Wat mij indertijd verbaasde, is dat je in de reacties op de Srebrenica enquête zo weinig commentaar hoorde over de kwaliteit van de gestelde vragen en van de antwoorden. Het verhoor van commandant Couzy van de landmacht, bijvoorbeeld, zou daar alle aanleiding toe gegeven hebben.
In het NIOD rapport en ook in de enquête komt Couzy er slecht van af. Het Ministerie, de Kamerleden en de pers, die voor haar voorlichting van de politiek afhankelijk is, hebben alle drie geprobeerd hem de zwarte piet toe te spelen en dat is ook wel gelukt. Het verhoor werd gebruikt om Couzy in staat van beschuldiging te stellen. Of dat de bedoeling hoort te zijn van zo’n enquête kun je je afvragen. Waarschijnlijk zouden we meer gebaat zijn bij meer duidelijkheid over het disfunctioneren van de defensie- apparaten dan bij het vinden van een zondebok. Het zijn de ontoereikende organisatie die, tezamen met de prioriteit die gegeven werd aan sentiment boven gezond verstand, de belangrijkste oorzaak blijken te zijn geweest van het Srebrenica debacle.
Maar als er toch van de enquête een soort strafrechtelijk verhoor van Couzy gemaakt moest worden, dan had het een stuk beter gekund. Couzy won het debat naar mijn mening met glans en de Kamerleden maakten een povere indruk. Maar de Kamerleden schreven het rapport, dus dat vind je daar later niet in terug. Uit eerdere verhoren was al duidelijk geworden dat de belangrijkste verantwoordelijkheid voor Srbrenica bij de Kamer en de regering lag, die het leger met een mission impossible hadden opgescheept. Dat werd uiteindelijk door het NIOD ook wel geconcludeerd, maar de Kamerleden waren onvoldoende belangeloos om tot dezelfde conclusie te komen. Het lukte ook niet eigenlijk om een gedegen inquisitoir te houden. Couzy was de beoogde zondebok en de Kamerleden pleitten zich zelf vrij. Dat was de bedoeling maar dat was niet wat je zag bij de TV uitzending van de verhoren.
Omdat de Kamerleden zich bij het verhoor meer hielden aan de tekst van het NIOD-rapport en de door hun medewerkers opgestelde vragen dan aan hetgeen zij in eerdere verhoren of vragen aan Couzy van hem hadden vernomen, leverde het gebeuren vanuit hun visie nogal wat gemiste kansen op. Het NIOD rapport kenden we tenslotte al. Interessant was het wel om de dingen nu eens te horen vanuit het standpunt van de betrokkenen zelf, van de Kamerleden en de verhoorde ambtenaar. Dan blijken de feiten toch behoorlijk anders te kunnen worden ingekleurd dan in het NIOD rapport was gedaan.
Generaal Couzy maakte op mij de indruk een intelligente, maar geen gemakkelijke man te zijn. Zo nu en dan was er tijdens zijn antwoorden en zijn botsingen met de commissie sprake van informatieve televisie van hoge kwaliteit. Dan werd opeens duidelijk wat in het NIOD rapport onduidelijk of onverklaarbaar bleef. Hoofdzakelijk bleek bureaucratisch mismanagement te zijn wat eerder als moedwillige verduistering van feiten of sabotage was gepresenteerd. Het inzicht in de wijze van werken van bureaucratieën dat Couzy aan de dag legde was in het NIOD rapport en ook in de vraagstelling van de commissieleden niet aanwezig.
