Het volgende heb ik opgepikt over het ‘Nieuwe Leren’ uit een essay van Peter Hilhorst. Wat ik schuin heb getypt is niet van mij. Het is mijn bedoeling om op een paar twistpunten te reageren waar het nieuwe leren aanleiding toe gegeven heeft.
Het Nieuwe Leren is een containerbegrip dat door iedereen verschillend wordt ingevuld. Niettemin heeft het nieuwe leren een aantal basis ingrediënten. Een daarvan is dat kennisverwerving voor de aanhangers van het Nieuwe Leren geen doel op zich is. Het gaat erom wat je met kennis kunt.
Onderwijspsycholoog Rob Martens onderscheidt vier kenmerken van het nieuwe leren : onderwijs moet leiden tot inzicht en begrip (iets van buiten leren is zinloos); nieuwsgierigheid en een drang tot exploreren zijn de beste drijfveren om te leren (het liefst in een authentieke omgeving of simulatie daarvan, in een garage bijvoorbeeld of op een kantoor); ‘zelfregulatie’ motiveert degene die leert (leerlingen bepalen hun eigen leerstrategie en hun studietempo en -voortgang) en samenwerking stimuleert tot leren.
Leerlingen moeten begrijpen waarom ze iets moeten leren. Als ze het nut ervan inzien, vergroot dat de motivatie. Het Nieuwe Leren begint daarom niet bij de theorie, maar bij een kwestie of een probleem. Idealiter overstijgt de kwestie de grenzen van diverse vakgebieden. Er bestaat een grote voorliefde voor projecten. Soms bedenken leerlingen zelf de onderzoeksvraag, maar dat is niet noodzakelijk. Het kan ook zijn dat een bedrijf vraagt om een oplossing voor een probleem en dat leerlingen zich daarop storten. In het Nieuwe Leren geldt: hoe realistischer, hoe beter.
De voorkeur voor het samenwerken in groepen heeft een dubbele oorzaak. Samenwerken is een vaardigheid die leerlingen zich eigen moeten maken, maar door het samenwerken leren leerlingen de stof ook beter. De beste manier om kennis of theoretische inzichten te doorgronden is om door het uit te leggen aan iemand anders. Leerlingen die veel uitleg geven aan klasgenoten halen de beste studieresultaten. Dat bleek uit onderzoek waarop docente onderwijskunde Henny van der Meijden is gepromoveerd.
Het gebruik van Informatie en Communicatie Technologie wordt ook vaak genoemd als kenmerk van het Nieuwe Leren. Maar volgens de Groningse hoogleraar Greetje van der Werf kan ICT zowel worden ingezet bij traditioneel onderwijs, als bij het Nieuwe Leren. Voor haar is het kenmerk van het traditionele onderwijs dat de onderwijsstof stapsgewijs in kleine porties wordt aangeboden. Dat kan ook via een computerprogramma, waarbij kinderen steeds opdrachten moeten maken van hun eigen niveau. Anders is het als de computer wordt gebruikt voor samenwerkend leren zoals Henny van der Meijden bepleit. De computer wordt nu te veel gebruikt om informatie te vinden. Zij bepleit dat scholen ICT gebruiken om kinderen elkaar vragen te laten stellen en uitleg te laten geven. In dat geval maakt ICT onderdeel uit van het Nieuwe Leren.
Twistpunt 1: wie doet het beste recht aan de verschillen tussen leerlingen?
Een van de argumenten voor het Nieuwe Leren is dat het traditionele onderwijs is gericht op de ‘gemiddelde leerling’. Het is slecht in staat om recht te doen aan verschillen tussen leerlingen. Ondertussen zijn de verschillen tussen leerlingen enorm toegenomen. Vooral op het vmbo zitten leerlingen met zeer uiteenlopende achtergronden, kwaliteiten en ambities. Het Nieuwe Leren belooft aan deze verschillen meer recht te kunnen doen doordat de individuele leerling centraal staat. Kees Beekmans, columnist van de Volkskrant en leraar op een praktijkschool in Amsterdam, heeft een duidelijk beeld van een goede vmbo en praktijkschool: je moet “de opleiding niet alleen zo praktisch mogelijk maar ook zo individueel mogelijk maken, waarmee ik niet bedoel dat kinderen altijd alleen werken, integendeel, maar ze ontwikkelen hun eigen talenten, ze doen vooral dat waar ze goed in zijn. Ze moeten succes hebben, het gevoel krijgen dat ze ook wat waard zijn. Laat het onderwijs vooral ook de buitenwereld raken – geef deze kinderen de kans te socialiseren. Ze moeten snel op stage, en gewoon werken. Ze leren het best in een omgeving die zo echt mogelijk is: de maatschappij.”
