Het begin van Europa en van Nederland ligt bij het efemere rijk van de half legendarische Karel de Grote. Karel stierf in 814 a.D. en had toen het grootste deel van de EU landen veroverd op de in het Noord Oosten wonende Germaanse en Slavische barbaren en op de bewoners van het uiteengevallen Romeinse Gallië in het Zuid Westen. Spanje en Portugal waren in handen van de Moren en bleven dat voorlopig ook. Afgezien van een enkele veldtocht die eindigde toen zijn achterhoede in een hinderlaag van de Basken viel bij Roncesvalles, is hij niet in Spanje geweest.
Na zijn dood en die van zijn zoon Lodewijk de Vrome werd het rijk verdeeld tussen de drie kleinzonen van Charlemagne, Lotharius, Lodewijk de Duitser en Karel de Kale. Bij die gelegenheid kwam de latere Benelux bij het deel van Lotharius, de nieuwe keizer en de oudste van de drie. Lotharius’ deel bestond verder uit Gallië Cisalpina, of Noord Italië, en het gebied van de Alpen met de passen naar Duitsland en Frankrijk en tenslotte de stroomgebieden van de Rhône en de Rijn: een flink deel dus van het oude Romeinse rijk en de belangrijkste wegen in West-Europa waar nog transport van enige betekenis mogelijk was.
Dat was een goede keus, maar het pakte anders uit dan verwacht. Lotharingen, het veelbelovende rijk van Lotharius, kwam niet tot ontwikkeling. De naamgever overleed vroeg en zijn gebied werd niet lang daarna verdeeld tussen zijn beide broers. Neder Lotharingen en de keizerskroon kwamen in handen van de Lodewijk de Duitser. Vlaanderen en Artois kwam onder Charles le Chauve, de koning van Frankrijk.
Na deze verdeling volgde er in de Lage Landen en de rest van West Europa een lange periode van een onzekere en moeizame politieke ontwikkeling.
In het rijk van Lodewijk de Duitser werd de volkstaal gesproken, hetgeen wil zeggen dat de Franken, Saksen en Friezen daar hun eigen Germaanse patois behielden. In het Westen en Zuiden was de oude taal van het Romeinse rijk, het Latijn, verbasterd tot een aantal dialecten, waaronder het Oud- Frans. De taalgrens liep door de lage landen maar viel niet helemaal samen met de nieuwe politieke grens. Vlaanderen was Germaanstalig maar lag in het West Frankische deel en de latere Frans sprekende provincies van België hoorden bij het Duitse rijk.
De Lage Landen aan de benedenloop en monding van Rijn, Maas en Schelde, behielden hun betekenis als het centrum voor transport over water die ze ook al in de Romeinse tijd hadden gehad.
In de moerassen rond de riviermondingen en aan de kusten woonden rond 800 a.D. relatief weinig mensen. Vaste woonsteden konden alleen gebouwd worden op verhoogde plaatsen, de terpen, en het aantal terpen was beperkt. Het hele moerasgebied, van de Schelde tot de Weser werd bewoond door Friezen, die in hoofdzaak leefden van veeteelt, maar ook van handel en visvangst. Zij waren de oudste echte Nederlanders. De Friezen bleven in de Middeleeuwen buiten de feodaliteit. Zij golden als “vrije mensen”. Of misschien was het omgekeerd: alleen de Friezen die zich aan de feodaliteit wisten te onttrekken bleven zich Friezen noemen. Hollanders en Zeeuwen die onder Frankisch bewind kwamen verloren langzamerhand hun Friese taal en cultuur.
Feodaliteit was een vorm van bestuur waarbij de ambtenaren van de koning met een stuk grond ‘beleend’ werden waarmee zij in hun onderhoud konden voorzien maar dat zij ook hoorden te besturen en te verdedigen. In de tijd van de Karolingers was het geld praktisch verdwenen en was het ruilverkeer de basis van de economie. De verbindingen waren slecht en het leenstelsel was een praktische manier om de bestuursambtenaren een eigen belang bij hun regio te geven en hen aan hun ambt te binden. Die leengoederen werden steeds zelfstandiger en de leenmannen werden in de loop van de tijd onafhankelijke heersers.
