, hetgeen een opschorting van veel burgerlijke rechten impliceerde en de rijksoverheid grote bevoegdheden gaf, maar deze waren niet wezenlijk anders dan tijdens 14-18.

 

[37] De communist Dimitrov werd gearresteerd in verband met de Rijksdagbrand en was voor de Nazi’s eigenlijk geschikter als verdachte dan Van der Lubbe, maar hij hield zich tegen de Nazi’s te goed overeind om door de rechter te kunnen worden veroordeeld.

 

[38] De echte vijanden waren de socialisten en communisten, maar aangetrokken door het nationalistische element in de Nazileer, boden zij veel minder weerstand dan verwacht. De binnenlandse weerstand  tegen de Nazi’s is alles bij elkaar te verwaarlozen geweest

 

[39] belangrijk onderzoek naar de bronnen van de Islam is in de negentiende eeuw gedaan door Snouck Hurgronje in Nederland en Noeldeke in Duitsland. Ook Goldziher, een Joodse geleerde uit Hongarije, heeft belangrijk werk op het terrein van de Islamwetenschap gepubliceerd in de tweede helft van de negentiende en de eerste jaren van de twintigste eeuw. Het werk van Goldziher is zo interessant omdat hij afkomstig was uit een milieu van orthodoxe Joden waar veel meer spontaan begrip bestaat voor de Islam dan in de rationele neo-Christelijke traditie waar Snouck en Noeldeke uit voortkwamen

[40] De naam Allah dateert van voor Mohammed en hoorde oorspronkelijk toe aan een heidense Arabische oppergod. Mohammed bedoelde wel degelijk de God van Joden en Christenen als hij de naam Allah gebruikte.

 

[41] Ik ben ooit eens binnen gestapt bij een universitair Instituut voor de Middeleeuwen ergens op de Herengracht in Amsterdam en heb een van de aanwezige geleerden gevraagd mij een antwoord te geven op die vraag. Dat antwoord kwam niet. Eerlijk gezegd geloof ik niet dat de geleerde het met me eens was dat er hier van een probleem sprake was. Iets is er toch en het komt altijd wel ergens vandaan en dan verdwijnt het weer. Zoiets zei hij tegen me en het is me niet gelukt om echt met hem in gesprek te komen over het onderwerp.

[42] Wie in zijn katholieke jeugd de nonnen in hun klassieke kledij nog heeft meegemaakt zal een schok van herkenning hebben gehad toen eind vorige eeuw opnieuw de kleding uit het Midden Oosten in de Hollandse straten verscheen.

 

[43] De verontwaardiging waarmee een vergelijking tussen een geloof en een ideologie in de media wordt behandeld is niet gebaseerd op de leer van de mensenrechten. Zowel grondwettelijk als verdragsrechtelijk worden religieuze en politieke overtuigingen op dezelfde wijze behandeld.

[44] Dat geldt op dezelfde rekenkundige manier ook voor de hoeveelheid ellende in de wereld en men kan daarom met rede van mening verschillen over deze kwantitatieve benadering van het geluk.

[45] De Islam heeft zichzelf in godsdienstige zin  altijd als een stap vooruit beschouwd ten opzichte van  het Christendom en voor die opvatting is veel te zeggen. Haar stelling is dat zij veel onnodige Christelijke en Joodse poespas uit de gemeenschappelijke religieuze bronnen heeft verwijderd en  dat de Islam beter dan het Christendom aansluit bij de menselijke natuur. Maar de Westerse beschaving is in vergelijking met het Middeleeuwse Christendom en de Islam op haar beurt effectiever in het organiseren van een wereldbeschaving en is inmiddels ook in de Dar al Islam niet meer weg te denken. Geen Islamitisch land zou meer overleven zonder Westerse technieken en zonder de handel met het Westen. Wat er dus ook waar is van de superioriteit van de Islam als godsdienst boven Jodendom en Christendom, naar beschavingsmaatstaven gemeten blijft de Islam achter bij het westerse humanisme.

 

[46] De Kerk had zoveel aandacht voor dat heidense Noordwesten vanwege de noodzaak om met hulp van de daar wonende volkeren de Mohammedaanse vijand buiten de deur te houden.

[47] Een vorm van afwijkend Christendom die verwant was aan de Donatisten uit de tijd van Augustinus en aan de Manicheeërs uit Perzië had een aantal eeuwen eerder in West Europa opgang gemaakt (Katharen) maar was door de Christelijke machthebbers met wortel en tak uitgeroeid. Paus Innocentius III, die daarvoor verantwoordelijk was voegde niet voor niets een zevende werk toe aan de vanouds erkende werken van barmhartigheid: het begraven van de doden. Hij was daarnaast wel zo intelligent dat hij zich zelf daarna geen grote kansen meer toedichtte op het bereiken van het eeuwig heil. Maar het uitroeien van de ketters hield hij voor noodzakelijk en zijn eigen heil als een offer dat gebracht moest worden. Op zijn manier een oprecht gelovige deze Innocentius.

 

[48]  Es begab sich aber zu der Zeit das ein Gebot von dem Kaiser Augusto ausging, das aller Welt geschätzet würde etc. Erg mooi Duits!

 

[49] Daarmee bedoelde hij niet de quasi godsdienst die de fanaten van de Franse revolutie hadden bedacht maar die nooit door iemand serieus is genomen, zomin als het “Germanentum” in de Nazi-tijd of soortgelijke rituelen in communistisch Rusland. Het ging om iets dat de kern raakte van de wereldbeschouwing.

[50] Aan niet-christenen was leven in het toekomstige Rijk van Christus niet toegestaan. Onder niet-christenen zijn alle niet-gedoopten te verstaan, ook kinderen die stierven voor ze gedoopt konden worden. Van hen werd aangenomen dat ze al wel een ziel hadden en dus voor het oordeel van de Heer in aanmerking kwamen maar niet naar de hemel konden. Dit was een groot probleem voor de ouders en verklaarde ook veel van de afkeer tegen de wederdopers, die de kinderdoop verwierpen.

 

[51] Onder imams mede te verstaan moefti’s, ulama’s en andere wetsuitleggers en schriftgeleerden

Over akasdorp

gepensioneerd advocaat
Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie en getagged met . Maak dit favoriet permalink.