Critici van het Nieuwe Leren betwijfelen of wel recht wordt gedaan aan de verschillen tussen leerlingen. Cultuursocioloog Gabriel van den Brink stelt dat het ideaal van zelfstandigheid alleen iets is voor de bovenlaag. “Je gaat uit van leerlingen die de taal goed spreken en plezier hebben in leren, maar dat geldt echt niet voor iedereen. Die discipline heeft niet ieder kind. Dat moet je ze aanleren, net als de arbeiderskinderen in de jaren dertig dat moesten. Daar is, net als honderd jaar geleden, een beschavingsoffensief voor nodig.”
Onderzoekster Ria Bronneman van het SCP legt niet de nadruk op de vrijheid van de leerling, maar op de praktische inslag van het leren en op de nadruk op vaardigheden in plaats van kennis. Zij meent ook dat maar een klein deel van de leerlingen daar baat bij heeft. Ook zij gelooft net als Van den Brink dat het Nieuwe Leren alleen soelaas kan bieden voor de leerlingen van het vmbo en het mbo. “Ik denk dat het wel goed is voor vmbo en voor mbo, maar of het ook zo is voor het vwo vraag ik me af. Daar wordt een hoger abstractieniveau vereist.”
Als de onderwijsmethoden van het vmbo en het mbo wel geschikt zijn voor de beroepspraktijk, maar een slechte voorbereiding zijn voor een hbo-opleiding, dan wordt het steeds moeilijker via het onderwijs te de maatschappelijke ladder te beklimmen. Dat is precies de vrees van veel critici. De weinig eisende aanpak in het onderwijs maakt het juist moeilijk voor immigrantenkinderen om hoger op te komen. Wie van huis uit weinig heeft meegekregen kan dit door het nieuwe leren veel moeilijker compenseren op school. Andere critici drukken zich nog duidelijker uit. “Vroeger kon de onderklasse emanciperen via het onderwijs. Maar het moderne Nieuwe Leren sluit jongeren aan de onderkant op in hun getto. De gebrekkige kennis en de aangeleerde routineuze vaardigheden die resulteren in het hedendaagse mbo-diploma, veroordelen de huidige generatie leerlingen tot een leven van losse scharrelbaantjes en uitkeringen. Deze vorm van onderwijs voert regelrecht naar een gesegregeerde samenleving.”
In hun manifest van de Vereniging Beter Onderwijs Nederland bieden Ad en Marijke Verbrugge een andere oplossing om recht te doen aan de verschillen in het onderwijs. Zij bepleiten de vorming van homogene klassen. Met een zorgvuldige selectie moet dat mogelijk zijn. Ze zijn dan ook voor de afschaffing van Weer Samen Naar School. Die wet stimuleert dat kinderen die eigenlijk naar het speciale onderwijs moeten in gewone klassen blijven zitten.
Eigenlijk gaat het hier om twee twistpunten. Wordt door het nieuwe leren daadwerkelijk wel recht gedaan aan de verschillen tussen leerlingen en verdiept het nieuwe leren niet de opleidingskloof en daarmee een sociale kloof tussen laag en hooggeschoolden. Primaire kennis zoals lezen, schrijven en rekenen wordt het beste collectief aangeleerd. Kinderen zullen daarin wel hun eigen tempo hebben, in de zin dat de een het gemakkelijke en beter leert dan de ander, maar het onderwijs aanpassen aan de leerling leidt er vooral toe dat het niveau voor de minbegaafden wordt verlaagd. De maatschappij vraagt een soort minimum kennis niveau van al haar leden en dat hoort het basis onderwijs te bieden. Voor wie het niet bij kan benen moet naar een ander soort school worden gezocht. We moeten daarbij ook nog bedenken dat de lagere school zo’n beetje de enige plek is waar mensen uit verschillende milieus elkaar nog tegenkomen, sinds de militaire dienstplicht is afgeschaft.