Over wat zich feitelijk in Srebrenica heeft afgespeeld kwamen we niet zoveel meer te weten dan we al wisten, maar – ondanks dat de verhoren daar niet zo op gericht waren – des te meer over de werking van de defensie- apparaten in Den Haag. En wat we daar van hoorden stelde niet gerust. Zowel het ministerie als de krijgsmachtonderdelen leken meer bezig te zijn geweest met de onderlinge positionering dan met de optimalisering van de missie en de kwaliteit van de operationele gevechtseenheid. Vragen, die op de kwaliteit van de missie betrekking hadden, werden niet gesteld, niet in de onderdelen in elk geval die ik gehoord heb. Aan de orde kwam wel de bevordering van Karremans maar niet wat Couzy ooit heeft bezield om de benoeming van Karremans als bataljonscommandant te laten passeren. De kwaliteiten van Karremans liggen zo te zien vooral bij zijn inpasbaarheid in de organisatie waar hij deel van uit maakt en in de zekerheid dat hij nooit op eigen initiatief iets zal doen wat afwijkt van een gegeven opdracht. Niemand zal hem ervan beschuldigen trigger happy te zijn of onvoorziene incidenten uit te lokken. Voor de pokeropdracht, waar de UN hem mee op pad gestuurd had, zijn dat niet de meest voor de hand liggende kwaliteiten. Als er ondanks alle beperkingen in het mandaat burgers moesten worden beschermd dan was daar een hoop improvisatievermogen en eigen initiatief voor vereist en dat lijken niet de sterke punten te zijn van overste Karremans. Couzy droeg hiërarchisch de verantwoordelijkheid voor diens uitzending dus vragen daarover waren op hun plaats geweest.
Een van de andere zaken die niet aan de orde zijn geweest in de verhoren die ik gezien heb en in de verslagen die ik heb gelezen is het volgende:
Het Departement wilde uitzending, de Koninklijke Landmacht wilde dat niet, of in elk geval niet op de voorwaarden die golden voor deze UNO-missie. Vredestaken als zodanig wilden zij wel, want daarin zagen ze een mogelijkheid voor het voortbestaan van de Landmacht. De redenen voor hun aarzeling waren valide. De bezwaren die vooraf waren geuit, bleken ook in hoofdlijnen de punten te zijn waarop het is fout gelopen. Toch heeft men zich bij uitzending neergelegd. Zoals de generaals zelf zeiden, ze hadden ook kunnen aftreden, maar hun boterham en die van hun organisatie was hun liever. Men moet dus gemeend hebben er nog wel iets van te hebben kunnen maken, waarschijnlijk dus in afwijking van de UNO-mandaten en van de gegeven opdrachten. Iets daarvan is wel naar buiten gekomen. Men stuurde bijvoorbeeld veel meer vanuit Nederland aan dan in verband met de UNO afspraken kon. Waarschijnlijk was er een soort plan om, wellicht in samenwerking met andere troepenleverende landen, een schaduwmissie te organiseren, die wel kans van slagen had. Is dit juist en zo ja hoe zag die organisatie eruit? Is het mislukken van de VN missie en de afgang van Nederland te wijten aan gebrek aan coördinatie met andere landen? Het niet willen ingaan op een illegaal verzoek van Amerika, om inlichtingen te verzamelen en door te geven, wijst in die richting. Kennelijk lukte het de grote landen wel om buiten de UNO om dingen te organiseren waardoor hun troepen min of meer functioneerden. Waarom Nederland niet? Over contacten met de andere uitzendlanden wordt alleen terloops iets verteld, maar daar moet toch meer organisatie achter gezeten hebben dan in de verhoren of het NIOD rapport tot uiting kwam.
Generaal Couzy, dat bleek uit de verhoren, rekende het onder de omstandigheden tot zijn plicht om gegevens buiten de publiciteit te houden als hij vond dat het bekend raken de goede zaak zou schaden. Dat geldt ongetwijfeld ook voor de afspraken die in NATO of in bilateraal verband gemaakt zijn met de andere uitzendlanden. Het is aan de Kamer om te beslissen of die geheimhouding moet worden gerespecteerd, maar als de oorzaak van het drama voor een deel ligt bij fouten die gemaakt zijn op dat terrein dan kan het in een serieuze enquête toch niet onvermeld blijven?
De ervaringen die we opdoen met Kamerenquêtes laten iemand in two minds achter. Een discussie in foro publico door alle betrokkenen bij een belangrijke publieke gebeurtenis levert een verheldering op van het beeld, die door geen geschiedkundig rapport of memoires over het onderwerp kan worden vervangen. Dat lijkt een reden om er in elk geval mee door te gaan.
