In het eerste hoofdstuk van zijn Römische Geschichte schrijft Mommsen dat het hem in wezen niet om een geschiedenis van Rome gaat maar om een geschiedenis van Italië. Staatsrechtelijk mag het de Romeinse stadstaat zijn die eerst Italië en daarna de rest van de wereld onderworpen heeft, zegt hij, in wezen was het toch het volk van Italië dat dit rijk gedragen heeft.
Is dat wel zo? Mommsens werk stond in de bibliotheek van Adolf Hitler en diens generatiegenoten. Hij denkt in naties en volksstammen. Hij houdt niet van stadstaten en erkent de bestuurlijke voordelen niet die zij hadden in een tijd toen de communicatiemogelijkheden nog beperkt waren. Grotere staatkundige eenheden waren in de oudheid vanuit het oogpunt van zelfbesturende burgers geen aanrader. Dat gold voor de oudheid, maar ook voor het Europa van vóór achttien honderd. Daar staat tegenover dat de steden militair alleen met hulp van de omstandigheden en in onderlinge samenwerking tegen grote natiestaten zijn opgewassen. De Kleinstaaterei waarmee Duitsland ook in Mommsens tijd nog te maken had, was een van de oorzaken waarom dat land in macht zo was achter gebleven bij Groot Brittannië en Frankrijk, de twee grote natiestaten van Europa. Het was een van de redenen waarom de Duitsers en Oostenrijkers tegen Napoleon het loodje hadden gelegd. De vereniging van het Duitse rijk onder Habsburg en/of Pruisen had de hele eeuw van Mommsen op de agenda gestaan van alle Duitse politici en historici. Rome was een goed voorbeeld van wat zo’n natie zou kunnen bereiken, maar dan als volk en niet als stad; als land en niet als gemeente. Mommsens geschiedopvatting paste bij zijn agenda maar was zij juist?
Toen mijn grote Amsterdamse advocatenkantoor ooit een kantoortje van zes man overnam in Rotterdam was niet iedereen ervan overtuigd dat dit kantoor qua bedrijfscultuur bij ons zou passen. Maar wat doet het er toe, dachten de meesten, het is de bedoeling dat daar in een paar jaar tijd tussen de veertig en tachtig advocaten zullen zitten en dan zal het toch onherkenbaar zijn geworden. Nou, dat eerste gebeurde, de nieuwe vestiging groeide als kool en had in een paar jaar tijd de bedoelde omvang. Maar het had ook nog steeds de bedrijfscultuur van het kleine kantoortje dat we ooit hadden overgenomen.
Niet alleen staatsrechtelijk, ook cultureel is Rome steeds een roversstaat [1] aan de Tiber gebleven. Het vormde een raamwerk waarbinnen de hellenistische beschaving het achthonderd jaar heeft kunnen uithouden; gevolgd door een periode onder de hoede van Rome’s dochterstad Byzantium van nog eens duizend jaar. Zelf heeft Rome daar weinig aan toe kunnen voegen. Het heeft de wereld het Romeinse recht geschonken, de staat was in technisch organisatorisch opzicht ‘state of the art’; het heeft een periode van honderd jaar vrede voortgebracht ten tijde van de adoptief keizers en dat is het eigenlijk wel. Wat er aan literatuur en andere kunst was, is namaak van de oude Grieken. Filosofie idem dito en wetenschap was er niet.
Het rijk van de stad Rome is te gronde gegaan aan haar stichtingsjaren: Het heeft zich ook in de keizertijd niet kunnen ontworstelen aan het gewelddadige militaristische karakter, dat haar beginperiode heeft gekenmerkt. Toen het niet meer met geweld in stand kon worden gehouden bleef er te weinig over waar het van leven kon en dus viel het toen in duigen.
[1] In de zin waarin roofridders in de middeleeuwen leefden van wat anderen opbrachten, zonder zelf een productieve bijdrage te leveren.