Euroverkiezingen.

De uitslagen van de Europese verkiezingen waren als vanouds; alleen de VVD vond dat het verloren had en had daar een goed excuus voor, de rest had, zoals gebruikelijk, weer op een of andere manier gewonnen.

Paul van Buitenen, zonder verkiezingsreclame of budget, zonder een fotogeniek uiterlijk en zonder programma, won in zijn eentje twee zetels. De malle partij van de dieren gelukkig niet, maar wel bijna, zodat het aantal stemmen tegen Europa  voldoende was om duidelijk te maken dat de grotere opkomst niet betekende dat de mensen enthousiaster waren geworden voor het Europese parlement. Er was een georganiseerd appel gedaan door de hoeders van de publieke opinie op de burgerzin van het volk en het volk reageerde, zoals gebruikelijk gehoorzaam. Als volgende keer niet een maand lang Europa op de buis wordt gebracht zakt het weer in, dat zul je zien. Uit zich zelf kan niemand hier voor het Brussels/Straatsburgse/Luxemburgse Europa veel interesse opbrengen.

Een gastcommentator bij het ontbijtnieuws, die Van Buitenen geen “stuk” vond, maar zich zelf kennelijk wel, was bang dat de nieuw gekozen Europarlementariër weinig voor elkaar ging krijgen zonder politieke samenwerking met andere partijen. Ik denk dat hij zich daarin vergist. Samenwerken met het establishment in Europa is nu precies wat Van Buitenen niet had moeten doen. Hij had een bondje moeten sluiten met een aantal geïnteresseerde media om samen met hen de corruptie op hoge plaatsen aan de kaak te stellen. Hij had zijn rechten en ingangen als parlementariër en de media hebben de research capaciteit en de geldmiddelen. Samen konden ze meer dan apart, dus daar was een gezonde basis voor samenwerking.

Corruptiebestrijding was doel één van Van Buitenen, daar was hij voor gekozen en dat was zo langzamerhand zijn levenswerk geworden. Corruptie is meestal een gevolg van inefficiency en dat lijkt bij de Europese instellingen ook zo te zijn. Bestrijding van de inefficiency zou daarom wel eens de beste weg kunnen zijn om ook de corruptie aan te pakken. De inefficiency bij een relatief nog zo jonge organisatie als de EU komt vooral voort uit onduidelijke doelstellingen en een te veel aan geld.

De Europese instellingen zijn ooit opgericht met het doel Europa door samenwerking los te weken uit een verleden van onderlinge erfvijandschap. Of het nu de Economische samenwerking is geweest of de gemeenschappelijke bedreiging door de Sovjet Unie, vast staat dat van erfvijandschap in Europa nu, ruim zestig jaar later, geen sprake meer is. Dat doel is bereikt. Nu wreekt zich dat het middel van samenwerking eigenlijk het doel was. Opnieuw moet dus de vraag worden gesteld : samenwerking waarvoor, met welk eindresultaat voor ogen? Min of meer vanzelfsprekend hebben de oprichters en alle latere Europa enthousiasten steeds aangenomen dat een federale staat het einddoel zou moeten zijn. Daar is bij de bevolking van de lidstaten nooit onderzoek over  gedaan en dat is niet toevallig. Een eerlijk geformuleerd referendum over de vraag of men bereid zou zijn de nationale soevereiniteit op te geven in ruil voor een burgerschap van een federaal Europa, zou op een overweldigend nee zijn uitgelopen.

Nu zijn politici gewend dat nieuwe politieke ideeën niet meteen ingang vinden, dus zestig jaar lang hebben ze gedacht dat al doende het enthousiasme bij het publiek wel toe zou nemen. De eerste keer werd die ballon doorgeprikt door De Gaulle, de Franse president, namens wie als realistischer alternatief ‘het Europa der vaderlanden’ werd voorgesteld[1]. Minder poëtisch betekent dat een losse vorm van samenwerking tussen soevereine staten, zoiets als de Duitse Rijnbond in de negentiende eeuw. Geen confederatie zelfs, maar een nieuw politiek gebouw, iets wat er nog niet eerder was geweest en waar men rustig van kon afwachten hoe het zich zou ontwikkelen.