Aangezien de Tweede Kamer haar belangrijke taak als controleorgaan van de regering heeft vervangen door een van medebestuurder is het uit principiële overwegingen de vraag of het recht van enquête bij haar in goede handen is. De rol van de Tweede Kamer zelf blijft dan te vaak onderbelicht.
De samenstelling van een enquêtecommissie wordt, meen ik, nu in hoofdzaak bepaald door politieke overwegingen en niet door de bijzondere ervaring of kennis van de betrokken leden. Wie al eens aan de beurt geweest is en dus ervaring heeft komt niet gemakkelijk nog een keer in aanmerking. Hij heeft dan zijn beurt gehad. De enquêtecommissieleden stellen grote prijs op de publieke bekendheid die ze aan de verhoren ontlenen en gevreesd moet worden dat ook de vraagstelling soms meer door publiciteitsoverwegingen dan door behoefte aan waarheidsvinding wordt ingegeven.
Het is mogelijk dat er Kamerleden zijn die uit hoofde van een vorige functie kennis en ervaring hebben op het terrein van ondervragen of debriefen, maar veel zullen het er nooit zijn. Wie het zelf ooit heeft meegemaakt weet hoe moeilijk het is om de juiste mengeling van voorbereiding en improvisatie te vinden voor een succesvol verhoor.
De techniek die de Kamercommissies hanteerden is niettemin in beginsel juist. Met behulp van een deskundige staf gaan ze na wie er verhoord moet worden en wat ze in beginsel zouden moeten kunnen vertellen. Dan worden er een stel onderwerpen gerubriceerd en een aantal vragen per onderwerp en per verhoor die in elk geval gesteld moeten worden. Meestal is er ook al een ruw beeld van wat de uitkomst zal zijn. Dan wordt een voorverhoor gehouden buiten de openbaarheid, waar het grootste deel van de voorbereide vragen aan de orde komen en aan de hand daarvan wordt het programma bijgesteld en verfijnd. Tenslotte volgt het openbare verhoor.
Een openbaar verhoor kan op twee punten fout lopen. De onderwerpen die geselecteerd zijn blijken te beperkt of onvoldoende ter zake doende. De verhoorde kan onverwachte antwoorden geven en de commissieleden zijn onvoldoende ad rem of hebben onvoldoende kennis van het dossier om stante pede aangepaste vragen te stellen.
Op al deze terreinen is het in de laatste enquêtes fout gelopen. Om die reden zou men zich moeten afvragen of we niet veel meer gebaat zouden zijn met een aparte enquêtekamer, wellicht in plaats van de Eerste Kamer. Bij de Kamerleden zou voldoende deskundigheid aanwezig moeten zijn zowel van het publieke leven als van enquêtetechnieken. Ze zouden kunnen worden benoemd of gekozen uit oud politici en hoge ambtenaren en voor wat de ondervragingsdeskundigheid aangaat bijvoorbeeld uit een aantal ervaren rechters of oud rechters. Die Kamer zou een deskundige staf kunnen hebben die van de enquêtevoorbereiding zijn beroep maakt.
Een dergelijke Kamer zou aan de controle van het parlement een nieuwe inhoud kunnen geven en als bijkomende verdienste hebben dat aan het archaïsme van de huidige Eerste Kamer een einde zou worden gemaakt.
Jaap de Hoop Scheffer, in die tijd onze minister van buitenlandse zaken, werd verhoord door de enquêtecommissie inzake Srebrenica. Het sturen van Nederlandse troepen, zei hij, was een absolute noodzaak, gezien de misdaden die in Bosnië plaats vonden. Daarmee gaf hij aardig de sentimenten weer die in die tijd in de Kamer en in de politieke opinie in Nederland leefden, maar gaf hij tevens aan hoe ongeschikt hij geweest is als minister en hoeveel hij nog heeft moeten leren als secretaris generaal van de NAVO.
Juist om ons zelf te beschermen tegen handelen op grond van ondoordachte sentimenten hebben wij politici die we kiezen in de verwachting dat ze hun verstand zullen gebruiken. Anders zouden we het ook afkunnen met de media, een goed ambtenarenapparaat en zo nu en dan een referendum.
Het was niet nodig en zeker niet absoluut nodig dat er Nederlandse troepen werden uitgestuurd. Er hadden, als we het toch zouden hebben overwogen, duidelijke afspraken moeten worden gemaakt over de aard van de taak en over de structuur van de troepenmacht waar onze soldaten deel uit zouden maken. De politiek en het militaire apparaat had voor de juiste bewapening en geoefendheid voor die taak moeten zorgen en tenslotte hadden er mensen moeten worden uitgestuurd die voor die taak waren berekend.
Een principiële fout, die als zodanig alleen indirect aan de orde is gekomen in de enquête, is dat de hele operatie van begin tot eind uit Den Haag werd begeleid. Overste Karremans bleek op het cruciale moment de beslissingen aan zijn plaatsvervanger over te laten omdat hij het te druk had met zijn Haagse contacten.
Voorwaarde voor succes, van een operatie als die in Bosnië, was op zijn minst geweest dat er een eenduidig centraal commando ter plaatse was geweest, dat verantwoordelijk was voor alle aspecten van de operatie en dat de thuislanden zich daar vervolgens niet meer mee hadden bemoeid. Het feit alleen al dat Srebrenica als een Nederlandse operatie kon worden gezien is bewijs dat het een verkeerd soort militaire organisatie was.
Jaap Scheffer had van dit soort zaken onvoldoende verstand, dat zal hij ook wel eens overwogen hebben naderhand, toen hij SG van de NATO was. Daarom had hij ook nooit mogen zeggen dat uitzending een absolute noodzaak was. Een hoge politieke prioriteit kan pas worden gegeven aan zaken die praktisch zijn te verwezenlijken en iedere militaire expert had hem kunnen vertellen en heeft de regering trouwens verteld dat de uitzending een politiek pokerspel was. Een pokerspel met de levens van de Bosniërs en de reputatie van de Nederlandse militairen tot inzet. De deskundigen hebben de betrokken ministers in alle toonaarden voorgelicht. Een aantal van hen deed dat ruim voor dat het drama zich voltrok en ook zij zijn later aan het woord gekomen bij deze enquête. Maar ja, de Kamerleden meden dit onderwerp. Die hadden zelf boter op hun hoofd.
Als er Franse of Britse troepen gezeten hadden in Srebrenica was het anders gegaan zei De Hoop Scheffer en in die uitspraak werd hij gesteund door het PvdA kamerlid Valk en later ook door de betrokken ambtenaren. Ik weet niet of de heren zich realiseren welke onbewijsbare beschuldigingen hier tegen de bondgenoten werden geuit. Dit verbetert de internationale positie van Nederland niet en is dus een onbegrijpelijke gratuite uitspraak voor een minister van buitenlandse zaken, die ambities had voor nog hogere functies. Gelukkig speelden de Amerikanen op dat moment in Bosnië geen rol. Gelukkig voor Scheffer in elk geval.
Iedereen weet dat alle uitzendende landen in de eerste plaats naar hun eigen troepen kijken en dat de kleine landen daarbij op achterstand staan. Wat de commissie hoorde te onderzoeken was nu juist wat er als gevolg van Nederlands handelen of nalaten in de uitvoering is fout gegaan. Wat er daarvoor en daarna is fout gegaan weten we al. In de eerste plaats het überhaupt toezeggen van de troepen zonder de voorwaarde van een competent Amerikaans opperbevel. In de tweede plaats de uitzending zonder dat onze troepen in staat waren zich zelf en degenen die aan hen waren toevertrouwd met eigen middelen te beschermen. En tenslotte de debriefing, waar van de resultaten verborgen moesten blijven omdat onze jongens wel degelijk op de hand van de Serven bleken te zijn geweest en vanwege het wegraken van bewijsmateriaal.
