De geschiedenis van het canon museum.

Misschien herinnert U zich het Nationaal Historisch Museum? Dat zou in Arnhem komen, eerst bij het Open Lucht Museum aan de Noordkant van Sonsbeek, toen later op de Rijnoever, omdat de directeuren niet naar Sonsbeek wilden en nog weer later in Amsterdam, voorlopig in de Zuiderkerk, meen ik. De e.t. staatssecretaris Zijlstra heeft het afgeblazen, tot spijt van niemand. Erik Schilp en Valentijn Byvanck waren de twee directeuren van het Nationaal Historisch Museum in oprichting. Schilp kwam van het Zuiderzee Museum in Enkhuizen en Byvanck van het Zeeuws Museum in Middelburg.

Het Historisch Nieuwsblad heeft, vlak nadat ze benoemd waren door Ronald Plasterk, een bezoek gebracht aan Enkhuizen en Middelburg om zich op de hoogte te stellen van de kwaliteit van het daar gebodene. Zowel het Zeeuws Museum als het Zuiderzeemuseum vielen het tijdschrift niet mee “Een storend tekort aan informatie, gebrek aan een historisch verhaal, effectbejag zonder inhoud.” Dat waren de termen waarin de betrokken musea werden beschreven.

Nu hebben Schilp en Byvanck van hun kant ook niet veel met geschiedenis, dus dat het niet klikte is eigenlijk wel begrijpelijk. Het Arnhemse museum dat er niet komt was in zijn opzet een driedimensionale illustratie van de Nederlandse geschiedenis, zoals het Zuiderzeemuseum dat ooit ook was geweest. Schilp heeft daar in Enkhuizen een eind aan gemaakt en Byvanck heeft hetzelfde gedaan  in Middelburg. Het is logisch dat zij in Arnhem niet opnieuw met iets dergelijks geconfronteerd wilden worden.

Maar de politiek, die met het idee was gekomen om het Openlucht Museum en het Historisch museum naast elkaar te zetten wilde juist wel een illustratie van de canon en een die complementair zou zijn aan de cultuurhistorische vormgeving van het Openluchtmuseum. De nieuwbenoemde directie voelde meer voor musea als een attractie voor jongeren en jongeren hebben zoals bekend weinig of niets met geschiedenis en canons. Je zou je dus af kunnen vragen of Plasterk en Atzo Nicolai er nu zo verstandig aan gedaan hebben juist deze twee heren uit te zoeken om een museum te bouwen rond de canon van Van Oostrom en bovendien op deze plek, pal naast het Openluchtmuseum. Het antwoord is nee, maar eigenlijk is het meer relevante antwoord dat Plasterk en Nicolai die keuze niet gemaakt hebben. Dat hebben ze aan hun ambtenaren overgelaten en de museumambtenaren op het departement zijn mensen van het slag Schilp en Byvanck. De fout van de twee bewindslieden zat in de keuze van de ambtenaren die ze met de job hebben belast.

Schilp en Byvanck lichtten hun standpunt toe in een artikel in de Volkskrant van 12/6/09. Zij eisten daarin dat de politiek en het publiek zich niet langer met hun project zouden bemoeien. De inrichting en de bouwplek moeten nu verder aan de deskundigen worden overgelaten, vonden ze en de politiek moest voor het benodigde geld zorgen. Hun museum moet zijn eigen ideeën kunnen uitwerken en van daaruit naar samenwerking met anderen zoeken. Dat hoort niet van bovenaf te worden opgelegd. In hun ogen was het concept van het Historisch Museum nog in volle ontwikkeling en daarbij wilden ze niet de wet voorgeschreven krijgen door het Openluchtmuseum of door andere buitenstaanders, zoals de kranten en het publiek. Daarin wilden ze vrij zijn en creatief.

