Divus Augustus werd keizer Octavianus genoemd door de Romeinse geschiedschrijver Suetonius, ‘de vergoddelijkte en verhevene’. Dat is een titel die riekt naar de oude farao’s en koningen van het Midden Oosten en een die absoluut niet past in de tradities van de Romeinse republiek.
In Mesopotamië en Egypte werd de godheid het symbool voor de samenleving en voor de natuur, vaak in uiteenlopende aspecten die dan ieder voor zich een eigen goddelijke persoonlijkheid verwierven. De tijdelijke heerser werd tot de goden gerekend en in Egypte was om die reden de farao onsterfelijk. De nieuwe was steeds weer een heropvoering van de oude en in de vorm van mummies bleven farao’s ook na hun dood aanwezig.
In Rome en de Griekse stadstaten uit de tijd van voor het Hellenisme was het de stad zelf die het symbool werd voor de burgersamenleving die er in woonde. Rome zelf was de enige godin die iedereen na aan het hart lag. Van de andere goden hield men daar meer afstand dan aan de andere kant van de Middellandse Zee gebruikelijk was.
Jupiter en zijn pantheon hadden een hoofdzakelijk formele functie; zij werden meer met de natuur dan met de stad zelf vereenzelvigd en meer van afstand vereerd dan aanbeden. Aanbidding van goden en koningen gaat misschien wel hand in hand.
Tarquinius Superbus, de Romeinse koning uit het land van de Etrusken, die de bevolking van de stad als slaven behandelde, werd uit Rome weggejaagd en sindsdien hadden de Romeinen een republikeinse staatsvorm. Vrijheid voor iedere burger was een kenmerk en de staatsorganen die elkaar in evenwicht hielden, de frequent verkiesbare functies waarover men verantwoording verschuldigd was vormden een ander kenmerk. De republiek ging ten onder door een periode van burgeroorlogen en maatschappelijke onrust, die begon met de tweede Punische oorlog en die eindigde met de overwinning van Octavianus Augustus op Marcus Antonius.
Augustus bezorgde de Romeinen voor alles rust en herstel van de rechtsstaat na een periode van chaos. De functie die later met de titel keizer werd aangeduid, maar die door hem in het leven is geroepen, was in feite een combinatie van bestaande republikeinse functies en van een oprekking van de wettelijke periodes waarin ze konden worden bekleed. Hij maakte zich zelf princeps senatus imperator [5], consul voor het leven, onschendbare volkstribuun en pontifex maximus [6]. De legitimiteit van zijn bewind stoelde op zijn succes in de laatste burgeroorlog, op het herstel van de welvaart en de rechtszekerheid en ook nog wel wat op die oude en eerbiedwaardige titels uit de republikeinse tijd.
De dankbaarheid van het Romeinse volk was in eerste instantie groot. De vergoddelijking van Augustus werd door de senatoriale families met grote argwaan bekeken maar geduld. Ook zij waren doodsbenauwd voor een hervatting van de burgeroorlogen en de proscripties. De moord van Brutus c.s. op Julius Caesar bleek achteraf de laatste stuiptrekking te zijn geweest van een republikeinse traditie. Het principaat [7] van Augustus was typisch een geval van het minste kwaad. De mensen wilden rust en dat kregen ze. De familietwisten die het Julisch-Claudische huis na de dood van Augustus kenmerkten, groeiden nooit uit tot burgeroorlogen. Die kwamen pas weer terug in de latere keizertijd en voor heel even in het vierkeizerjaar 69 a.D., dat door Tacitus met horror wordt beschreven.
Divus Augustus heeft het Romeinse rijk dus wel degelijk een nieuwe lease on life gegeven, maar ten koste van de vrijheid die de eeuwen na Tarquinius Superbus hadden gekenmerkt. Die klassieke vrijheid van Athene en het vroege Rome leek een eenmalige afwijking in de geschiedenis tot zij na de Renaissance in Europa terugkeerde en tot de idealen van de westerse samenleving is gaan behoren.
[1] De Vita XII Caesarum C. Suetonii Tranquilli
[2] Ik hoorde ooit op de TV een student van het Amsterdamse Novacollege zeggen dat de democratie een Romeins uitvinding was. Maar dat is een vergissing. Rome kende een republiek die vrijheid en een rechtsstaat bood aan haar burgers maar geen democratie. Het was een aristocratie, die geregeerd werd door de Senaat. Zij had in de nadagen van de Republiek wel een volkspartij die zich met een zeker succes tegen de Senaat keerde, maar van een democratische regeringsvorm was ook toen geen sprake. Rome had niets met democratie en de Grieken, die in Athene wel een tijdlang een democratische regeringsvorm kenden waren per saldo ook niet erg enthousiast. De liefde voor de democratie stamt uit de negentiende eeuw en is van Frans/Amerikaanse oorsprong. Deze nieuwe ‘afgeleide’ democratie is overigens alleen in de verte verwant met de klassieke, die alleen in Athene een tijdlang gefunctioneerd heeft. Democratie betekende in Griekenland een regering door de volksvergadering.
[3] De titel keizer is afgeleid van Caesar. Caesar was het cognomen of de bijnaam van een tak van de familie van de Julii, waar Gaius Julius Caesar uit stamde. Octavianus stamde van moederskant af van een zuster van Julius Caesar; hij zelf was door zijn oudoom geadopteerd.
[4] Een eretitel voor wie in de senaat de het meeste gezag genoot.
[5] Maarschalk.
[6] Hoge Priester.
[7] Principaat was in oorsprong en eretitel voor degene die in de Senaat het meeste aanzien genoot, maar werd later de naam waarin men in de eerste keizertijd het keizerschap mee aanduidde. Officieel was er toen nog steeds een republiek met een senaat en een volksvergadering. De keizerlijke decreten en de Romeinse munten droegen nog steeds het opschrift SPQR, ofwel Senatus Populusque Romanus.