Niet altijd was de enquête met droge ogen aan te zien. Een hoge ambtenaar van buitenlandse zaken had net uitgelegd dat er twee constanten zijn in de Nederlandse buitenlandse politiek, te weten de vredespolitiek en de humanitaire traditie. Vervolgens vraagt mevrouw De Vries, “had de missie ook een humanitaire achtergrond”? Op zulke momenten blijkt de diplomatieke scholing van BZ. De ondervraagde vertrekt geen spier. Is er ook sprake van idealisme in de Nederlandse buitenlandse politiek? vraagt Mevrouw de Vries. Jawel antwoordt de DG, als er tegelijk ook maar sprake is van realisme is. Dat was mijn volgende vraag zegt mevrouw De Vries. Een cabaretier had het niet beter gedaan.
Duidelijk is dat meedoen een imperatief was en dat hoe, waar en wanneer secundaire vragen waren geworden, waarop men van te voren wist het antwoord niet meer zelf in de hand te zullen hebben.
“Meer bijdragen”, zei de ambtenaar,”zou eigenlijk ook meer zeggenschap moeten betekenen maar dat bleek niet zo te zijn”. Deze kans voor open doel werd gemist door de enquêtecommissie. De vraag of meer zeggenschap niet verbonden moet worden als voorwaarde aan een hogere bijdrage werd niet gesteld. Kennelijk meent BZ dat wie goed doet goed ontmoet en dat de mores van een goed opgevoed gezin ook de internationale politiek beheersen. Dat zijn dezelfde ambtenaren die als het om de financiering van het Europese subsidiebeleid gaat bereid zijn de uitbreiding van de Unie op het spel te zetten voor een financieel voordeel van een paar procent. Dit soort inconsistenties in de Nederlandse internationale opstelling komen in enquêtes niet aan de orde.
De conclusie dat het hier, net als bij de ontwikkelingshulp, helemaal niet in de eerste plaats ging om minder bedeelden in vreemde samenlevingen, maar vooral om het zelfbeeld waar de Nederlander zo aan hecht, die conclusie werd niet getrokken. Duidelijk was wel dat duizenden Bosniërs die nu om het leven zijn gekomen niet meer in de enclave zouden hebben gezeten als Nederland zich niet ondoordacht als hun beschermer had opgeworpen en zich zelf daarmee in een onhoudbare positie had gemanoeuvreerd. De illusie van veiligheid was niet een gevolg van het niet nakomen van toezeggingen door de grote mogendheden, het was het gevolg van slechte voorbereiding, verkeerde taakstelling, verkeerde inschattingen, verkeerde bewapening, verkeerde mensen en volkomen onoordeelkundig optreden van de Nederlandse politiek en ons bestuurlijk apparaat.
Dat deze conclusie niet door de enquêtecommissie werd getrokken, komt omdat de Kamer zelf te veel bij de uitzending betrokken was en misschien ook wel omdat in de commissie niemand in staat was om militair politieke problemen als Srebrenica te analyseren.
Terugschieten, zei Karremans, moet je niet doen, dat zal altijd escalerend werken. Vervolgens gaf hij een voorbeeld uit de periode die hij in de Libanon heeft doorgebracht waarin terugschieten wel goed had gewerkt. In Bosnië had het geen enkele zin vond hij, behalve uit zelfverdediging als er op een patrouille gericht wordt gevuurd. Fransen en Engelsen zijn trigger happy, meende hij, en de Fransen hebben ook meer slachtoffers gehad dan wij.
Dit is een voorbeeld van de manier waarop het verhoor van de overste Karremans verliep en kennelijk ook van de manier waarop Dutchbat haar taak in Srebrenica zag.
Het moet iedereen van het begin af duidelijk zijn geweest dat de strategie van de UNO bij de bescherming van de enclave een poker game was.
Het bataljon was onvoldoende bewapend om echt strijd te voeren, maar ooit had de Romeinse senaat Egypte tot overgave gedwongen door er een legaat en zeven manschappen heen te sturen. De zelfverzekerde legaat had virtueel het Romeinse leger achter zich staan en hoewel hij persoonlijk ongewapend was bleek dat voldoende. Zo meende de UNO ook dat de aanwezigheid van Dutchbat, hoe slecht bewapend ook, voldoende zou moeten zijn. Iedereen herinnert zich het televisieoptreden van de overste in zijn confrontatie met Mladic en ook tijdens het verhoor kwam geen ander beeld naar voren. Karremans was geen Romein en volkomen ongeschikt voor het pokeren dat hem was opgedragen. De UNO is van de andere kant geen Rome en dat maakte het pokeren ook wel een stuk moeilijker.
Karremans zag zijn opdracht als het fysiek tegen houden van de Serviërs en beschermen van de Bosniërs en constateerde dat die opdracht onuitvoerbaar was. Ook zijn ondergeschikte, de kapitein Groen, die met het verdedigen van de blocking position was belast, was deze mening toegedaan en deze defaitistische houding bepaalde het verloop. Psychologisch was Karremans niet meer in staat weerwerk van welke aard dan ook aan Mladic te bieden.
Karremans heeft zijn positie nooit bekeken vanuit de UNO-strategie. Zijn prioriteiten waren steeds afgeleid van een daadwerkelijke verdediging, die nooit een reële optie is geweest. Hij heeft niet ingezien bijvoorbeeld dat een bevoorrading, desnoods met een luchtbrug, veel belangrijker was dan tactische luchtsteun in een verloren gevecht. Hij had wel oog voor de mogelijke effecten van publiciteit, maar heeft per saldo niets gedaan om die aan zijn kant te krijgen. De inspanningen van hemzelf en van Den Haag zijn steeds op de verkeerde soort ondersteuning gericht geweest en hadden daarom geen effect.
Een Karremans die als de Chinese student op het plein van de Hemelse Vrede voor de lopen van de kanonnen was gaan staan met de camera’s van de NOS op hem gericht en daarachter een satellietstraalzender waardoor de wereld mee kon kijken, had wellicht wel het effect gehad dat de levens van de Bosnische mannen waren gered. In elk geval had hij dan in de geest van zijn opdracht gehandeld.
Ten onrechte heeft de onbetrouwbaarheid van de Bosniërs en de algemeen slechte relatie tussen hen en Dutchbat een belangrijke rol gespeeld. Het was begrijpelijk dat de Bosniërs naar vermogen gebruik maakten van de aanwezigheid van Dutchbat. Zij vochten voor hun leven en wisten dat de Nederlanders dat niet deden. Ten onrechte meende Karremans hun vertrouwen te kunnen vragen terwijl de Bosniërs wisten dat hij hen als het erop aan kwam niet zou kunnen beschermen. Uit alles blijkt dat Karremans niet wist waar hij mee bezig was en dat de Nederlandse autoriteiten een ernstige fout gemaakt hebben door hem met het commando van Dutchbat te belasten. Dutchbat en haar commandant hebben hun opdracht niet goed vervuld en zich tijdens de uitvoering ervan niet heldhaftig gedragen. Dat lag in hoofdzaak aan de politiek die hen met deze opdracht had belast en aan het militaire apparaat dat verantwoordelijk was voor de personele samenstelling van het bataljon en voor de uitrusting. Voor wat de formulering van de missie en de bewapening betreft draagt de UNO medeverantwoordelijkheid.
Het lijkt me niet uitgesloten dat de Serviërs achteraf gezien gelukkiger waren geweest met een flinkere man in de positie van de overste Karremans, die de werkelijke sterkte en zwakte van zijn positie beter begreep, want uiteindelijk heeft de val en het bloedbad van Srebrenica de Amerikanen in de oorlog betrokken en de nederlaag van de Servische Bosniërs ingeleid. Niet alleen Karremans en Nederland, maar ook de Serviërs hebben uiteindelijk hun pokerspel verloren.