Wat de heren in het bewuste artikel aan creatieve ontwikkeling van hun plannen en ideeën lieten zien was overigens teleurstellend. Hun keuze voor de Rijnbrug en tegen Sonsbeek was gebaseerd, zeiden ze, op de verwantschap van de rivierlocatie met de inpoldering, de waterlinie en de Deltawerken en de plek midden in Arnhem hield bovendien verband met de verstedelijking als thema in de Nederlandse geschiedenis. Erg overtuigend klinkt dat allemaal niet. Het lijkt er met de haren bijgesleept.

Je zou verwachten dat als het met de canon als concept voor het NHM niet eens zouden zijn, ze met een alternatief zouden komen. Ze zouden met hun voorkeur voor water en verstedelijking bijvoorbeeld een eigen samenvatting hebben kunnen geven van de vaderlandse geschiedenis, ik doe hier even uit de losse pols een poging

Het begin van het tegenwoordige Europa ligt bij het kortstondige rijk van Karel de Grote. Die stierf in 814 A.D. Bij de verdeling van het rijk tussen zijn drie kleinzonen kwam het gebied van de Lage Landen bij het deel van Lotharius, de nieuw benoemde keizer en de oudste van de drie.

Lotharius’ deel bestond uit Noord Italië, het gebied van de Alpen met de passen naar Duitsland en Frankrijk, en de stroomgebieden van de Rhone en de Rijn: het oude hartland van het Roomse rijk plus de enige wegen in West-Europa waar transport van enige betekenis mogelijk was.

Dat was een goede keus, maar het pakte anders uit dan verwacht mocht worden. Lotharingen kwam niet tot ontwikkeling. De naamgever overleed vroeg, zijn kinderen ook en zijn gebied werd verdeeld tussen zijn beide broers. De Lage landen en de Keizerskroon kwamen in handen van de  Oost Frankische heerser Ludwig de Duitser, behalve Vlaanderen en Artois dat bij Frankrijk en Charles le chauve kwam. Na de verdeling volgde een lange periode van trage politieke ontwikkeling in Europa.

In het Oosten en Noorden werd de volkstaal (Duits of Diets) gesproken wat wil zeggen dat de Franken, Saksen en Friezen  hun eigen patois behielden. In het Westen en Zuiden was de oude taal van het Rijk, het Latijn verbasterd tot een aantal dialecten, waaronder het Oud- Frans. De taalgrens liep door de lage landen maar viel niet helemaal samen met de politieke grens. Vlaanderen was Germaanstalig, lag in het Franse deel en de Waalse provincies hoorden bij Duitsland.

De Lage Landen, gelegen aan de benedenloop van de  Rijn, Maas en Schelde, behielden hun betekenis als het centrum voor transport, zowel voor zee- als binnenvaart, ook toen welvaart en cultuur na Karel de Grote sterk achteruit gingen. 

In de moerassen rond de riviermondingen woonden relatief weinig mensen. Vaste woonsteden konden alleen gebouwd worden op verhoogde plaatsen, de terpen, en het aantal terpen was beperkt. Het hele moerasgebied, van de Schelde tot de Weser werd bewoond door Friezen, die leefden van veeteelt en later ook van handel en visvangst. Zij kunnen als  de oudste echte Nederlanders gelden. Staatkundig bestonden rond 800 a.D. alleen een aantal bisschoppelijke diocesen. Atrecht en Doornik ressorteerden onder Reims en Utrecht en Luik onder Keulen. Noord Nederland hoorde in zijn geheel tot Utrecht.

In de 9e en 10e eeuw was de betekenis van de grote rivieren per saldo negatief want de Noormannen gebruikten ze voor hun rooftochten  als toegangspoort tot Europa. Van de vruchten van de Karolingische renaissance bleef weinig over. Er ontstond hier een feodaal stelsel, als een vorm van lokale verdediging tegen de Noormannen en de lokale rovers. Alleen de kloosters behielden de christelijke Romeinse cultuur, die zich langzaam wat verspreidde onder de primitieve Germaanse volkeren in het Noorden, als bakens in de duisternis.

