J.F.C. Fuller is een bewonderaar van Alexander de Grote en ook van Hannibal. Over Julius Caesar denkt hij veel genuanceerder. Over Alexander en Caesar heeft hij boeken geschreven. Het Alexander boek is goed, systematisch met veel persoonlijke geografische research en een knap gebruik van de weinige historische gegevens die er zijn, maar het boek over Caesar vind ik minder. Hij beschouwt hem niet als een werkelijk groot veldheer en heeft daarnaast ook veel kritiek op het Romeinse leger. Dat mag natuurlijk, maar je zou verwachten dat hij dan duidelijk maakt waarom Caesar zo succesvol was in zijn vele veldtochten. Het blijft voor de lezers van Fuller onduidelijk waarom het Romeinse leger duizend jaar lang zonder echt belangrijke wijzigingen een flink deel van de wereld heeft beheerst. Verklaren doet dat hij dat niet. Hij legt niet uit waarom Rome het Carthago van de briljante Hannibal verslagen heeft en waarom de legers van Macedonië en Epirus niet tegen Rome opgewassen waren. Het Macedonische leger beschouwde Fuller als het beste uit de oudheid en Hannibal als de grootste veldheer.
Aan de inrichting en training van het Romeinse leger heeft Caesar niets veranderd. Hij heeft het achtergelaten zoals hij het had aangetroffen, maar hij heeft er belangrijke overwinningen mee behaald. Hij had geluk en heeft de gelegenheid gehad zijn eigen geschiedenis te schrijven. Dat zullen twee van de redenen zijn voor de grote plaats die hij in de geschiedenis veroverd heeft in de ogen van de meeste historici[1]. Die geschiedenis[2] was een apologia pro vita sua, dat leidt geen twijfel. Net als Napoleon was hij een uitstekend propagandist ten eigen dienste, maar alles verklaren doet dat niet.
De legers die Fuller wel voor vol aanziet, zoals die van Alexander en van Hannibal hebben twee dingen gemeen. Leger en veldheer zijn tezamen gevormd en opgegroeid, wat het leger betreft in een proces dat twee generaties heeft geduurd: Hannibal en zijn vader Hamilcar Barcas bouwden het Carthaagse leger en Hannibal groeide als kind in dat leger op. Exact hetzelfde gebeurde met het Macedonische leger en met Alexander. De Macedonische koning Philippus leerde in Thebe het vak van Epaminondas, vormde thuis zijn eigen leger uit het niets en voedde zijn zoon op als aanvoerder van dat leger, zodat hij er met zestien jaar al het opperbevel over kon voeren. Hannibal en Alexander zijn opgegroeid als instrumenten van hun eigen leger. Caesar was dat niet. Hij was ruim in de dertig, de leeftijd waarop Alexander stierf, toen hij zijn eerste eigen commando kreeg en is altijd meer politicus dan militair gebleven. Toch gold hij nadat hij Pompeius had verslagen als de beste soldaat en officier van zijn tijd en had hij net als Alexander en Hannibal de absolute loyaliteit van zijn soldaten. Een leger dat onder zijn commando stond functioneerde als een verlengstuk van hem zelf en net als Alexander en Hannibal wist Caesar zijn wil door te zetten, als dat moest tegen de collectieve wil van zijn soldaten in. Zij haalden alle drie meer uit hun manschappen dan andere goede militaire commandanten. Het verschil tussen Alexander en zijn diadochen, tussen Hannibal en Hasdrubal en tussen Caesar en Pompeius was niet in de eerste plaats dat de één een bekwamere of beter opgeleide militair was dan de anderen. Hasdrubal had dezelfde opleiding en dezelfde vader gehad als Hannibal. De diadochen waren uitstekende militairen die in een reeks veldtochten van Alexander hun waarde hadden bewezen en door Alexander zelf waren uitgezocht. Pompeius had briljante campagnes gevoerd en gold als de grootste veldheer van zijn tijd voor hij door Caesar werd verslagen. Het verschil was genie en dat is een ander woord voor onverklaarbaar.
