Tariq Ramadan is in Zwitserland geboren en ook hier in het westen opgeleid. Hij is te westers om echt veel invloed uit te kunnen oefenen in de moslim wereld. Mocht blijken dat geluiden als die van Ramadan alleen in het westen worden gehoord en geen enkele weerklank hebben in de Dar al Islam, wat ik eigenlijk verwacht, dan hoeft niemand erg optimistisch zijn over de mogelijkheden van een liberalisering van de islam in Nederland en andere westerse landen. In het westen is de islam een middel tot culturele zelfhandhaving van culturele moslims. Hun identiteit wordt niet hier in het westen bepaald, maar in de hartlanden van de islam. Het zijn niet de westerse televisie-uitzendingen die door moslims worden bekeken maar de satellietbeelden uit het Midden Oosten en de Maghreb.
Marcouch en zijn politieke omgeving is van mening dat een liberale islam met behulp van westerse overheden tot stand kan worden gebracht. Zij menen dat dit een vooruitgang kan zijn ook als het alleen zou gebeuren binnen de Europese moslim gemeenschappen. Dat is geen idee dat op voorhand zou moeten worden verworpen, maar hoe stelt men het zich precies voor?
Marcouch meent dat het kan door middel van liberale Koranlessen op Nederlandse scholen. Zou dat kunnen lukken als de in Nederland werkzame imams zich daar tegen verzetten en de ouders oproepen die lessen voor hun kinderen te mijden? Kan de Nederlandse overheid ingrijpen in de richtingenstrijd binnen de islam? Staat dat niet averechts op de scheiding van kerk en staat en is het niet in strijd met de godsdienstvrijheid? De ervaringen zijn tot nu toe niet erg positief. Toen in de Turkse moslimgemeenschap in Amsterdam een meer orthodoxe richting de overhand kreeg, heeft de gemeente zonder succes geprobeerd om illegale subsidies die aan de liberale vleugel waren verleend weer in te trekken. Terecht beriepen de orthodoxen zich toen op hun constitutioneel recht om van inmenging verschoond te blijven. Daar had het ingrijpen van de lokale overheid in elk geval niet goed gewerkt.
Zouden we in een afweging tussen handhaving van het recht en integratie van de islamitische gemeenschap onze grondwettelijke waarborgen en vrijheden opzij willen zetten om moslims te laten integreren? Zijn we bereid wetten en verdragen daarvoor aan te passen? Om Marcouch te volgen, die ongetwijfeld het beste met Nederland en met de hier levend Marokkanen voorheeft, zou dit wel misschien nodig kunnen zijn. Ik ben bang dat in dit geval de hoeveelheid goodwill in Nederland tegenover de moslims daarvoor niet toereikend is en dat daarom een naaste toekomst van conflicten waarschijnlijker blijft dan een van integratie en wederzijdse tegemoetkoming.
De Britse historicus Toynbee was van mening dat alle menselijke culturen gebaseerd zijn op levensbeschouwingen en dat levensbeschouwingen van nature religieuze trekken hebben. Geyl en anderen waren dat niet met hem eens en dat idee past natuurlijk ook niet in onze humanistische overtuigingen, maar hij had er goede historische argumenten voor. Integratie van moslims in de samenleving is misschien alleen maar mogelijk als ook de monotheïstische godsdiensten integreren. Dat lijkt een absurd idee, maar eigenlijk was dat wel oorspronkelijk de bedoeling van Mohammed.
Dat van een fusie tussen de drie grote monotheïstische godsdiensten nooit iets gekomen is, ligt niet aan hem Hij zag zich evenmin als Jezus van Nazareth als de verkondiger van een nieuw geloof. Jezus kwam, zoals U in het Nieuwe Testament kunt lezen, niet om de Thora wijzigen maar om haar te vervullen. Mohammed kwam volgens eigen zeggen om het geloof te reinigen van insluipsels en vervalsingen. Hij zag zich zelf als één in de lange lijn van Joodse profeten. Jezus zag hij als zijn grootste voorganger, die recht zou spreken namens de Godheid en terug zou keren aan het einde der tijden.
Mohammed was overtuigd van de Goddelijke inspiratie in de boodschap die hij bracht. Die zelfde overtuiging had hij ook betreffende de prediking van Mozes, van Jezus van Nazareth en andere joodse profeten, maar hij was ontevreden over wat de joodse en christelijke geestelijken met die boodschap hadden gedaan. Veel van de oorspronkelijke prediking was naar zijn mening later aangepast aan de behoeften van de nieuwe bewegingen die op basis van hun prediking waren gesticht. Helemaal ongelijk had hij daar niet in en hij was vast besloten dat dit bij hem niet zou gebeuren. Hij verbood de stichting van een kerk en verder alles wat hem als mens later zou kunnen vergoddelijken, zoals dat met Jezus was gebeurd.
Dat de heilige vijf boeken van Mozes niet tijdens diens leven maar waarschijnlijk pas veel later, wellicht door Ezra, zijn geschreven of herschreven, dat kon hij niet weten, maar hij vermoedde wel dat er zoiets gebeurd moest zijn. Hij onderkende in de tekst een vervalsing van het Woord van God, het soort vervalsing dat hij t.a.v. zijn eigen prediking wilde voorkomen. Hij verbod om dezelfde reden het ontstaan van een kerkelijke organisatie en van een priesterkaste, die hij als de bron van het kwaad beschouwde.
Dat verbod en die angst, dat kunnen we nu wel zien, heeft een averechts effect gehad. In de eerste plaats is het niet gelukt. De imams en oelema’s vervullen in praktisch alle opzichten de functie van de geestelijken in christen-en het jodendom. Onder het mom van interpretatie van de prediking van Mohammed is er bovendien in de eerste eeuwen in de verschillende collecties van de Hadith toch nogal wat in de oorspronkelijke boodschap veranderd.
Maar wat erger is, het letterlijk nemen van de tekst van de Koran, leidde tot een voor niemand meer zichtbare falsificatie van de boodschap. Dat kwam omdat de wereld waarin de Koran functioneerde in korte tijd veranderde in een heel andere en veel beschaafdere omgeving. De boodschap van de koran was niet historisch of wetenschappelijk, maar moreel en juridisch en daarom alleen begrijpelijk in haar oorspronkelijke context. Zoals onze Napoleontische wetgeving niet meer past in de context van de een en twintigste eeuw en daarom nu moeilijkheden veroorzaakt, zo ging dat ook met de koran. Die context van de koran was het Arabische heidendom van de zesde eeuw met de daarin bestaande gewoonten en gebruiken van een wild woestijnvolk.
Toen de islam ingang had gevonden in een groot deel van de toenmalige beschaafde wereld moest het geloof zich aanpassen aan de nieuwe omstandigheden en dat ging niet op basis van een letterlijke interpretatie van de teksten uit Mekka en Medina. In de eerste eeuwen heeft men zich niet zoveel aangetrokken van het verbod van de Profeet, maar latere generaties, vooral na de val van Bagdad, keerden terug naar de “ware leer”of wat daar voor doorging, omdat zij meende dat de rampen die hen waren overkomen voortkwamen uit ongehoorzaamheid aan het Woord van de Godheid. Zij werden het slachtoffer van de starheid van de oude teksten in een veranderde wereld.
Wie de tijdgebondenheid en dus de onvermijdelijke falsficatie van alle heilige boeken onderkend[1] en helder geformuleerd heeft is Baruch d’Espinoza, de Joodse profeet en geleerde. Hij probeerde in de zeventiende eeuw het monotheïsme en haar morele boodschap overeind te houden tegen het ontstaan van de moderne wereldvisie zoals die door Descartes en Erasmus was geformuleerd. In de islam bleef het werk van Spinoza onbekend, maar door de bestaande joodse en christelijke autoriteiten, geestelijke zowel als wereldlijke, werd hij ten onrechte gezien als het grote gevaar voor hun samenleving. In feite was hij de enige die in dat vroege stadium de weg heeft aangegeven waarlangs het oude geloof in één wereld en één God behouden kon blijven in de veranderende omgeving van wetenschap en techniek. Spinoza legde helemaal aan het beging van de Verlichting al het fundament voor een hereniging van de drie wereldgodsdiensten, die zo noodzakelijk lijkt voor het overleven van alle godsdiensten in een steeds nauwer verknoopte wereld.
[1] Niet als eerste. Ook Erasmus zag wel dat er geknoeid moest zijn met de oorspronkelijke teksten, maar die had geen zin in ruzie met het Heilig Officie.