Het uitgebreide handelsnetwerk van de Friezen tussen De Oostzee en de Middellandse zee kwam in verval.

Rond het jaar 1000 hielden de Noormannenovervallen op, omdat er niet meer zo veel te roven viel en omdat de verdediging beter werd georganiseerd, niet in de laatste plaats door de Noormannen zelf. Die hadden  overal in West Europa belangrijke gebieden in leen hadden gekregen om ze te verdedigen tegen hun landgenoten. Holland was er daar een van.

Als uitvloeisel van het feodale stelsel hadden zich in de lage landen een aantal vorstendommen gevormd. De belangrijkste twee, Vlaanderen en Brabant, lagen in het Zuiden waar de nabijheid van rivieren gepaard ging aan de aanwezigheid van bewoonbare en bebouwbare grond. Er was landbouw mogelijk  naast  transport en handel. Al snel ontstond  ook lichte industrie, hoofdzakelijk textiel.

In Holland, Zeeland en Friesland was er voorlopig niet veel te doen. Het graafschap Gelre, later hertogdom Gelre,  ontstond op dezelfde basis als eerder Lotharingen, maar dan op meer lokale schaal. Een op het rivierengebied  georiënteerde staatkundige eenheid, die een sleutelrol speelde bij  het bulktransport van goederen.

Gelderse steden ontstonden aan de Rijn en Waal, de Maas en aan de IJssel. Vooral de Maas-(Roermond, Venlo) en IJssel- (Arnhem, Zutphen, Kampen en Deventer) steden waren aanvankelijk belangrijk. Buiten het graafschap Gelre bleef het Noorden van Nederland in handen van de bisschop van Utrecht, die gold als een rijksgrote.

Het jonge graafschap Holland, met zijn lange rijen Dirken en Florissen, ontleende zijn betekenis aan zijn ligging aan de Rijn monding, waardoor in Vlaardingen tol kon worden geheven. Dit recht werd bevochten tegen de graaf van Gelre, de bisschop van Utrecht en de Duitse Keizer. De graven breidden hun macht en grondgebied uit ten koste van de Utrechtse kerkvorst.

In de veertiende en vijftiende eeuw vond er onder leiding van het Bourgondische huis, een dynastieke concentratie van Nederlandse gewesten plaats. De Bourgondiërs, vooral Philips de Goede, brachten eenheid in het rechtstelsel en moderniseerden de financiën van de gewesten, Noordelijke zowel als Zuidelijke. Zij maakte een einde aan de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Door de vrede, de vanouds bestaande goede verkeersfaciliteiten en de nieuwe juridisch-financiële infrastructuur nam de welvaart spectaculair toe en werden de Nederlanden het welvarendste deel van West Europa.

In de tijd van de Bourgondiërs  waren het vooral Brabant en Vlaanderen, maar ook Holland had aandeel in de toegenomen welvaart. De internationale handel en de lakenindustrie verhuisden van Vlaanderen naar Antwerpen, dat in de vijftiende en zestiende eeuw met Venetië en Florence concurreerde. Gent en vooral Brugge, de centra uit de Middeleeuwen,  namen in betekenis af, onder andere  door verzanding van hun havens. In Holland ontwikkelde zich de Oostzeehandel, de veeteelt en onstuimig de haringvisserij, als gevolg van het uitvinden van het haring kaken. Amsterdam begon aan zijn opmars, maar was nog zo klein dat dit voorlopig niemand opviel. Een  groot aantal andere steden nam deel aan de opbloei van een stedelijke cultuur die in Europa alleen in Italië en Zuid Duitsland haar gelijke vond.

Aan het einde van de vijftiende eeuw kwamen de Nederlanden bij het Habsburgse huis. Het Franse deel van de Bourgondische nalatenschap viel al snel in handen van de Franse koning Louis XI, maar het resterende deel kwam bij de erflanden van de Habsburgers , bij de Spaanse kroon en een belangrijk deel van het heilige Roomse rijk in Duitsland en Italië. Heel even waren de Nederlanden het middelpunt van dit grote rijk, want Karel V was hier geboren en voelde zich Vlaming, maar zijn zoon Philips II was Spanjaard. Spaans bestuur en belastingheffing en een godsdienstpolitiek die in strijd kwam met de gewestelijke privileges in de Nederlanden leidden tot een opstand, die formeel 80 jaar heeft geduurd.

Tijdens de opstand ontwikkelde zich een nationaal gevoel en een vorm van nationale regering. Maar niets was gepland, alles gebeurde onder druk van de omstandigheden. Er ontstond een staatsvorm sui generis, die na verloop van tijd de Republiek van de Verenigde Nederlanden werd genoemd. De soevereiniteit berustte bij de provincies, de Staten. De Raadspensionaris was hun permanente secretaris. De Stadhouder was altijd iemand uit het huis van Willem van Oranje. Die was aanvoerder geweest van de opstand. Zijn opvolgers waren de hoogste militaire en civiele ambtenaren van de Republiek. Tezamen bepaalden de stadhouder en de raadspensionaris het beleid.

De Republiek was een wereldwonder. In de eerste vijftig jaar van haar bestaan was zij het culturele en economische middelpunt van de Westerse wereld. Grote koloniale gebieden werden veroverd op Spanjaarden en Portugezen. De cultuur der lage landen stond aan de wieg van de wetenschappelijke revolutie en de moderne democratische samenleving. Helaas zonder de zuidelijke provincies. Het militaire genie van Parma en hun grotere geografische toegankelijkheid hielden hen in Habsburgse handen. Eerst Spaanse en later Oostenrijks Habsburgse handen.

De voorlijkheid van de Republiek en haar verbazingwekkende welvaart brachten haar in conflict met  grotere en potentieel veel machtiger buurlanden als Frankrijk en Engeland. Een reeks van oorlogen dwong de Nederlanden tot een uitputtend bondgenootschap met Engeland.  Aan het einde van de zeventiende eeuw was onze stadhouder co-koning van Engeland en werd de Nederlandse schatkist aangewend voor een bondgenootschappelijke overwinning in de oorlog om de Spaanse successie.

In de achttiende eeuw was het afgelopen met de hoge vlucht van de Republiek. Engeland, inmiddels Great Britain, had de voortrekkersrol overgenomen en streed een eeuw lang met Frankrijk om de hegemonie. Nederland werd een land van renteniers en landbouwers.

Aan het einde van de achttiende eeuw kwam de Franse revolutie, in Nederland begeleid door de beweging van de patriotten. Het land werd door de Fransen veroverd, die er de Bataafse Republiek stichtten. Dit was een eenheidsstaat, waarin de oude privileges van de stedelijke en provinciale regenten werden afgeschaft en een overheid naar Frans voorbeeld werd ingericht.

Toen in Frankrijk de revolutie werd opgevolgd door het Consulaat van Napoleon en daarna door het Franse keizerrijk  kreeg ook Nederland zijn Napoleon in de vorm van koning Lodewijk. Inlijving bij Frankrijk was de volgende  stap. In de vorm van de regering veranderde daardoor weinig. De staatsrechtelijke infrastructuur werd sterk verbeterd door invoering van een op Franse leest geschoeide provinciale en gemeentelijke indeling. Het fiscale systeem werd gemoderniseerd. Nederlandse soldaten dienden in de legers van Napoleon. De blokkade door Engeland vernietigde de laatste restanten van de Nederlandse welvaart. De koloniën gingen verloren aan Engeland.

De nederlaag van Napoleon bracht de Oranjes terug in Nederland, nu niet meer als stadhouders maar als koningshuis. Deze stap werd afgedwongen door Willem Frederik, zoon van stadhouder Willem V. Hij werd als Soeverein Vorst ingehaald door de notabelen van de Republiek, maar meende dat deze titel hem in de rangorde van de Europese vorsten op een te lage plaats zou neerzetten. Hij koos ervoor het zoveelste koninkje te worden in een rij van nieuwelingen en de unieke positie van stadhouder kwam niet terug.