Caesar was een genie, begreep altijd iedere situatie waarin hij terecht kwam onmiddellijk in al zijn aspecten en kon dan de maatregelen nemen die door die situatie werden vereist. Idem Alexander en Hannibal, maar het is waar wat Fuller zegt dat de legers van de laatsten veel gecompliceerder en geavanceerder waren dan die van Caesar en dat hun overwinningen tactisch briljanter en esthetisch fraaier waren.
Ik vermoed dat Caesars gebrek aan militaire opleiding meebracht dat de relatieve simpelheid van de Romeinse legers voor hem een voordeel was en geen nadeel. Caesar was net als bijna[3] alle Romeinse veldheren een militaire amateur. Het grootste deel van zijn carrière was aan de politiek gewijd. Het kostte hem weinig moeite om in een paar jaar tijd het militaire handwerk te leren juist omdat het leger simpel was. Het was relatief gemakkelijk om zo’n leger te oefenen, er hoefde maar weinig te worden geleerd. Er waren een paar onderdelen van het militaire vak waar hij door zijn ervaringen in het civiele leven een voorsprong had. Hij was succesvol geweest als bouwmeester en leider van technische projecten, hij wist hoe hij moest werken met een uitgebreide intendance. Hij was goed op de hoogte van wat er op technisch terrein mogelijk was en kende een groot aantal technici , die bereid waren voor hem te werken. Het Romeinse leger was in hoofdzaak een technisch leger. Fuller vermeldt dat gespecialiseerde technici gewoon meevochten maar zag dat eigenlijk als een idiotie. Op specialisten moet je zuinig zijn. Wat hij over het hoofd zag, is dat je alleen zuinig hoeft te zijn op dat waar je weinig van hebt. Iedere Romeinse soldaat was technisch opgeleid en werd dagelijks technisch geoefend. Het leger bouwde na iedere dagmars in een campagne zijn eigen legerkamp. Caesar, maar ook andere Romeinse legeraanvoerders, zoals bijvoorbeeld Trajanus, verrichtten wonderen van ingenieurskunst, als dat nodig was en hadden daarvoor de beschikking over honderden uitstekende ingenieurs. Als iedere soldaat een technicus is, is het niet zo moeilijk om honderden superexperts te vinden in een leger van twintig of dertig duizend man.
Oorlogen worden gewonnen door de partij die de minste fouten maakt en die over de beste organisatie beschikt. Goede aanvoerders komen tijdens een oorlog naar voren als hij lang genoeg duurt en als je om te beginnen voldoende aanvoerders hebt. Het soort cultuur dat leiderschap en een goede organisatie mogelijk maakt kan niet op korte termijn uit de grond worden gestampt. Dat is waarschijnlijk de grond voor de Romeinse militaire superioriteit over Carthago en andere concurrenten. Het is daarin vergelijkbaar met de Amerikaanse samenleving van dit moment en de Britse van de voorgaande eeuwen.
Voor het genie van Caesar is geen verklaring, maar voor zijn overwinningen wel.
[1] De Nobelprijswinnaar Mommsen die een uitgebreid standaardwerk heeft geschreven over de Romeinse geschiedenis was in dit opzicht echt maar een van de zeer velen. Van de zeventiende tot de twintigste eeuw is er eigenlijk geen kritiek op Caesar, terwijl daar ondanks zijn onmiskenbare talenten toch wel aanleiding toe was, zoals Fuller terecht betoogt.
[2] Acht boeken De Bello Gallico en drie De Bello Civile en daarnaast nog enige geschriften die door sommigen aan hem worden toegeschreven maar waarvan het auteurschap onzeker is.
[3] Marius en Sulla waren militaire professionals, maar omdat militairen in de Romeinse traditie niet van politici te onderscheiden waren kwamen ze, zonder daarvoor opgeleid te zijn, ook in de politiek terecht. Dat hebben de Romeinen geweten. Als er twee mensen kunnen worden aangewezen die persoonlijk verantwoordelijk zijn te stellen voor de ondergang van de republiek dan zijn het deze twee geweest.