De verdachte.

De verdachte is leider van een politieke partij (de PVV) met een groot electoraat. De ten laste gelegde uitlatingen zijn gedaan tijdens politieke gelegenheden. Gelet op de ‘political question-doctrine’ dient een rechter zich dan afzijdig te houden. Dat geldt met name nu het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) er niet in slaagt een consequente lijn te trekken. Uit de jurisprudentie van dit Hof valt enerzijds  af leiden dat aan verkozen vertegenwoordigers een ruime uitingsvrijheid moet worden gegund wat ook wel de proceduralistische visie op de democratie wordt genoemd en anderzijds dat politici vanwege hun belangrijke maatschappelijke functie horen te vermijden dat zij in hun openbare uitingen de intolerantie voeden. Tegen deze achtergrond zal een vonnis van de rechtbank een oordeel impliceren over het soort democratie dat Nederland zou moeten hebben. Verder zal het vonnis moeten worden gewezen tegen de achtergrond van een publieke opinie die  al een uitgesproken visie lijkt te hebben. Omdat de uitlatingen van de verdachte bovendien niet alleen op zichzelf moeten worden beschouwd, maar bezien moeten worden in hun context, dienen zijn politieke overtuigingen  en die van zijn partij daarbij te worden betrokken. Het vonnis van de rechtbank zal daarmee ook een oordeel impliceren over die standpunten.

Aan de verdediging kan worden toegegeven dat in de jurisprudentie van het EHRM over de vrijheid van politici twee lijnen zijn te onderkennen: aan de ene kant de lijn dat aan verkozen vertegenwoordigers een ruime uitingsvrijheid moet worden gegund en aan de andere kant de lijn, dat juist politici die een belangrijke maatschappelijke functie hebben horen te vermijden dat zij in hun openbare uitingen intolerantie voeden.
Het is ook juist dat aan de zaak Wilders politieke aspecten kleven. De verdachte is immers de partijleider van de PVV en namens zijn partij fractieleider in de Tweede Kamer. In die dubbele hoedanigheid heeft hij de ten laste gelegde uitlatingen gedaan.
Dit leidt er echter niet toe dat het vervolgingsrecht aan het openbaar ministerie zou moeten worden ontzegd. Het is aan de rechtbank om uiteindelijk tot een oordeel te komen waar de grens ligt. Met een veroordelende of niet veroordelende uitspraak over de uitlatingen wordt geen oordeel gegeven “over het soort democratie dat Nederland zou moeten hebben”. Daarbij kunnen wel uitlatingen en standpunten van de verdachte en diens politieke partij worden betrokken, maar dit betekent niet dat de rechtbank daarmee een uitspraak doet over beleid dat door de verdachte wordt gevoerd of zou moeten worden gevoerd. De rechtbank zag daarom geen aanleiding zich te onthouden van een inhoudelijke beoordeling in deze strafzaak.

Kunt U het volgen? Leg het mij dan uit, graag.

Over akasdorp

gepensioneerd advocaat
Dit bericht werd geplaatst in onzin. Bookmark de permalink .