Staatkundig bestonden rond 800 a.D. in de Lage Landen alleen een aantal bisschoppelijke diocesen. Atrecht-Kamerijk en Doornik ressorteerden onder het Franse aartsbisdom Reims en de bisdommen Utrecht en Maastricht-Tongeren-Luik onder het aartsbisdom Keulen. Noord Nederland hoorde in zijn geheel tot het bisdom Utrecht. De feodaliteit was pas in opkomst en het duurde vrij lang voor de feodale verhoudingen in het land zich gesetteld hadden. In de tussentijd was de kerkelijke indeling het enige staatkundige houvast.
In de 9e en 10e eeuw was de betekenis van de grote rivieren een tijdlang eerder negatief dan positief want de Vikingen gebruikten die voor hun rooftochten als toegangspoort tot Europa. Van de vruchten van de Karolingische renaissance, een korte opbloei van de klassieke cultuur in de achtste eeuw bleef maar weinig over. In de Lage Landen, zoals in de rest van West Europa, verwierven de feodale heren macht en zij fungeerden als een vorm van lokale verdediging tegen de overvallen van Noormannen en roofridders. Roofridders waren de meer lokaal opererende rovers. Alleen de kloosters behielden als een soort bakens in de duisternis de christelijke Romeinse cultuur overeind, die zich via hen langzaam verspreidde onder de primitieve Germaanse volkeren van het Noorden.
Het uitgebreide handelsnetwerk dat de Friezen in voorgaande eeuwen hadden opgebouwd tussen De Oostzee en de Middellandse zee kwam als gevolg van de roerige tijden tussen 800 en 1000 in verval.
Rond het jaar 1000 hielden de overvallen van de Noormannen op, omdat er niet meer zo veel te roven viel en ook omdat de verdediging beter werd georganiseerd, niet in de laatste plaats door de Noormannen zelf. Die hadden overal in West Europa belangrijke gebieden in leen hadden gekregen om ze te verdedigen tegen hun landgenoten.
Als uitvloeisel van het feodale stelsel hadden zich in de Lage Landen in de loop van de twee eeuwen na Karel de Grote een aantal nieuwe vorstendommen gevormd. De belangrijkste twee, Vlaanderen en Brabant, lagen in het Zuiden omdat daar de nabijheid van rivieren gecombineerd kon worden met de aanwezigheid van bewoonbare en bebouwbare grond. Er was daar landbouw mogelijk naast transport en handel. Al snel ontstond ook lichte industrie, hoofdzakelijk textiel.
In het latere Holland, Zeeland en Friesland was er voorlopig nog niet veel te doen. Het was grotendeels onbewoonbaar moerasland. Het graafschap, later hertogdom, Gelre ontstond op dezelfde basis als een aantal eeuwen eerder Lotharingen, maar dan op lokale schaal. Een op de rivieren georiënteerde staatkundige eenheid, die een sleutelrol speelde bij het bulktransport van goederen. Gelderse steden ontstonden aan de Rijn en Waal, de Maas en aan de IJssel. Vooral de Maas- en IJsselsteden, Roermond, Venlo, Arnhem, Zutphen, Kampen en Deventer waren in het begin belangrijk. Buiten het graafschap Gelre bleef het Noorden van Nederland grotendeels horen onder de bisschop van Utrecht, die gold als een rijksgrote.
Holland, met zijn lange rij graven met namen als Dirk, Willem en Floris ontleende zijn relatieve betekenis aan de ligging aan de Rijn monding, waardoor in Vlaardingen een tol kon worden geheven. Dit recht moest moeizaam worden bevochten op de graaf van Gelre, de bisschop van Utrecht en ook op de Duitse Keizer. In de loop der eeuwen breidden wereldlijke vorsten hun macht en grondgebied uit ten koste van de Utrechtse kerkvorst. Na elfhonderd bloeide overal in Europa en ook hier de cultuur op, die we nu als de Hoge Middeleeuwen kennen. Die plotselinge bloei ontstond vooral onder invloed van de machtige Moorse rijken in het Middellandse Zeegebied.
West Europa was in cultureel opzicht tot veertienhonderd een satelliet van de islam, maar ongeveer zoals de communistische landen dat in de twintigste eeuw van het westen zijn geweest: tegelijk vijandig en verwant.
In de veertiende en vijftiende eeuw vond onder leiding van een aan de Franse koning geparenteerde familie een dynastieke concentratie van Nederlandse gewesten plaats. De Bourgondiërs, vooral Philips de Goede, brachten eenheid in het rechtstelsel en ze moderniseerden de financiën van de gewesten, Noordelijke zowel als Zuidelijke. Zij maakte ook een einde aan een stel hardnekkige veten die onder een aantal verschillende namen bekend zijn, waarvan vooral de Hoekse en Kabeljauwse twisten zijn blijven hangen.
Door de nieuwe vrede, de vanouds bestaande goede verkeersfaciliteiten en de moderne juridisch-financiële infrastructuur die de Bourgondiërs hadden gebracht, nam de welvaart spectaculair toe en werden de Nederlanden het rijkste deel van West Europa.
Brabant en Vlaanderen namen het grootste deel voor hun rekening, maar ook Holland had aandeel in de toegenomen welvaart, nadat men daar geleerd had hoe moerassen moeten worden droog gelegd. De internationale handel en de lakenindustrie verhuisden onder het Bourgondische regime voor een belangrijk deel van Vlaanderen naar Antwerpen, dat in de vijftiende en zestiende eeuw met Genua, Venetië en Florence om de voorrang kon strijden. Gent en vooral Brugge, de centra uit de Middeleeuwen, namen in betekenis af, ondermeer door de verzanding van hun havens.
In Holland ontwikkelde zich de Oostzeehandel, de vetweiderij en de haringvisserij, als gevolg van het uitvinden van het haring kaken. Amsterdam begon aan zijn opmars, maar was nog zo klein dat dit voorlopig niemand opviel. Een groot aantal andere steden nam deel aan de opbloei van een stedelijke cultuur van de Lage Landen die in Europa alleen in Italië en Zuid Duitsland haar gelijke vond.
Aan het einde van de vijftiende eeuw kwam de Bourgondische erfenis terecht bij het Habsburgse huis. Het Franse deel van de nalatenschap, Bourgondië en delen van Elzas Lotharingen viel in handen van het Franse koningshuis, maar het resterende deel werd gevoegd bij de erflanden van de Habsburgers , waar ook de landen van de Spaanse kroon toe hoorden en een belangrijk deel van het heilige Roomse rijk in Duitsland en Italië. De Duitse keizerskroon, die van oorsprong niet erfelijk was, kwam definitief in hun handen.
Heel even waren de Nederlanden het middelpunt van dit grote rijk, want Karel V was hier geboren en voelde zich Vlaming, maar zijn zoon Philips II was een Spanjaard. Spaans bestuur en Spaanse belastingheffing maar vooral een godsdienstpolitiek die in strijd kwam met de gewestelijke privileges van de Nederlanden leidden hier tot een opstand, die formeel 80 jaar heeft geduurd, van 1568 tot 1648.
Tijdens deze opstand ontwikkelde zich een nationaal gevoel en ook een vorm van nationale regering. Maar niets was daarbij gepland, alles gebeurde onder druk van de omstandigheden. Er ontstond een staatsvorm sui generis, die na verloop van tijd de Republiek van de Verenigde Nederlanden werd genoemd. De soevereiniteit berustte bij de vertegenwoordigingen van de provincies, de Staten. De Raadspensionaris was hun permanente secretaris. De Stadhouder was altijd iemand uit het huis van Willem van Oranje. Deze laatste was de eerste aanvoerder geweest van de opstand. Zijn opvolgers waren de hoogste militaire en civiele ambtenaren van de Republiek. Tezamen bepaalden de stadhouder en de raadspensionaris het beleid in de Republiek.
De Republiek was een wereldwonder. In de eerste vijftig jaar van haar bestaan werd zij het culturele en economische middelpunt van de westerse wereld. Grote koloniale gebieden werden veroverd op Spanjaarden en Portugezen. De cultuur der lage landen stond aan de wieg van de wetenschappelijke revolutie en de moderne democratische samenleving. De verlichting begon hier. Jammer genoeg maakten de zuidelijke provincies van de Nederlanden er geen deel meer van uit. Het militaire genie van de Spaanse veldheer Parma en hun grotere geografische toegankelijkheid brachten mee dat zij in Habsburgse handen bleven, eerst in Spaanse en daarna in Oostenrijks Habsburgse handen.
De voorlijkheid van de Republiek en haar verbazingwekkende welvaart brachten haar in conflict met de veel grotere en potentieel ook machtiger buurlanden Frankrijk en Engeland. Duitsland bleef tot in de negentiende eeuw verdeeld en impotent. Een reeks van oorlogen met Frankrijk dwong de Nederlanden tot een uitputtend bondgenootschap met Engeland. Aan het einde van de zeventiende eeuw was onze stadhouder co-koning van Engeland en werd de Nederlandse schatkist aangewend voor een bondgenootschappelijke overwinning in de oorlog om de Spaanse successie.
In de achttiende eeuw was het definitief afgelopen met de hoge vlucht van de Republiek. Engeland, intussen Great Britain, had de voortrekkersrol overgenomen en streed een eeuw lang met Frankrijk om de hegemonie. Nederland werd een land van renteniers en landbouwers.
Aan het einde van de achttiende eeuw kwam de Franse revolutie, in Nederland begeleid door de beweging van de patriotten. Het land werd door de Fransen veroverd, die er de Bataafse Republiek stichtten. Dit was een eenheidsstaat, waarin de oude privileges van de stedelijke en provinciale regenten werden afgeschaft en een overheid naar Frans voorbeeld werd ingericht, een inrichting die in grote trekken nog steeds bestaat..
Toen in Frankrijk de revolutie werd opgevolgd door het Consulaat van Napoleon en daarna door het Franse keizerrijk kreeg ook Nederland zijn Napoleon in de vorm van koning Lodewijk. Inlijving bij Frankrijk was de volgende stap. In de vorm van de regering veranderde daardoor weinig. De staatsrechtelijke infrastructuur werd sterk verbeterd door invoering van een op Franse leest geschoeide provinciale en gemeentelijke indeling. Het fiscale systeem werd gemoderniseerd. Nederlandse soldaten dienden in de legers van Napoleon. De blokkade door Engeland vernietigde de laatste restanten van de Nederlandse welvaart. De koloniën gingen voor een deel verloren aan Engeland.
De nederlaag van Napoleon bracht de Oranjes terug in Nederland, nu niet meer als stadhouders maar als koningshuis. Deze stap werd afgedwongen door Willem Frederik, zoon van stadhouder Willem V. Hij werd als Soeverein Vorst ingehaald door de notabelen van de Republiek, maar meende dat deze titel hem in de rangorde van de Europese vorsten op een te lage plaats zou neerzetten. In plaats van te blijven bij de unieke titel en functie van Stadhouder, koos hij voor een plaats in de rij van nieuwe Europese koningen.
Willem, die zich meer Duitser dan Nederlander voelde, had al eerder blijk had gegeven van een beperkte vaderlandsliefde door te marchanderen met Napoleon over een afruil van zijn rechten in Nederland tegen rechten in Fulda, een van de ministaatjes van het verdeelde Duitsland en een voormalig bisdom.
Ondanks deze weinig hoopvolle voortekenen bleek hij in de praktijk van het bestuur geen onbekwaam vorst. Hij gaf resoluut leiding aan een modernisering van zijn nieuwe koninkrijk, geholpen door de teruggaaf van de koloniën door Engeland. Aan dat koninkrijk was voor een korte periode ook het Zuidelijke deel van de Nederlanden toegevoegd. Dat bleek geen succes. De twee delen van de Lage Landen waren sinds de zestiende eeuw teveel uiteengegroeid. In de zuidelijke provincies brak in 1830 een opstand uit, die na wat schermutselingen leidde tot onderhandelingen en secessie van het Koninkrijk België. De negentiende eeuw bracht in Noord en Zuid Nederland een hernieuwde bloei. In Noord Nederland vooral van de handel en in België van de industrie.
Volgens velen duurde de 19e eeuw tot aan de eerste wereldoorlog en daar is zeker iets voor te zeggen. In Nederland duurde hij dan tot de tweede wereldoorlog. In die extra lange eeuw maakte Nederland een ontwikkeling door naar een constitutioneel koninkrijk op Britse leest geschoeid. Het algemeen kiesrecht werd in 1917 bereikt. In plaats van de koning nam het parlement de macht in handen en waren wij dus in een aantal opzichten weer terug bij de tijd van de Republiek.
De tweede wereldoorlog heeft een enorme verandering te weeg gebracht in Nederland. Het land had in vergelijk met andere westerse landen in Europa en overzee een achterstand gehad in zijn culturele ontwikkeling. Met een schok werd het nu in de twintigste eeuw gepositioneerd. Die schok leidde na de oorlog eerst tot angstige pogingen om terug te keren naar de vooroorlogse tijd (de wederopbouw), maar tevergeefs. In de zestiger jaren sloeg het tij om. Nederland, verloor in rap tempo de kenmerken van een negentiende-eeuwse natie en ging net als de andere Europese landen steeds meer Amerikaanse trekken vertonen.
De zuilenmaatschappij die het land verdeeld had gehouden in een Protestantse, een Katholieke en een Humanistische gemeenschap werd ontmanteld. Nederland werd definitief een humanistische samenleving. Van preuts werd het libertijns en de godsdienst verdween als een dominante factor in het publieke leven. De economie werd gemoderniseerd. In plaats van landbouw werd de industrie een grote werkgever terwijl het dienstenverkeer, waaronder de handel en het transport, haar belangrijke plaats bleef houden. Zeescheepvaart verloor aan belang maar de binnenvaart en het wegtransport namen in omvang toe. Rotterdam en omgeving werden de economisch motor zoals later in de negentiger jaren de luchthaven Schiphol dat zou worden.
Van de zes oprichters van de Economische Gemeenschap was Nederland er een. Om onduidelijke redenen streefde ons land aanvankelijk tegelijkertijd naar toetreding van Groot Brittannië en naar een federale politieke structuur van de gemeenschap. Deze twee doelstellingen waren niet tezamen te bereiken. Het is Groot Brittannië geworden, gelukkig maar. Een federaal Europa naar Amerikaans of Duits model zou Nederland weinig voordelen opleveren en haar unieke eigen cultuur in de verdrukking hebben gebracht
Nederland maakt nu deel uit van een Europa, dat een staatkundige vorm heeft gekregen die je sui generis zou kunnen noemen. Het ziet er naar uit dat we in Europa in een staatkundige periode leven als in de Nederlanden in de periode rond 1600, een volkomen eigen-soortelijke ontwikkeling. Wat het worden gaat weet nog niemand en een nieuwe naam zal er achteraf wel worden opgeplakt.
De nationale overheden met hun verouderde apparaten zijn waarschijnlijk on the way out, maar de naties blijven bestaan. Dat Nederland, met zijn nog steeds ideale geografische ligging hier nieuwe kansen krijgt staat wel vast. Dat het een moderner soort overheid nodig heeft om die ontwikkeling vorm te geven ook.