Het merendeel van de enthousiaste “Europeanen” kwam tegen dit verstandige idee van De Gaulle in verzet, de Nederlandse politieke en journalistieke elite voorop. Na De Gaulle en met name onder Mitterrand en de commissievoorzitter Delors, kwam de federale gedachte opnieuw op de voorgrond, vooral omdat deze intelligente socialisten heel goed begrepen dat Europese economische samenwerking in een vrije markt en overheids dirigisme op nationale schaal niet samengingen. Socialisme op Europese schaal leek het logische alternatief. Door de val van het communisme en de uitbreiding van de Unie is ook het socialisme als economisch alternatief wat in de verdrukking gekomen. Ook dat ideaal is intussen geruisloos weer afgevoerd.

Een nieuw idee over wat men nu eigenlijk met die samenwerking wil is er nog steeds niet en dus horen we ons nu de vraag te stellen, met welk doel hebben we Europese organisaties en een Europese regelgeving? Zonder een helder programma waarover we het met alle lidstaten eens kunnen worden wordt het niets met de efficiency en ook niets met de corruptie bestrijding. Langs deze weg zou er dus best een politiek programma liggen voor Van Buitenen en zijn achterban: het propageren van een vernieuwing van de Europese organisaties, op basis van te verwezenlijken en nuttige Europese taken.

Als niet langer de politieke federatie het einddoel is, maar nader overeen te komen praktische zaken, naast de gemeenschappelijke markt ook bijvoorbeeld de Europese binnenlandse veiligheid, het milieu, de juridische infrastructuur van de gezamenlijke economische markt, dan zouden daar een aantal voorde hand liggende veranderingen uit voortvloeien:

  1. Het parlement, dat quasi democratische symbool van een toekomstige federatie kan tezamen met het verdrag van Lissabon worden afgeschaft.
  2. De voorbereidingen van een Europees ministerie van buitenlandse zaken en een Europees leger kunnen worden gestaakt.
  3. In plaats van een Europese Commissie, die als politiek instrument in de nieuwe Unie toch onhandelbaar zou zijn geworden krijgen we kleine en efficiënte besturen van Europese Z.B.O.’s. Voor ieder duidelijk omschreven terrein van samenwerking een. Die zelfstandige bestuursorganen hoeven niet noodzakelijk het hele territoir van de Unie te bestrijken. Het is bijvoorbeeld goed denkbaar dat het milieu in de Middellandse Zee of aan de Rijn of de Donau de verantwoordelijkheid wordt van lokale organisaties waarin alleen de naastbetrokken landen vertegenwoordigd zijn. Ze dienen daar gevestigd te zijn waar ze vanuit hun taakstelling het meest efficiënt kunnen werken.
  4. Brussel als Europese hoofdstad wordt afgeschaft. Straatsburg verdwijnt automatisch tezamen met het parlement.
  5. Luxemburg blijft gehandhaafd, want het Europese Hof is essentieel voor het functioneren van een gemeenschappelijke markt.

Dit lijkt me voorlopig als programma voor de nabije toekomst voldoende. Een groot aantal verdere veranderingen vloeien hier noodzakelijk uit voort. Met het verdwijnen van Brussel als hoofdstad, zal ook de Europese bureaucratie op de helling moeten. Ook de nieuwe ZBO’s zullen ambtenaren nodig hebben en gedeeltelijk zullen die uit de aanwezige Euroambtenaren uit Brussel kunnen worden gerekruteerd. Veel van bureaucratische inefficiency zal niettemin verdwijnen doordat de nieuwe organisaties logischer zullen zijn opgebouwd en men een aantal van de minder bekwame ambtenaren kan lozen in het kader van de reorganisatie.

Van Buitenen zou zich in de adviescommissie moeten wurmen die de regels voor de financiële controle op de nieuwe ZBO’s ging formuleren, een taak die past bij zijn verleden, zijn reputatie en zijn ambities.

 

[1] In feite zei hij iets anders meen ik, maar zo is het in de publieke herinnering blijven hangen.

 

Over akasdorp

gepensioneerd advocaat
Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .