Een verkeerd soort discussies.

De filosoof Plato leerde dat de ‘logoi’, de begrippen waarmee mensen de werkelijkheid te lijf gaan zelf eigenlijk een vorm van hogere werkelijkheid zijn.
De pet die U ’s winters opzet als het koud is, is in zijn ogen niet meer dan een afgietsel van de universele pet. Die universele pet is tijdloos en foutloos terwijl historische petten zoals U die ’s winters draagt door iemand zijn gemaakt. Dat maken gebeurt altijd met foutjes en bovendien: eerst was die pet er niet, later wel en op den duur raakt hij versleten, wordt weer weg gegooid en is er dan niet meer. Dat is het lot van alle historische petten. Wij vinden dat eigenlijk de reden waarom ze werkelijk zijn en de universele niet, maar Plato zag het dus omgekeerd.
Dat tijdloze en volmaakte dat Plato zo fascineerde bracht ook mee dat hij de diepzinnige gedachte van Heraclitus verwierp dat alles verandert en niets hetzelfde blijft, wat een veel betere beschrijving van de werkelijkheid geeft dan die van Plato. Maar ook Heracliet doet niet meer dan een begrip aanreiken waarmee de werkelijkheid hanteerbaar wordt gemaakt. Aristoteles, de leermeester van Alexander de Grote en de grootste filosoof die we hebben, was zelf een leerling van Plato. Hij bleef in zijn kritiek op hem en andere illustere voorgangers heel voorzichtig, maar had goed door waar de fout zat in het Platonisme. Hij liet het aan zijn toehoorders en lezers over om zelf tot die conclusie te komen, hoffelijk persoon als hij was.
Begrippen dienen om de werkelijkheid hanteerbaar te maken en ondermeer om discussies en besluitvorming te faciliteren. Kiezen we de verkeerde begrippen om een probleem hanteerbaar te maken dan blijft de werkelijkheid buiten bereik en wordt een probleem snel onoplosbaar. De samenleving zit zo in elkaar dat als we een probleem eenmaal op een bepaalde manier gedefinieerd hebben we daar maar moeilijk weer afstand van doen. De gekozen manier krijgt dan een onaantastbaar karakter.
Twee voorbeelden daar van in de discussies over de economische en politieke crisis, zijn de begrippen ‘Europa’ en ‘bezuiniging’.
Aan Europa besteed ik veel aandacht op deze site. De redenen waarom ik van mening ben dat we de samenwerking tussen Europese landen verkeerd hebben gedefinieerd en haar daarom op een onoplosbare manier vorm hebben gegeven, kunt U op onder dat hoofdje nalezen. Vandaag wil ik het hebben over het begrip bezuiniging.
Van Tilburg in zijn column in de Volkskrant van 18/7/12 – en veel economen met hem – zijn volgelingen van de Engelse econoom Keynes. Die was van mening dat in tijden van recessie en depressie niet bezuinigd moest worden door overheden maar dat er dan juist extra economische activiteiten moeten worden ondernomen. Men verwijst dan graag naar de New Deal van president Roosevelt in de VS en naar de economische politiek van Hitler en diens adviseur Hjalmar Schacht.
Critici van deze leer wijzen erop dat de crisis waar we nu net uit zijn gekomen niet in de Noordelijke landen van Europa is ontstaan, maar in de Zuidelijke en overal precies daar waar de overheid een te groot beslag gelegd heeft op de nationale middelen en onoordeelkundig heeft geïnvesteerd. Als gevolg daarvan groeide de nationale schuld en kan die nu niet meer zonder hulp van buiten worden afgelost. Die overheden zullen die onverantwoorde uitgaven moeten snoeien anders wordt hulp een kwestie van goed geld naar kwaad geld gooien. In de Noordelijke landen moeten de politici verantwoording afleggen aan hun electoraat en in Duitsland bovendien aan het constitutionele gerechtshof. Beide controlerende instanties zetten een rem op onverantwoorde uitgaven.
Wie er even bij stilstaat ziet dat de twee redeneringen elkaar niet uitsluiten en dat zij beide draaien om het begrip bezuiniging. Van Tilburg pleit tegen bezuinigingen, of liever gezegd vóór negatieve bezuinigingen, in algebraïsche zin. Hitler en Roosevelt hadden succes met een vergroting van de overheidsuitgaven in crisistijd. Je zou daar tegen in kunnen brengen dat Duitsland en de VS nationale staten waren en Europa niet en dat in de VS de economie niet zo zeer door het Tennessee Valley project weer op de been is gebracht maar door de tweede wereldoorlog. Maar daar zit het niet echt in. De redeneerfout van Van Tilburg is gelegen in het gebruik van het begrippenpaar overheidsbezuiniging en overheidsuitgave.
Spanje zit in een crisis omdat regionale politici regionale banken met behulp van nationale en Europese subsidies hebben bewogen om nutteloze regionale projecten te financieren die geen toegevoegde waarde hadden voor de Spaanse economie. In Griekenland was het nog erger. Daar was het ordinaire Levantijnse fraude die het geld heeft laten verdwijnen, maar verder kwam het geld op de zelfde manier in het land terecht uit subsidies van de Eu en door het lenen van geld met behulp van de reputatie van Noord Europa.
Als de liberalen h.t.l. pleiten voor overheidsbezuinigingen dan dient dat te worden vertaald als het snijden in de ineffectieve overheidsuitgaven. Niet langer het hanteren van de kaasschaaf of een greep in de kassen van pensioenfondsen, zoals de CDA’er Lubbers dat deed, maar zinloze overheidsuitgaven afschaffen en de rest van het geld goed besteden.
Als Van Tilburg pleit voor antibezuinigingen dan hoort dat te worden vertaald als het doen van overheidinvesteringen die de economie bevorderen en die rendement opleveren. Het een sluit het ander niet uit maar het begrip bezuinigen verduistert een zinnige discussie over het onderwerp.

Over akasdorp

gepensioneerd advocaat
Dit bericht werd geplaatst in europa, geld en economie, overheid. Bookmark de permalink .