Ondanks de weinig hoopvolle voortekenen bleek Willem geen onbekwaam vorst die resoluut leiding gaf aan een modernisering van het nieuwe koninkrijk, geholpen door de teruggaaf van de koloniën door Engeland. Aan dat koninkrijk was voor een korte periode ook het Zuidelijke deel van de Nederlanden toegevoegd. Dit bleek geen succes. De twee delen van de lage landen waren teveel uiteen gegroeid. In de zuidelijke provincies brak in 1830 een opstand uit, die na wat schermutselingen leidde tot onderhandelingen en secessie van het Koninkrijk België. De negentiende eeuw bracht in Noord en Zuid Nederland een hernieuwde bloei. In  Noord Nederland vooral van de handel en in België van de industrie.

In Nederland duurde de negentiende eeuw tot de tweede wereldoorlog. In die extra lange eeuw maakte Nederland een ontwikkeling door naar een modern constitutioneel koninkrijk op Britse leest geschoeid. Het algemeen kiesrecht werd  in 1917 bereikt. In  plaats van de koning nam het parlement de macht in handen en waren wij in een aantal opzichten terug bij de tijd van de Republiek.

De tweede wereldoorlog heeft een enorme verandering te weeg gebracht  in Nederland. Het land had in vergelijk met andere Westerse landen in Europa en overzee een achterstand gehad in culturele ontwikkeling. Met een schok kwam het in de twintigste eeuw terecht. In de zestiger jaren sloeg het tij pas echt om. Nederland, verloor in rap tempo de kenmerken van een negentiende-eeuwse natie en ging net als de andere Europese landen Amerikaanse trekken vertonen.

De zuilenmaatschappij die het land verdeeld had gehouden  in een Protestantse, een Katholieke en een Humanistische gemeenschap werd ontmanteld. Nederland werd definitief een humanistische samenleving. Van preuts werd het libertijns. De economie werd gemoderniseerd. In plaats van landbouw werd de industrie de grote werkgever terwijl het dienstenverkeer, waaronder handel en transport, haar  belangrijke plaats bleef houden. Zeescheepvaart verloor aan belang maar de binnenvaart en het wegtransport namen in omvang toe. Rotterdam en omgeving werden de economisch motor zoals later in de negentiger jaren de luchthaven Schiphol.

Het ziet er nu naar uit dat Europa nu een staatkundige periode tegemoet gaat als de Nederlanden rond 1600, een ontwikkeling sui generis. Wat het worden gaat weet niemand en een nieuwe naam zal er achteraf wel worden opgeplakt. De nationale overheden met hun economische grenzen en autarkie pretenties zijn on the way out, maar hun landen blijven bestaan. Dat Nederland, met zijn ideale geografische ligging nieuwe kansen krijgt staat wel vast. Dat het een ander soort overheid nodig heeft om die ontwikkeling vorm te geven ook. Dat wordt niet Brussel, dat staat ook wel vast en wat het wel wordt weet nog niemand.

 

Voor een dergelijk concept hadden ze eigen illustraties kunnen bedenken. Dat lijkt me eigenlijk niet eens zo moeilijk. Misschien wel verdeeld over de beide locaties, de een in de stad en de ander naast het Openluchtmuseum. Maar dat de Nederlandse geschiedenis aan de Nederlandse bevolking en aan de nieuwkomers moeten worden duidelijk gemaakt, daar konden ze niet omheen. Dat was de taak waarvoor Schilp en Byvanck waren aangenomen. Waarschijnlijk konden ze het niet omdat ze de kennis daarvoor misten en hebben Plasterk en Nicolai niet goed op zitten te letten toen ze werden uitgezocht. Maar jammer is het wel. Want zo’n canon museum was echt wel wat geweest.

 

Over akasdorp

gepensioneerd advocaat
Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .